• No results found

De Nederlandse ateliers en de vroege neogotiek

F. Stoltzenberg, Van Gennip & Huijsman, Van Hove & Laumen, M. Kluijtmans, G.J. Funnekotter

In de jaren vijftig, toen de eerste pogingen ondernomen werden om de neogo-tiek in paramenten door te voeren, stonden de Nederlandse ateliers nog met beide benen in de neobarok. De eerste fabrikant die pogingen deed paramenten in gotische stijl te vervaardigen was François Stoltzenberg. Er zijn tot nu toe nog geen vroege neogotische paramenten van Stoltzenberg achterhaald, maar een beeld van zijn werk kan wel uit beschrijvingen gedestilleerd worden. In 1852, het jaar waarin hij een compagnonschap aanging met P.J.H. Cuypers, exposeerde Stoltzenberg paramenten op de nijverheidstentoonstelling van Arnhem.211 Hij liet uiteenlopend werk zien in verschillende stijlen, onder andere een kazuifelkruis

92 | Goud, zilver & zijde 39  Stola’s en manipels  uit de dertiende eeuw,  afgebeeld in een van de  vroegste artikelen over  kerkelijke kleding, in de  Annales archéologiques  van 1847. F. Stoltzenberg  exposeerde vergelijkbare  stola’s op de wereldtentoon-stelling van 1855 te Parijs  (Gay 1847, z.p.).

‘den stijl der xvde eeuw geïmiteerd’. Welk beeld hij daarbij voor ogen had is niet bekend. Van het werk dat Stoltzenberg op de wereldtentoonstelling te Parijs van 1855 exposeerde weten we meer. Daar werden — naast een neogotische preekstoel van het atelier Cuypers & Stoltzenberg — enkele paramenten van Stoltzenberg getoond, waaronder twee mijters. Een daarvan was uitgevoerd in goudborduur-werk op zilverlaken, de ander in zilverborduurgoudborduur-werk op goudlaken.212 De commen-tator van de Annales archéologiques, Alfred Darcel, zag overeenkomsten met de mijter van Thomas van Canterbury. Diens paramenten, die bewaard worden in de kathedraal van Sens, werden in deze tijd herontdekt door vertegenwoordigers van de neogotische beweging en besproken in alle belangrijke werken. De bedoelde mijter is van het lage model en met vlak borduurwerk gedecoreerd. De hori-zontale en verticale banden zijn versierd met swastika’s in grote ruiten en met ranken in vlak goudborduurwerk. Er is geen afbeelding bewaard van de mijter van Stoltzenberg, maar wel van die van Hubert-Ménage uit Parijs, die op dezelfde tentoonstelling was te zien. Het eenvoudige ontwerp leende zich uitstekend om gekopieerd te worden. Naast de mijter werden door Stoltzenberg twee stola’s geëxposeerd, één bestaande uit in goud geborduurde, elkaar overlappende cirkels, opgevuld met afwisselend groene en rode vlakken, de andere uitgevoerd in met groen borduurwerk afgezet goudlaken met blauwe vierkanten, afgezet met wit. De ontwerpen lijken geïnspireerd te zijn op afbeeldingen van stola’s in een van de vroegste artikelen over de geschiedenis van paramenten, namelijk van Victor

Gay, gepubliceerd in de Annales archéologiques uit 1847 (afb. 39).213 Dit tijdschrift was in ieder geval bij Cuypers bekend en heeft via deze weg mogelijk ook Stoltzenberg bereikt.214 Hij lijkt door publicaties op de hoogte te zijn geweest van de middeleeuwse vormgeving van paramenten, maar zijn kennis over middeleeuwse materialen was ongetwijfeld nog beperkt. Het gebruik van goud- en zilverlaken bij de mijters was in ieder geval bepaald niet middeleeuws; de originele mijter van Thomas van Canterbury is gemaakt van witte zijde met een ingeweven ruitjes-motief (afb. 40). Ook is het niet waarschijnlijk dat Stoltzenberg op de hoogte was van de gebruikte borduurtechnieken, die in de bestaande publicaties nauwelijks aandacht kregen.

