• No results found

De herleving van stoff en voor kerkelijk gebruik

Een volgend punt van discussie was de voor paramenten gebruikte stof. Deze discussie hangt gedeeltelijk samen met de vorige. Het gotische model vereiste om draagbaar te blijven een soepele, lichte, in plooien vallende stof. Stijve en gedou-bleerde stoff en, gebruikelijk in de vroegnegentiende eeuw, kwamen hiervoor dus niet in aanmerking. Daarnaast kwamen op stilistische gronden de wel soepel vallende gebloemde stoff en, zoals gebruikelijk in de achttiende en vroege negen-tiende eeuw, niet in aanmerking voor de vervaardiging van paramenten. Men zocht ook op dit gebied aansluiting bij de middeleeuwen.

Middeleeuwse paramenten waren tot de vijftiende eeuw gemaakt van soe-pele, dunne zijde stoff en, soms eff en, soms met ingeweven patronen. Complete paramenten uit deze periode, waarvan niet alleen het borduurwerk maar ook de stof bewaard is gebleven, waren in de eerste helft van de negentiende eeuw echter nauwelijks bekend. Meer kennis over stoff en verkreeg men pas door

72 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

25 Kazuifels van Louis Grossé, links voor het gotische altaar, rechts voor het ’moderne’ altaar. Stadsarchief Brugge, Archief Grossé.

grafvondsten en onderzoek naar de zijdefragmenten die relieken omhulden. Over de vijftiende en zestiende eeuw was meer bekend. De zware fl uwelen en broka-ten stoff en uit deze periode hadden de tand des tijds beter doorstaan en waren bovendien op veel schilderijen afgebeeld. Het granaatappelmotief was in deze periode allesoverheersend en het kwam in een oneindig aantal varianten voor. Het waren echter juist deze zware stoff en die voor de afsnijding van de kazuifel hadden gezorgd.

Pugin en Grossé

Pugin besteedde in zijn Glossary of ecclesiastical ornament and costume, compiled

from ancient authorities and examples uit 1844 nauwelijks aandacht aan originele

stofpatronen. Mogelijk omdat hij inderdaad niet veel voorbeelden kende van vroege zijde, maar mogelijk ook omdat deze stoff en bepaald geen christelijke oor-sprong hadden. De in de dertiende, veertiende en vijftiende eeuw gebruikte zijden weefsels kwamen voornamelijk uit Italië, onder andere uit Lucca en Venetië. De hier geproduceerde damasten waren exact gekopieerd naar Oosterse, vooral islamitische stoff en. Soms waren er zelfs Arabische teksten in verwerkt. Men had

73 | DE NEOGOTIEK EN DE PARAMENTIEK 1840–1910

in de middeleeuwen blijkbaar geen probleem gehad met het gebruik van derge-lijke stoff en voor kerkederge-lijke kleding. Maar voor Pugin kan die zaak heel anders gelegen hebben. Het ging hem tenslotte niet om letterlijke navolging, maar om navolging van de principes. Volgens hem konden paramenten het beste gemaakt worden van eff en stoff en van ‘pliant materials’, zoals fl uweel of zijde, met een dunne voering. In de Glossary zijn slechts enkele afb eeldingen opgenomen van gedecoreerde stoff en. De getoonde patronen zijn niet op originele stoff en geba-seerd, maar geïnspireerd op de gotische ornamentiek zoals wij die kennen uit de architectuur. In Kings bewerking van True principles uit 1850 zijn de afb eel-dingen van een aantal kazuifels opgenomen, waaronder een eff en rode kazuifel met geborduurde banden en een kazuifel van rode stof met erover gestrooide kruisvormige motieven, waarschijnlijk geborduurd (afb. 23). Deze stofdecoratie lijkt ontleend te zijn aan laatgotische Engelse paramenten. Zij kenmerken zich door een decoratie van verspreid aangebrachte motieven als engelen en sterren. De rode stof stelt ook hier waarschijnlijk eff en fl uweel voor, een stof die favoriet was bij Pugin: ‘Perhaps the best material for chasubles is plain velvet, on which the embroidery of the orphreys tells with surprising eff ect and richness.’ Als er een stof gebruikt werd met een ingeweven patroon moest deze klein zijn, ‘as the plain surfaces between the orphreys are necessarily small, and a large pattern cut up has a confused and disjoined appearance’.159 Alleen een afgebeelde koorkap is gemaakt van een stof met grote ingeweven patronen. Waarschijnlijk golden zijn bezwaren niet voor dit omvangrijke gewaad.

