• No results found

Goud, zilver en zijde: paramenten in Nederland

In de eerste decennia van de negentiende eeuw was het de stof die het uiterlijk van het parament bepaalde; borduurwerk nam een ondergeschikte plaats in. Het beperkte zich vaak tot kleine, centraal geplaatste symbolen, naast gouden en zilveren galons en kanten die over de naden en als afzet-ting werden gebruikt. Aanvankelijk onderscheidden de gebruikte stoff en zich niet van de kostbare gedecoreerde zijden stoff en die in deze tijd voor kleding en interieur werden gebruikt. Noch het patroon van de stof (veelal bloemmotieven), noch de kleurstelling is specifi ek kerkelijk te noemen. Pas tijdens de grote groei van de Franse zijde-industrie na 1820 ontstonden er gespecialiseerde bedrijven, die zich vooral op stoff en voor kerkelijk gebruik richtten.

Paramenten, gemaakt van achttiende-eeuwse of vroegnegentiende-eeuw-se stoff en met ingeweven bloempatronen, worden in Nederland nog maar zelden aangetroff en. De ooit op deze stoff en aangebrachte borduurwerken werden in de loop der tijd wegens slijtage van de zijde of veranderingen van de mode overgezet op nieuwe stoff en. Uit oude inventarissen blijkt echter dat er heel veel aanwezig moeten zijn geweest. Dit is bijvoorbeeld af te lezen aan de inventarislijst van de Sint-Laurentiuskerk te Heemskerk uit 1858, waar ongeveer de helft van de paramenten een bloempatroon had.77

Genoemd worden onder andere ‘een best wit casuivel van zijde stof met goud en bloemen doorweven’, ‘een wit casuivel van zijde stof met bloemen, kruis en kolom verschillend half echt goud galon’, ‘een wit casuivel blauwe zijde stof met bloemen wit moré kruis en kolom half echt goud galon’, ‘eene beste witte choorkap van zijde stof met bloemen’ en ‘een velum of humerale van witte zijde stof met bloemen, twee losse schilden, wit en rood met losse roode randen met echt goud galon’. Geen van deze Heemskerkse paramenten is bewaard gebleven. Dat paramenten van kostbare zijdestof nog tot over de helft van de negentiende eeuw een afzetmarkt vonden, blijkt wel uit het genoemde atelier van Stoltzenberg voor het ‘vervaardigen van kerkornamenten van stoff en uit Lyon’. Tot 1861 werd deze afdeling specifi ek genoemd, daarna bleef alleen het borduuratelier over.

Bij de Nederlandse jezuïeten bevindt zich een zeldzaam voorbeeld van para-menten van Franse gebloemde kerkzijde uit de vroege negentiende eeuw. Tijdens het huwelijk van Napoleon en Marie-Louise in 1810 werden koor-kappen gedragen van vrijwel identieke zijde, waardoor het stel rond deze tijd gedateerd kan worden.78 De witte, met kleurige bloemenvazen en slin-gerende bloemenranken gedecoreerde zijde lijkt op het eerste gezicht niet voor kerkelijk gebruik te zijn ontworpen (afb. 4). Tussen de allesoverheersende bloemenweelde zijn echter druiventrossen en korenaren aangebracht, die subtiel verwijzen naar de eucharistie, het off er van brood en wijn. Deze motieven vinden we terug op een koorkap van groene zijde in de door jezuïeten bediende Sint-Franciscus Xaveriuskerk te Amsterdam, beter bekend als de Krijtberg (afb. 5).

39 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

De aurifriezen en het schild van deze koorkap zijn in vorm geweven, specifi ek voor een koorkap. Gele, gestileerde barokke ranken slingeren over een witte ondergrond. Centraal op het schild is het Alziend Oog van God geborduurd, omgeven door een stralenkrans. Typerend voor deze tijd is de bijna hoekige vorm van het schild.

Een rood vierstel uit dezelfde kerk laat een modernere stijl zien. De gebruikte zijde heeft een ingeweven goudkleurig patroon bestaande uit kruislings geplaats-te korenaren (afb. 6). Zowel op het schild als op de aurifriezen van de koorkap zijn de christelijke symbolen voor de eucharistie — de korenaar en de druiventros — afgebeeld. Centraal op het schild is een eenvoudige afb eelding van een duif in stralenkrans geborduurd met zilverdraad en gouden pailletten, het symbool voor de Heilige Geest. Het is eenvoudig, weinig complex borduurwerk. Het sobere kleurgebruik van de stof — slechts één kleur in combinatie met goud — en de geometrische compositie van de geplaatste korenaren wijzen op invloed van het vroegnegentiende-eeuwse biedermeier. Het vierstel is een van de weinige voor-beelden in Nederland waaraan men deze invloed af kan lezen. De neobarok zou een veel grotere invloed gaan uitoefenen op de vormgeving van de paramenten. Deze stijl paste goed bij de veelal barokke interieurs van de oude schuilkerken en van de in de jaren twintig en dertig onder ingenieurs van het ministerie van Waterstaat gebouwde neoclassicistische kerken.

