• No results found

De versoepeling van het verbod op erfovereenkomsten als antwoord op de hedendaagse maatschappij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De versoepeling van het verbod op erfovereenkomsten als antwoord op de hedendaagse maatschappij"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE VERSOEPELING VAN HET VERBOD

OP

ERFOVEREENKOMSTEN

ALS

ANTWOORD OP DE HEDENDAAGSE

MAATSCHAPPIJ

Aantal woorden: < 24.324 >

Stephanie De Vulder

Stamnummer : 01604232

Arne Lauwaert

Stamnummer : 01603984

Promotor: Prof. Dr. Bertel De Groote

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van:

Master in de handelswetenschappen: fiscaliteit

(2)

I

Vertrouwelijkheidsclausule

Permission

Ondertekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Naam student: Naam student:

(3)

II

“Zeg nooit dat je iemand kent alvorens je een erfenis met hem hebt gedeeld.”1

1 De Zwitserse predikant en wijsgeer Johann Kaspar Lavater sprak ooit deze wijze woorden. Vandaag, zoveel jaar later,

(4)

III

Woord vooraf

Deze masterproef vormt voor ons beiden het sluitstuk van de masteropleiding Handelswetenschappen, afstudeerrichting Fiscaliteit. Het is een zeer leerrijk proces geweest doorheen een bijzonder interessant vakgebied waar veel tijd en energie aan besteed werd. Deze masterproef zou dan ook niet tot stand gekomen zijn zonder de steun en hulp van velen. Wij willen dan ook graag van deze gelegenheid gebruik maken om een dankwoord te richten aan al de mensen die ons hebben bijgestaan.

In de eerste plaats willen wij graag onze promotor, prof. Dr. Bertel DE GROOTE, bedanken daar hij ons de kans gegeven heeft om een masterproef te schrijven binnen dit vakgebied. Hij heeft ons vanaf de start van dit traject begeleid en ons de nodige feedback verschaft.

Daarnaast wensen wij de bevraagde notarissen, met name Notaris DE WULF, Notaris LALOO en Notaris TURTELBOOM, te bedanken dat zij bereid waren onze vragen omtrent de versoepeling van het verbod op erfovereenkomsten te beantwoorden.

Natuurlijk mogen onze familie en vrienden zeker niet ontbreken in dit lijstje. Wij zijn hen dankbaar voor de onvoorwaardelijke steun en medeleven tijdens dit proces alsook gedurende de afgelopen vier jaar.

Tot slot rest er ons enkel nog onze dankbaarheid naar elkaar toe te uiten. We zijn samen met veel enthousiasme aan deze masterproef begonnen en hebben elkaar mooi weten aan te vullen. Doorheen deze stressvolle periode hebben we veel leuke en grappige momenten beleefd en hebben we een mooie vriendschap opgebouwd. Wij zijn elkaar dan ook dankbaar dat we deze opleiding samen kunnen afsluiten met dit eindresultaat.

Stephanie De Vulder Arne Lauwaert

(5)
(6)

V

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING ... 1

HOOFDSTUK 1: ANALYSE VAN HET VERBOD OP ERFOVEREENKOMSTEN IN HET OUDE ERFRECHT ... 3

1.1 HET VERBOD OP ERFOVEREENKOMSTEN EN ZIJN OORSPRONG ... 3

1.2 WETTELIJKE GRONDSLAG ... 4

1.2.1 Definitie volgens het Hof van Cassatie ... 5

1.2.1.1 Een beding ... 6

1.2.1.2 Waarin een verbintenis is vervat ... 6

1.2.1.3 Waarbij wordt afgeweken van de wettelijke regeling ... 7

1.2.1.4 Niet-opengevallen nalatenschap ... 7

1.2.1.5 Rechten in de nalatenschap of een bestanddeel ervan ... 7

1.2.1.6 Waarbij louter eventuele rechten worden toegekend, gewijzigd of afgestaan ... 8

1.3 WETTELIJKE UITZONDERINGEN OP HET VERBOD ... 9

1.3.1 De contractuele erfstelling ... 10

1.3.2 De valkeniersclausule ... 10

1.3.3 De voorafgaande overeenkomst aangaande echtscheiding onderlinge toestemming ... 11

1.3.4 De ouderlijke boedelverdeling ... 11

1.4 SANCTIES ERFOVEREENKOMSTEN IN HET OUDE ERFRECHT ... 12

1.5 CONCLUSIE OUD ERFRECHT... 14

HOOFDSTUK 2: GRONDSLAGEN VAN DE HERVORMING ... 15

2.1 ALGEMENE GRONDSLAGEN VAN DE HERVORMING ... 15

2.2 CONCRETE GRONDSLAGEN BINNEN HET VERBOD OP ERFOVEREENKOMSTEN ... 15

2.3 INHOUD EN DOELSTELLINGEN HERVORMING ERFRECHT... 16

2.3.1 Inhoud hervorming ... 16

2.3.2 Doelstellingen hervorming ... 17

2.3.3 Rol van het versoepelde verbod binnen de doelstellingen van de hervorming ... 17

HOOFDSTUK 3: ANALYSE VAN HET NIEUWE ERFRECHT ... 18

3.1 WETTELIJKE GRONDSLAG ... 18

3.2 HET VERBOD OP ERFOVEREENKOMSTEN IN HET NIEUWE ERFRECHT ... 18

(7)

VI

3.2.2 Beding betreffende de eigen nalatenschap ... 20

3.2.2.1 Beding ten kosteloze titel ... 20

3.2.2.2 Beding ten bezwarende titel ... 22

3.3 BEKWAAMHEID ... 24

3.3.1 De minderjarige ... 24

3.3.2 De meerderjarige beschermde personen ... 25

3.4 GEVOLGEN ERFOVEREENKOMSTEN ... 26

3.5 VORMVEREISTEN ... 27

3.5.1 Vorm van de akte ... 27

3.5.2 Procedure ... 27

3.5.3 Uitzonderingen ... 28

3.5.4 Publiciteit ... 29

3.6 SANCTIE VERBODEN ERFOVEREENKOMSTEN... 30

3.6.1 Het principe van relatieve nietigheid en de uitzondering van de absolute nietigheid ... 30

3.6.1.1 Absolute nietigheid tijdens het leven van de persoon over wiens toekomstige nalatenschap wordt bedongen ... 30

3.6.1.2 De aard van de nietigheid na het overlijden van de persoon over wiens toekomstige nalatenschap men heeft bedongen ... 31

3.6.2 Gevolgen van absolute- en relatieve nietigheid ... 31

3.6.2.1 Burgerrechtelijke gevolgen ... 31

3.6.2.2 Fiscale gevolgen ... 32

3.6.3 Verjaring van de vordering tot nietigverklaring ... 32

3.7 PUNCTUELE ERFOVEREENKOMSTEN ... 32

3.7.1 De punctuele erfovereenkomst met betrekking tot inbreng ... 33

3.7.1.1 De waarde van het geschonken goed op dag van schenking ... 35

3.7.1.2 Het geschonken goed niet meteen in volle eigendom ... 36

3.7.1.3 De Inbreng van een schenking met generatiesprong ... 38

3.7.1.4 Wijziging modaliteit van de schenking ... 41

3.7.2 De punctuele erfovereenkomst met betrekking tot inkorting ... 42

3.7.2.1 De waarde van het geschonken goed op dag van schenking ... 43

3.7.2.2 Het geschonken goed niet meteen in volle eigendom ... 44

3.7.2.3 Verzaking aan de vordering tot inkorting... 44

3.7.2.4 Verzaking aan de vordering tot inkorting tegen derde-verkrijger onder kosteloze titel ... 46

3.7.3 Andere punctuele erfovereenkomsten ... 47

3.7.3.1 Clausule Valkeniers ... 47

(8)

VII

3.7.3.3 Echtscheiding met onderlinge toestemming ... 52

3.8 GLOBALE ERFOVEREENKOMST ... 53 3.8.1 Inleiding ... 53 3.8.2 Oorsprong ... 53 3.8.3 Toepassingsgebied ... 55 3.8.4 Evenwicht ... 56 3.8.5 Procedure ... 58

3.8.5.1 Mededeling van ontwerp ... 59

3.8.5.2 Informatievergadering ... 59

3.8.5.3 Ondertekening globale erfovereenkomst ... 60

3.8.6 Gevolgen ... 61

3.8.8 Nietigheid ... 62

3.8.9 De fiscale visie ... 62

3.8.9.1 Uitbreiding ... 68

HOOFDSTUK 4: EVALUATIE VAN HET NIEUWE ERFRECHT ... 69

4.1 VISIE RECHTSLEER ... 69

4.1.1 Met betrekking tot de beoogde toename van de rechtszekerheid ... 69

4.1.2 Met betrekking tot de beoogde toename van de flexibiliteit... 71

4.1.3 Met betrekking tot de procedure bij het tot stand komen van een (globale) erfovereenkomst ... 72

4.1.4 Met betrekking tot de globale erfovereenkomst ... 74

4.2 VISIE NOTARISSEN ... 76

HOOFDSTUK 5: CONCLUSIE ... 79

IMPACT CORONACRISIS ... 81

BIBLIOGRAFIE ... 82

(9)

VIII

Lijst gebruikte afkortingen

Wetgeving

Burgerlijk Wetboek BW

Gerechtelijk Wetboek Ger. W.