Pugins belangrijkste volgeling Grossé liet zich niet geheel door diens uitgangs-punten leiden. Een aantal ontwerptekeningen uit de decennia na 1850 toont weliswaar borduurwerk op eff en fl uweel, maar een in Brugge uitgegeven plaat, waarschijnlijk daterend uit de jaren vijftig, geeft een ander beeld.160 Het gaat hier om afb eeldingen van kazuifels voor het gotische en voor het moderne altaar. Het model van beide kazuifels verschilt miniem: de kazuifel voor het gotisch altaar reikt tot aan de pols en is aan de onderzijde iets gepunt, de kazuifel voor het moderne altaar reikt tot net over de elleboog en is afgerond. Beide gewaden vallen in soepele plooien. Het verschil schuilt vooral in de gebruikte motieven. De decoratie van zowel stof als aurifries van de gotische kazuifel is gebaseerd op de vierpas, op de moderne kazuifel is asymmetrisch rankenwerk afgebeeld (afb. 25). Het is bekend dat Grossé vanaf 1845 zelf zijden stoff en vervaardigde, maar veel gegevens over deze productie zijn er niet. Het lijkt erop dat het hier om zijdedamasten ging, met gotische motieven. In aanmerking komt een rijk gedecoreerd zijden weefsel dat bekend is van verscheidene rijke stukken van Grossé. Het patroon van onregelmatige vierpassen in spitsovalen gevuld met een granaatappelmotief kent kleine variaties. Op de kazuifel van monseigneur Malou uit 1858 zijn tussen de spitsovalen koningsappels en sterren afgebeeld, bij andere paramenten cirkels met de letters IHS (Ihesus) en M (Maria). Tot ver in de jaren zeventig werd deze zijde gebruikt.161 Het lijkt erop dat Grossé zich wat stofpatro-nen betreft niet op Engeland, maar eerder op Frankrijk richtte. Hij was in deze jaren tenslotte nog grotendeels aangewezen op de Franse manufacturen en moet goed op de hoogte zijn geweest van de ontwikkelingen aldaar.

74 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

26 Paramenten van Hubert-Ménage op de wereldtentoonstelling van 1855 te Parijs. De witte kazuifel werd gemaakt voor de bisschop van Parijs, monseigneur Sibour (De Farcy 1890, afb. 138).

Frankrijk

De modegevoelige zijdeweverijen in Frankrijk toonden vanaf circa 1850 inte-resse in de neogotiek. De eerste beschrijvingen van stoff en dateren uit 1855. In de Annales archéologiques werd in dat jaar een speciaal voor kerkelijk gebruik gemaakte stof beschreven, vervaardigd door de fabrikant Chardon uit Nîmes, naar ontwerp van de architect Henry Révoil (1822–1900).162 De soepele stof toonde ornamenten als vierpassen, ruiten en Griekse kruisen, ontleend aan de romaanse en gotische architectuur. Op de Parijse wereldtentoonstelling van datzelfde jaar werden — naast veel rococostoff en — voor het eerst op de middeleeuwen geïnspi-reerde stoff en getoond.163 Het gaat hier voornamelijk om soepele zijdedamasten, die mooi gedrapeerd konden worden. De bedrijven van Lemire, Bouvard & Lan-çon, Jaillard, Verzier en Vanel uit Lyon, en Guibout, Kreichgauer, Limal-Boutron, Hubert-Ménage en Biais uit Parijs toonden paramenten vervaardigd uit derge-lijke soepele stoff en. Er waren twee categorieën stoff en te zien. Als eerste waren er de op de middeleeuwse architectuur en ornamentiek geïnspireerde patronen, met elementen als vierpassen, geometrische motieven, kruisen en sterren, die onder sterke invloed van de publicaties van Pugin en Martin tot stand waren gekomen. Daarnaast waren er stoff en met door archeologisch onderzoek beïnvloede patro-nen en elementen als leeuwen, pauwen, adelaars, griffi oenen, draken, basilieken en chimères. Eff en stoff en bleven daarnaast in gebruik, zoals de zware zijde ‘gros de Naples’ en zilver- en goudlaken.