In januari 1858 logeerde de fabrikant van kerkorna-menten Henry uit Lyon enige dagen bij Stoltzen-berg.215 Tijdens dit bezoek sprak zijn compagnon Cuypers met de fabrikant over letterkunde en kunst. Henry wilde bekend worden met Nederlandse schrijvers, met name Bilderdijk. Cuypers introdu-ceerde hem daarom bij Alberdingk Thijm. Volgens Cuypers was Henry ‘zeer overhellend voor de goede

93 | de neoGotiek en de paramentiek 1840–1910

40  Mijter van Thomas van  Canterbury, bewaard in de  kathedraal van Sens (Viollet-le-Duc 1873, z.p.).

smaak voor de goede Christelijke kunst en fait de fabrication’. Hij vond het echter jammer dat Henry hierin niet opgeleid was ‘en dat de smaak in Frank-rijk nog zoo bedorven is’. Cuypers, die zelf vertegen-woordigd was op de wereldtentoonstelling van 1855, moet daar het Franse neogotische werk hebben gezien. Hij was er blijkbaar nog niet van onder de indruk. Deze opmerking en het feit dat Franz Bock zijn artikel over de hervorming van het misgewaad uit 1859 op Cuypers’ instigatie schreef, wijzen erop dat de laatste zich in de jaren vijftig zeer betrok-ken voelde bij de hervorming van paramenten. Zijn voorkeur voor terugkeer naar de middeleeuwse vormgeving blijkt eveneens uit een brief die hij in hetzelfde jaar aan zijn echtgenote schreef. Met uitroeptekens en onderstrepingen geeft hij zijn ontzetting weer over het feit dat de aartsbisschop de ‘goede form’ van de kazuifel had verboden.216 Het is onbekend in hoeverre Cuypers was betrokken bij de ontwerpen die bij Stoltzenberg werden uitgevoerd. Hij ontwierp in ieder geval enkele vaandels, die uitgevoerd werden in het atelier van Stoltzenberg. De enige vermelding van een liturgisch parament dateert uit 1891. In dat jaar leverde Stoltzenberg een stel naar aanleiding van een 25-jarig priesterfeest in de provincie Utrecht.217 De tekeningen waren van de hand van Cuypers. Het is mogelijk dat dit vaker gebeurde, maar de naam van Cuypers is aan geen

enkel ander parament te verbinden. Het paramentenatelier van Stoltzenberg werkte onafhankelijk van de vennootschap en waarschijnlijk was contractueel vastgelegd dat Stoltzenberg het alleenrecht had op de leverantie van paramen-ten. Op het gebied van metalen werken bestond er in ieder geval een dergelijke afspraak.218

Op de nationale tentoonstelling in Haarlem van 1861 was Stoltzenberg opnieuw goed vertegenwoordigd met vijf kazuifels en vier vaandels. Zijn stofgebruik is niet uitzonderlijk — er is sprake van zijden fluweel, effen zijden stof en gouden damast — maar er zijn enkele uitzonderlijke aspecten. Hij liet onder andere zien: ‘Een kasuifel (gothiek) van wit zijden stof, met aan beide kanten in zijde gebor-duurde beeldjes.’219 De werken ‘die in teekening en keurige uitvoering, schier schilderstukken evenaren’, wekten veel bewondering.220 De beschrijving wijst op navolging van middeleeuwse paramenten. Geborduurde heiligenfiguren — beeld-jes — vormden in de vijftiende en zestiende eeuw de meest gebruikelijke decoratie. Bij enkele andere kazuifels en vaandels wordt gesproken van goudborduurwerk met een daarin gevat ‘medaillon in zijde geborduurd’. Van de compositie van de