Memorie van Toelichting MvT

Vlaamse Codex Fiscaliteit VCF

Rechtspraak

Hof van Cassatie Cass.

Hof van Justitie HvJ

Rechtsleer

Overeenkomst onder

Bijzondere en bezwarende titel OBT-OBT

Centraal Register van Testamenten CRT Echtscheiding onderlinge toestemming EOT

Vlaamse belastingdienst VLABEL

Tijdschriften

Titel Afkorting

Belgisch Staatsblad BS

Nieuw Juridisch Weekblad NJW

Nieuwsbrief notariaat Notariaat

Notariaat: notarieel en fiscaal maandblad Not.Fisc.M.

Tijdschrift Estate Planning TEP

Tijdschrift voor familierecht T.Fam. Tijdschrift voor fiscaal recht TFR Tijdschrift voor notarissen T.Not.

(10)

IX

Lijst gebruikte figuren

(11)

1

Inleiding

1. Het openvallen van een nalatenschap bij het overlijden van een dierbare, geeft in onze moderne

maatschappij nog al te vaak aanleiding tot hevige familiale conflicten. Teneinde dit te voorkomen willen mensen zich kunnen voorbereiden op (st)erven. Deze problematiek in combinatie met onze snel veranderende samenlevingsvormen vormden de aanleiding tot de sterke hervorming van ons erfrecht sedert 1 september 2018.

Zo zorgden de wet van 31 juli 2017 tot hervorming van het erfrecht en de wet van 22 juli 2018 tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht voor heel wat veranderingen binnen diverse takken van ons erfrecht. Al deze veranderingen kunnen worden gebundeld rond vijf centrale thema’s met name2:

1. De wijziging van de regels met betrekking tot de erfrechtelijke reserve. 2. De wijziging van de regels met betrekking tot de inbreng van giften. 3. De aanpassing van de regels met betrekking tot de verdeling.

4. De versoepeling van het huidige verbod op overeenkomsten over niet-opengevallen nalatenschappen.

5. De herdefiniëring van het evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen.

2. Het onderwerp van dit werkstuk kadert voornamelijk binnen de vierde pijler van de hervorming,

maar zal in zekere mate ook betrekking hebben op de andere pijlers. Met dit werkstuk trachten wij namelijk te achterhalen of de wetgever erin geslaagd is haar doelstellingen, binnen de vierde pijler ‘de versoepeling van het verbod op erfovereenkomsten’, te behalen. Hierbij klinkt onze centrale vraag dan ook als volgt:

“Beantwoordt de versoepeling van het verbod op erfovereenkomsten aan de beoogde doelstellingen ervan?”

3. Teneinde op deze centrale vraag een onderbouwd antwoord te formuleren, hebben wij er voor

gekozen deze masterproef in vijf hoofdstukken te verdelen. We vertrekken hierbij vanuit een

2MvT bij het wetsvoorstel van 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften

(12)

2 uitgebreide analyse van het verbod op erfovereenkomsten, zoals dit in het oude erfrecht van toepassing was. Nadien wordt in het tweede hoofdstuk een beeld geschetst van de door de wetgever beoogde doelstellingen. Daarna, in het derde hoofdstuk, trachten we aan de hand van een analyse van het nieuwe erfrecht een overzicht te vormen van de belangrijkste krachtlijnen van het versoepelde verbod op erfovereenkomsten. Hierbij zal, teneinde een totaalbeeld te vormen, het verbod zowel inhoudelijke als fiscaal worden toegelicht en verduidelijkt aan de hand van diverse cases. Vervolgens, en als voorlaatste hoofdstuk, wordt een beeld geschetst van de standpunten geformuleerd in de rechtsleer omtrent deze hervorming. Ook wordt in dit hoofdstuk de visie van enkele ervaren notarissen toegevoegd. Ten slotte vormen we zelf een oordeel of de versoepeling van het verbod al dan niet voldoet aan de beoogde doelstellingen.

(13)

3

Hoofdstuk 1: Analyse van het verbod op erfovereenkomsten in het

oude erfrecht

1.1 Het verbod op erfovereenkomsten en zijn oorsprong

4. In het oud Belgisch erfrecht waren de mogelijkheden wat de erfopvolging betreft erg beperkt.

Zo stond in het oud artikel 893 van het Burgerlijk Wetboek te lezen dat “men op geen andere manier

over zijn goederen om niet kon beschikken dan bij schenking onder levenden of bij testament”3. Wat de devolutie betreft, werd er door de wetgever aldus geen ruimte gelaten voor het sluiten van erfovereenkomsten. Het sluiten van een overeenkomst over een niet-opengevallen nalatenschap (erfovereenkomst) was namelijk, tenzij uitzonderlijk door de wet toegelaten, principieel verboden. Concreet betekende dit dat het voor personen in principe niet mogelijk was een overeenkomst te sluiten omtrent de eigen toekomstige nalatenschap of die van een derde4. Daarnaast was het, tenzij uitdrukkelijk door de wetgever anders bepaald, evenmin toegestaan dat iemand een eenzijdige rechtshandeling stelde omtrent een toekomstige nalatenschap.

5. De grondslag van dit verbod vinden we reeds bij de Romeinen, waar dit verbod geïntroduceerd

werd uit vrees voor verbintenissen die het vrije en herroepelijke testeerrecht zouden tegengaan5. Bovendien was de Romeinse wetgever bevreesd dat het sluiten van erfovereenkomsten aanleiding zou geven tot immorele speculaties over iemands dood.

Ook Napoleon nam deze verbodsbepaling over ten tijde van het feodalisme, waar erfovereenkomsten gebruikt werden om gronden, zoveel als mogelijk, in het bezit te houden van adellijke families en grootgrondbezitters. Napoleon vreesde immers dat deze erfovereenkomsten zijn eigen politieke en economische macht in groot gevaar konden brengen6. Zijn drijfveer met deze verbodsbepaling was de mogelijkheid scheppen om de familie-eigendommen te laten versnipperen en op die manier de groeiende politieke en economische macht van de adellijke families en grootgrondbezitters te ondermijnen.

3 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 150.

4J. BAEL, “Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in het nieuwe erfrecht” in J. BAEL (ed.),

Rechtskroniek voor het notariaat deel 31, Brugge, die Keure, 2017, (143) 154.

5 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie (vierde editie), Antwerpen, Intersentia, 2018, 279. 6S. LONGERSTAY en N. LABEEUW, “De globale en punctuele erfovereenkomsten”, BN 2017, (184) 188.

(14)

4 Reeds in 1804 werd dit verbod op vier verschillende plaatsen in het Burgerlijk Wetboek opgenomen (art. 791, art. 1130, tweede lid, art. 1388, tweede lid en art. 1600 BW)7.

1.2 Wettelijke grondslag

6. Uit analyse van de vier artikels in het oude erfrecht, blijkt dat artikel 1130, tweede lid van het

Burgerlijk Wetboek in het oude erfrecht geldt als basisartikel8. Hierin stelt de wetgever dat: “Men

kan echter een nalatenschap die nog niet is opengevallen, niet verwerpen en evenmin omtrent zodanige nalatenschap enig beding maken, zelfs niet met toestemming van hem wiens nalatenschap het betreft, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald”.

Deze grondgedachte wordt op diverse plaatsen in het Burgerlijk Wetboek herhaald en tevens gespecificeerd. In het bijzonder wordt in artikel 791 BW met betrekking tot de afstand van toekomstige rechten in een nog niet-opengevallen nalatenschap en in het tweede lid van artikel 1388 BW met betrekking tot de wijziging van de wettelijke orde van erfopvolging, bepaald dat het verbod op erfovereenkomsten ook van toepassing is indien de overeenkomst bij huwelijkscontract plaatsvindt9. In artikel 1600 en artikel 1300 BW wordt tot tweemaal toe bepaald dat het verbod van toepassing is op de verkoop van een toekomstige nalatenschap, zelfs indien de toekomstige erflater hiervoor zijn toestemming verleent10.