Twee neogotische architecten worden genoemd als ontwerpers van de

getoonde paramenten, namelijk Antoine Desjardins (1814–1882) voor Bouvard & Lançon en Viollet-le-Duc voor Biais. Desjardins was vanaf 1848 architect van het bisdom en de stad Lyon en was betrokken bij de restauratie van de kathedraal in

75 | DE NEOGOTIEK EN DE PARAMENTIEK 1840–1910

deze stad. De gewaden die werden getoond op de wereldtentoonstelling van 1855 waren voor deze kathedraal gemaakt (afb. 26).164 De geweven stoff en tonen zes-lobbige medaillons met in goud en rood geweven bustes van de vier aartsengelen tegen een blauwe achtergrond. Tussen de medaillons bevinden zich goudkleurige cirkelvormige ornamenten en ranken. Het patroon is gebaseerd op de vormentaal van de gotiek, maar is in zijn compositie geheel origineel. Het behoort duide-lijk tot de eerste categorie. Een ander voorbeeld is verwerkt in de koorkap van monseigneur de Dreux-Brézé van Moulins (afb. 27).165 Deze in 1879 vervaardigde koorkap werd versierd met geweven aurifriezen naar een ontwerp van Martin uit 1858. Ze zijn gedecoreerd met vierpassen, gevuld met bladmotieven. Ook deze aurifriezen behoren tot de eerste categorie.

De kazuifel naar ontwerp van Viollet-le-Duc werd vervaardigd van een eff en stof, namelijk een witte gros de Naples. De overvloedige decoratie van deze kazui-fel was geïnspireerd op een gewaad uit de kerkschat van Reims. De keuze voor een eff en stof was in dit geval archeologisch verantwoord.

Duitsland

Er waren op de wereldtentoonstelling van 1855 ook kerkstoff en van Weense fi rma’s te zien. Ze waren sterk vergelijkbaar met vroegnegentiende-eeuwse Franse stoff en. De invloed van de middeleeuwen ontbrak nog volledig. Eventuele Duitse inzendingen werden geen vermelding waard gevonden. Maar deze situ-atie zou snel veranderen. Op instigsitu-atie van Franz Bock ging men in Duitsland reproducties maken van middeleeuwse stoff en die de hele westerse wereld zouden veroveren. In de loop der eeuw zou er een enorme productie op gang komen van zeer diverse patronen.

