• No results found

Helden van bevrijding: Liberation Route Europe als oorlogstoerisme

4.1 De oorlogstoerist: herdenken, beleven en leren

‘War tourism is big business’.17 Deze uitspraak van de Vietnamese directeur van de afdeling

toerisme in Da Nang toont aan dat gebieden waar oorlogen of conflicten hebben

plaatsgevonden populair kunnen zijn bij veel toeristen. In de eenentwintigste eeuw bezoeken veel mensen wereldwijd plekken die gerelateerd zijn aan oorlog, geweld en de dood, zoals

slagvelden, monumenten, oorlogsmusea, begraafplaatsen of militaire re-enactments.18 Een

oorlog leidt paradoxaal genoeg tot nieuwe vormen van toerisme die de economische

ontwikkeling en opbouw van een voormalig conflictgebied weer in gang zetten.19

Ook in Nederland bezoeken veel toeristen deze oorlogserfgoedplekken. Daarnaast

organiseren producenten allerlei activiteiten rondom deze plekken.20 Om de tours en

evenementen langs de Liberation Route en de beleving van de toeristen in een historische context te plaatsen wordt in deze paragraaf de ontwikkeling van het oorlogstoerisme na 1945 beschreven. Ik zoom in op Normandië (Frankrijk) en het gebied rondom Arnhem-Nijmegen (Nederland), omdat deze twee regio’s een belangrijke rol spelen in het ontstaan van de Liberation Route Europe en in dit hoofdstuk.

De historische ontwikkeling van het oorlogstoerisme

Het oorlogstoerisme is geen hedendaags fenomeen. Al in de negentiendeeeuw groeide het

toerisme door de toegenomen welvaart en reismogelijkheden. Daarbij werden goedkope commerciële reizen georganiseerd die voor meerdere lagen uit de samenleving toegankelijk

waren.21 Ook oorlogsplekken, zoals Waterloo, trokken veel bezoekers aan en werden populaire

bestemmingen.22

De groei in de negentiende eeuw viel samen met een verandering in de omgang met de dood en de steeds grotere behoefte om individuele slachtoffers te herdenken. Dit was zichtbaar in de constructie van de begraafplaatsen. Bijvoorbeeld in Waterloo (1815) waren er

17 Joan C. Henderson, ‘War as a Tourist Attraction: the Case of Vietnam’, International Journal of Tourism Research 2 (2000) 276.

18 Ria Dunkley, Nigel Morgan, Sheena Westwood, ‘Visiting the trenches: Exploring meanings and motivations

in battlefield tourism’, Tourism Management 32 (2011) 860.

19 Richard Butler en Wantanee Suntikul, ´Tourism and war. An ill wind?´, in: idem eds., Tourism and War

(Londen, New York 2012) 289.

20 Somers, Oorlog in het museum, 26.

21 David W. Lloyd, Battlefield Tourism. Pilgrimage and the Commemoration of the Great War in Britain, Australia and Canada, 1919-1939 (Oxford 1998) 14-15.

193

voornamelijk collectieve massagraven en kregen alleen de bevelvoerende officieren een eigen graf. Na de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) gingen bezoekers als pelgrims naar heilige

plekken, zoals de begraafplaats Arlington, om de individuele doden te herdenken en te eren. 23

Deze behoefte om te herdenken hangt samen met de opkomst van de natiestaat in de negentiende eeuw en de vorming van een nationale identiteit. Oorlogen en met name

overwinningen werden en worden nog steeds gebruikt als politieke legitimatie voor een natie. Daarbij creëren oorlogsherdenkingen en andere ceremonies nationale eenheid door de

gesneuvelde soldaten gezamenlijk te eren en te herdenken. Dit gemeenschappelijk gevoel wordt verder versterkt door de eigen slachtoffers te presenteren als helden die gevallen zijn

voor het vaderland en de vijand af te beelden als een agressor.24 Deze nadruk op de nationale

identiteit leidt echter ook tot een dusdanig sterk nationalistisch beeld dat het oorlogsverleden

gebruikt wordt als middel om andere landen of bevolkingsgroepen te demoniseren.25