7. Uit bovenstaande wetsartikelen volgt dat elke overeenkomst en elke eenzijdige rechtshandeling

aangaande het vermogen van een persoon, die pas uitwerking krijgt bij of na het overlijden van die persoon, als erfovereenkomst gekwalificeerd wordt en bijgevolg ongeldig kan zijn11. Op dit principe zijn echter uitzonderingen van toepassing waardoor dergelijke overeenkomsten of rechtshandelingen toch toegelaten zijn. Vooraleer dieper te kunnen ingaan op deze uitzonderingen dienen we eerst een helder beeld te schetsen van hoe het vroegere verbod op erfovereenkomsten in de praktijk getoetst werd. De reden is dat, ondanks er in het Burgerlijk Wetboek wel meermaals wordt verwezen naar het begrip ‘erfovereenkomst’, nergens uitdrukkelijk gedefinieerd wordt wat

7 R. BARBAIX, Familiaal vermogensrecht in essentie (vierde editie), Antwerpen, Intersentia, 2018, 279. 8 J. BAEL, Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe erfrecht, Brugge, die Keure, 2019, 6.

9 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 964.

10 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 965.

(15)

5 een erfovereenkomst nu precies is. Het mag dan ook niet verwonderen dat het ontbreken van een duidelijke definitie regelmatig aanleiding gaf tot heel wat discussies.

1.2.1 Definitie volgens het Hof van Cassatie

8. Om tot een goed begrip van ‘erfovereenkomst’ te komen, dienen we terug te grijpen naar de

rechtspraak12. Zo beantwoordde het Hof van Cassatie de nood aan verduidelijking met een definitie die vrijwel unaniem wordt aanvaard binnen de rechtsleer. Deze definitie van ‘een overeenkomst over een toekomstige nalatenschap’ (erfovereenkomst) luidde als volgt: “elk beding dat tot

voorwerp heeft loutere eventuele rechten in een niet opengevallen nalatenschap, of een bestanddeel ervan, toe te kennen, te wijzigen of af te staan”13,14.

Uit deze omschrijving kunnen we concluderen dat een overeenkomst slechts een erfovereenkomst is indien ze cumulatief voldoet aan de volgende zes criteria. Zo moet het gaan om een beding waarin een verbintenis is vervat die rechten verleent in een niet-opengevallen nalatenschap of een

bestandsdeel ervan. Tevens moet, door toedoen van deze verbintenis, worden afgeweken van de wettelijke regeling en moeten er, door het sluiten van deze verbintenis, loutere eventuele rechten

in een niet-opengevallen nalatenschap of een bestanddeel ervan worden toegekend, gewijzigd of

afgestaan.

9. Wie echter dacht dat het Hof van Cassatie met deze definitie alle twistpunten rond het verbod

op erfovereenkomsten wist weg te werken, komt bedrogen uit. De invulling van bepaalde criteria van deze definitie zorgde namelijk voor onenigheid. Teneinde meer inzicht te verwerven in het begrip ‘erfovereenkomst’ is het dan ook belangrijk een eenduidige interpretatie te hebben over elk van deze criteria. Bijgevolg zullen we achtereenvolgens dieper ingaan op hoe elk van deze zes componenten ingevuld werden. Hierbij is het zinvol te vermelden dat voornamelijk de laatste twee componenten binnen de rechtsleer tot veel discussie hebben geleid.

12 R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 247.

13R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 150. 14 Cass. 10 november 1960, Pas. 1961, 259; Cass., 11 april 1980, Arr. Cass., 1979-1980, 996.

(16)

6

1.2.1.1 Een beding

10. Om als erfovereenkomst te kwalificeren, moet er conform de definitie van het Hof van Cassatie

allereerst sprake zijn van een beding. Bijgevolg is het, in tegenstelling tot wat het begrip ‘erfovereenkomst’ doet vermoeden, niet noodzakelijk dat dit beding daadwerkelijk in een overeenkomst omschreven wordt en kan het dus volstaan een eenzijdige rechtshandeling te stellen15. Ter illustratie kan de verwerping van een nalatenschap, ondanks deze volledig eenzijdig plaatsvindt, toch kwalificeren als erfovereenkomst16.

1.2.1.2 Waarin een verbintenis is vervat

11. Als tweede criterium moet dit beding een verbintenis ten aanzien van een niet-opengevallen

nalatenschap bevatten. Er is echter enkel sprake van een verbintenis binnen een beding indien er bepaalde rechten met betrekking tot een niet-opengevallen nalatenschap definitief afgestaan worden. Het dient hier dus te gaan om een bindend engagement17. Indien echter niet voldaan wordt aan dit criterium en de bedinger dus zijn volledige vrijheid behoudt, kan de overeenkomst in geen geval beschouwd worden als een erfovereenkomst. Een schenking onder voorwaarde om de nalatenschap van een andere persoon te verwerpen, wordt dus niet beschouwd als een verboden erfovereenkomst, daar de begiftigde bij deze rechtshandeling zelf de keuze heeft om al dan niet aan de voorwaarde te voldoen18. Een beschikking onder last kan echter wel een verboden erfovereenkomst omvatten daar de persoon die de overeenkomst aanvaardt, verplicht is dergelijke last uit te voeren.

15 K. VANWINCKELEN, “Ontwikkelingen inzake familiale schikkingen: verboden erfovereenkomsten en onherroepelijke

schenkingen, twee belemmeringen voor een vermogensplanning” in C. DECLERCK, J. DU MONGH, N. LABEEUW en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2004, 31.

16 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Mechelen, Kluwer, 2006, 8. 17 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die keure, 2013, 150.

18K. VANWINCKELEN, “Ontwikkelingen inzake familiale schikkingen: verboden erfovereenkomsten en onherroepelijke

schenkingen, twee belemmeringen voor een vermogensplanning” in C. DECLERCK (ed.), Familiaal vermogensrecht,

Brugge, die Keure,2004, 32.

(17)

7

1.2.1.3 Waarbij wordt afgeweken van de wettelijke regeling

12. Als derde criterium dient het beding, teneinde als erfovereenkomst te kwalificeren, af te wijken

van de wettelijke regeling betreffende de erfopvolging. Het is logisch dat een beding waarin de wettelijke regeling louter bevestigd wordt, niet als erfovereenkomst kan kwalificeren. Wanneer de wetgever echter in meerdere keuzes voorziet en er bijgevolg in het beding een keuze gemaakt wordt, zal dit beding wel kwalificeren als erfovereenkomst aangezien er in dit geval andere erfrechtelijke keuzes contractueel uitgesloten worden19. Ter illustratie zal een beding waaruit een anticipatieve aanvaarding blijkt, mits aan alle andere criteria voldaan is, kwalificeren als erfovereenkomst20.

1.2.1.4 Niet-opengevallen nalatenschap

13. Als vierde criterium dient het beding te handelen over een nalatenschap die nog niet is

opengevallen. Dit wil zeggen dat de erflater nog steeds in leven is op het moment dat het beding tot stand komt.

1.2.1.5 Rechten in de nalatenschap of een bestanddeel ervan

14. Als vijfde criterium moeten er, volgens de definitie van het Hof van Cassatie, rechten verleend

worden in een nalatenschap of een bestanddeel ervan. Wat de invulling van dit criterium betreft, is het oude erfrecht erg strikt. Deze strikte opvatting houdt in dat er enkel sprake kan zijn van een erfovereenkomst indien het beding daadwerkelijk betrekking heeft op de nalatenschap of een bestanddeel ervan21. Hierbij mag het zowel om de nalatenschap van één van de partijen als om deze van een derde gaan. Concreet heeft deze restrictieve opvatting tot gevolg dat bedingen die betrekking hebben op andere vermogens, bijvoorbeeld het gemeenschappelijk vermogen tussen echtgenoten of het vermogen van een vennootschap, ondanks hun (on)rechtstreekse invloed op de nalatenschap, niet in aanmerking komen om als erfovereenkomst te kwalificeren22.

15. Uit een proefschrift van BAEL blijkt evenwel dat deze traditionele visie in de rechtsleer niet

door iedereen gevolgd wordt. Verschillende auteurs beweren namelijk dat bedingen die betrekking hebben op een ander vermogen dan de nalatenschap, en die tevens een rechtstreekse of

19 R. DEKKERS, “Toekomstige nalatenschappen en syndikaten van aandeelhouders”, R.W. 1954-1955, (1617) 1617. 20 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 146.

21 K. VANWINCKELEN, “Ontwikkelingen inzake familiale schikkingen: verboden erfovereenkomsten en onherroepelijke

schenkingen, twee belemmeringen voor een vermogensplanning” in C. DECLERCK (ed.), Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2004, 32.

(18)

8 onrechtstreekse invloed op de samenstelling of de omvang van de nalatenschap hebben, eveneens als erfovereenkomsten dienen te kwalificeren23. Ondanks deze tegenstand bleek de meerderheid van de doctrine niet overtuigd en moet het beding dus daadwerkelijk betrekking hebben op rechten in de nalatenschap of een bestanddeel ervan24. Aansluitend op de disharmonie in de rechtsleer, wordt door het Hof van Cassatie eind 2010, de restrictieve interpretatie van dit criterium bevestigd. Dit heeft tot gevolg dat er enkel sprake kan zijn van een erfovereenkomst indien het beding de nalatenschap tot voorwerp heeft25,26.