In het eerst deel van Geschichte der liturgischen Gewänder des Mittelalters uit 1859 besteedde Bock al veel aandacht aan de ontwikkeling van zijden stoff en. Zijn kennis hierover was groot en veel van de door hem besproken voorbeelden kwamen uit zijn eigen verzameling. Bock hechtte in tegenstelling tot Pugin wel waarde aan de exacte navolging van middeleeuwse stoff en. Twee fi rma’s namen het op zich stoff en te kopiëren uit Bocks verzameling. Het gaat hier ten eerste om het al genoemde bedrijf Lemire uit Lyon.166 Dit zijdehuis was volgens Bock een van de oudste en belangrijkste op het gebied van kerkstoff en. Lemire had op dit moment al stoff en uitgevoerd naar tekeningen van Martin en Viollet-le-Duc en een tweetal werd in de Geschichte afgebeeld. De tweede fi rma was die van Frie-drich J. Casaretto te Krefeld.167 Casaretto zou het eerste Krefeldse bedrijf zijn dat kerkstoff en ging vervaardigen. De al sinds de achttiende eeuw bloeiende zijde-industrie te Krefeld was namelijk van doopsgezinde oorsprong en had tot op dat moment weinig betekend voor het katholieke textiel. Daarnaast is er sprake van een bedrijf te Grevel bij Düsseldorf, dat speciaal was ingericht voor de vervaardi-ging van middeleeuwse stoff en.168 Dit bedrijf wordt hierna geen enkele keer meer genoemd en het is mogelijk dat het de weverij van Casaretto betrof. De weverijen van de Krefeldse huizen werden regelmatig op het platteland gevestigd, waar de arbeidskosten laag waren.

Casaretto kopieerde naar aanleiding van Bocks onderzoek enkele

middeleeuw-27 Aurifries naar een ontwerp van Arthur Martin uit 1858 (Chavent & Berthod 1992, p. 182).

76 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

28 Afbeelding van de oorspronkelijk Italiaanse zijde waarop de leeuwenstof uit 1859 werd gebaseerd. De honden en panters werden vervangen door leeuwen, de Arabische teksten door Latijnse teksten en het Christusmonogram ihs (Bock 1859a, Taf. viii). 29 De zogenoemde hertenstof, waarvan zich originele fragmenten in de verzameling van Franz Bock bevonden, werd vanaf 1860 in Krefeld bij Casaretto gereproduceerd. Het werd de populairste stof voor paramenten (Bock 1859a, Taf. ix).

se zijdedamasten. De eerste was de zogenaamde leeuwenstof, die vanaf 1859 werd geproduceerd (afb. 28). Daarop volgde vanaf 1860 de zogenaamde hertenstof (afb. 29). Beide zouden zeer succesvol worden. Het hertenpatroon zou door veel verschillende bedrijven in productie genomen worden (zowel in Duitsland als in Frankrijk), in een oneindig aantal kleuren, kleurcombinaties en rapporten.169 Ori-ginele fragmenten van deze Italiaanse stof uit het tweede kwart van de vijftiende eeuw vond Bock in een getto in Palermo, in de vorm van een rood met gouden stola, en in een wit gewaad in de Dom van Halberstadt.170 De stof bestaat uit een patroon van geketende herten onder een halve cirkel van lichtstralen en vogels in een zeshoekig kader. Het staat in de traditie van Arabische stoff en waarin fabel-dieren en jachttaferelen de hoofdrol spelen. Hoewel Bock zich hiervan bewust was, interpreteerde hij deze afb eelding toch als christelijk.171 Het hert stond vol-gens hem symbool voor de ziel van de mens, die naar rust en vrede verlangt. Hij ontleende dit aan Psalm 42:2: ‘Wie der Hirsch verlanget nach den Wasserquellen, so sehnt meine Seele nach Dir, o Gott.’172

De leeuwenstof was geïnspireerd op een andere Italiaanse zijdedamast van Arabische oorsprong, door Bock aangetroff en in de Mariakerk te Danzig.173 Het patroon werd ingrijpend gewijzigd om het geschikt te maken voor kerkelijk gebruik. De oorspronkelijk afgebeelde honden en panters werden vervangen door leeuwen, en de spreuken uit de Koran door het monogram IHS en de tekst ‘Vicit

77 | DE NEOGOTIEK EN DE PARAMENTIEK 1840–1910

30 Fragment van een koorkapschild van Casaretto te Krefeld, mogelijk ontworpen door Otto Mengelberg, ca. 1890–1900. Het gaat hier om een vrije reproductie van een vijftiende-eeuws origineel, afkomstig uit de collectie van Alexander Schnütgen. Uden, Museum voor Religieuze Kunst, mrk 1990–2504.