94 | Goud, zilver & zijde

laatste werken kan een goede voorstelling worden gemaakt. Er zijn namelijk uit deze tijd verscheidene vaandels bekend waarvan de compositie sterk overeen-komt. Het gaat dan wel om in olieverf op doek geschilderde heiligenfiguren, die omlijst werden door goudborduurwerk. Een voorbeeld is het grote, dubbelzijdige vaandel dat Stoltzenberg in 1850 aan de Sint-Jacobuskerk in Den Dungen lever-de.221 De stap van geschilderde naar in zijde geborduurde afbeeldingen, gevat in goudborduurwerk, was niet groot. De ontwerpen voor de geborduurde taferelen werden waarschijnlijk door dezelfde schilders gemaakt. Stoltzenberg had in de jaren vijftig naast zijn paramenten- en meubelatelier een klein schildersatelier gehad. Vóór zijn overstap naar het atelier Cuypers & Stoltzenberg had de van oorsprong Duitse schilder Joseph Lücker (1821–1900) er gewerkt. In 1853 had Stoltzenberg vier kunstschilders in dienst, in 1858 waren er zes schilders werk-zaam.222 Het is goed mogelijk dat zij voor het paramentenatelier ontwierpen. Na 1858 werd het aparte schildersatelier niet meer genoemd, maar het atelier moet blijvend de beschikking hebben gehad over minstens één schilder of tekenaar. De ontwerpen voor de meeste paramenten van Stoltzenberg op de nationale tentoon-stelling in Haarlem van 1861 waren van de hand van J. van Hove en J. Laumen.223

Beiden waren toen al jaren in dienst, de eerste als ontwerper en toezichthouder. In 1863 startten zij een eigen fabriek van borduurwerken in goud, zilver en zijde, onder de naam Van Hove & Laumen.224 Borduurwerken werden in eigen atelier vervaardigd, daarnaast werden metalen werken en geschilderde staties verhan-deld. Aangezien de compagnons vele jaren voor Stoltzenberg hadden gewerkt en zij in die jaren een belangrijke bijdrage hadden geleverd aan de ontwerpen, zal de stijl van hun paramenten — zeker in de beginjaren — zeer vergelijkbaar zijn geweest.

Opvallend is niet alleen de decoratie van de op de Haarlemse expositie getoon-de stukken. De eerstgenoemgetoon-de kazuifel was blijkbaar van het gotische, dus wijgetoon-de model. Het is de enige waarbij dat expliciet vermeld wordt. Stoltzenberg had de discussie over de vorm van de kazuifel ongetwijfeld intensief gevolgd. In 1859 verscheen het genoemde artikel van Bock in zowel het Organ für christliche Kunst als de Dietsche Warande. In datzelfde jaar vermeldde Cuypers het verbod door de aartsbisschop op de wijde kazuifelvorm. Dat Stoltzenberg in 1861 een kazuifel van het gotische model toonde, mag dus gewaagd heten.

Op deze tentoonstelling werd ook werk geëxposeerd van het Amsterdamse bedrijf Van Gennip & Huijsman. De beschrijving van een kazuifel, het ‘kruis daarvan op violet zijden fluweel, geborduurd met echt goud, medaillon met zijde, ver-der damast en steenen’, lijkt erop te wijzen dat ook hier aspecten van de gotiek toegepast werden. Het jaar volgend op de tentoonstelling scheidden de wegen zich van de twee firmanten, W.A. van Gennip (ca. 1828–1869) en J.G. Huijsman (ca. 1809–1889). Het meest succesvol werd Huijsman, die in ieder geval tot 1887 borduurwerken in goud, zilver en zijde vervaardigde.225 In dat jaar schonk hij een kazuifel van ‘witte zijde moiré antique, voor en achter geborduurd met beeldjes’ aan paus Leo xiii ter gelegenheid van zijn gouden priesterfeest.226 Het gaat op dat moment zeker om neogotisch werk.

95 | de neoGotiek en de paramentiek 1840–1910 41  Rekening van G.J.  Funnekotter, 1869. In  de kapitaal zijn twee  bordurende religieuzen  afgebeeld. Het Utrechts  Archief, toegang 822–4,  inv.nr. 236.