1.2.1.6 Waarbij louter eventuele rechten worden toegekend, gewijzigd of afgestaan

16. Teneinde als erfovereenkomst gekwalificeerd te worden, dient het beding als laatste en

voornaamste conditie te handelen over ‘de toekenning, wijziging of afstand van loutere eventuele rechten’. Concreet is er sprake van ‘loutere eventuele rechten’ indien de bedinger zich het recht voorbehoudt verder over het goed te blijven beschikken of zich maar verbindt ten aanzien van een bepaald goed, voor zover dit op het ogenblik van overlijden deel zal uitmaken van de nalatenschap27. De toetsing van dit sleutelcriterium leidt in de praktijk, wegens een gebrek aan een wettelijke definitie, evenwel geregeld tot discussie en onenigheid28.

In de praktijk is men het er over eens dat aan dit criterium voldaan wordt indien het beding betrekking heeft op rechten in een nalatenschap van een derde of indien het beding, mits gesloten onder algemene titel, betrekking heeft op rechten in de eigen nalatenschap29. In beide gevallen is het immers onzeker of er bij overlijden iets zal nagelaten worden en indien dat het geval is, waaruit deze nalatenschap dan zal bestaan. Bovendien is het onzeker of de erfgerechtigden tot de nalatenschap zullen komen.

17. In tegenstelling tot bij de voorheen besproken bedingen, is het in het oude erfrecht minder

duidelijk of er bij de bedingen gesloten onder bijzondere titel betreffende de eigen nalatenschap, ‘loutere eventuele rechten’ worden toegekend. Om in deze context uitsluitsel te bieden, plaatste

23 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen, Proefschrift, Ugent, 2002. 24 R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 249-250.

25 Cass. 10 december 2010, JT 2011, 92.

26 Hierbij was het van geen belang om welke rechten het beding handelde. De enige voorwaarde was dat het beding de

nalatenschap tot voorwerp had. Het beding kon dus handelen over: eigendomsrechten, genotsrechten, zakelijke rechten en persoonlijke rechten. Tevens de rechten die de bedinger zal bezitten als attribuut van zijn erfaanspraak en aldus niet behoren tot de nalatenschap, vallen hieronder.

27 F. MARTENS, rechtsvergelijkende bedenkingen bij het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe erfrecht, onuitg.

Masterproef UGent, 2017-2018, 8.

28 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 153. 29 Hvb. Gent, 13 oktober 2016, T.Not. 2017, 460-472.

(19)

9 het Hof van Cassatie de ‘loutere eventuele rechten’ tegenover de ‘vaste rechten’30. Uit deze vergelijking blijkt dat er sprake is van ‘vaste rechten’ wanneer bij een beding het recht onvoorwaardelijk wordt toegekend, maar eveneens wanneer de toekenning van deze rechten op termijn of onder (niet-potestatieve) voorwaarde gebeurt31.

18. Ondanks de tussenkomst van het Hof van Cassatie, blijft er bij bepaalde bedingen toch

onenigheid bestaan over de mogelijke kwalificatie als erfovereenkomst. Dit is onder meer het geval in de context van het tontinebeding (beding van aanwas). Van dergelijke bedingen wordt over het algemeen aanvaard dat ze niet als erfovereenkomst kwalificeren, daar ze een verbintenis inhouden om het goed, waarop dit beding betrekking heeft, niet meer te vervreemden en er aldus sprake is van een vast recht. In deze context wordt door de rechtsleer immers gewaarschuwd dat wanneer in dit beding is opgenomen dat ‘het aanwasbeding slechts uitwerking zal krijgen indien de relatie tussen de partijen is beëindigd door het overlijden van de eerste van hen’ het toch als erfovereenkomst zal kwalificeren. Iedere partij heeft namelijk de mogelijkheid om de relatie vroegtijdig te beëindigen, wat zou betekenen dat er dus sprake is van een potestatieve voorwaarde, die bijgevolg zal leiden tot de kwalificatie als erfovereenkomst. Deze opvatting wordt door het Hof van Beroep ontkracht.

1.3 Wettelijke uitzonderingen op het verbod

19. Binnen het oude erfrecht zijn er tal van uitzonderingen van toepassing op het principiële verbod

van erfovereenkomsten. Deze uitzonderingen dienen, wegens de algemene draagwijdte van het verbod, restrictief en limitatief geïnterpreteerd te worden32.

Teneinde een zo volledig mogelijk beeld weer te geven van het verbod, wordt dieper ingegaan op de meest voorkomende uitzonderingen in de praktijk, namelijk de contractuele erfstelling, de Valkeniersclausule, de overeenkomst voor echtgenoten inzake echtscheiding met onderlinge toestemming en de ouderlijke boedelverdeling33.

30 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 154.

31 Het is zelfs zo dat de bedongen termijn het overlijden van de bedinger mag uitmaken of de bedongen voorwaarde zijn

vooroverlijden mag zijn.

32 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 156.

33 Andere voorbeelden van uitzonderingen op het verbod zijn: art. 42 W. Venn, art. 918 in fine BW, art. 1094 BW, art.

1096 BW, art. 299 BW, art. 858bis BW, art. 1452 BW, art. 745bis, § 2 BW, art. 299 BW. In deze thesis hebben we besloten hier niet dieper op in te gaan daar dit ons te ver zou leiden.

(20)

10

1.3.1 De contractuele erfstelling

20. De contractuele erfstelling is een beding in een overeenkomst waarbij een toekomstige erflater

ten voordele van een andere persoon, ten kosteloze titel, beschikt over goederen die zullen behoren tot een niet-opengevallen nalatenschap34. In het oude erfrecht worden deze bedingen, ondanks het principiële verbod op erfovereenkomsten, in bepaalde gevallen toch door de wetgever toegelaten35. Deze uitzonderlijk toegelaten bedingen en bijhorende voorwaarden zijn terug te vinden in artikel 1081 e.v. van het Burgerlijk Wetboek en dienen steeds restrictief te worden geïnterpreteerd. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de ene echtgenoot de andere echtgenoot bij huwelijkscontract aanduidt als erfgenaam36.

Door middel van de contractuele erfstelling kan men dus een algemene erfrechtelijke roeping doen ontstaan37. Dit is een soort optierecht die de contractueel erfgestelde verkrijgt en dient te aanvaarden (of verwerpen). Op het moment dat de erfgestelde de contractuele erfstelling sluit, aanvaardt hij/zij dus louter de hoedanigheid van erfgerechtigde. Teneinde bij het openvallen van de nalatenschap effectief erfgenaam te worden, dient de erfgerechtigde bijgevolg eerst nog een erfkeuze te maken38.

1.3.2 De valkeniersclausule

21. Een tweede uitzondering op het principiële verbod van erfovereenkomsten kadert binnen de

thematiek van de nieuw samengestelde gezinnen. Uit vrees om de eigen kinderen, wegens de omvangrijke vermogensrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot bij een tweede huwelijk te benadelen, wordt bij de wet van 22 april 2003 het volgende lid toegevoegd aan artikel 1388 van het Burgerlijk Wetboek: “De echtgenoten kunnen bij huwelijkscontract of bij

wijzigingsakte, wanneer op dat tijdstip één van hen, één of meer afstammelingen heeft die voortkomen uit een andere relatie van voor hun huwelijk of die geadopteerd werden voor hun huwelijk, of afstammelingen van de geadopteerden, geheel of ten dele, zelfs zonder wederkerigheid, een regeling treffen over de rechten die de ene in de nalatenschap van de andere kan uitoefenen” 39,40.

34 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 158. 35 F. BOUCKAERT, “Contractuele erfstelling en latere schenkingen”, T.Not. 2008, 433-436. 36 Art. 1093 BW.

37 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 158. 38 R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 610.

39 Wet 22 april 2003 tot wijziging van enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht van de

langstlevende echtgenoot, BS 22 mei 2003.

(21)

11

22. Aan de hand van deze bepaling, ook wel bekend onder de naam ‘Valkeniersclausule’, kunnen

echtgenoten de rechten in elkaars nalatenschap inperken. Door de wetgever wordt aan deze regeling evenwel strikte voorwaarden gekoppeld41. Zo kan aan de hand van deze overeenkomst in geen geval de concrete reserve van de langstlevende echtgenoot worden aangetast. Bovendien is het toepassingsgebied van deze regeling beperkt tot partners waarvan minstens één van hen kinderen uit een vorig huwelijk heeft. Deze laatste voorwaarde wordt door bepaalde auteurs als discriminerend beschouwd, aangezien gehuwde ouders zonder kinderen of met enkel gemeenschappelijke kinderen niet van deze regeling gebruik kunnen maken.