Vanaf de jaren twintig nam de productie van aurifriezen, schilden en kazuifel-kruisen met ingeweven motieven in neobarokke stijl sterk toe. Er kwam een enorme variëteit aan patronen beschikbaar. De stof waarop deze ornamenten werden aangebracht was daarentegen meestal ongedecoreerd, hoogstens had het een ingeweven damastpatroon. Decennialang zouden de ongedecoreerde zijden stoff en de boventoon voeren. Populair waren zijde- of halfzijdefl uweel of het hoogpolige pluche. Het werd vooral gebruikt voor de donkere liturgische kleu-ren, zoals rood en zwart. Witte paramenten werden veelal in moiré uitgevoerd. Deze fi jne zijden ribstof vertoont door bewerking met walsen glansverschillen, waardoor een patroon als van marmer of watervlekken ontstaat (de stof werd dan ook wel ‘gewaterde zijde’ genoemd). Het leent zich goed als achtergrond voor goudborduurwerk. Daarnaast waren er vele soorten gouden- en zilveren stoff en in gebruik, bijvoorbeeld goud- en zilvermoor (moiré), goud- en zilverlaken en goud- en zilverdamast. De combinatie van goud en zilver in één parament kwam regelmatig voor.

Er zijn nog tal van kazuifels bewaard gebleven, gedecoreerd met geweven zijden balken en kruisen met uitspringende hoeken, die gedateerd kunnen worden in het tweede en derde kwart van de negentiende eeuw. Deze in vorm geweven decoraties, versierd met goudkleurige of veelkleurige ingeweven ranken, bloemen en symbolen, eventueel gebrocheerd met gouden of zilveren strookjes, kwamen in zeer veel varianten voor. Centraal in het kruis is vaak een christelijk symbool ingeweven, zoals de duif, het Lam Gods of het monogram IHS. Soms is alleen een stralenkrans ingeweven, die ruimte biedt aan een geborduurd symbool.

6 Koorkap van Franse zijde, ca. 1825–1850. De graanhalmen en druiven-trossen verwijzen naar de eucharistie, het offer van brood en wijn. Amsterdam, Sint-Franciscus Xaveriuskerk. 7 Kazuifel waarvan het kruis werd geleverd door de Wed. Peeters te Antwerpen in 1828. Eindhoven, Sint-Catharinakerk.

40 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

Van al deze geweven paramenten is er tot nu toe nog maar één met zekerheid gedateerd en benoemd. Het gaat om het eerdergenoemde kazuifelkruis in de Sint-Catharinakerk te Eindhoven uit 1828 (afb. 7). Dit kruis is geweven in veel-kleurige zijde op goudveel-kleurige grond, gebrocheerd met goud. Overheersend zijn kleurige bloemmotieven, de verspreide druiventrossen en korenaren verwijzen naar het kerkelijk gebruik. Centraal op het kazuifelkruis is een afb eelding van een pelikaan geborduurd, die haar jongen voedt met haar eigen bloed, symbool voor het off er van Christus. Het borduurwerk is tamelijk vlak en eenvoudig. Volgens een rekening is deze kazuifel afk omstig van de Weduwe Peeters te Antwerpen. Het is echter sterk de vraag of de geweven ornamenten in Antwerpen werden gemaakt of dat alleen de assemblage daar plaatsvond. Alle geweven decoraties zijn zonder meer in het buitenland vervaardigd. Voor dit vroege weefwerk lijkt vooral Frankrijk in aanmerking te komen, maar dat valt niet met zekerheid te zeggen; ook in Duitsland werd vergelijkbaar werk gemaakt.

