• No results found

De punctuele erfovereenkomst met betrekking tot inkorting

HOOFDSTUK 3: ANALYSE VAN HET NIEUWE ERFRECHT

3.7 PUNCTUELE ERFOVEREENKOMSTEN

3.7.2 De punctuele erfovereenkomst met betrekking tot inkorting

98. Ook wat betreft inkorting heeft de wetgever voorzien in een aantal nieuwe en gewijzigde

punctuele erfovereenkomsten. Aangezien het nieuwe erfrecht ook de regels omtrent inkorting heeft gemoderniseerd, worden ook deze eerst kort toegelicht vooraleer we de punctuele erfovereenkomsten binnen dit thema inhoudelijk elk afzonderlijk gaan bespreken.

99. Net als bij de inbreng heeft de wetgever de waarderingsregels bij inkorting gewijzigd. Waar in

het oude erfrecht zowel de inkorting van roerende- als onroerende schenkingen in natura gebeurde en er gewaardeerd werd op datum van verdeling, opteert de wetgever onder het nieuwe erfrecht naast de inbreng ook de inkorting te uniformiseren. In die zin dat de inkorting, tenzij door de begiftigde uitdrukkelijk anders gewenst of indien anders bedongen, van zowel roerende- als onroerende schenkingen nu uitsluitend in waarde plaatsvinden (art. 920 BW).

100. Wat het tijdstip van waardering bij inkorting betreft, gebeurt deze onder het nieuwe erfrecht

bij zowel roerende- als onroerende schenkingen, in normale omstandigheden, op datum van schenking, geïndexeerd volgens de Belgische index der consumptieprijzen tot dag van overlijden.

Deze wijziging kan aan de hand van hetzelfde voorbeeld als bij inleidende bespreking van inbreng, worden toegelicht174.

171 R., DEBLAUWE, “Het nieuwe erfrecht en zijn fiscale consequenties”, AFT 2018, 5-33.

172 K. DESMET en N. LAUWERS, “Het decreet van 6 juli 2018 als fiscaal antwoord op het nieuw erfrecht: dekt de vlag

de lading?”, TFR 2019, (505) 521.

173 Art. 843/1 §3 BW. 174 Supra nr. 77.

43

101. Wanneer echter de schenking niet meteen in volle eigendom plaatsvindt, zijn wat de

waardering bij inkorting betreft, dezelfde regels van toepassing als besproken bij de inleiding rond het thema ‘inbreng’175.

3.7.2.1 De waarde van het geschonken goed op dag van schenking

102. Zoals reeds binnen de context van inbreng besproken, zijn er in artikel 858, §5 BW een aantal

punctuele erfovereenkomsten terug te vinden. Deze spelen behoudens bij de inbreng ook een rol wat de inkorting betreft.

Zo is het, zoals reeds eerder besproken, mogelijk dat mede-erfgenamen van een begiftigde in de schenkingsakte of bij latere overeenkomst met zowel de begiftigde als de schenker, instemmen met de intrinsieke waarde van het geschonken goed op dag van schenking. Specifiek voor inkorting betekent dit dat de mede-erfgenamen, die met de intrinsieke waarde hebben ingestemd, bij de samenstelling van de fictieve massa en de vordering tot inkorting, zich moeten houden aan de voorheen ingestemde waarde (art. 858, §5, eerste lid van toepassing ingevolge art. 922)176. Hierbij moet het wel duidelijk zijn dat deze punctuele erfovereenkomst geen verzaking aan het recht op inkorting inhoudt, maar enkel een instemming met de intrinsieke waarde van het geschonken goed op dag van schenking.

Indien in het voorbeeld Piet in de schenkingsakte heeft ingestemd met de intrinsieke waarde van het familiebedrijf (100.000 euro), kan hij bij eventuele latere inkorting niet meer terugkomen op de waarde waarmee hij in de schenkingsakte heeft ingestemd.

103. De fiscale gevolgen die ontstaan door het instemmen van een mede-erfgenaam met de

waarde in de schenkingsakte zelf of bij latere overeenkomst zijn identiek als besproken binnen het principe van ‘inbreng’177.

104. Aangezien het dezelfde punctuele erfovereenkomst betreft als eerder bij het principe van

inbreng besproken, zijn ook dezelfde pleegvormen van toepassing178.

175 Supra nr. 78.

176 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 2)”, Not.Fisc.M. 2019,

(290) 295.

