• No results found

Buitenlandse ontwikkelingen en invloeden

Geheel West-Europa was rond 1800 in grote beroering. De gevolgen van de Franse revolutie waren groot, ook voor het kerkelijk leven. De kerk en daar-mee de kerkelijke kunsten hadden zeer te lijden. In Frankrijk bijvoorbeeld was de vervaardiging van paramenten volledig in handen van de geestelijkheid geweest.6 De revolutie had gezorgd voor de afschaffi ng van de kloosters, waar-door de vervaardiging van paramenten vrijwel geheel tot stilstand was gekomen. De situatie van voor de revolutie zou nooit helemaal terugkeren. Ook de zijde-industrie had veel te lijden, vooral door het wegvallen van haar belangrijkste afnemer, de adel. In de Napoleontische tijd zou deze industrie zich

langzamer-f 3 Koorkapschild van F. Stolt zen berg, 1847 (detail). Den Dungen, Sint-Jacobus de Meerderekerk.

28 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

hand herstellen. De zijdefabrikanten, als leveranciers van de belangrijkste grondstof voor paramenten, namen hun kans waar. Vanaf de Restauratie gingen zij het vakgebied eerst aarzelend, maar daarna overtuigend overnemen. In Lyon, de belangrijkste zijdestad van Europa, was er rond 1800 slechts een klein aantal bedrijven dat op een een of andere manier kerkelijk textiel leverde. In het eerste decennium van de negentiende eeuw werden er zeven nieuwe bedrijven opge-richt, tussen 1810 en 1820 slechts één, tussen 1820 en 1830 vijf. In de jaren dertig werd het aantal bedrijven meer dan verdubbeld met 25 nieuwe bedrijven, in de jaren veertig kwamen er nog veertien bij en deze groei zou de eerstvolgende decennia doorzetten.7 De productie ten behoeve van paramenten was vergeleken met de totale, zeer grote productie van de stad Lyon overigens laag; haar aandeel is waarschijnlijk nooit groter geweest dan 3%.8 Ook Parijs zou zich ontwikkelen tot een belangrijke leverancier van zijden stoff en en paramenten en daarnaast veel vertegenwoordigers van de Lyonse fabrieken gaan herbergen. In 1855 werd gesteld dat de belangrijkste leveranciers van grondstoff en voor paramenten in Lyon waren gevestigd. De stad Parijs herbergde de belangrijkste Franse para-mentenateliers.9

De Franse zijde-industrie was sterk op export gericht. In de periode 1800–1940 werd naar schatting 65 tot 80% van de productie in Lyon geëxporteerd.10 Ook had een aantal bedrijven vertegenwoordigers in het buitenland, onder meer in België en Duitsland. Franse paramenten werden voor het eerst getoond in 1827 op de Exposition des arts industriels te Parijs.11 Vanaf dat moment zouden de paramen-tenateliers zich op de meeste nationale en internationale tentoonstellingen pre-senteren en daarmee internationale bekendheid krijgen. Het is de vraag hoeveel van deze productie zijn weg naar Nederland vond. Aangezien paramenten in deze tijd niet gemerkt werden, zijn we volledig aangewezen op oude rekeningen en vermeldingen. Stilistische toeschrijvingen zijn bij gebrek aan voldoende vergelij-kingsmateriaal moeilijk uitvoerbaar.

De eerste melding van een Franse leverantie dateert uit 1841. Het gaat hier om een rekening van François-Ours Soiderquelk uit Lyon.12 Dit atelier werd in 1832 opgericht en leverde stoff en, zowel voor meubels en kleding als voor paramen-ten, daarnaast alle andere benodigdheden voor de paramentenvervaardiging, zoals gouddraad, passementen en borduurwerken, én volledige paramenten.13

Soiderquelk leverde in 1841 aan pastoor A.H. van Giessen van de kerk van Sint Antonius van Padua te Amsterdam, beter bekend als de Mozes en Aäronkerk, een zeer gedetailleerd omschreven vierstel van witte moiré met goudborduurwerk. De totale prijs van dit kostbare stel bedroeg 5062,80 francs, tegen de wisselkoers van dat moment 2421,56 gulden. Interessante informatie geeft de brief van 7 novem-ber van dat jaar. Soiderquelk vermeldt dat hij de stukken per diligence naar Amsterdam gezonden heeft. Hij had de vrijheid genomen enkele andere stukken mee te sturen voor een pastoor van het in zijn ogen nabijgelegen Muiden, ter waarde van 842,10 gulden. Tijdens een aanvullende leverantie in 1842 gebeurde hetzelfde.14 Bij de zending aan pastoor Van Giessen ter waarde van 397,90 gul-den wergul-den nog vijf andere opdrachten voor met name genoemde ‘confrères’ in dezelfde stad meegezonden voor ongeveer hetzelfde bedrag. De leverantie aan de

29 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

Mozes en Aäronkerk lijkt dus geen uitzondering te zijn; Soiderquelk had alleen al in Amsterdam verscheidene opdrachtgevers.

