• No results found

De uitgebreide, beperkte identificatieplicht vanaf 2005 (WUID)

105 Op 1 januari 2005 is de WUID in werking getreden. Met de komst van de WUID hebben opsporingsambtenaren en toezichthouders de algemene bevoegdheid gekregen om in het kader van hun taakuitoefening inzage in een identiteitsbewijs te vorderen bij personen van 14 jaar of ouder. Degene die niet direct voldoet aan deze vordering maakt zich schuldig aan een strafbaar feit en wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. De opsporingsambtenaar reikt hiervoor een kennisgeving van een afschrift van het proces-verbaal uit aan de verdachte.

106 Met de invoering van de WUID lijkt een situatie van een algemene identificatieplicht – en daarmee een draagplicht – te zijn ingevoerd. Dit is echter niet het geval: de beperking geldt dat het toepassen van de bevoegdheid redelijkerwijs noodzakelijk moet zijn voor de taakuitoefening. Daarom is er sprake van een uitgebreide (beperkte) identificatieplicht en niet van een algemene identificatieplicht. Dit wordt ook wel aangeduid als toonplicht: indien noodzakelijk moet een identiteitsbewijs ter inzage worden aangeboden. Het vorderen van een identiteitsbewijs mag niet als doel op zich worden toegepast.

107 De wijzigingen zijn vastgelegd in een aantal nieuwe wetteksten in de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de Politiewet 1993 en de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast wijzigden de wetten waarin een specifieke identificatieplicht was vastgelegd met verwijzing naar de WID. De WUID verwijst voor wat betreft de bevoegdheid voor opsporingsambtenaren (politie, marechaussee en buitengewone opsporingsambtenaren) naar de Politiewet 1993. De bevoegdheid voor toezichthouders is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. De belangrijkste wetteksten worden hieronder weergegeven.3

108 Naast de wijziging in de bevoegdheid is het aantal aangewezen identiteitsdocumenten in (het gewijzigde) artikel 1 van de WID uitgebreid met een geldig Nederlands rijbewijs en een voor personen afkomstig uit de landen van de Europese Unie (EU) of Europese Economische Ruimte (EER) geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort of rijbewijs.

3 De wijzigingen als gevolg van de WUID in de wetten zoals genoemd in alinea 104 worden hier achterwege gelaten.

Inleiding 39

Wet op de uitgebreide identificatieplicht, Hoofdstuk I Aanwijzing van documenten, artikel 1 1. Als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, worden aangewezen:

1°. een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, of tweede lid, van de Paspoortwet;

2°. de documenten waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie;4

3°. een geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de houder de nationaliteit van die andere lidstaat bezit;

4°. een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 of een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is, zolang de bij de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland niet is verstreken, aan de houder geen administratieve maatregel bedoeld in paragraaf 9 van hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 is opgelegd of aan hem niet de bijkomende straf bedoeld in artikel 179 van die wet is opgelegd en mits het rijbewijs is voorzien van een pasfoto van de houder.

2. Onze Minister van Justitie kan, al dan niet voor een bepaald tijdvak, andere dan de in het eerste lid bedoelde documenten aanwijzen ter vaststelling van de identiteit van personen.

Wet op de uitgebreide identificatieplicht, Hoofdstuk II Toonplicht, artikel 2

Eenieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8a van de politiewet 1993, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder.

Inleiding 40

WUID, Hoofdstuk II Toonplicht en artikel 447e Wetboek van Strafrecht (Sr)

Hij die niet voldoet aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht, wordt bestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Politiewet 1993, Hoofdstuk III. Bevoegdheden van de politie, artikel 8a

1. Een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. 2. Gelijke bevoegdheid komt toe aan de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142,

eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn taak.

3. Gelijke bevoegdheid komt toe aan de militair van de Koninklijke marechaussee, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en aan de militair van de Koninklijke marechaussee of van enig ander onderdeel van de krijgsmacht die op grond van artikel 58, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 59, eerste lid, bijstand verleent aan de politie.

Algemene wet bestuursrecht, artikel 5:16a

Een toezichthouder is bevoegd van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Algemene wet bestuursrecht, artikel 5:13 (evenredigheidsbeginsel) – niet gewijzigd

‘Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is’.

109 De uitbreiding van de identificatieplicht zoals opgenomen in de WUID heeft als belangrijkste doel de rechtshandhaving te versterken en het toezicht in openbare ruimtes te versterken door de taakuitoefening van opsporingsambtenaren en toezichthouders te ondersteunen. De taak van de politie valt op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 in drie onderdelen uiteen:

strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, handhaving van de openbare orde en verlening van hulp aan hen die deze nodig hebben.

Inleiding 41