De veranderende omgang met de gesneuvelde militairen, het heilige aura van de

oorlogsbegraafplaatsen, de vorming van de natiestaat en de toegenomen reismogelijkheden zorgden ervoor dat na het einde van de Eerste Wereldoorlog het oorlogstoerisme sterk toenam. In de jaren twintig en dertig bezochten meer dan zeven miljoen mensen het Imperial War Museum (Londen). Daarnaast waren de oorlogsmonumenten in de Britse steden en

dorpen belangrijke toeristenattracties geworden.26

Ook bezochten familieleden en oud-militairen de voormalige slagvelden van de Eerste

Wereldoorlog in Frankrijk en België om de gesneuvelde militairen te herdenken.27 Deze

oorlogsplekken kregen een ‘religieuze’ betekenis om de oorlog op een collectieve nationale manier te verwerken en betekenis te geven aan de vele slachtoffers die tijdens de oorlog waren gevallen.28

Dit had als gevolg dat er twee soorten reizen ontstonden: seculiere bedevaarten (‘battlefield pilgrimage’) waarbij pelgrims voornamelijk naar de plekken kwamen om de slachtoffers te herdenken, en commerciële reizen naar de slagvelden, georganiseerd door reisbureaus, zoals Thomas Cooke. Ook het bekende Franse bandenbedrijf Michelin produceerde in 1921 vijftien

23 Lloyd, Battlefield Tourism 21-22.

24 Joost Gieling en Chin-Ee Ong, ´Warfare tourism experiences and national identity: The case of Airborne

Museum ´Hartenstein´ in Oosterbeek, the Netherlands´, Tourism Management 57 (2016) 47. Een goed voorbeeld hiervan is de Slag om Gallipoli (1915) dat door de Nieuw-Zeelanders en Australiërs wordt gezien als de bakermat van hun natie. Bruce Prideaux, ´Echoes of War: Battlefield Tourism´, in: Chris Ryan ed.,

Battlefield Tourism: History, Place and Interpretation (Oxford, Amsterdam 2007) 18. Caroline Winter,

‘Battlefield Visitor Motivations: Explorations in the Great War Town of Ieper, Belgium’, International

Journal of Tourism Research 13 (2011) 165-166. Butler en Suntikul, ´Tourism and war´, 291. 25 Butler en Suntikul, ´Tourism and war´, 289.

26 Lloyd, Battlefield Tourism, 22-23, 29. Dat de Eerste Wereldoorlog bepalend was voor de ontwikkeling van

het oorlogstoerisme wordt duidelijk uit de vele literatuur die er rond dit thema is.

27 Winter, ‘Battlefield Visitor Motivations’, 165. De Britse regering had besloten om de soldaten niet te

repatriëren.

194

Engelstalige reisgidsen om zoveel mogelijk overzeese toeristen aan te trekken. Deze toeristen

bezochten de oorlogsplekken vooral voor vrijetijdsbesteding en entertainment.29

Door de commercialisering van de battlefield tours en omdat de laatstgenoemde toeristen geen emotionele binding hadden met de plek, ontstond de angst dat de oorlogsplekken

ontheiligd werden en de doden niet meer op een waardige manier herdacht zouden worden.30

De Franse en Belgische overheid ondersteunden deze commerciële reizen echter om er voor te

zorgen dat de economie weer groeide en om het land weer op te bouwen.31

Tegenwoordig is er in het academisch onderzoek met betrekking tot de Eerste

Wereldoorlog geen strikt onderscheid meer tussen toeristen en pelgrims. Steeds minder familieleden bezoeken de plekken van de Eerste Wereldoorlog om als pelgrims de slachtoffers te herdenken. Huidige bezoekers van verschillende oorlogsplekken hebben uiteenlopende motieven om naar deze plekken te gaan en beleven de geschiedenis op verschillende manieren. Zij kunnen dus zowel toerist zijn die meer over de geschiedenis wil leren als een

pelgrim die de slachtoffers herdenkt.32 Wel blijft er nog steeds de angst bestaan dat de

verbeelding van oorlog en geweld te populair en commercieel is, waardoor het leed en geweld naar de achtergrond worden gedrukt.