Dit zijn echter de enige Franse rekeningen voor paramenten die tot op heden gevonden zijn. Maar dat Lyon inderdaad een leverancier voor Nederland was, blijkt nog uit andere bronnen. In 1853 deed de gemeente Roermond verslag van de plaatselijke nijverheid. Een van de belangrijkste bedrijven van dat moment was de fabriek van goudborduurwerken, kerkstoff en en ornamenten van François Stoltzenberg. Bij de afdeling kerkstoff en waren volgens het verslag in dat jaar zes tot acht vrouwen werkzaam. Deze afdeling hield zich bezig met het vervaardigen van kerkornamenten ‘van stoff en uit Lyon’.15 Ook leverde Stoltzenberg in 1859 ‘moiré antique en soie blanche’ uit Lyon voor de woning van zijn pas gehuwde vennoot Petrus Josephus Hubertus (Pierre) Cuypers (1827–1921).16 En toen hij in 1860 een grote order van vijf driestellen aan de bisschop van Breda leverde, ver-meldde hij met een zekere vanzelfsprekendheid dat de bestelling van de ontbre-kende kolommen al in Lyon was geplaatst.17 Dat Stoltzenberg goede contacten in Lyon had, wordt bevestigd in een brief van Pierre Cuypers. Deze vermeldt dat in januari 1858 ‘de heer Henry fabrikant van kerkornamenten te Lyon’ enige dagen bij Stoltzenberg had gelogeerd.18 Het moet hier gaan om een lid van het beroem-de huis Henry, dat al voor 1750 bestond en zowel zijberoem-den stoff en, passementen en borduurwerken als complete kerkornamenten leverde. Tijdens het bewind van J.A. Henry, in 1868–1907, groeide dit huis uit tot een van de grotere en vernieu-wende leveranciers.19 Mogelijk is het deze Henry die Nederland als handelsreizi-ger aandeed, een zeer gebruikelijke taak voor een jonhandelsreizi-ger lid van de familie. Dat hij bij Stoltzenberg logeerde, wijst mogelijk op een al langer durende relatie tussen de beide bedrijven.

Naast Frankrijk lijkt België de Nederlandse markt van paramenten te heb-ben voorzien. Al sinds de reformatie was vooral Vlaanderen een belangrijke leverancier van kerkelijke kunst voor de Nederlanden. De nabije ligging en ononderbroken katholieke traditie maakte Vlaanderen daarvoor zeer geschikt. Paramentenateliers waren in de Belgische steden waarschijnlijk tot ver in de achttiende eeuw werkzaam.20 Alleen over de nijverheid in de stad Antwerpen zijn betrouwbare gegevens beschikbaar. Deze stad was in de zeventiende eeuw een van de belangrijkste centra voor borduurwerk geweest. In de achttiende eeuw was de nijverheid geleidelijk in verval geraakt. De laatste paramentenmaker werd in 1755 genoteerd, in 1790 beschikte de stad nog maar over een totaal van drie borduurwerkers.21 Ook de ooit bloeiende Antwerpse zijde-industrie was rond 1800 geminimaliseerd. In de eerste helft van de negentiende eeuw leefde deze industrie weer sterk op, maar slechts voor korte tijd; in 1884 werd het laatste bedrijf geli-quideerd.

Van 1815 tot 1830 behoorde België tot het Verenigd Koninkrijk der Neder-landen. In deze periode werden enkele nijverheidstentoonstellingen georgani-seerd waar producten uit beide landen werden getoond. Hieruit komt een beeld naar voren van de belangrijkste centra op het gebied van zijde, passementen en borduurwerk. Op de eerste gezamenlijke tentoonstelling van 1820 te Gent

30 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

waren alleen enkele Antwerpse zijdefabrikanten vertegenwoordigd. Paramenten kwamen niet aan bod, wel werden enkele bedrijven vermeld die passement- en borduurwerk maakten. Het werk van de heer Lernous uit Gent werd als enige een (bronzen) medaille waardig geacht. Daarnaast werden de galonnen en passe-mentwerken van Grossé uit Gent genoemd, een bedrijf dat nog uitgebreid aan de orde zal komen, en in dezelfde categorie staan de namen vermeld van Allegoet uit Gent, Vertoigne uit Yperen en de dames Metdepenningen uit Antwerpen.