177 Supra nr. 80. 178 Supra nr. 81.

44

3.7.2.2 Het geschonken goed niet meteen in volle eigendom

105. De harmonisatie van de waarderingsregels bij inbreng en inkorting heeft tot gevolg dat de

punctuele erfovereenkomsten, besproken in het kader van inbreng, ook binnen het principe van de inkorting mogelijk zijn. Zo is het bij schenkingen mogelijk, wanneer de waarderingsregels afwijken van de normale waarderingsregels (in geval de begiftigde op dag van schenking het geschonken goed niet in volle eigendom verkrijgt), een punctuele erfovereenkomst op te maken. In deze overeenkomst wordt dan bepaald dat wanneer men normaal onder het uitzonderingsregime valt wat waardering betreft, men toch gebruik kan maken van de gewone waarderingsregels.

106. Ook hier kan er net als bij inbreng door mede-erfgenamen in de schenkingsakte zelf, of in

latere overeenkomst gesloten tussen de schenker, de begiftigde en de mede-erfgenaam worden ingestemd met de waardering (art. 858, §5, tweede lid).

107. Omdat het dezelfde punctuele erfovereenkomsten betreft als bij inbreng, zijn de fiscale

gevolgen ervan identiek179.

3.7.2.3 Verzaking aan de vordering tot inkorting

108. Bij het overlijden van een persoon zal, om het voorbehouden erfdeel van de reservataire

erfgenamen te verzekeren, eerst de fictieve massa van de erflater worden samengesteld. Indien uit deze samenstelling blijkt dat de erflater tijdens zijn leven meer heeft weggeschonken dan het vrije beschikbare deel, zullen de reservataire erfgenamen recht hebben op inkorting180.

109. Onder het vernieuwde erfrecht is er voor reservataire erfgenamen (kinderen en langstlevende

echtgenoot) evenwel voorzien in de mogelijkheid om anticipatief181 te verzaken aan de vordering tot inkorting betreffende een welbepaalde schenking182,183. Deze verzaking, die is uitgewerkt in het vernieuwde artikel 918 van het Burgerlijk Wetboek, gebeurt bij eenzijdige verklaring van de reservataire erfgenaam in de schenkingsakte zelf of bij latere notariële akte184. Het eenzijdig karakter van deze rechtshandeling impliceert dat de begiftigde van de schenking deze verzaking

179 Supra nr. 85. 180 Art. 920 BW.

181 Dit wil zeggen: voor het openvallen van de nalatenschap 182 Art. 918 BW.

183 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure,

2018, 125.

184 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 2)”, Not.Fisc.M. 2019,(290)

45 niet dient te aanvaarden en bijgevolg niet bij de uitwerking van deze punctuele erfovereenkomst betrokken wordt185.

Deze vernieuwde invulling van artikel 918 van het Burgerlijk Wetboek wordt in vergelijking met de oude invulling als een heuse vooruitgang beschouwd186. Hiervoor wordt enerzijds gewezen op de duidelijke omschrijving van de draagwijdte van dit artikel en anderzijds naar de uitbreiding van het toepassingsgebied. Wat dit laatste betreft, zorgt het vernieuwde artikel er namelijk, in tegenstelling tot het oude artikel, voor dat ook schenkingen in volle eigendom in aanmerking komen. Tevens wordt het irrelevant wie de begunstigde van de schenking is187.

110. Aan deze vernieuwde punctuele erfovereenkomst zijn burgerrechtelijk wel heel wat

consequenties verbonden. Deze eenzijdige rechtshandeling brengt met zich mee dat de reservataire erfgenaam later, wat de verzaakte schenking betreft, geen aanspraak meer kan maken op inkorting (art. 918, §1, eerste lid BW). Voorts is het voor zij die verzaakt hebben aan het recht op inkorting eveneens niet mogelijk te genieten van de inkorting gevorderd door andere reservataire erfgenamen (art. 918, §1, tweede lid BW). Bovendien leidt de verzaking aan het recht op inkorting betreffende een welbepaalde schenking er niet toe dat op andere schenkingen een grotere inkorting kan gevorderd worden (art. 918, §2, tweede lid BW). Het stellen van deze eenzijdige rechtshandeling doet evenwel geen afbreuk aan het feit dat de waarde van de geschonken goederen wordt opgenomen in de fictieve massa (art. 918, §2, tweede lid BW).

Indien in het voorbeeld Piet, wegens de financiële problemen van Paul, een schenking ter waarde van 200.000 euro in plaats van de initieel als voorbeeld gebruikte 100.000 euro heeft ontvangen, kan het vanuit planningsoogpunt zinvol zijn dat Pol, in de schenkingsakte of bij latere notariële akte, voor het overlijden van Paul verzaakt aan de vordering tot inkorting inzake de schenking gedaan aan Piet. Zo heeft Piet de zekerheid dat hij de verkregen financiële steun later niet opnieuw zal moeten afstaan.

111. De mogelijkheid tot verzaking aan het recht op inkorting met betrekking tot een welbepaalde

schenking, die reservataire erfgenamen voortvloeiend uit het vernieuwde artikel 918 van het Burgerlijk Wetboek verkrijgt, heeft op fiscaal vlak geen gevolgen. Dit aangezien deze verzaking

185 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 2)”, Not.Fisc.M. 2019,(290)

296.