1.3.3 De voorafgaande overeenkomst aangaande echtscheiding onderlinge toestemming

23. Algemeen wordt bepaald dat het wettelijk erfrecht, voortkomend uit artikel 745bis BW, evenals

de reservataire aanspraken, voortkomend uit artikel 915 BW, tussen echtgenoten niet wordt beïnvloed door het loutere feit dat er een echtscheidingsprocedure aan de gang is42,43. Artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek maakt het bij de procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming toch mogelijk hiervan af te wijken. Zo dienen echtgenoten die wensen te scheiden door onderlinge toestemming, volgens artikel 1287 Ger. W., voorafgaand een vergelijk te treffen betreffende enkele rechten en verplichtingen44. Deze regeling kan zowel bij onderhandse akte als bij authentieke akte plaatsvinden. In deze akte dient men onder andere een schikking te treffen aangaande de wettelijke- en reservataire aanspraken, die zij in elkaars nalatenschap uitoefenen, indien één van hen komt te overlijden voor de echtscheiding van kracht is45. Hierbij bezitten de echtgenoten de mogelijkheid om in deze akte te laten opnemen dat zij gedurende de hele echtscheidingsprocedure geen enkele erfrechtelijke aanspraak meer hebben in elkaars nalatenschap. De echtgenoten kunnen aan de hand van de regelingsakte echter niet afwijken van de voordelen die ze elkaar hebben toegekend bij huwelijkscontract. Indien men dit toch wenst, moet men een bijkomende akte houdende wijziging van het huwelijkscontract voorzien46.

1.3.4 De ouderlijke boedelverdeling

24. De ouderlijke boedelverdeling, ook wel gekend als ascendentenverdeling, is een

rechtshandeling die toelaat dat ouders vooraf hun nalatenschap verdelen. Deze rechtshandeling

41 R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 616. 42 R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 612. 43 Art. 745bis BW; Art. 915 BW.

44 Art. 1287 Ger. W.

45 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 160 46 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 2011, 166.

(22)

12 wordt beschreven in de artikelen 1075 tot 1080 van het Burgerlijk Wetboek en aanvaardt dat ouders de goederen van hun toekomstige nalatenschap tussen hun kinderen verdelen en opdelen in kavels. Aan de hand van deze constructie wil men vooral conflicten tussen de kinderen voorkomen en ervoor zorgen dat elk kind datgene krijgt wat het meest geschikt is voor hem. Daarnaast kan deze constructie ook het versnipperen van familievermogens en het splitsen van familiebedrijven tegengaan47, 48.

25. Deze erfovereenkomst kan plaatsvinden bij schenking of bij testament49. De ouderlijke boedelverdeling kan zowel de gehele nalatenschap, als slechts een deel van de nalatenschap omvatten50.

26. De ouderlijke boedelverdeling kan enkel gesloten worden door ascendenten en deze kunnen

daarbij enkel de kinderen betrekken51. Er moeten dus meerdere kinderen zijn opdat er sprake kan zijn van een ascendentenverdeling. Als er maar één kind is, hoeft de nalatenschap namelijk niet verdeeld te worden. Wanneer één van de kinderen vooroverleden is, zullen diens afstammelingen in de ascendentenverdeling worden opgenomen via plaatsvervulling. Bovendien worden de ouders verplicht elk kind in de ouderlijke boedelverdeling te betrekken. Indien men niet elk kind betrekt, kunnen de kinderen de ouderlijke boedelverdeling nietig laten verklaren52.

1.4 Sancties erfovereenkomsten in het oude erfrecht

27. Het verbod van erfovereenkomsten zorgt er in het oude erfrecht voor dat elke overeenkomst,

die niet door de wet wordt toegelaten, vernietigbaar is. Het betreft een absolute nietigheid, daar een schending van het verbod een inbreuk vormt op de openbare orde en goede zeden53. Dit impliceert dat de nietigheid kan worden gevorderd door alle belanghebbenden en ambtshalve door de rechter dient te worden ingeroepen54.

47 Vgl. art. 822, § 2 BW.

48 M. Aerts, “De ouderlijke boedelverdeling: hoe kan de wetgever de ouderlijke boedelverdeling stabieler maken door de

aanvechtingsmogelijkheden ervan te beperken?”, Jura Falc. 2014-15, (153) 158.

49 Art. 1076 BW. 50 Art. 1077 BW. 51 Art. 1075 BW. 52 Art. 1078 BW.

53 C. CASTELEIN, “Het verbod op erfovereenkomsten” in B. TILLEMAN (ed.) en A.-L. VERBEKE (ed.), Actualia

vermogensrecht : liber alumnorum KULAK als hulde aan Prof. dr. Georges Macours, Brugge, die Keure, 2005, (195)

209-211.

(23)

13

28. In de rechtsleer is er echter veel discussie geweest rond de absolute nietigheid. Veel

rechtsgeleerden waren namelijk van oordeel dat dergelijke nietigheid een louter relatieve nietigheid betreft55. Als antwoord op het Cassatiearrest van 31 oktober 2008 heeft men geoordeeld dat de verboden overeenkomst niet langer gesanctioneerd wordt door de absolute nietigheid, maar het slechts een relatieve nietigheid betreft56. Meerbepaald is dit een begrenzing van de uitwerking van de nietigheid, vermits de rechter de nietigheid niet meer ambtshalve kan opwerpen. De relatieve nietigheid brengt tevens een fiscaal gevolg met zich mee, daar men aanneemt dat de Fiscale Administratie enkel een absolute- maar geen relatieve nietigheid kan inroepen57.

29. Bovendien leidt de nietigheid van het beding niet noodzakelijk tot de nietigheid van de gehele

overeenkomst58. Indien de verboden erfovereenkomst deel uitmaakt van een andere overeenkomst, dient men na te gaan in welke mate de erfovereenkomst is toegedaan aan de rest van de overeenkomst. In het geval dat de verboden erfovereenkomst maar een louter toevallig en bijkomstig beding uitmaakt (lees: de partijen hadden de overeenkomst ook gesloten zonder de erfovereenkomst), blijft de overeenkomst toch bestaan.

55 R. BARBAIX en A.-L. VERBEKE, Beginselen erfrecht, Brugge, die Keure, 2013, 155. 56 Cass. 31 oktober 2008, www.cass.be, AR C.06.0445.N.

57 Cass. 19 mei 1994, AC 1994, 504, Bull. 1994, 489, JT 1995, 5, Journ. proc. 1994 (weergave), afl. 264, 29, noot A. Van

Gysel en S. Brat, Pas. 1994, I, 489, RW 1994-95, 743, RGEN 1995, 315.

58 C. DECLERCK, J. DU MONGH, N. LABEEUW en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Brugge, die

(24)

14

1.5 Conclusie oud erfrecht

30. Uit analyse van het oude erfrecht blijkt dat men slechts over een beperkt aantal mogelijkheden

aangaande erfopvolging beschikt. Naast de wettelijke erfregels kan de erflater opteren voor een schenking of testament. Er heerst immers een principieel verbod op erfovereenkomsten.

31. Ondanks dat het verbod op erfovereenkomsten in het oude erfrecht op verscheidene plaatsen

binnen het Burgerlijk Wetboek wordt vermeld, slaagt de wetgever er niet in een eenduidige definitie te formuleren. Het Hof van Cassatie probeert deze nood aan verduidelijking te beantwoorden door het opstellen van een definitie die vrijwel unaniem aanvaard wordt binnen de rechtsleer. Omtrent bepaalde componenten van deze definitie is er wat de invulling betreft, in tegenstelling tot de definitie zelf, wel onenigheid binnen de rechtsleer59. Vooral het niet-gedefinieerde “sleutelcriterium” van de louter eventuele rechten was doorslaggevend voor het onderscheid tussen een verboden erfovereenkomst en een geldige erfovereenkomst. Dit heeft tot gevolg dat bij elke overeenkomst betreffende een niet-opengevallen nalatenschap, dient te worden nagegaan of het een erfovereenkomst betreft.

32. Binnen het oude erfrecht waren wel enkele uitzonderingsbepalingen van toepassing op het

verbod. Zo kan een erfovereenkomst toch geldig zijn indien deze haar grondslag vond in de wettelijke uitzonderingen.

33. Kortom kan geconcludeerd worden dat het verbod op erfovereenkomsten al centennia van

kracht is maar al veel hindernissen heeft gekend. Bovendien zijn de motieven die aan de grondslag van het oorspronkelijke verbod lagen, heden ten dage niet meer van toepassing. Bijgevolg was er duidelijk nood aan een grondige hervorming.

