• No results found

In het begin van de twintigste eeuw zouden veel klassieke Nederlandse paramentenateliers verdwijnen. Nederland werd overspoeld door bui-tenlandse serieproductie en de klassieke borduurateliers konden daar moeilijk tegen concurreren. Vooral de grote Duitse paramentenfi rma’s, die de naam hadden zeer goedkoop te zijn, zorgden voor een

‘worste-121 Gebatikte kazuifel van Mathilde Achtinger en Meta Mayrhofer, ca. 1910 (Geys 1911, p. 215).

165 | NEOGOTIEK EN NIEUWE KUNST 1900–1930

ling onzer Nederlandsche parament-handelaren’.376 Veel leden van de oude gene-ratie, onder wie F.D. van Kalken, F. Seijler, P. Sutorius & Co, J. van Hove & Zoon en J. Laumen & Zoon, werden niet opgevolgd. Er waren enkele grotere bedrijven die wel wisten te overleven, zoals Janssen & Co, Cox & Charles, C.H. de Vries, H. Funnekotter en H. Fermin. Daarnaast werden er nieuwe bedrijven opgericht, die voor een belangrijk deel dreven op import. Een beeld van wat de belangrijkste bedrijven in de beschreven periode waren, geeft de ondertekening van een brief van ‘Kunstnijveren op het gebied van kerkbenoodigdheden’ uit 1921, die leidde tot de oprichting van een eigen bond in 1922. De brief is ondertekend door P. en Jos. Cox van Cox & Charles, H. Fermin, H. Funnekotter, J.W. Jansen van Jansen v/h Stoltzenberg, D. van Kalken, Janssen & Co te Tilburg, C.H. de Vries, H.A. Lowes te Dieren, J.M. van de Pavoordt van P.P. Rietfort, Fr. Loots en H. Verbunt-van Dijk Verbunt-van de gelijknamige fi rma, Aug. en S. Wehmeijer en A.J. Verbunt-van de Wiel.

Uitloop van de neogotiek: Janssen & Co, Cox & Charles, C.H. de Vries en H. Funnekotter

De eerste decennia van de twintigste eeuw werden nog gedomineerd door ateliers die groot geworden waren met neogotisch werk. Het Tilburgse atelier Janssen & Co won er op de wereldtentoonstelling van Parijs van 1900 nog een gouden medaille mee, gevolgd door een bekroning op de tentoonstelling van Turijn van 1902. De overname van het bedrijf in 1900 door de kinderen van J.A.J. van Kalken, de zwager van de gebroeders Janssen, bracht geen noemenswaardige verandering van stijl met zich mee. De zusters Sophie Johanna Dimphna van Kalken (1867), Maria Antoinette Caroline van Kalken (1868) en Mathilda Adriana Maria van Kalken (1876) zwaaiden vanaf 1900 de scepter over het paramentenatelier. Hun broer, de beeldhouwer Gustaaf A.D.J.B. van Kalken (1864–1920), was eveneens verbonden aan het bedrijf, maar vestigde zich in 1904 onder eigen naam in Haar-lem. Tot in de jaren twintig zou de invloed van de neogotiek op het borduurwerk van het Tilburgse atelier groot blijven.377 Het model van de kazuifel werd wel gemoderniseerd; ook bij Janssen & Co waren nu wijde kazuifels met gaff elkruis te verkrijgen. Alleen op enkele vaandels, die altijd modegevoeliger zijn dan liturgi-sche paramenten, verliturgi-schenen moderne versieringen als spiraalvormen en con-temporaine lettertypen. De hoogtijdagen van de fi jne borduurkunst én van het ooit grote atelier waren rond 1920 echter defi nitief voorbij. Met het verdwijnen van de neogotische stijl verminderde de roem van het bedrijf gestaag en vanaf de jaren twintig speelde het geen rol van betekenis meer.