Op zoek naar sporen van bevrijders van Europa na 1945

Frankrijk bouwde na de Tweede Wereldoorlog voort op een traditie van pelgrimages en oorlogstoerisme die na 1918 was ontstaan. Door het voorbeeld van Verdun en de Somme was de Franse overheid zich ervan bewust dat slagvelden en monumenten veel toeristen uit

binnen- en buitenland aantrekken.33 Bijvoorbeeld in Normandië, de plek waar de geallieerden

in juni 1944 aan land waren gekomen om West-Europa te bevrijden, ontstonden na de Tweede

Wereldoorlog meer dan vijfhonderd monumenten, musea en herdenkingsplekken.34

In 1947 richtte de Franse overheid het Comité du débarquement op om de herdenkingen en activiteiten rondom D-Day te coördineren. Bovendien was dit comité verantwoordelijk voor het verzamelen van fondsen voor de oprichting van verschillende musea, zoals het D-Day Museum in Arromanches (1954), Utah Beach Memorial Museum (1962), American Airborne Museum in Ste.-Mère-Église (1964) en Pegasus Memorial Museum (1974, verhuisd in 2000).35

Al snel na de bevrijding had de overheid besloten om de historische plekken (zoals de kunstmatige haven in Arromanches) te behouden en het toerisme in dit gebied te

29 Ibidem, 165. Ibidem, 25, 29-30, 40, 43. Dunkley, Morgan en Westwood, ‘Visiting the trenches’, 862. 30 Lloyd, Battlefield Tourism, 40-44.

31 Ibidem, 30.

32 Gieling en Ong, ´Warfare tourism experiences´, 47. Winter, ‘Battlefield Visitor Motivations’, 167. 33 Geoffrey Bird, Tourism, Remembrance and the Landscape of War (Dissertatie Universiteit of Brighton

2011) 176.

34 Bird, Tourism, Remembrance, 168-169. 35 Ibidem, 177.

195

ontwikkelen.36 De bezoekerscijfers van het D-Day Museum in Arromanches laten zien dat zij

hierin succesvol waren. Vanaf 1954 is er een stijging van het aantal bezoekers zichtbaar (met een kleine daling in 1968). Met name tijdens de ronde herdenkingsjaren bezochten veel veteranen met hun familieleden het museum. Het hoogtepunt lag in 1994 toen ongeveer

470.000 mensen naar dit museum kwamen.37

De Franse overheid was dus vanaf het begin betrokken bij de constructie van de

herinneringscultuur in Normandië. Zij deed dit om de ‘positieve’ oorlogsherinnering aan het Franse verzet en de bevrijding te benadrukken in de naoorlogse nationale identiteit. De andere meer ‘negatieve’ herinneringen bijvoorbeeld aan de Vichy regering en collaboratie verschoven

op deze manier naar de achtergrond.38 Daarnaast wilde de overheid voorkomen dat

particulieren op een ongecontroleerde, commerciële manier eigen monumenten of musea

gingen oprichten die niet voldeden aan de kwaliteit die de Franse overheid voor ogen had.39

Michelin maakte in 1947 ook al een kaart voor toeristen om de historische plekken en alle

monumenten te markeren in de vorm van de Voie de la liberté.40 In 1994 is deze route verder

uitgebouwd in acht erfgoedroutes en zijn alle belangrijke historische plekken, zoals musea, monumenten, oorlogsrelieken, begraafplaatsen, de landingsstranden en slagvelden,

aangegeven door borden. Deze route verbindt de historische plekken met elkaar en leidt de

oorlogstoeristen via verschillende routes door Normandië.41

Tegenwoordig zijn de oorlogsplekken in Normandië nog steeds heel populair onder

toeristen. Tijdens de herdenking in 2014 kwamen er ongeveer zes miljoen bezoekers en in 2018

staan ze in de top tien van de website Tripadvisor.42 De grootste toeristische trekker is de

Amerikaanse militaire begraafplaats bij Colleville-sur-Mer, waar jaarlijks ongeveer één miljoen

bezoekers komen uit verschillende landen.43

36 Ibidem, 177. 37 Ibidem, 173.

38 Ibidem, 175. Vgl. Pieter Lagrou, The legacy of Nazi occupation. Patriotic Memory and National Recovery in Western Europe 1945-1965 (Cambridge 2000) 38-39.