leo de tribu Juda / Apprendit draconem et ligavit eum’ (De leeuw uit de stam Juda heeft overwonnen. Hij greep de draak en hij bond hem). Deze tekst is gebaseerd op de Openbaring van Johannes.174 De leeuw staat hier symbool voor Christus, de draak voor de duivel. Ook deze stof werd naderhand door verscheidene andere bedrijven in productie genomen, waar-onder Giani in Wenen en Dutzenberg in Krefeld.175

Bock zou in zijn publicatie verschillende stoff en bespreken die door Casaretto in Krefeld werden gereproduceerd. Het gaat hier om het motief van het drieblad, waarvan het ori-gineel eveneens afk omstig was uit de Mariakerk te Danzig, en enkele granaatappelmotieven.176 Dit laatste motief werd gedurende de vijftiende en zestiende eeuw veelvuldig gebruikt voor paramenten. Ook de granaatappel zou van Bock een christelijke betekenis meekrijgen: ‘Der Granatapfel mit seinen Früchten bedeutet nach Einigen die Liebe, die sich im Glau-ben thätig erweise und Früchte bringe zum ewigen LeGlau-ben.’177

In de verzameling stofstalen van Grossé bevinden zich enkele gereproduceerde stoff en, die mogelijk ook tot stand zijn gekomen dankzij Bocks bemoeienis. Het gaat hier ten eerste om een witte damast met een patroon van grote cirkels. Zij zijn gevuld met bomen met daaronder adelaars die kleine

herten aanvallen. De stof is een reproductie van een origineel uit het Kunstgewer-bemuseum te Berlijn.178 Daarnaast is er een geweven band, die Grossé verwerkte in dezelfde kazuifel als de hiervoor besproken stof, geweven in blauw, groen en rood tegen een gouden ondergrond. Het is een reproductie van een zesde-eeuwse band, gevonden in het Egyptische Panopolis, nu eveneens in het Kunstgewer-bemuseum te Berlijn. Ook op het gebied van Egyptisch textiel werd Franz Bock als autoriteit beschouwd. Hij kende de Koptische textielcollecties te Wenen en Berlijn zeer goed. Vanwege zijn kennis werd hij in 1885 aangesteld om Koptische graven in Boven-Egypte te lichten. De in 1887 in Düsseldorf gehouden tentoon-stelling van vondsten bevatte 457 objecten, alle door Bock van toelichting voor-zien.179

Bocks werk is van grote invloed geweest, en niet alleen op de Duitse stoff enin-dustrie. Ook de industriëlen te Lyon, Parijs en Wenen maakten gebruik van zijn voorbeelden. Bock had het voornemen een overzichtswerk over geweven stof-fen te maken. Een eerste aanzet deed hij met de twee in 1859–1861 verschenen afl everingen van Die Musterzeichner des Mitteralters. Anleitende Studienblätter

für Gewerbe- und Webeschulen, für Ornamentzeichner, Paramenten-, Teppich- und Tapeten-Fabricanten. Nach alten Originalstoff en eigener Sammlung. Zijn taak werd

overgenomen door de Duitse ontwerper en verzamelaar Friedrich Fischbach (1839–1908). Fischbach was al tijdens zijn studietijd (1859–1862) begonnen met het verzamelen van stofpatronen, uit onvrede over zijn studie in Berlijn en het aanwezige studiemateriaal. In 1862 werden in Wenen enkele patronen van