186 H. CASMAN, “Nieuwe erfwet – een kennismaking”, NJW 2018, (134) 140.

187 Zie hiervoor wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging

46 een louter eenzijdige verklaring omvat, waarbij geen aanvaarding door de begiftigde vereist wordt. Bijgevolg kan de verzaking niet als schenking kwalificeren188 en zal er geen schenkbelasting verschuldigd zijn189. Bovendien is het reeds besproken artikel 1100/4, §4 van het Burgerlijk Wetboek ook hier weer van toepassing. Voorts heeft deze verzaking niet tot gevolg dat er erfbelasting verschuldigd is190.

112. Het feit dat deze punctuele erfovereenkomst tot stand komt bij een eenzijdige rechtshandeling

doet geen afbreuk aan de verplichting om aan de pleegvormen van artikelen 1100/2 tot 1100/6 BW te voldoen191.

3.7.2.4 Verzaking aan de vordering tot inkorting tegen derde-verkrijger onder kosteloze titel

113. Naast de mogelijkheid voor reservataire erfgenamen om te verzaken aan bepaalde

schenkingen, voorziet de wetgever in de mogelijkheid om, aan de hand van een punctuele erfovereenkomst, te verzaken aan de inkorting ten gunste van een derde die het goed krijgt van de schenker ten kosteloze titel. Dergelijke overeenkomst wordt omschreven in artikel 924 BW192. Concreet gaat het hier om de situatie waarbij een gift, die met vrijstelling van inbreng gedaan is (dit wil zeggen buiten erfdeel of aangerekend op het beschikbare deel), moet worden ingekort omdat ze het beschikbaar deel van de reservataire erfgenamen overschrijdt. Desgevallend zal, overeenkomstig artikel 924, eerste lid BW, de begiftigde een vergoeding verschuldigd zijn aan de reservataire erfgenamen ten belope van het overschreden deel. Dergelijke vergoeding zal bij mindere ontvangst plaatsvinden en bij voorkeur wordt deze vergoeding, indien gedaan aan een reservataire erfgenaam, aangerekend op het voorbehouden deel (art. 924, tweede lid BW)193.

114. Binnen het oude erfrecht had men echter de mogelijkheid dat, indien de begiftigde

onvermogend bleek te zijn, de verkrijgende derde onder kosteloze dan wel onder bezwarende titel van de schenking voor de inkorting kon aangesproken worden. In het vernieuwde artikel 924 van

188 Een schenking vereist namelijk een schenker en een begiftigde en kan dus niet eenzijdig plaatsvinden

189 K. DESMET en N. LAUWERS, “Het decreet van 6 juli 2018 als fiscaal antwoord op het nieuw erfrecht: dekt de vlag

de lading?”, TFR 2019, (505) 520.

190 K. DESMET en N. LAUWERS, “Het decreet van 6 juli 2018 als fiscaal antwoord op het nieuw erfrecht: dekt de vlag

de lading?”, TFR 2019, (505) 520.

191 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure,

2018, 125.

192 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure,

2018, 126.

193 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 2)”, Not.Fisc.M. 2019,

47 het Burgerlijk Wetboek staat te lezen dat men, in tegenstelling tot vroeger, nu enkel nog de verkrijgende derde onder kosteloze titel of de opvolgende begunstigde ten kosteloze titel kan aanspreken wanneer de begiftigde onvermogend blijkt te zijn (art. 924, derde lid BW)194. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze vordering er louter kan komen na uitwinning van de goederen van de eerste begiftigde, die een vergoeding wegens inkorting verschuldigd is195.

115. Elke reservataire erfgenaam heeft echter wel de mogelijkheid af te wijken van voorgaand

principe. Zo kan men, in de schenkingsakte of bij een latere uitdrukkelijke verklaring, toestemmen in de vervreemding van het geschonken goed. Deze toestemming heeft echter wel tot gevolg dat, er ten aanzien van de verkrijger onder kosteloze titel of de opvolgende verkrijger onder kosteloze titel, geen aanspraak op inkorting kan worden gemaakt.

116. Aangezien er bij deze erfovereenkomst opnieuw sprake is van een verzaking, is artikel

1100/4, §4 BW ook hier van toepassing. Hieruit volgt dat deze verzaking geen fiscale impact heeft.

117. Bij deze wordt nogmaals benadrukt dat ook deze punctuele erfovereenkomst enkel geldig kan

worden gesloten mits naleving van de in artikelen 1100/2 tot en met 1100/6 van het Burgerlijk Wetboek voorkomende vormvereisten (art. 924, vierde lid BW)196.