39 Bird, Tourism, Remembrance, 176. 40 Ibidem.

41 Ibidem, 178. Ook op andere oorlogsplekken, zoals de Eerste Wereldoorlog slagvelden bij de Somme, zijn deze

erfgoedroutes uitgebreid om wandelaars de mogelijkheid te bieden om de voetsporen van de soldaten te volgen. ‘Somme Battlefields. Of the Beaten track’: http://www.somme-battlefields.com/remembrance-trail-and-sites- remembrance-visiting-somme-battlefields/somme-battlefields-beaten-track (22-09-2018).

42 ‘Classement. Les plages de Normandie dans le Top 10 des experiences culturelles mondiales’:

https://actu.fr/loisirs-culture/plages-normandie-top-10-experiences-culturelles-mondiales- tripadvisor_18472641.html. (28-09-2018). ‘Le tourism de mémoire en Normandie’:

https://www.normandie.fr/le-tourisme-de-memoire-en-normandie(28-09-2018).

43 Bird, Tourism, Remembrance, 169. ‘Normandy American cemetery’:

https://www.abmc.gov/cemeteries-memorials/europe/normandy-american-cemetery#.W63iH01Dupo (28- 09-2018).

196

Deze grote aantrekkingskracht van Normandië op oorlogstoeristen, is ook zichtbaar door

de organisatie van verschillende Battlefield Tours, zoals de D-Day to the Rhine Tour.44

Daarnaast gaan steeds meer toeristen in Normandië op zoek naar de wijdverspreide mediabeelden uit de films The longest Day (Darryl F. Zanuck, 1962), Saving Private Ryan

(Steven Spielberg, 1998) en de televisieserie A band of Brothers (Tom Hanks, Steven Spielberg, 2001). Volgens Kolen, Van Krieken en Wijdeveld is de herinnering aan D-Day daarom ook ‘een

van de populairste ‘streekeigen’ producten van Normandië’.45

De ontwikkeling van het Nederlandse oorlogstoerisme na 1945

In tegenstelling tot Frankrijk ontstond door de neutraliteit van Nederland tijdens de Eerste

Wereldoorlog pas na 1945 oorlogstoerisme. 46 Dit kader van het Nederlandse oorlogstoerisme

is nog steeds verbonden met de tours en evenementen langs de Liberation Route.

Ook de Nederlandse overheid trachtte via de herinneringscultuur van de oorlog de nationale saamhorigheid te bevorderen in de gehavende samenleving. Benadrukt werd dat de gevallen militairen en verzetslieden moedig hadden gestreden voor de vrijheid van Nederland. Andere slachtoffergroepen, zoals de Joodse of Indische slachtoffers, pasten niet in dit

herdenkingskader.47 Dit was ook zichtbaar in het eerste Nederlandse oorlogsmuseum (1946) in

het Brabantse Overloon. De bezoekers konden hier tanks en andere militaire voertuigen bekijken die achtergebleven waren na de gevechten tussen de geallieerden en de Duitsers in 1944. In 1960 breidde het museum de tentoonstelling uit om het nationale verhaal van de oorlog te laten zien en was er ook aandacht voor andere thema’s, zoals de Jodenvervolging.

Maar de nadruk bleef liggen op de militaire aspecten en het verzet.48

Het Oorlogsmuseum in Overloon was populair. In de periode tot 1960 lag het

bezoekersaantal tussen de 60.000 en 70.000 en in 1977 telde het museum zelfs 233.600

bezoekers.49 Deze populariteit is een blijk van het groeiende oorlogstoerisme in Nederland,

omdat mensen veelal bewust naar deze oorlogsplek reisden om het museum te bezoeken. Verder kregen Nederlanders na de Tweede Wereldoorlog meer financiële middelen tot hun beschikking voor toeristische uitstapjes en vakantie. Bovendien was er meer vrijetijd door de

invoering van een vijfdaagse werkweek (1960) en de toekenning van vakantiedagen (1966).50

Kees Ribbens laat in zijn proefschrift zien dat er in de reisgidsen die kort na de bevrijding verschenen, weinig informatie stond over de geschiedenis van de oorlog. De auteurs

44 Meer informatie over de tours is te vinden op: ‘Stephen Ambrose-Historical tours’:

https://stephenambrosetours.com/ (23-09-2018).

45 Kolen, Van Krieken en Wijdeveld, ‘Topografie van de herinnering’, 204.

46 Rob van Ginkel, Rondom de stilte. Herdenkingscultuur in Nederland (Amsterdam 2011) 27. Raaijmakers, De stilte en de storm, 55-56.