Een ander die zijn succes dankte aan de bloei van de neogotiek was Petrus Cox, die ooit was begonnen als Utrechtse vertegenwoordiger van F. Stoltzenberg. Na diens vertrek naar de Verenigde Staten was hij voor zichzelf begonnen. In 1896 was hij een compagnonschap aangegaan met de koopman W.H.H. Charles (1852–1907), eveneens een oud-medewerker van Stoltzenberg.378 De samenwer-king duurde slechts enkele jaren maar leidde wel tot een defi nitieve naamsveran-dering. De zoon van Petrus Cox, Josef Cox (1886), maakte vanaf 1912 deel uit van de fi rma Cox & Charles. Het bedrijf verkocht rond 1900 alle benodigdheden voor

166 | GOUD, ZILVER & ZIJDE 122, 123 Kazuifel met detail, C.H. de Vries, 1915. Heemskerk, Sint-Laurentius-kerk. 124 Dalmatiek met machinaal vervaardigd kettingsteekborduurwerk (kurbelwerk), Cox & Charles (detail). Hilversum, Sint-Vituskerk.

de kerk: paramenten, stoff en en fournituren, meubilair, beelden, schilderingen, edelsmeedwerk en gebrandschilderd glas ‘in alle stijlen en prijzen’.379 Het verte-genwoordigde zowel de glasschilder F. Nicolas en Zonen uit Roermond als de edelsmid Camille Esser uit Weert.380 Alleen paramenten produceerde het bedrijf waarschijnlijk zelf. Alle gevonden werken uit de eerste decennia van de twintig-ste eeuw zijn volledig gedecoreerd met ‘kurbelwerk’, dat wil zeggen machinaal borduurwerk, met slechts enkele accenten in gouddraad (afb. 124). Dit is zeer kenmerkend voor het atelier; kurbelwerk werd slechts door weinig Nederlandse ateliers toegepast en zeker niet in deze mate. Handborduurwerk van Cox & Charles uit de genoemde periode is niet bekend.

Het Amsterdamse bedrijf van C.H. de Vries bloeide aan het begin van de twin-tigste eeuw als nooit tevoren, geheel dankzij haar neogotische borduurwerk. De belangrijkste opdrachten voor het bedrijf dateren uit deze tijd. Het al besproken schitterende gouden stel dat begin twintigste eeuw aan de Sint-Bonifatiuskerk te Zaandam werd geschonken, vormt een hoogtepunt uit de productie van het bedrijf, evenals het vierstel dat in de jaren 1909–1910 werd vervaardigd voor de Sint-Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch. Het moet dit soort werk zijn geweest dat werd getoond in de ‘Twee kasten met rijk geborduurde priestergewaden’ op de wereldtentoonstelling in Gent van 1913.381 De tentoonstelling leverde De Vries een gouden medaille op. Naast deze kostbare stukken leverde hij ook eenvoudi-ger werk. Een kazuifel uit de Sint-Laurentiuskerk te Heemskerk, waarschijnlijk te dateren in 1915, vormt hiervan een goed voorbeeld (afb. 122–123). De decoratie van ranken lijkt op die van het neogotische stel uit de Sint-Bonifatiuskerk. De ranken zijn nu echter robuuster en geplaatst tegen een kleurige eff en onder-grond. De blad- en bloemmotieven zijn niet in borduurwerk uitgevoerd, maar

167 | NEOGOTIEK EN NIEUWE KUNST 1900–1930 125 Kazuifel van H. Funnekotter, ca. 1905–1915. Rotterdam, Sint-Lambertuskerk. 126, 127 Dalmatiek en detail van een kazuifel van H. Funnekotter, 1918. De centrale afbeelding op de kazuifel toont Christus als Salvator Mundi (redder der wereld). Rotterdam, Sint-Lambertuskerk.

vervaardigd in de applicatietechniek. Alleen de contouren zijn afgezet met gouddraad en geaccentueerd met kleurige zijde. Fijn geborduurde heiligenfi guren ontbreken. Het geheel maakt een krachtige indruk, maar echt vernieuwend is het niet. Toch moet De Vries open hebben gestaan voor vernieuwing, gezien zijn lidmaatschap — hij was werkend lid — van de Katholieke Kunstkring De Violier, in ieder geval in de jaren 1904–1908.

