• No results found

Hoofdstuk IV. Casestudy België

5.1 Top-down dimensie

De top-down dimensie van Europeanisering is in beide landen zichtbaar, al is de mate waarin zeer uiteenlopend. Het effect van Europeanisering is gezien vanuit de top-down dimensie een proces van verandering op nationaal niveau, waarbij beleid, wetgeving en instituties worden aangepast aan nieuwe beleidsvormen, normen, regels en procedures die voortvloeien uit het Europese systeem van governance.235 Bij beide landen valt de top-down dimensie te ontdekken in het feit dat hun overheden aandacht hebben besteed aan de vier aandachtspunten die de EC heeft opgegeven met het ‘EU Framework’. Zo heeft Nederland verschillende lokale projecten opgestart om vroegtijdig schoolverlaten en absentie tegen te gaan, en wordt er een meer individuele aanpak gebruikt om Roma kinderen naar school te krijgen. Ook België heeft met de strategie een aantal nieuwe maatregelen genomen om vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan en de ouders van Roma kinderen bij het schoolproces te betrekken.

Bij alle aandachtsgebieden verkondigt de Nederlandse overheid met zijn strategie echter stellig dat er wordt gewerkt vanuit een generiek beleid, met een algemene visie dat het vooral de Roma zelf zijn die verantwoordelijkheid dragen. Via regulier beleid op het gebied van de arbeidsmarkt, onderwijs en wonen zou elke burger in staat moeten zijn om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen. Nederland voert geen specifiek beleid, al het beleid moet even effectief werken voor alle groepen in de samenleving. Bij het aandachtspunt gezondheidszorg wordt er met de strategie bijvoorbeeld stellig verkondigd dat er goede zorg wordt geboden aan elke burger, en dat er zo geen extra aandacht voor de Roma hoeft te bestaan. Dit gaat tegen de oproep van de EC in om expliciete (maar niet ‘exclusieve’) maatregelen te nemen aangaande de Roma. Het feit dat Nederland dit niet aanpast aan de oproep van de EC om een specifiek beleid te gaan voeren, laat zien dat hier geen top- down dimensie van Europeanisering in terug te vinden is. Ook heeft de Nederlandse regering, ondanks dat deze wel aandacht besteed aan de vier aandachtsgebieden, geen nationale doelen genoemd in zijn strategie. Zo wordt er nergens een concreet doel gesteld, bijvoorbeeld dat alle Roma kinderen hun middelbare school zouden moeten afmaken.

België werkt vanuit haar strategie wel met concrete doelen. Binnen het actieplan van de nationale strategie zijn per aandachtspunt duidelijke doelstellingen geformuleerd. Deze actiepunten gaan bijvoorbeeld over het wegwerken van verschil inzake werkgelegenheid tussen de Roma en de

rest van de bevolking, en het ervoor zorgen dat elk kind en elke jongere uit de Roma-gemeenschap leerplichtonderwijs geniet. In de strategie staat genoemd dat de concrete acties om de doelstellingen te bereiken jaarlijks zullen worden geëvalueerd. Ook hebben de doelstellingen uit de strategie betrekking op een bepaalde periode. België voldoet hiermee aan de oproep van de EC, waardoor er zo sprake is van een top-down Europeaniseringsproces. Radaelli heeft het in zijn Europeaniseringstheorie over ‘harde’ en ‘zachte’ transfer, waarbij het opstellen van deze actiepunten een voorbeeld van ‘zachte’ transfer is. Bij de ‘zachte’ transfer is er sprake van overdracht van stijl, aanpak en normen en waarden. Doordat België doelstellingen heeft opgenomen in haar strategie heeft er inderdaad overdracht plaatsgevonden van stijl en aanpak, en zijn er zo doelstellingen gezet die passen binnen de normen en waarden van het ‘EU Framework’.