47 Gieling en Ong, ´Warfare tourism experiences´, 45-46. Raaijmakers, De stilte en de storm, 58-62. 48 Somers, Oorlog in het museum, 128-130.

49 Ibidem, 128, 131.

197

vermeldden alleen zijdelings de oorlogsplekken, zonder historische context. Ribbens veronderstelt dat zij ervan uitgingen dat de mensen op de hoogte waren van de plekken. Bovendien was de oorlog in die tijd nog een te gevoelig onderwerp voor toerisme dat vooral

gezien werd als ontspanning en recreatie.51

Toch ontstonden er, naast de bezoeken aan Overloon, ook andere vormen van

oorlogstoerisme in Nederland. Bijvoorbeeld direct na de bevrijding gingen mensen naar de Amerikaanse militaire begraafplaats Margraten in Limburg om de bevrijders tijdens de eerste Memorial Day, op 30 mei 1945, te herdenken. Deze begraafplaats nam het Amerikaanse leger op 13 september 1944 in gebruik en telde, na een repatriëringsoperatie, 8301 graven tijdens de

officiële opening op 7 juli 1960.52 In 1953 nam de wandelvereniging WSV De Globetrotters al

het initiatief om op Hemelvaart recreatieve wandeltochten daar naartoe te organiseren. Het aantal deelnemers steeg geleidelijk van 250 tijdens de eerste wandeling naar ongeveer 10.000

eind jaren zestig.53 Vanaf 1978 veranderde het karakter van de wandeltocht langzaam en

overheersten het recreatieve aspect en de natuur. Maar in de eenentwintigste eeuw kwam de nadruk weer meer te liggen op de herdenking van de bevrijders in de vorm van de Memorial Walk.54 Tegenwoordig trekt de begraafplaats jaarlijks ongeveer 400.000 bezoekers.55

Verder organiseerden oud-gevangenen reizen om samen met hun familieleden de voormalige kampen in Duitsland en Polen te bezoeken. Voor de overlevenden was het bezoeken van deze plekken een manier om hun eigen trauma’s te verwerken door hun ervaringen met andere lotgenoten te delen. Ook de familieleden begrepen door het zien van de plekken beter wat hun naasten hadden meegemaakt tijdens de oorlog en waarom zij

slachtoffer waren geworden van het naziregime.56

Deze reizen vonden vaak plaats als pelgrimages om de gestorven kameraden te herdenken

rond de bevrijdingsdatum of tijdens een speciale herdenking.57 Ook grepen de overlevenden

deze reizen aan om te strijden voor de oprichting van monumenten en herinneringscentra,

51 Ibidem, 169.

52 Kees Ribbens, ‘De Amerikaanse begraafplaats in Margraten’, in: Madelon de Keizer en Marije Plomp eds, Een open zenuw. Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneringen (Amsterdam 2010) 42, 44.

53 Ribbens, ‘De Amerikaanse begraafplaats’, 45. Harry Beckers, ‘De paden op de lanen in’:

http://historischekringcadierenkeer.nl/60-publicaties-keerder-kroniek/verenigingsleven-links/1705- wandelsportvereniging-de-nomaden-2.html (26-09-2018).

54 ‘Historie Margratentocht’: http://members.home.nl/margratentocht/ (17-09-2018).

‘Memorialwalk’: http://members.home.nl/margratentocht/ (17-09-2018). In 1948 werd de

eerste Margratentocht georganiseerd door SWV De Wijker. Doordat deze vereniging failliet ging en er weinig aandacht was voor de wandeltocht, dreigde er een einde te komen aan de tocht. Uiteindelijk werd de organisatie overgenomen door De Globetrotters en daarom begint de officiële telling van de tocht vanaf 1953.