In 1918 kwam er een abrupt einde aan het leven van C.H. de Vries. In de vroege ochtend van 22 november werden hij en zijn echtgenote dood aan-getroff en in hun woonhuis aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amster-dam.382 Aanvankelijk dacht men aan voedselvergiftiging, aangezien ook andere familieleden zich onwel hadden gevoeld. Uiteindelijk moest men concluderen dat koolmonoxidevergiftiging de oorzaak was geweest. Het gezin viel uiteen; de jongste kinderen werden ondergebracht bij familie in het land. Het atelier zou een jaar later opnieuw opgericht worden door de oudste zoon Constantinus Hendrikus de Vries (1891–), maar het zou nooit meer het niveau van voorheen bereiken.

Het overlijden van C.H. de Vries markeert het einde van een tijdperk. Dat het atelier nooit meer haar roem kon evenaren, lag niet alleen aan de voortijdige dood van de eigenaar, maar ook aan het feit dat de neogotiek defi nitief op zijn retour was. De vaardigheid van het atelier was onovertroff en geweest, maar de ontwerpen waren voorspelbaar geworden en de belangstelling voor de neogotiek was getaand.

Ook het sinds 1891 in Rotterdam gevestigde bedrijf van H. Funnekotter werkte nog lang in de stijl van de neogotiek (afb. 128), maar bij dit atelier zijn wel de eerste vernieuwingen op het gebied van het model zichtbaar. Funnekotter was evenals zijn zwager H. Fermin werkend lid van de Katholieke Kunstkring De Vio-lier, in zijn geval van de afdeling Rotterdam, een afdeling die overigens maar kort

168 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

128 Koorkapschild van H. Funnekotter. Overveen, O.L.V. Onbevlekt Ontvangen (Gedenkboek 1912, p. 77).

bestond (1907–1909). Ook was hij lid van het Sint-Bernulphusgil-de.383 Het atelier vervaardigde tot in de jaren twintig paramenten van rijke, uit Duitsland afk omstige stoff en. Twee driestellen uit de Sint-Lambertuskerk te Rotterdam laten goed de ontwikkeling van de vormgeving zien. De kazuifel van een rood driestel uit het begin van de twintigste eeuw, vervaardigd van goudbrokaat met het leeuwenmotief, is van het Romeinse model (afb. 125). Het is gedecoreerd met een Latijns kruis met ingeweven laatgotische motieven. De kazuifel van een in 1918 aan dezelfde kerk geschon-ken driestel van groene zijdedamast met granaatappelmotief is van het halfwijde model en is voorzien van een gaff elkruis. De dalmatieken en tunieken van de beide stellen zijn van het wijde en lange laatmiddeleeuwse model (afb. 126). De mouwen en zijnaden zijn aan de onderzijde nog wel opengesneden, een gebruik dat pas rond 1500 ontstond. Deze gewaden zijn rondom afgewerkt met franje. Alle paramenten zijn zorgvuldig samengesteld en goed afgewerkt. Het medaillon op de laatstgenoemde kazuifel, met een frontaal portret van Christus — de Salvator Mundi — wordt veelvuldig aangetroff en op kazuifels in Nederland, ook op werken van andere ateliers (afb. 127). Het is een goed voorbeeld van routineus gemaakt seriewerk.

Enkele vaandels uit de jaren twintig laten zien dat het atelier ook toen nog tamelijk behoudend werk maakte. In 1925 werd bijvoorbeeld een vaandel naar ontwerp van de kerkschilder Jan Dunselman (1863–1931) uitgevoerd in het atelier van Funnekotter (afb. 129).384 Dunselmans schilderingen uit deze periode zijn naturalistisch en idealiserend. Hij had een grote historische kennis en zijn fi guren zijn dan ook altijd historisch verantwoord gekleed, geheel naar het ideaal van de late neogotiek. Het vaandel met twee slippen is klassiek van compositie.