Naast paramenten met geweven neobarokke decoraties kwamen vanaf de jaren twintig rijk geborduurde neobarokke paramenten voor. Al in de vroegste vermel-dingen is sprake van goudborduurwerk, bijvoorbeeld in 1825 bij de al genoemde ‘in fi jn goud geborduurde priesters-stool’ van Dubois uit Dendermonde.79 Dat goudborduurwerk zeer belangrijk werd, blijkt onder andere uit de beschrijvingen van buitenlands werk. Soiderquelk beschreef in 1841 gedetailleerd de decoratie van het stel voor de Mozes en Aäronkerk.80 Alle onderdelen waren voorzien van goudborduurwerk, met rocailles als hoofdmotief. Deze waren op het kazuifel-kruis en -balk, de banden op de dalmatieken en de aurifriezen van de koorkap geplaatst. De stof zelf, een witte moiré ‘Grands eff ets’, was volgens de beschrijving bedekt met licht borduurwerk van Maltezer kruisen, zo licht dat het eff ect van het moiré niet verstoord werd. Over de stof van de koorkap waren bovendien veertig boeketjes gestrooid. Centraal op het kazuifelkruis was een afb eelding van het Lam Gods aangebracht, op het schild een afb eelding van de Heilige Geest als duif. Alles was afgezet met gouden galons. Naast gouddraad was er zilverdraad toege-past voor een resultaat ‘comme des èff ect de diamants’. De indruk die de beschrij-ving maakt is er een van rijkdom, maar ook van verfi jning.

Een indruk van grote rijkdom maakt ook het goudgeborduurde vierstel dat zich in de Krijtberg in Amsterdam bevindt. Het werd in 1858 door mevrouw Hen-dricks aan pater Andreas Consen geschonken. De gewaden van zilverlaken zijn geheel bedekt met hoogliggend goudborduursel, bestaande uit ranken met koren-aren, waartussen bloem- en fruitcomposities (afb. 8). Centraal op het kruis van de kazuifel zijn de harten van Christus en Maria afgebeeld. De vakkundigheid van het borduurwerk is voor deze tijd onvergelijkbaar. Gouddraad wordt gewoonlijk gemaakt door een metalen strookje rond een zijden draad te wikkelen. De kleur van deze zijde is geel, zodat de tint van het goud wordt accentueerd. Hier is het metaal echter om verschillende kleuren zijde gewonden, waardoor subtiele kleur-verschillen ontstaan. Het gouddraad voor de rozen heeft bijvoorbeeld een rode kern, het gouddraad voor de blaadjes een groene kern. Een vervaardiger wordt in

41 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

de archieven niet genoemd, maar gezien de periode, stijl en prijs komt het atelier van J.A.A. van Halle uit Brussel in aanmerking.

Volgens de overlevering bedroegen de kosten van het Amsterdamse stel ƒ 25.000. C.H. de Vries, eigenaar van het Amsterdamse paramentenatelier dat het stel in 1910 reinigde en op nieuw zilverbrokaat overzette, bevestigde dat een aanschafb edrag van meer dan ƒ 20.000 realistisch was.81 Dit bedrag benadert de prijs van een stel dat op de Parijse tentoonstelling van 1855 geëxposeerd werd door Van Halle. Dat stel moest 50.000 francs opleveren, volgens de wisselkoers van dat moment 23.625 gulden.82

De rijkdom van de op deze tentoonstelling aanwezige paramenten blijkt eveneens uit het commentaar van de Franse (kunst)historicus Ferdinand de Lasteyrie (1810– 1879). De Lasteryrie liet er geen twijfel over bestaan wat hij over de Belgische productie dacht, met name die van Van Halle:

Ceux-là ont le privilége de tenir en extase, tous les dimanches, le public des trains de plaisir. Jamais habitant des campagnes n’a vu tant d’or et d’argent accumulés dans un si petit espace, et si la vitrine de M. Joseph Van Halle ne rivalise pas, sous le rapport du goût, avec celles de nos fabricant lyonnais et parisiens,

il faut convenir qu’elle fait une rude concurrence aux expositions de la Califor-ne, de l’Australie [...] Allez voir le vitrine de M. Van Halle, vous y trouverez un ornement complet de la plus écrasante richesse. On nous en dit le pris; il vaut 50,000 fr. On devrais bien nous en dire le poids. Ce sont de superbes étoff es surchargées à outrance des plus riches ornements; une main d’oeuvre énorme et un goût détestable.83

Uit de beide besproken werken en de beschrijving van De Lasteyrie zou afgeleid kunnen worden dat het Franse goudborduurwerk lichter van karakter was dan het Belgische, dat wil zeggen minder overdadig en hoog opgebracht. Het nu nog in Nederland aanwezige vroege goudborduurwerk zou op grond hiervan vooral aan Belgische ateliers of hun navolgers toegeschreven kunnen worden. Deze veronderstelling lijkt realistisch aangezien de belangrijkste bedrijven sterk onder Belgische invloed stonden; Van Kalken begon zijn bedrijf in Antwerpen en Stolt-zenberg wierf zijn eerste werknemers waarschijnlijk in België.