Op de volgende tentoonstelling van 1825 in Haarlem verzorgde Vlaanderen, met als koploper Antwerpen, de meeste inzendingen van zijden stoff en.22 Er werd voor het eerst een parament getoond; ‘eene op witte zijde in fi jn goud gebor-duurde priesters-stool’, afk omstig van Joannes Baptist Karel Dubois uit Dender-monde. Het was het enige parament op de tentoonstelling en werd gerekend tot passementmakerswerk. Op de volgende nijverheidstentoonstelling, gehouden te Brussel in 1830, was Dubois niet aanwezig. Het enige parament dat hier getoond werd, was van La Hu uit Brussel. Deze fi rma toonde verscheidene borduurwerken, met als enig kerkelijk werk een palla.23 Het enige Vlaamse werk uit deze vroege periode waarvan het origineel én de bijbehorende informatie bewaard zijn geble-ven, bevindt zich in de Sint-Catharinakerk te Eindhoven. Deze kazuifel met een geweven kruis en een in goud geborduurde pelikaan kwam volgens een rekening uit 1828 van de Wed. Peeters te Antwerpen.24

Alleen over het hiervoor genoemde familie bedrijf Grossé is meer bekend.25 Jean Josse Grossé (1743–1820), zoon van een Franse goudborduurder, had zich al in 1783 als Passementier in Gent gevestigd. Vier van zijn zonen volgden hem op. Een van hen, Jean François (1774–1848), richtte omstreeks 1814 de Brugse tak op en in 1845 een tweede tak te Brussel. Het Brugse atelier werd overgenomen door François’ zoon Louis (1811–1899). Louis Grossé liep stage in de belangrijk-ste zijdecentra van die tijd, namelijk te Lyon bij de fi rma Tarfi n en te Parijs bij het huis Quihaut.26 Tarfi n staat niet bekend als paramentenatelier, Quihaut wel. Blijkbaar was de eerste een zijdeweverij zonder kerkelijke productie. De Belgi-sche afBelgi-scheiding van 1830 pakte zeer gunstig uit voor de borduurateliers vanwege de vele opdrachten voor het leger. In de loop van de negentiende eeuw zou het familiebedrijf zich ontwikkelen tot een van de belangrijkste in Europa.27 Van het Brugse atelier is het kasboek uit de jaren 1853–1861 bewaard gebleven, dat ons inzicht geeft in de belangrijkste leveranciers van die tijd.28 Er worden in totaal 114 leveranciers vermeld, zowel van grondstoff en en halfproducten als een enkele keer van kant-en-klare paramenten. De belangrijkste waren gevestigd in Lyon (9), Parijs (18) en Brussel (43). Daarnaast worden nog 21 andere steden genoemd, de meeste in België met als belangrijkste Gent, Antwerpen en Brugge, daarnaast steden in Duitsland, vooral in het Nederrijns gebied (Krefeld, Viersen, Geldern), enkele steden net over de Franse grens (Lille, Tourcoing, Roubaix) en een enkel bedrijf in de steden Reims, Zürich en Londen. Louis Grossé produceerde daar-naast vanaf 1845 zelf zijden stoff en. Tot in de jaren tachtig zou hij zijn eigen zijderupsen telen. Gezien de vele leveranciers in het kasboek kon deze productie bepaald niet in eigen behoefte voorzien.

31 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

Het is zeker dat de ateliers Grossé in de loop der tijd veel geleverd hebben aan de Nederlandse markt, maar negentiende-eeuwse gegevens zijn zeldzaam. De eerste melding is ook hier weer afk omstig uit de Mozes en Aäronkerk te Amster-dam. In 1842 correspondeerde Jean François Grossé vanuit Brugge met pastoor A.H. van Giessen over een grote opdracht.29 Het ging hier om een geheel ‘orne-ment’, dat onder andere een kazuifel en drie koorkappen zou omvatten en gedeel-telijk zou worden samengesteld uit onderdelen van oude paramenten. Daarnaast werd een vaandel besproken. De samenstelling van de onderdelen werd gedetail-leerd beschreven en er werd een (verloren gegaan) ontwerp overlegd. Om dit stel te bekostigen, had Van Giessen tientallen stukken kant ter verkoop aan Grossé gegeven, die ze door de moeder van de stadskantwerkschool had laten taxeren. Net als Soiderquelk blijkt ook Grossé andere klanten in Amsterdam te hebben. Met zijn eerste zending van een koorkap en kazuifel werd ook hier een pakket voor een andere Amsterdamse pater meegegeven.