Het centrale tafereel met de heilige Anna en Maria is schilderachtig weergegeven. Alleen het gebruik van een modern lettertype en de hoekopvulling van spiralen maken het tot een eigentijds vaandel. Zeer waarschijnlijk voerde Funnekotter de ontwerpen voor vaandels in opdracht uit en waren de ontwerpers niet in dienst van het bedrijf. Pas eind jaren twintig zou Herman Funnekotters zoon Antonius Theodorus Maria Funnekotter (1894) pogingen ondernemen een nieuwe stijl te ontwikkelen.

De eerste vernieuwingen: H. Fermin

H. Fermin was de eerste die zich geleidelijk aan de neogotiek ont-worstelde. Zijn belangstelling voor vernieuwing blijkt onder andere uit zijn betrokkenheid bij de Katholieke Kunstenaarsvereniging De Violier. In 1907 werd hij werkend lid, in 1908 werd hij tot penning-meester gekozen van de afdeling Den Haag en in 1909 nam hij plaats in het hoofdbestuur.385 In 1907 gaf Fermin een catalogus uit van zijn belangrijkste ontwerpen. Zij zijn van vertegenwoordigers van de nieuwe generatie katholieke kunstenaars, namelijk van J.Th.

Cuy-129 Vaandel van Jan Dunselman en H. Funnekotter, 1925. Rotterdam, Laurentius en Elisabethkathedraal.

169 | NEOGOTIEK EN NIEUWE KUNST 1900–1930

130 Koorkapschild van J.Th.J. Cuypers en H. Fermin, ca. 1900, met een afbeel-ding van Sint Alphonsus van Liguori. Amsterdam, Onze-Lieve-Vrouwekerk (Fermin 1907, z.p.). 131 Vaandel van

J.L. Lauweriks en H. Fermin, ca. 1890, voor de Amster-damse Vereeniging Limburgia (Fermin 1907, z.p.).

pers, K.P.C. de Bazel, J.L. Lauweriks en Th.H.A.A. Molkenboer, van H. Fermin zelf en van de onbekende kunstenaar J. Velthuys. Het zijn waarschijnlijk de in de catalogus afgebeelde werken van Theo Mol-kenboer en Joseph Cuypers die op de bijeenkomst van het Sint-Ber-nulphusgilde van 21 december 1909 in Hotel Americain werden getoond, als onderdeel van een lezing over de ‘betere richting in de kerkelijke naaldwerkkunst’.386 Het is duidelijk

dat Fermins werk tot het meest vooruitstrevende van die tijd behoorde. De samenwerking tussen Fermin en de familie Cuypers, al besproken in het vorige hoofdstuk, was nog steeds intensief. Van Joseph Cuypers wordt in de catalogus van 1907 een vierstel getoond, ontworpen voor de paters redemptoristen van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Amsterdam (afb. 130).387

Er zijn in de decoratie van dit stel nog enkele neogotische elementen te onderscheiden, zoals twee onder gotische arcades geplaatste heiligen op de aurifriezen van de koorkap en een in een gotisch kader geplaatste buste van Alphonsus Maria de Liguori, de stichter van de orde. Maar de omkadering is eigentijds en zeer kenmerkend voor het werk van Fermin. Alle aurifriezen zijn gevuld met grote en kleurige bloemen- en vruchtenranken, waaronder zich pas-siebloemen, rozen, zonnebloemen, viooltjes en lelies bevinden, daarnaast ananas, druiven en granaatappels. Hoewel plantenranken natuurlijk al thuishoorden in de vormentaal van de neogotiek, zijn deze gestileerder, bonter en vrijer gecompo-neerd dan hun voorgangers. De modellen zijn volgens de laatste inzichten vorm-gegeven. De kazuifel is van het halfwijde model, de wijde dalmatiek en tuniek hebben gesloten mouwen, zoals tot rond 1500 het geval was, en het koorkapschild is groot en enigszins gepunt. De gekruisigde Christus op de kazuifel is fi er en met gekroond en opgeheven hoofd weergegeven, als overwinnaar. De afb eelding vertegenwoordigt de moderne opvattingen over de kruisdood van Christus. Het accent ligt niet meer op het lijden en sterven, zoals dat in de late middeleeuwen en in de periode van de neogotiek het geval was.