Uit de eerste jaren van de neogotiek dateert een vierstel, waaraan nog geen naam kan worden verbonden, maar dat ongetwijfeld afkomstig is van een van de hier-voor genoemde ateliers. Het gaat om een wit stel dat zich momenteel in Museum Catharijneconvent bevindt. De vroege datering kan afgeleid worden uit de

modellen van de paramenten; de koorkap heeft een bijna rechthoekig schild en de kazuifel heeft een zeer smal uitgesneden voorpand. Over de geschiedenis van het stel is vrijwel niets bekend.227 Dat het een Nederlands stuk betreft, is echter over-duidelijk, gezien de voor Nederland belangrijke heiligen op de aurifriezen. Op de koorkap is een afbeelding aangebracht van Adelbertus van Egmond. In 1851 had men zijn relieken teruggevonden bij de opheffing van de statie Sint Bernardus in den Hoeck te Haarlem. De relieken werden overgedragen aan het bisdom, waar ze tot 1889 bleven. Het stoffen omhulsel werd opgenomen in de collectie van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. J.J. Graaf, de oprichter van het museum, inventariseerde de relieken in de jaren 1868–1870.228 Deze vondst kan een mooi uitgangspunt zijn geweest voor de vervaardiging van dit vierstel. Het is gemaakt van een ongedecoreerde witte zijden ribs. De heiligen op de aurifriezen staan onder gotische bogen en op een tegelvloer, zoals gebruikelijk bij paramenten uit de zestiende eeuw. Maar er zijn ook veel verschillen met de paramenten uit die tijd. De tegels op de vloer zijn bijvoorbeeld zonder perspectief weergegeven, de achtergrond is leeg gelaten en de kantachtige opvulling van de architectuur met een enkele gelegde gouddraad is heel ongebruikelijk. Er is voor het eerst — hoewel bescheiden — kleurige zijde gebruikt voor de uitvoering.

Vanaf de jaren zestig had Stoltzenberg een vertegenwoordiger in Utrecht, name-lijk Gerardus Johannes Funnekotter (1830–1894). Al in 1863 werden de namen van Stoltzenberg en Funnekotter samen genoemd.229 Een rekening van Funnekot-ter uit 1869 toont een fijn gedecoreerd briefhoofd in de stijl van middeleeuwse penwerk, dat verwijst naar de activiteiten van het bedrijf: in de initiaal D is een afbeelding van twee nonnen aan het borduurraam getekend (afb. 41).230 Het beeld van door religieuzen uitgevoerd borduurwerk werd in deze periode graag naar

96 | Goud, zilver & zijde

voren gebracht, maar kwam bepaald niet overeen met de praktijk van de ateliers. De afbeelding geeft vooral de doelgroep weer. Van Heukelum prees Funnekotter in 1873 aan als goede leverancier van tamboureerhaakjes en garen voor borduur-werk.231 Als een van de zeer weinige leveranciers en de enige ‘in kerkgewaden’ was hij lid van het Sint-Bernulphusgilde.232 In de Pius­almanak van 1879 liet hij zich vermelden als specialist in ‘Kerktapijten, fijn Damasten Mappae, Corpora-lia, Lavabo’s, Purificatoria’, met andere woorden linnengoed. Over borduurwerk wordt niet gesproken. Het lijkt erop dat Gerard Funnekotter op het gebied van zijden paramenten en grondstoffen alleen vertegenwoordiger was.