Een tweede belangrijke Belgische leverancier voor Nederland was Joseph A.A. van Halle. Hij was actief in Antwerpen van 1838 tot 1878. In de jaren 1854–1861 had hij ook een vestiging in Brussel.30 De eerste Nederlandse vermelding van zijn bedrijf is afk omstig uit een uitzonderlijke bron. In 1899 werd een vijftiende-eeuwse kazuifel uit de Sint-Servaaskerk te Maastricht gerestaureerd. Hierbij werd achter het kruis een linnen lapje gevonden waarop de volgende aantekening: ‘Dit kruys is geborduurt te Brussel in het jaar 1460, en voor de eerste maal gerepareert wederom te Brussel in het jaar 1655, en voor de tweede maal gerepareert te Ant-werpen in het jaar 1849, eynde december door Joseph A.A. van Halle’.31 Dat Van Halle een zo bijzonder fi jn werk kon restaureren, wijst op lange ervaring. Vanaf 1850 wordt de naam Van Halle vaker genoemd. In dat jaar maakte hij bijvoor-beeld voor de Sint-Servaaskerk een ontwerp voor een vaandel met goudborduur-werk en drie medaillons met afb eeldingen uit het leven van Sint Servaas.32

Vanaf 1851 werden er naast landelijke en provinciale nijverheidstentoonstellin-gen ook wereldtentoonstellinnijverheidstentoonstellin-gen gehouden. De belangrijkste Europese bedrij-ven van dat moment waren er vertegenwoordigd. Op de wereldtentoonstelling te Parijs van 1855 komen we naast veel anderen verscheidene bekenden tegen: Soiderquelk, Van Halle en de enige Nederlander Stoltzenberg. Van Halle was de belangrijkste Belgische representant. In de grote vitrine met Brussels kantwerk, 16 vierkante meter in oppervlakte, trokken zijn ‘riches broderies d’or, d’argent et de soie’ veel aandacht.33 Daarnaast worden twee andere Belgische bedrijven genoemd, beide gevestigd in Brussel: Denis en Mélotte.34

Ook in de eerste Nederlandse publicaties over dit onderwerp wordt een aantal bedrijven genoemd, zoals in de Dietsche Warande van 1857.35 Gemeld wordt dat Joseph A.A. van Halle, ‘fabrikant van borduurwerken te Brussel’, onlangs zijn fabriek vergroot heeft. Dit overigens tot groot verdriet van de auteur van het artikel, de letterkundige Joseph Alberdingk Thijm (1820–1889), die een fervent aanhanger van middeleeuwse kunst was. Hij noemt het bedrijf ‘een der grootste bedervers van de religiëuze kunstsmaak’. Niettemin is het hem duidelijk dat Van Halle vakkundig werk kon leveren. Volgens Alberdingk Thijm had Van Halle de

32 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

zestiende-eeuwse kazuifel uit de Sint Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch, die te zien was geweest op de genoemde tentoonstelling in Parijs, ‘met eene meer dan gewone handigheid en bekwaamheid’ gerestaureerd. Maar het maken van nieuw werk kon men beter overlaten aan anderen, vond hij, bijvoorbeeld aan de heren John Philp, die zich onlangs in Brussel hadden gevestigd, en de al genoemde Stoltzenberg uit Roermond, wiens werk later besproken zal worden. In 1858 werd Van Halle opnieuw genoemd in de Dietsche Warande.36 Het bedrijf leverde de gouden stof die gebruikt werd bij de restauratie van zestiende-eeuwse gewaden uit Haarlem.

De namen van de belangrijkste leveranciers voor Nederland zijn hiermee waar-schijnlijk bekend. Ongetwijfeld zullen er nog andere, kleinere ateliers zijn geweest, waarvan alle sporen zijn uitgewist. En hoewel geen enkele maal vermeld in Nederlandse rekeningen of literatuur uit de periode tot 1860, moet het Neder-rijns gebied genoemd worden als productiecentrum van zijde en mogelijk ook paramenten. In de kasboeken van Grossé worden verscheidene leveranciers uit deze streek genoemd. Maar ook Nederland staat bekend als vaste afnemer van Krefeldse zijde vanaf 1740, na de neergang van de Hollandse zijde-industrie.37 Het gaat hier vooral om halfzijde, zijdefl uweel en satijnband. In de negentiende eeuw maakte de Krefeldse zijde-industrie, evenals die van Lyon, een enorme ontwikke-ling door. In 1823 bestonden er nog maar veertien fi rma’s, in 1857 waren dit er al 156. Het aantal weefstoelen groeide van ruim 2000 in het jaar 1822 tot meer dan 10.000 rond 1850.38 Deze groei zou de hele negentiende eeuw doorzetten. Vele Krefeldse bedrijven hadden weverijen in de omgeving, onder andere in Wickrath, geboorteplaats van de vader van François Stoltzenberg, de oprichter van een van de vroegste Nederlandse paramentenateliers.