Ook het feit dat de Belgische overheid de oproep van de EC heeft nageleefd om de strategie op te stellen, uit te voeren en te monitoren in nauwe samenwerking met de Roma- gemeenschap en lokale en regionale autoriteiten, laat zien dat communautair beleid invloed heeft gehad op de nationale politiek-bestuurlijke processen van België. Door de druk vanuit de EU om de positie van de Roma te verbeteren in de lidstaten, zijn er nieuwe platformen voor dialoog ontstaan. Door de oproep vanuit het ‘EU Framework’ om de Roma te betrekken bij het proces zijn er ondertussen in België, op papier tenminste, Romavertegenwoordigers- en activisten betrokken bij het beleidsproces. Dit kan volgens de opvatting die ik in hoofdstuk 1 heb gezien geplaats worden onder top-down Europeanisering. Nederland daarentegen heeft in veel mindere mate samengewerkt met de Roma bij het opstellen van de nationale strategie.

Er is bij het opstellen van de strategie wel contact opgenomen met het Landelijk Roma Platform, maar met de uitkomst van deze dialoog is echter weinig tot niks gedaan. In de strategie staat vermeld dat de Roma-gemeenschap discriminatie en stigmatisering ervaart en problemen ondervindt met staatloosheid, maar voor deze problemen worden vervolgens geen aanpak of doelen opgesteld. Waar er echter wel sprake is van top-down Europeanisering in beide landen, is dat Nederland tracht krachtigere monitoringssystemen toe te passen als reactie op de oproep van de EC. In Nederland wordt ondanks de aanname in de strategie dat er niet gerapporteerd kan worden over aantallen Roma en hun positie in de maatschappij in 2012 binnen de politiek toch gesproken over het ontwikkelen van een kwalitatief monitoringsinstrument, om zodoende de resultaten van de set van algemene beleidsmaatregelen ter bevordering van de sociale inclusie van de Roma in Nederland te meten. De monitor-indicatoren zouden de door de EC geformuleerde werkterreinen omvatten. De EC heeft lidstaten gevraagd om in het kader van het monitoren van de voortgang op de Romastrategieën aangaande sociale inclusie een nulmeting uit te voeren. De minister van SZW heeft dit laten doen. Via dit monitor- rapport, uitgevoerd door Movisie, is onderzocht hoe en in welke mate Roma in Nederland integreren op de terreinen onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting en veiligheid. Echter heeft het kabinet de bevindingen van het rapport uiteindelijk ‘vervormd’ om zijn eigen aandachtspunten te belichten.

Zo wordt een monitoringsrapport dat is uitgevoerd in stijl van de EU (top-down effect) vervolgens door de Nederlandse overheid weer omgebogen zodat het kan worden gebruikt om zijn eigen (veiligheids)doelstellingen te behalen en te presenteren (bottom-up effect) zoals behandeld in hoofdstuk drie.

België heeft met zijn strategie ook de oproep van de EC gevolgd om krachtige monitoringsmechanismen te ontwikkelen en toe te passen, en erkent het feit dat er behoefte is aan de verzameling van degelijke data. Zo wordt er bij verschillende punten gesproken over controle en het verzamelen van informatie.

Ondanks dat Nederland de aandachtsgebieden die door de EC naar voren zijn geschoven accepteert, is het voor mij duidelijk dat België veel meer top-down Europeanisering kent dan Nederland. België heeft de punten die in acht moesten worden genomen in grotere mate opgevolgd. Nederland daarentegen heeft punten links laten liggen, punten bijgevoegd, en de meeste slechts zeer summier uitgewerkt. Echter zijn er gebieden waar zowel Nederland als België aandachtspunten van het ‘EU Framework’ laten liggen. Zo werden beiden landen aangesproken op het feit dat zij niet genoeg gebruik zouden maken van EU fondsen236 en zou er (nog) meer gemonitord moeten worden om te kijken wat ingevoerde maatregelen uiteindelijk voor doel hebben gehad.237