(25)

15

Hoofdstuk 2: Grondslagen van de hervorming

2.1 Algemene grondslagen van de hervorming

34. Aangezien de regels van het oude erfrecht reeds meer dan 200 jaar bestonden, mag het niet

verbazen dat de wetgever het erfrecht eind 2018 grondig hervormde60. Als verantwoording voor deze hervorming, wees de wetgever voornamelijk naar de sterk geëvolueerde maatschappij en bijhorende moderne samenlevingsvormen61. Zo stelde men vast dat het klassieke gezin (getrouwde ouders met kinderen), waarrond het oude erfrecht opgebouwd was, langzaam maar zeker plaats maakte voor andere samenlevingsvormen zoals het wettelijk-en feitelijk samenwonen. Deze problematiek in combinatie met het groeiend aantal nieuw samengestelde gezinnen, maakte dat het oude erfrecht niet langer in overeenstemming was met de hedendaagse realiteit62.

35. Naast de veranderde samenlevingsvormen wordt onze hedendaagse maatschappij ook

gekenmerkt door een steeds meer doorgedreven vorm van individualisme. In die zin dat mensen steeds meer een persoonlijke levensvisie aanhouden en bijgevolg steeds meer zelf willen beslissen. Binnen de context van het erfrecht, vertaalde dit zich in het groeiend verlangen naar meer beschikkingsvrijheid. Bovendien klonk vanuit het volk steeds luider de wens naar een flexibel erfrecht met daarin onder andere de mogelijkheid tot generatiesprong, iets waarin het oude erfrecht onvoldoende voorzag. Ook was het oude erfrecht technisch vaak behoorlijk complex, wat het gebruik ervan erg bemoeilijkte. Deze complexiteit beperkte de transparantie en belemmerde bovendien de rechtszekerheid.

2.2 Concrete grondslagen binnen het verbod op erfovereenkomsten

36. Reflecteren we deze algemene grondslagen op het verbod van erfovereenkomsten zoals het

in het oude erfrecht van toepassing was, dan stellen we vast dat het merendeel ook binnen het verbod op erfovereenkomsten toepasselijk is. Zo mag uit de analyse van het oude erfrecht blijken dat het verbod in het oude erfrecht, door het gebrek aan een eenduidig criterium, ondanks de poging van het Hof van Cassatie, erg complex en technisch was en zodoende in de praktijk voor de nodige controverse zorgde.

60 MvT bij het wetsvoorstel van 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften

betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2016-17, nr. 54-2282/001, 5.

61 A. VERBEKE, “Hervorming van het Belgisch erfrecht”, TEP 2011, 3-13.

(26)

16

37. Voorts brachten de nieuwe samenlevingsvormen ook binnen de context van

erfovereenkomsten nieuwe wensen met zich mee. Zo groeide het verlangen bij de burgers om hun nalatenschap reeds tijdens het leven, door middel van een overeenkomst gesloten, met al hun vermoedelijke erfgenamen te regelen, teneinde meer transparantie te bieden en bij overlijden conflicten te vermijden63. Het oude erfrecht voorzag hiervoor wel de ouderlijke boedelverdeling, maar deze bleek niet werkzaam aangezien de wettelijke regels onvoldoende ondersteuning boden. Zo werd men namelijk verplicht om, na het overlijden, goederen die reeds voordien tussen kinderen verdeeld werden opnieuw te evalueren en eventuele ongelijkheden toch recht te zetten.

2.3 Inhoud en doelstellingen hervorming erfrecht

2.3.1 Inhoud hervorming

38. De wetgever onderzocht de mix van kenmerken van de hedendaagse maatschappij en de

tekortkomingen van het oude erfrecht. Op die manier kreeg, na veelvuldig overleg met experts64 uit het vakgebied waarin de belangen van diverse partijen vertegenwoordigd werden, het nieuwe erfrecht vorm. Inhoudelijk leidde deze hervorming tot veranderingen binnen vijf thema’s van het erfrecht, maar werden de bestaande regels omtrent de wettelijke devolutie behouden65. Een overzicht van de doorgevoerde wijzigingen:

1. De wijziging van de regels met betrekking tot de erfrechtelijke reserve. 2. De wijziging van de regels met betrekking tot de inbreng van giften. 3. De aanpassing van de regels met betrekking tot de verdeling.

4. De versoepeling van het huidige verbod op overeenkomsten over niet-opengevallen nalatenschappen.

5. De herdefiniëring van het evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen.

63 MvT bij het wetsvoorstel van 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften

betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2016-17, nr. 54-2282/001, 12.

64 De leden van deze werkgroep waren: Jan Bael, Renate Barbaix, Hélène Casman,Philippe de Page, Charlotte Declerck,

Johan Du Mongh, Yves-Henri Leleu, Jean-Louis Renchon, Fabienne Tainmont, Charles Van Gysel en Alain-Laurent Verbeke. Bovendien konden zij rekenen op de steun van een redactieteam, leden van het kabinet en leden van de administratie.

65 H. CASMAN, “Inleiding tot de nieuwe Erfwet 2017 – Een overzicht van de krachtlijnen van deze wet” in Rechtskroniek

(27)

17

2.3.2 Doelstellingen hervorming

39. Rekening houdend met de tekortkomingen van het oude erfrecht, formuleerde de wetgever bij

de hervorming enkele concrete doelstellingen. Zo beoogde de wetgever het erfrecht in zijn totaliteit te flexibiliseren door de beschikkingsvrijheid van de erflater te vergroten66. Bij deze flexibilisering stelde de wetgever wel het behoud van de familiale solidariteit voorop. In die zin beoogde de wetgever het bestaande evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen (kerngezin) te behouden67. Tevens streefde de wetgever er met de hervorming naar het erfrecht in zijn globaliteit toegankelijker te maken en de rechtszekerheid ervan te verhogen, door de techniciteit ervan te verminderen. Tot slot kadert deze hervorming ook binnen de internationale tendensen. In zijn totaliteit moest deze hervorming bijdragen aan ‘de sprong naar het recht van morgen68’, aldus Koen Geens.

2.3.3 Rol van het versoepelde verbod binnen de doelstellingen van de hervorming

40. Aan de hand van de versoepeling van het verbod op erfovereenkomsten, trachtte de wetgever

de besproken doelstellingen te bereiken. Hiervoor wordt in het nieuwe erfrecht enerzijds de draagwijdte van het principiële verbod gewijzigd en anderzijds het toepassingsgebied ervan ingeperkt. Voorts werd door wetgever, teneinde op deze doelstellingen in te spelen, ook het aantal wettelijke uitzonderingen op het bestaande verbod uitgebreid. Bovendien werd voorzien in de mogelijkheid tot het sluiten van een globale erfovereenkomst, wat een complete vernieuwing inhield. Verder maakte de wetgever van deze hervorming gebruik om bepaalde discussiepunten binnen het verbod aan te pakken en heeft men tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele verduidelijkingen aan te brengen69.

66 MvT bij het wetsvoorstel van 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften

betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2016-17, nr. 54-2282/001,5.

67 MvT bij het wetsvoorstel van 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften

betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl. St. Kamer 2016-17, nr. 54-2282/001,5.

68 Beschikbaar op https://www.koengeens.be/policy/hercodificatie

69 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019,

(28)

18

Hoofdstuk 3: Analyse van het nieuwe erfrecht

41. Het verbod op erfovereenkomsten werd door het invoeren van de nieuwe erfwetten grondig

gemoderniseerd. Uit onze betrachting om de doorgevoerde wijzigingen en hun bijhorende impact zo duidelijk mogelijk weer te geven, opteren wij om deze modernisering stapsgewijs te analyseren. (1) Hierbij zullen we vertrekken uit artikel 1100/1 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien in het nieuwe erfrecht dit artikel als basis voor het verbod op erfovereenkomsten fungeert. (2) Vanuit dit basisartikel zal vervolgens de omvang van het verbod op erfovereenkomsten binnen het nieuwe erfrecht grondig geanalyseerd worden. (3) Tevens zullen we bij deze analyse stilstaan bij de sanctionering, de gevolgen, de vorm en de publiciteit die een wettelijk toegelaten erfovereenkomst met zich meebrengt. (4) Aansluitend worden alle nieuwe en gewijzigde toegelaten punctuele erfovereenkomsten afzonderlijk, zowel inhoudelijk als fiscaal toegelicht. (5) Tot slot en als laatste stap, zal ook de globale erfovereenkomst zowel inhoudelijk als fiscaal geanalyseerd worden.

3.1 Wettelijke grondslag

42. Waar in het oude erfrecht de regels met betrekking tot het verbod op erfovereenkomsten

verspreid stonden in het Burgerlijk Wetboek, heeft de nieuwe erfwet voor meer duidelijkheid gezorgd. Zo werd het vroegere basisartikel 1130, tweede lid, BW geschrapt en vervangen door het nieuwe basisartikel 1100/1 BW. Het lijkt ons dan ook zinvol om vanuit dit nieuwe basisartikel onze analyse te starten.