Bij Stoltzenberg vormde het borduuratelier van meet af aan een belangrijk onderdeel van zijn bedrijf. De vroegst bekende paramenten van dit atelier bevin-den zich in de kerk van Sint Jacobus de Meerdere te Den Dungen (afb. 3). In 1847 werd daar voor ƒ 400 een koorkap aangeschaft. Het bijpassende stel voor drie heren, inclusief een rijk schoudervelum, werd in 1849 verworven voor de prijs

8 Kazuifel, samenge-steld uit zilverlaken met borduurwerk in verschil-lende tinten gouddraad. Het volledige vierstel, dat in 1858 geschonken werd aan de Sint-Franciscus Xaverius-kerk te Amsterdam, kostte 25.000 gulden. Amsterdam, Museum Amstelkring, Br.Tx 284.

42 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

9 Kazuifel van F. Stoltzen-berg, ca. 1845–1850. ’s-Hertogenbosch, Sint-Janskathedraal.

43 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

van ƒ 1.019. Een identiek driestel en een enigszins afwijkende koorkap bevinden zich in de Sint-Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch (afb. 9). Kruis en balk van de kazuifel, het koorkapschild en de aurifriezen van beide stellen zijn van rood fl uweel, gedecoreerd met zeer rijk uitgevoerd, hoogliggend goudborduurwerk. Op het kazuifelkruis is centraal een kelk met hostie afgebeeld, met daarachter een anker en een kruis. Zij worden omgeven door hoornen des overvloeds, gevuld met fruit en bloemen, een motief dat ook op het koorkapschild is toegepast. De aurifriezen zijn bedekt met S-vormig rankenwerk, gevuld met druiventrossen en bloemen. Het borduurwerk is zwaar van karakter, maar vertoont ook een zekere elegantie. Qua compositie en uitvoering steekt het met kop en schouders uit boven het meeste in Nederland aanwezige goudborduurwerk.

De meeste vermeldingen van het atelier van Stoltzenberg dateren van na 1852, het jaar waarin hij een compagnonschap met Cuypers en Georges aanging. Op de nijverheidstentoonstelling te Arnhem van dat jaar toonde Stoltzenberg enkele van zijn werken. Hij presenteerde zijn atelier als ‘Fabriek van goud-, zilver- en zijden borduurwerken’.84 Op de tentoonstelling liet hij uiteenlopend werk zien in verschillende stijlen, waaronder enkele vaandels — één in ‘Bizantijnschen stijl’ — en twee kazuifelkruisen, één ‘in kleuren en goud’ en de ander ‘rijk met goud

10 Kazuifelkruis met ‘verheven borstbeelden’, mogelijk het exemplaar dat in 1852 werd geëxposeerd op de kunstnijverheidstentoon-stelling te Haarlem. Het is rond 1910 overgezet op een nieuwe kazuifel. Amsterdam, Museum Amstelkring, Br.Tx 285.

11 Detail: de evangelist Matteus, vergezeld van zijn symbool, de engel.

44 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

geborduurd in de stijl der grijze middeneeuwen, met verheven borstbeelden’. De omschrijving ‘grijze middeneeuwen’ stelt ons voor raadsels. Deze term lijkt erop te wijzen dat Stoltzenberg hier een poging deed de gotische stijl te laten herle-ven. Maar de termen ‘verheven’ en ‘rijk met goud geborduurd’ geven aan dat het hem in ieder geval niet te doen was om de herleving van middeleeuwse technie-ken. Er zijn in Nederland enkele werken uit de betreff ende periode bekend met ‘verheven borstbeelden’. Het gaat onder andere om een kazuifel met de buste van een heilige bisschop en een kazuifel, waarvan zich identieke exemplaren in Amsterdam en in ’s-Hertogenbosch bevinden (afb. 10). De borduurwerken zijn duidelijk uit hetzelfde atelier afk omstig. De laatste kazuifel is gedecoreerd met de bustes van Petrus en de vier apostelen (afb. 11).85 De volstrekt identieke bustes op de twee kazuifels wijzen erop dat de ondergrond van het borduurwerk in een mal gevormd moet zijn. De stijl van de decoratie van de gevonden kazuifels is zeker niet aan de middeleeuwen ontleend. Grotere overeenkomsten zijn er met het borduurwerk uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. De toevoe-ging van portretten in reliëf is echter uniek. Eclecticisme — een vrij gebruik van elementen uit meerdere historische stijlen — lijkt Stoltzenberg niet vreemd te zijn. Het borduurwerk op deze kazuifels heeft een kwaliteit die door geen enkel ander negentiende-eeuws Nederlands atelier benaderd wordt. Er zijn verschil-lende soorten gouddraad en borduursteken toegepast, de compositie van ranken, bloemen en druiven is levendig en afwisselend. Het op dezelfde tentoonstelling geëxposeerde vaandel van de harmonie van Sint Cecilia te Rolduc is niet bewaard gebleven.86 De omschrijving ‘Bizantijnschen stijl’ lijkt net zo fantasierijk als die van de besproken kazuifel.