Aangezien Funnekotter lid was van het Bernulphusgilde en bekend bij Van Heukelum, ligt het voor de hand dat hij paramenten aan de kathedraal leverde. Inderdaad zijn er enkele rekeningen van Stoltzenberg bewaard gebleven, mede ondertekend door Funnekotter. Zij leverden onder andere witte zijde voor de bekleding van het ciborium en alle grondstoffen voor een rode kazuifel in 1871. Ook de aan de kathedraal verbonden Broederschap van het Allerheiligste en Onbevlekte Hart van Maria kocht in 1872 een witte kazuifel. Funnekotter zelf schonk in 1876 een witte kazuifel aan de kathedraal.233

Uit de vroege neogotische periode zijn geen paramenten bekend die met zeker-heid aan de genoemde ateliers kunnen worden toegeschreven. Het rode stel van de Utrechtse Sint-Catharinakathedraal kan mogelijk in verband gebracht worden met Stoltzenberg en zijn Utrechtse vertegenwoordiger Funnekotter. In 1871 lever-den zij de grondstoffen voor een kazuifel, namelijk een rood zijlever-den geborduurd kruis, rode damast en groene voering en galon.234 Zeer waarschijnlijk gaat het hier om de met Sint Andreas gedecoreerde kazuifel die werd vervaardigd voor de drie jaar eerder benoemde aartsbisschop Andreas Ignatius Schaepman (1815–1882).235

De halfwijde kazuifel maakt deel uit van het grote rode zevenstel van de kathe-draal, nu in Museum Catharijneconvent. Het lijkt in verschillende fasen te zijn vervaardigd en in ieder geval uit twee gelijkende kleinere stellen te zijn samen-gesteld.236 De decoratie ervan doet sterk denken aan werk van de Zusters van het Arme Kindje Jezus te Aken. Het kleurige zijdeborduurwerk is bijvoorbeeld aangebracht op een ondergrond van fijn gedecoreerd roodgouden brokaat. De ranken zijn uitgevoerd in de tamboursteek en de eikenbladeren en passiebloemen in renaissance borduurwerk, borduurtechnieken die zeer kenmerkend zijn voor het werk van de zusters. De stijl en uitvoering van de in medaillons geplaatste heiligenfiguren weerspreken echter een herkomst uit het Akense atelier. Er is voor de gezichten bijvoorbeeld gebruikgemaakt van de splijtsteek in plaats van de regelmatig verspringende ingrijpsteek. Ook het model van de koorkap — waarbij het schild aan het aurifries is bevestigd — is uitzonderlijk. De oorsprong van dit ontwerp moet niet in Aken maar in Utrecht worden gezocht. De grote gelijkenis met het werk van de Zusters van het Arme Kindje Jezus valt goed te verklaren uit het feit dat Van Heukelum kort tevoren, in 1869, het atelier te Aken had bezocht. Wat ook voor deze veronderstelling pleit, is dat de afbeelding van Catharina van Alexandrië op een van de dalmatieken vrijwel exact gekopieerd werd naar een fragment uit de collectie van Van Heukelum.237 Blijkbaar stelde Van Heukelum

97 | de neoGotiek en de paramentiek 1840–1910

in navolging van Franz Bock voorbeelden uit zijn eigen collectie beschikbaar. Binnen Nederland staat dit stel stilistisch gezien volledig op zichzelf.

Het atelier van Stoltzenberg stond goed bekend en verwierf veel prijzen, onder meer op de wereldtentoonstellingen van 1855 en 1867 te Parijs. De waardering van vertegenwoordigers van de neogotische beweging was groot. In de Annales