Fisch-78 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

bach door Giani te Wenen uitgevoerd. Zijn belangrijkste werk over stofpatronen,

Ornamente der Gewebe. Mit besonderer Benutzung der ehemaligen Bock’schen Stoff -sammlung des K.K. Öst. Museums für Kunst und Industrie in Wien, moest dienen als

voorbeeld voor de industrie en het tekenonderwijs. Het verscheen na vele vertra-gingen, onder andere door oorlogsgeweld, in de jaren 1874–1878. Het kostbare werk bestaat uit 160 grote platen in chromolithografi e, met afb eeldingen van onder andere stoff en van islamitische oorsprong, waarin bijvoorbeeld fabeldieren, jachtscènes, Arabische teksten, tuinen en kastelen zijn afgebeeld. Er zijn verschei-dene stoff en in afgebeeld die gereproduceerd werden, ook enkele uit Nederlands bezit. Getoond wordt zowel de zogenaamde Dioscurenzijde als de Ruiterzijde uit de Sint-Servaaskerk te Maastricht. Beide werden door Casaretto nagemaakt, in het eerste geval zeer waarschijnlijk door tussenkomst van Bock.180 De Dioscu-renzijde was tenslotte in 1863 dankzij Bock tevoorschijn gekomen uit de schrijn van Sint Servaas. Een fragment van deze stof werd door hem in 1875 aan Lyon verkocht. Daarnaast is in het plaatwerk van Fischbach een fragment opgenomen van een zijdedamast met afb eeldingen van cirkels met vogelparen, naar de kazui-fel van Sint Bonifatius. Fischbach bewoog zich op veel gebieden en stelde ver-scheidene ornamentboeken samen, ook op het gebied van de borduurkunst. Hij leverde duizenden patronen voor de industrie, onder andere voor tapijten. Zijn werk was hier welbekend: Van Heukelum maakte in de inventaris van zijn eigen collectie bijvoorbeeld regelmatig verwijzingen naar Ornamente der Gewebe.181

In de laatste decennia van de negentiende eeuw vond er een verschuiving plaats in de interesse van de Duitse zijde-industrie. Er kwam belangstelling voor de zwaardere zijden fl uwelen, fl uweelbrokaten en brokaten stoff en uit de late mid-deleeuwen. De fabrikant Theodor Gotzes te Krefeld zou deze als eerste gaan reproduceren. Vanaf eind jaren tachtig ontwierp de schilder Friedrich Stummel voor Gotzes talrijke stoff en, onder andere geïnspireerd op de grote granaatappel-patronen uit de vijftiende en zestiende eeuw.182 In dezelfde tijd verschenen voor het eerst geheel geweven aurifriezen. De eerste aurifriezen waren reproducties van de zogenaamde Kölner Borten. Deze met gouddraad geweven banden waren zeer populair in de late middeleeuwen. Zij waren gedecoreerd met eenvoudige ingeweven motieven van gekleurde zijde, zoals gestileerde levensbomen, hei-ligenfi guren, bloemen en teksten. De eerste geslaagde poging van Gotzes om deze banden te reproduceren werd besproken door Alexander Schnütgen in het

Zeitschrift für christliche Kunst van 1889.183 Vanaf die tijd zouden dergelijke ban-den in vele varianten vervaardigd worban-den. Details als gezichten en hanban-den, die niet goed in weefwerk uitgevoerd konden worden, werden naderhand geborduurd of geappliqueerd.

Na Gotzes volgden andere fabrikanten als Bister, Ferlings & Keussen en Casaretto.184 Van deze laatste is een reproductie van een koorkapschild uit de collectie van Alexander Schnütgen (afb. 30). Het originele koorkapschild, met een voorstelling van de Annunciatie, dateert uit het derde kwart van de vijftiende eeuw.185 De compositie is in grote lijnen en in een beperkt aantal kleuren — goud, blauw, rood, groen en wit — geweven. Alle details zijn naderhand geborduurd.

79 | DE NEOGOTIEK EN DE PARAMENTIEK 1840–1910

De gezichten en handen zijn als applicaties toegevoegd. De Utrechtse kunste-naar Otto Mengelberg, die de gezichten van het versleten origineel verving, was