Het werk van Stoltzenberg was eveneens te zien op de tentoonstelling van 1855 te Parijs. Hij toonde daar onder andere enkele mijters en een ornament in wit en goud met kleurig geborduurd fruit in reliëf, volgens een commentator opmerke-lijk van uitvoering.87 Deze commentator, de al genoemde Ferdinand de Lasteyrie, was minder gecharmeerd van enkele andere stukken. Zij waren volgens hem zwaar en van inferieure stijl. De Lasteyrie staat bekend als een aanhanger van de neogotiek en hij had een grote afk eer voor het zware borduurwerk van de neoba-rok. Gezien deze afk eer kunnen wij ons wel een voorstelling maken van de stijl van Stoltzenbergs inzendingen. Ook op de tentoonstelling van 1861 te Haarlem liet Stoltzenberg enkele kazuifels zien in oude stijl, waaronder gouden borduur-werk in ‘style renaissance’. Nog drie jaar later maakte hij een vaandel voor de Koninklijke Harmonie te Roermond dat hetzelfde hoogliggende en vakkundig gemaakte goudborduurwerk in weelderige ranken vertoont als de apostelenka-zuifel.88 Uit deze stukken komt een duidelijk beeld naar voren van Stoltzenbergs vroege werk: hoogliggend, sterk plastisch goudborduurwerk, in historiserende stijlen, met name de neobarok. Het werd uitgevoerd door zeer vaardige borduur-werkers, die uiteenlopende technieken beheersten. De patronen werden meerma-len toegepast, met kleine variaties. De keuze van het patroon lijkt geheel los te staan van de kerk waarvoor het parament besteld werd, zowel qua symboliek als qua stijl.

45 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

Over het werk van het vrijwel gelijktijdig met Stoltzenberg opgerichte bedrijf van Daniël van Kalken zijn nauwelijks gegevens voorhanden. De vroegste gedocumenteerde leverantie dateert uit 1859, maar die is niet gespecifi ceerd.89

Pas vanaf 1864 is er iets meer bekend. In dat jaar vestigde zich zijn oudste zoon Joachim Antonius Johannes van Kalken in Breda. Deze vermeldt als beroep ‘goudborduurder’.90 Ook de jongste overlevende zoon van Daniël van Kalken, Daniël Aloysius, was van beroep goudborduurder. Hij zou zijn vader in Oirschot opvolgen. Het is waarschijnlijk dat beide zoons het vak in het atelier van hun vader leerden.

Alle vroege ateliers lijken zich gespecialiseerd te hebben in goudborduur-werk. Paulus Sutorius bijvoorbeeld werd in 1850 genoemd als eigenaar van de Amsterdamse ‘Fabrijk van Gouden, Zilveren en Zijden Borduurwerken’. Hij toonde in goud geborduurde kazuifels op de tentoonstelling van 1859. Rietstap, vervaardiger van gouddraad en dus zeker in de eerste plaats een goudborduurder, was op de tentoonstelling van 1852 vertegenwoordigd met in goud geborduurde arabesken voor een koorkap. Het bedrijf van Van Gennip & Huijsman liet in 1859 priestergewaden zien, geborduurd met goud, zilver en zijde. Aan geen van de hier genoemde ateliers kan met zekerheid werk worden toegeschreven. Borduurwer-ken uit de betreff ende periode die misschien uit deze ateliers stammen, zijn alle vormgegeven in de stijl van de neobarok. Het goudborduurwerk is altijd uitge-voerd in een hoog reliëf, maar is vergeleken met het werk van Stoltzenberg en grote buitenlandse ateliers als Van Halle zeer eenvoudig.