archéologiques van 1855 werd Stoltzenberg aangeprezen als goed alternatief voor

de Belgische ateliers, die bekendstonden om hun barokke overdaad.238 Maar de beide commentatoren Ferdinand de Lasteyrie en Alfred Darcel keurden zijn ‘moderne’ werk scherp af, in de woorden van Alfred Darcel: ‘M. Stolzenberg sacrifie encore quelquefois aux faux dieux’. Ook in het Organ für christliche Kunst van 1859 werd Stoltzenberg lovend besproken door de Keulse schilder en redac-teur van het tijdschrift Franz Baudri vanwege zijn ‘wahre Kunstwerke nach den besten alten Stickereien’, maar ook hij sprak zijn afkeuring uit over de nog veel gevraagde moderne werken die in het atelier gemaakt werden.239 Beiden bedoelen met ‘modern’ ongetwijfeld het in het vorige hoofdstuk besproken barokke goud-borduurwerk. Het lijkt erop dat Stoltzenberg zich als ondernemer vooral op de wensen van de afzetmarkt richtte. Gezien de niet altijd even florissante gang van zaken was dit niet geheel onterecht. Na een eerste bloeiperiode, waarin het bedrijf zo’n twintig medewerkers aan het werk had, liepen de zaken eind jaren vijftig een stuk minder. In 1859, op het moment dat er onderhandelingen over een nieuw contract gaande waren, besprak Stoltzenberg zijn problemen met zijn compag-non Cuypers. Cuypers schreef hierover: ‘Vandaag is hij naar zijn familie naar Venlo, om raad te vragen. Hij zit zeer in ’t naauw. Gisteren avond heeft hij bekend dat hij zonder mij zelfs in zijn privaat zaak weinig meer kon verrichten, en dat eene scheiding tusschen ons beiden hem zoude ruineren.’240 In 1861 werkten er nog tien mensen in de zaak. De hoeveelheid medewerkers fluctueerde vanaf dat moment tot Stoltzenbergs overlijden in 1875 tussen de tien en vijftien.241 In zijn eigen plaats Roermond ondervond Stoltzenberg geduchte concurrentie van het bedrijf van zijn voormalige medewerkers Van Hove en Laumen. Dit atelier werd door de Kamer van Koophandel regelmatig gunstig beschreven, zowel wat betreft kwaliteit als afzet. In 1866 werkten er vier mannen, drie jongens en een vrouw. Dit moet Stoltzenberg, die in dat jaar zeven mannen, een jongen, een vrouw en een meisje in dienst had, veel last hebben bezorgd.

Eveneens in de jaren zestig werd de Bossche ‘Fabriek van Kerkornamenten’ van M. Kluijtmans opgericht. Mattheus Hubertus Josephus Maria Kluijtmans (1837–1891) had zich voor 1865 met zijn moeder en zijn ongetrouwde zusters in ’s-Hertogenbosch gevestigd, waarschijnlijk vanuit Roermond.242 In dat jaar wordt hij genoemd als fabrikant van kerkornamenten en goudborduurder. In 1868 huwde hij en startte een zelfstandig huishouden.243 Naast paramenten leverde Kluijtmans metaalwerk, getuige een brief aan bisschop Petrus Leijten van Breda uit 1885, waarin een leverantie van enkele gewaden en ‘H. Vaten’ wordt vermeld. De vroegst bekende paramenten van Kluijtmans dateren uit omstreeks 1870. De twee driestellen in de kerk van Maria Hemelvaart te Kampen zijn gedecoreerd

98 | Goud, zilver & zijde 42, 43  Kazuifel en koorkap, 

toegeschreven aan M. Kluijt-mans, ca. 1870. Leiden,  Hartebrugkerk.

met goudborduurwerk van sierlijke plantenranken met daaruit spruitende rozen, lelies, korenaren en druiventrossen. Het Lam Gods en de Geestesduif vormen de centrale motieven. De ranken zijn niet meer barok vormgegeven, maar de vormgeving is er niet ver van verwijderd. Ook de uitvoering in goudborduur-werk draagt bij aan de vertrouwde indruk die het stuk maakt. Toch moeten wij deze ranken zien als een serieuze poging om de stijl van de middeleeuwen na te volgen. In datzelfde jaar werd een vergelijkbaar driestel geschonken aan de Hartebrugkerk te Leiden, de bijbehorende koorkap werd kort daarna vervaar-digd (afb. 42–43). De kenmerken van de neogotiek komen in dit stel sterker naar voren, bijvoorbeeld in de kleine kleuraccenten tussen het borduurwerk. Ook het gebruik van in metalen zettingen gevatte (glazen) stenen verwijst naar de neogo-tiek. Zij zijn aangebracht op de in goud geborduurde gotische kelk op de kazuifel en op de omlijsting van de Geestesduif op het koorkapschild. Deze ovale omlijs-ting vertoont grote overeenkomsten met de omlijsomlijs-tingen in Stoltzenbergs werk.