3.2 Het verbod op erfovereenkomsten in het nieuwe erfrecht

43. Wanneer binnen het nieuwe erfrecht het verbod op erfovereenkomsten inhoudelijk wordt

bestudeerd, valt onmiddellijk op dat het basisprincipe uit het oude erfrecht behouden is. Dit principe omvat dat elke overeenkomst en elke eenzijdige rechtshandeling betreffende het vermogen van een persoon, die pas uitwerking krijgt bij of na het overlijden van die persoon, ongeldig kan zijn70. Echter, waar in het oude erfrecht de definitie ‘het beding betreffende een toekomstige nalatenschap’ van het Hof van Cassatie de grenzen van het verbod bepaalde, vertrekt de wetgever in het nieuwe erfrecht vanuit artikel 1100/1 van het Burgerlijk Wetboek om de geldigheid van

70 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019,

(29)

19 overeenkomsten of bedingen betreffende het vermogen van een persoon met uitwerking bij of na overlijden van die persoon te bepalen71.

Deze wijziging, waarmee de wetgever derhalve meer duidelijkheid rond het principiële verbod op erfovereenkomsten beoogde, had wel de nodige gevolgen. De gevolgen hiervan zijn namelijk, enerzijds de wijziging van de draagwijdte van het principiële verbod op erfovereenkomsten en anderzijds ook de inperking van het toepassingsgebied van het principiële verbod. In de praktijk heeft dit tot gevolg dat onder de nieuwe wetgeving een groot aantal rechtshandelingen niet langer onder het verbod op erfovereenkomsten vallen.

44. Om te achterhalen welke rechtshandeling nu wel en welke niet als verboden erfovereenkomst

beschouwd wordt, vertrekt de wetgever in het nieuwe erfrecht vanuit het onderscheid tussen enerzijds ‘beding over de nalatenschap van een derde’ en anderzijds ‘beding over de eigen nalatenschap’. In wat volgt zullen wij dan ook vanuit dit onderscheid vertrekken.

3.2.1 Beding betreffende de nalatenschap van een derde

45. De bedingen met betrekking tot de toekomstige nalatenschap van een derde of een

bestanddeel daarvan zijn onder het nieuwe erfrecht, behalve ingeval de wet deze uitdrukkelijk toelaat, nietig (art. 1100/1, §1, eerste lid, tweede zin BW). Ter verduidelijking is het voor toekomstige erfgenamen niet mogelijk onderling overeen te komen om geen inbreng te eisen van bepaalde schenkingen bij het openvallen van de nalatenschap van hun moeder of vader72. Bovendien is het, tenzij het een wettelijke uitzondering betreft, ook verboden enige verbintenis aan te gaan of enige overeenkomst te sluiten omtrent de attributen van de hoedanigheid van erfgenaam of legataris (art. 1100/1, §1, eerste lid, eerste zin BW). Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk een toekomstige nalatenschap, voor het overlijden, te aanvaarden of te verwerpen73.

71 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019,

(250) 257.

72 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften – De nieuwe erfwetten 2017 en 2018,

Antwerpen, Intersentia, 2018, 87.

(30)

20

46. Zoals hierboven gesteld, zijn er op dit principe wel wettelijke uitzonderingen mogelijk. Deze

uitzonderingen zijn terug te vinden in artikel 858bis, §5 en artikel 918, §1 van het Burgerlijk Wetboek en zullen later in dit werkstuk toegelicht worden74,75.

Op de overeenkomsten en eenzijdige rechtshandelingen met betrekking tot een niet-opengevallen nalatenschap van een derde of met betrekking tot de rechten die men eventueel zal hebben in de toekomstige nalatenschap van een derde, heeft de wetswijziging dus weinig invloed76. De reden hiervoor is dat deze overeenkomsten of eenzijdige rechtshandelingen ‘loutere eventuele rechten’ bevatten en dus reeds in het oude erfrecht principieel verboden waren77.

3.2.2 Beding betreffende de eigen nalatenschap

47. Wat het beding met betrekking tot de eigen nalatenschap betreft, wordt er door de wetgever

op aangeven van de rechtsleer, nog een extra onderscheid gemaakt tussen enerzijds ‘het beding gesloten ten kosteloze titel’ en anderzijds ‘het beding gesloten ten bezwarende titel’78.

3.2.2.1 Beding ten kosteloze titel

48. De bedingen gesloten ten kosteloze titel met betrekking tot de eigen nalatenschap blijven ook

na de wetswijziging, met uitzondering wanneer ze uitdrukkelijk door de wet zijn toegelaten, verboden (art. 1100/1, §2, BW). Hiermee houdt de wetgever vast aan zijn visie dat men op geen ander wijze dan bij testament (zoals uitgewerkt in art. 893 BW) of bij schenking (zoals uitgewerkt in art. 894 BW) ten kosteloze titel over zijn of haar goederen kan beschikken79. Op dit principe bestonden reeds in het oude erfrecht een groot aantal uitzonderingen. Zo werden volgende bedingen met betrekking tot de eigen nalatenschap al onder het oude erfrecht toegelaten80:

- contractuele erfstellingen die voortvloeien uit artikel 1082, 1084 en 1093 BW; - erfstellingen over de hand, zoals omschreven in artikel 1048 BW;

74 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften – De nieuwe erfwetten 2017 en 2018,

Antwerpen, Intersentia, 2018, 87.

75 Infra nrs.75-130

76 J. BAEL, Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe erfrecht, Brugge, die Keure, 2019, 48-54,

77 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019,

(250) 260.

78 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften – De nieuwe erfwetten 2017 en 2018,

Antwerpen, Intersentia, 2018, 88.

79 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften – De nieuwe erfwetten 2017 en 2018,

Antwerpen, Intersentia, 2018, 89.

80 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften – inclusief de nieuwe erfwet 2017,

(31)

21 - overeenkomst tussen ex-echtgenoten waarbij ze overeenkomen dat ondanks de echtscheiding, de contractuele erfstellingen of andere overlevingsrechten behouden blijven, zoals omschreven in artikel 299 BW;

- valkeniersbeding, zoals omschreven in artikel 1388 BW;

- de overeenkomst waarbij een echtgenoot een toekomstig goed dat hij nog uit een toekomstige nalatenschap zou krijgen, in gemeenschap brengt, zoals omschreven in artikel 1452 BW;

- echtscheiding onderlinge toestemming zoals omschreven in artikel 1287 BW.

49. Deze reeds toegelaten punctuele erfovereenkomsten blijven onder het nieuwe erfrecht

behouden. Al moet hierbij vermeld worden dat de punctuele erfovereenkomsten, die voortvloeien uit artikel 1388 en 1287 van het Burgerlijk Wetboek, wel inhoudelijk gewijzigd zijn. Deze inhoudelijke wijzigingen zullen later uitgebreid toegelicht worden81. Tevens zijn aan deze lijst reeds bestaande uitzonderingen, door de wetgever nog een aantal nieuwe punctuele erfovereenkomsten toegevoegd82:

- zo is het in het nieuwe erfrecht voor de schenker en de begiftigde mogelijk de modaliteit van de schenking te wijzigen zoals omschreven in artikel 843/1, §1 en §2 BW;

- de punctuele erfovereenkomst die een generatiesprong inhoudt, zoals omschreven in artikel 845, §2 BW;

- de punctuele erfovereenkomst die terug te vinden is in artikel 858, §5 tweede lid BW; - de punctuele erfovereenkomst waarbij een erfgenaam verzaakt aan vordering tot inkorting

voor gedane schenking, zoals omschreven in artikel 918 BW;

- de verzaking aan vordering tot inkorting ten aanzien van derde-verkrijger onder kosteloze titel, zoals voorzien in het derde en vierde lid van artikel 924 BW.

50. Uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 31 juli 2017 en de rechtsleer blijkt, dat een

beding of een overeenkomst ten kosteloze titel, die niet onder één van de door de wet toegelaten punctuele erfovereenkomsten valt, daarom niet meteen verboden is83,84. Zo moeten dergelijke overeenkomsten of bedingen, teneinde te verifiëren of ze al dan niet verboden zijn, nog steeds

81 Infra nrs. 75-130

82 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.-L. VERBEKE en E. ALOFS, Erfrecht & giften –inclusief de nieuwe erfwet 2017,

Antwerpen, Intersentia, 2017, .

83 R. BARBAIX, Het nieuwe erfrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 255,; N. LABEEUW en R. ELSERMANS, “De

hervorming van het erfrecht”, Notariaat 2017, jrg. 28, afl. 9, 1-6.