55 Ribbens, ‘De Amerikaanse begraafplaats’, 47.

56 Jolande Withuis, Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd (Amsterdam 2005) 356.

57 Hondius, Oorlogslessen, 116-117. Een voorbeeld hiervan is de internationale bijeenkomst en de onthulling van

198

zodat de slachtoffers en hun strijd tegen de nazi’s nooit vergeten zullen worden.58 In de jaren

tachtig en negentig organiseerden de kampcomités veel herdenkingsreizen. Tegenwoordig is het aantal reizen voor overlevenden afgenomen. Comités, van bijvoorbeeld Ravensbrück of Auschwitz, richten zich veel meer op schoolklassen en individuele belangstellenden die deze plekken bezoeken om te leren over het verleden, de slachtoffers te herdenken en ervoor te

zorgen dat dit nooit meer gebeurt.59

Ook in Nederland kregen toeristen vanaf de jaren zestig meer interesse voor locaties waar de slachtoffers van het nationaalsocialisme, met name de Joden, vervolgd waren. Een

voorbeeld hiervan is de opening van het Anne Frank Huis in 1960 dat in de jaren vijftig nog

gesloopt dreigde te worden.60 De tweede generatie was voor het behoud van de historische

plekken om de slachtoffers te herdenken en te reflecteren op het verleden. 61 Met als gevolg

dat een oorlogsplek, zoals het Nationaal Monument Westerbork in 1983, uitgebreid werd met een herinneringscentrum. Het Nationaal Monument Kamp Vught (1990), de Hollandsche Schouwburg (1993) en later ook het Nationaal Monument Kamp Amersfoort (2000) kregen vanaf 1998 deze kernfunctie. Het zijn nu herinneringsplekken om de slachtoffers te herdenken en de bezoekers (met name scholieren) kennis te geven over het verleden om ervoor te zorgen

dat dit nooit meer mag gebeuren.62

Tegenwoordig bezoeken massa’s deze herinneringscentra; Westerbork had bijvoorbeeld in

2017 170.000 bezoekers.63 Daarbij is het Anne Frank Huis wereldwijd uitgegroeid tot een van de

bekendste herinneringsplekken van de Holocaust. In 2009 had het museum één miljoen bezoekers. Deze aantallen zijn vergelijkbaar met die van het voormalig vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau in Polen, waar in hetzelfde jaar 1,3 miljoen mensen het museum

bezochten.64 Hieruit blijkt dat de belangstelling voor de Holocaust in de eenentwintigste eeuw

heel erg is toegenomen en de focus van de herinneringscultuur hier naar toe verschoven is.

Toch bleef ook het verzet veel toeristen aantrekken. 65 Zo werden aan het einde van de

twintigste eeuw drie verschillende verzetsmusea in Leeuwarden (1979), Amsterdam (1985) en Gouda (1985) geopend. Het oorlogstoerisme breidde zich dus langzaam over geheel Nederland

58 Withuis, Na het kamp, 256, 356. Een voorbeeld is de strijd die werd geleverd door overlevenden van het

kamp Dachau om het kamp om te vormen tot een herinneringscentrum met een monument in 1968.

59 Ibidem, 356-357.

60 Somers, Oorlog in het museum, 133-134.

61 Ibidem, 146-147. Rob van der Laarse, ‘Kamp Westerbork’, in: in: Madelon de Keizer en Marije Plomp eds, Een open zenuw. Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneringen (Amsterdam 2010) 310-311.

62 Ibidem, 170-171.

63 ‘Ruim 170.000 bezoekers voor herinneringscentrum Westerbork’:

https://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/129745/Ruim-170-000-bezoekers-voor-Herinneringscentrum-Kamp- Westerbork (04-10-2018).

64 Rob van der Laarse, De oorlog als beleving. Over de musealisering en enscenering van Holocaust-erfgoed

(Derde Reinwardt Memorial Lecture, Amsterdam 3 juni 2010) 23-24.

65 Somers, Oorlog in het museum, 138. Kees Ribbens en Esther Captain, Tonen van de oorlog. Toekomst voor het museale erfgoed van de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2011) 15.

199

uit. Daarnaast valt op dat musea en herinneringscentra tegenwoordig verschillende

onderwerpen belichten, waarbij het verzet en militaire aspecten onderdeel zijn van een breder scala.66

Dit betekende echter niet dat de populariteit voor de militaire aspecten van de oorlog onder oorlogstoeristen afnam. Met name in de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg besteden musea en Battlefield Tours veel aandacht aan Market Garden en de bevrijding door de

geallieerden.67 Naast het museum in Overloon werd in 1949 het Airborne Museum (toen in

Doorwerth, tegenwoordig in Oosterbeek) opgericht.68 Hieraan toegevoegd werd in 1987 het

Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945 in Groesbeek en het museum Bevrijdende Vleugels in