84 MvT bij het wetsvoorstel van 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften

(32)

22 getoetst worden aan de definitie ‘het beding betreffende een toekomstige nalatenschap’ van het Hof van Cassatie85. In deze situatie is de wetgever er dus niet in geslaagd los te komen van de in het oude erfrecht allesbepalende definitie. In de praktijk heeft dit tot gevolg dat een rechtshandeling, die niet expliciet door de wetgever is toegelaten, toch geldig kan zijn indien er geen ‘loutere eventuele rechten’ in een toekomstige nalatenschap worden toegekend, gewijzigd of afgestaan.

3.2.2.2 Beding ten bezwarende titel

51. Wat de bedingen met betrekking tot de eigen nalatenschap gesloten ten bezwarende titel

betreft, heeft de wetgever nog een extra onderscheid toegevoegd. Zo is er bij deze bedingen een verschil in behandeling tussen enerzijds bedingen gesloten onder algemene titel en anderzijds bedingen gesloten onder bijzondere titel (art. 1100/1, §3 en §4 BW).

Wanneer een overeenkomst of een beding onder algemene en bezwarende titel betreffende de eigen toekomstige nalatenschap van een partij wordt gesloten, is deze principieel verboden tenzij uitdrukkelijk door de wet toegelaten. Een beding is volgens de wetgever onder algemene titel gesloten wanneer het betrekking heeft op de algemeenheid of een evenredig deel van de goederen die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, of wanneer het betrekking heeft op al de onroerende- of roerende goederen of een evenredig deel ervan86.

52. In tegenstelling tot overeenkomsten en bedingen gesloten onder algemene en bezwarende

titel, zijn de overeenkomsten gesloten onder bijzondere en bezwarende titel (OBT-OBT87) behoudens in de geval de wet ze uitdrukkelijk verbiedt, toegelaten. Dit betekent dat dergelijke overeenkomsten buiten het toepassingsgebied van het verbod op erfovereenkomsten vallen en bijgevolg zelfs betrekking mogen hebben op de toekomstige nalatenschap van een partij. Bovendien zijn dergelijk overeenkomsten zelfs toegelaten indien een partij zich het recht voorbehoudt om tijdens zijn leven over het in de overeenkomst opgenomen goed te blijven beschikken (art. 1100/1, §4, eerste lid BW).

85 C. DE WULF, De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure,

2018, 132.

86 Art. 1100/1, §3 BW.

87 De afkorting ‘OBT-OBT’ staat voor ‘onder bezwarende titel – onder bijzondere titel’ en is ontleend aan Prof. Dr. A.-L.

(33)

23

53. De overeenkomsten gesloten onder bijzondere en bezwarende titel moeten, aangezien ze

buiten het toepassingsgebied van het verbod op erfovereenkomsten vallen, zelfs niet aan de vormvereisten88 voor geldig gesloten erfovereenkomsten voldoen (art. 1100/1, §4, tweede lid BW). Concreet betekent dit dat deze overeenkomsten of bedingen niet met een notariële akte dienen te worden opgemaakt en er ook geen publiciteit moet worden gegeven aan deze overeenkomsten. Bovenstaande overeenkomsten of bedingen moeten dus, aangezien ze niet onder het verbod op erfovereenkomsten vallen, niet meer aan de definitie ‘het beding betreffende een toekomstige nalatenschap’ van het Hof van Cassatie getoetst worden.

In het wetsvoorstel van 25 januari 2017 verduidelijkt de wetgever nader wat men precies verstaat onder ‘een overeenkomst ten bijzondere titel’. Zo is een overeenkomst een ‘overeenkomst ten bijzondere titel’ indien ‘de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen

betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden’.

Voor het onderscheid tussen algemene en bijzondere titel baseerde de wetgever zich op de driedeling bij de kwalificatie van legaten89.

54. Het toelaten van dergelijke overeenkomsten en bedingen heeft in de praktijk grote gevolgen.

Zo heeft dit ervoor gezorgd dat waar het oude erfrecht vaak tot discussie leidde, er nu geen discussie meer hoeft te zijn over bedingen en overeenkomsten die vroeger wel betwistbaar waren. Ter illustratie worden bedingen of overeenkomsten van aanwas (bijvoorbeeld het beding van aanwas dat vervalt bij echtscheiding) indien gesloten onder bezwarende titel, in tegenstelling tot onder het oude erfrecht, nu algemeen zonder discussie aanvaard90. Hetzelfde geldt voor de toekenning van een levenslang huurrecht ingaand bij overlijden van de eigenaar en tal van andere overeenkomsten met uitwerking bij het overlijden van een partij91. Het toepassingsgebied van het verbod op erfovereenkomsten is hierdoor dus ernstig ingeperkt.

88 Infra nrs. 62-68.

89 Wetsvoorstel van 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot

wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, Parl.St. Kamer 2016-17, Doc 54, nr. 2282/001, 125, http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/54/2282/54K2282001.pdf.

90Supra nr. 18.

91 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019,

(34)

24

3.3 Bekwaamheid

55. Wanneer partijen één van de voorheen besproken wettelijk toegelaten punctuele

erfovereenkomsten wensen te sluiten, moeten ze, indien ze dit geldig wensen te doen, wel rekening houden met de voorwaarden die een dergelijke rechtshandeling met zich meebrengt. Onder deze voorwaarden, die terug te vinden zijn in artikel 1100/8 van het Burgerlijk Wetboek, valt ook de zogenaamde ‘bekwaamheid om contracten te sluiten’. Niettegenstaande blijkt uit onze wetgeving dat minderjarigen en meerderjarige beschermde personen zelf niet over deze vereiste bekwaamheid beschikken, is het toch zinvol deze groepen binnen de context van erfovereenkomsten te bespreken, aangezien de wetgever het voor hen onder bepaalde voorwaarden in artikel 1100/2 BW toch mogelijk maakt als partij bij een erfovereenkomst op te treden.

3.3.1 De minderjarige

56. Waar in regel de minderjarige niet over de bekwaamheid beschikt om zelfstandig

rechtshandelingen te stellen, is het voor hem/haar toch mogelijk als partij bij een erfovereenkomst op te treden92,93. Deze mogelijkheid ontstaat wanneer de ouders of de voogd, na een machtiging

in concreto94 van de vrederechter, de functie van vertegenwoordiger verkrijgen/verkrijgt (art. 1100/2 §1, eerste zin BW). Deze machtiging heeft namelijk tot gevolg dat de ouders in naam en voor rekening van de minderjarige de rechtshandeling kunnen stellen95.

De mogelijkheden die uit deze machtiging voortvloeien, zijn echter zeer beperkt. Zo zal de vertegenwoordigde minderjarige enkel in staat zijn bij erfovereenkomst, onder hoedanigheid van vermoedelijke erfgenaam, op te treden en zal hij bij erfovereenkomst dus niet onder de hoedanigheid van erflater-beschikker kunnen optreden96. De verantwoording voor deze beperking is terug te vinden in de Memorie van Toelichting en luidt als volgt: "Het aangaan van een

erfovereenkomst in de hoedanigheid van beschikker maakt een hoogstpersoonlijke handeling uit, waarvoor geen bijstand of vertegenwoordiging mogelijk is. Het toebedelen en verdelen van zijn vermogen door middel van een erfovereenkomst is een zeer gewichtige vermogensrechtelijke

92 Art. 1124 BW. 93 Art. 1100/2, §1 BW.

94 J. BAEL, “Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe familiaal vermogensrecht (deel 1)”, Not.Fisc.M. 2019, (250)

263.

95 J. BAEL, Het verbod van erfovereenkomsten in het nieuwe erfrecht, Brugge, die Keure, 2019, 69.

96 MvT bij het wetsvoorstel van 25 januari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de overeenkomst is afgesproken dat de gemeente een inspanningsverplichting heeft om het planologisch mogelijk te maken dat op de aangegeven locatie woningen gerealiseerd kunnen

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

De beheervoorstellen voor de linkeroever van het Afleidingskanaal van de Leie te Damme zijn aangegeven in het bermbeheerplan (Van Kerckvoorde, 2010).. Langs de linkeroever van

• De inschatting van de effecten op fauna, zoals behandeld door de netwerkbeheerder, is voldoende besproken om een beslissing te kunnen nemen inzake het voorliggend

Op afdelingen waar niet alle bewoners bezoek hadden ontvangen, had gemiddeld 19% van de bewoners in de afgelopen 4 weken geen contact met familie of vrienden gehad en was

Noch naar het ontwikkelen van soortenrijke gemeenschappen (voor bv. planten en ongewervelden), noch naar hun ecologisch functioneren (bv. als voedselgebied voor vogels), noch naar

In laatstgenoemd arrest, dat ging over de vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze (waaronder ook shockschade valt),

Burgemeester en wethouders van Albrandswaard maken bekend (6.24 Wet op de ruimtelijke ordening) dat er een overeenkomst is gesloten tussen de gemeente en de eigenaar van perceel Slot