In de catalogus van Fermin van 1907 wordt één ontwerp van J.L. Lauweriks getoond. Het gaat om een vaandel voor de in 1888 opgerichte Vereeniging Limburgia Amsterdam (afb. 131). Het ontwerp is conservatief van opzet, elke verwijzing naar zijn latere stijl ontbreekt. Waarschijnlijk stamt het uit de tijd dat Lauweriks nog in dienst was van Cuypers, dus van voor 1895. Het in de catalogus opgenomen vaandel van K.P.C. de Bazel laat een heel ander beeld zien (afb. 137).388 Dit vaandel werd gemaakt voor de Sint-Jacobuskerk in Den Haag, in opdracht van de Broederschap ter ere van de Martelaren van Gorcum.389 In 1867 waren deze negentien bij Den Briel terechtgestelde katholieke religieu-zen heilig verklaard, wat de verering enorm had gestimuleerd. Brielle werd een

170 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

132 Ontwerptekening van K.P.C. de Bazel voor een vaandel, ca. 1890–1905, voor de door redemptoristen bediende Kerk van O.L.V. van Altijddurende Bijstand te Roosendaal. Utrecht, Museum Catharijneconvent, abm te00059.

171 | NEOGOTIEK EN NIEUWE KUNST 1900–1930

135, 136 Kazuifel en koorkap van H. Fermin, voltooid in 1918. Het motief van het goudbrokaat, waarschijnlijk afkomstig uit Lyon, werd ontleend aan de koningsmantel van Eduard van Engeland. Op het schild de Kroning van Maria naar Fra Angelico. Zwolle, Dominicaner klooster.

133 Dalmatiek van H. Fermin, ca. 1890–1910 (detail). Groningen, Sint-Jozefkerk.

134 Koorkap van H. Fermin, ca. 1890–1910, vervaardigd voor de kerk van O.L.V. Onbevlekt Ontvangen te Den Haag (detail). Nijmegen, Berchmanianum.

172 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

137 Ontwerptekening van K.P.C. de Bazel voor een vaandel, ca. 1890–1905, voor de Sint-Jacobuskerk in Den Haag, in opdracht van de Broederschap ter ere van de Martelaren van Gorcum (Fermin 1929, z.p.).

bedevaartsoort en er werden verscheidene broederschappen opgericht, onder andere in Den Haag. Het vaandel van de Haagse broederschap is gedecoreerd met een mandorla, waarbinnen de martelaren geknield zijn weergegeven voor Maria met Kind, Petrus en Paulus. De statische, vlak weer-gegeven fi guren met grote hoofden en slanke handen zijn zonder enige perspectiefwerking achter elkaar geplaatst. Een meanderende lijn vult de achtergrond van de fi guren, de hemel is bedekt met fi jne spiraalvormen in gouddraad. De horizontale onder- en bovenranden van het vaandel zijn bedekt met bonte bloemen. Het vaandel van De Bazel werd een van de meest gewaardeerde en afgebeelde ontwerpen in de contemporaine literatuur. Zelfs nog in 1929 werd het in

Het Gildeboek genoemd als geslaagd voorbeeld van moderne

vaandelkunst.390 Er zijn nog twee andere vaandels naar ontwerp van De Bazel bekend.391 Een daarvan werd gemaakt voor de door de redemptoristen bediende Kerk van O.L.V. van Altijddurende Bijstand te Roosendaal (afb. 132). De op dit vaandel afgebeelde, scherp omlijnde fi guren van Maria, Jozef en Christus zijn geplaatst tegen een vlakke, met bloe-men gedecoreerde achtergrond. De invloed van de Beuroner Schule is duidelijk zichtbaar. Uit een verzoek om beeldma-teriaal van Joseph Cuypers uit 1897 blijkt dat De Bazel meer ontwerpen voor textiel moet hebben gemaakt, maar daar is niets meer over bekend.392

Bonte, gestileerde bloemmotieven zijn kenmerkend voor het nieuwere werk van de fi rma Fermin. Zij zijn uitgevoerd in een tamelijk grote platsteek, tegen een eff en achtergrond. Gouddraad is in bescheiden mate gebruikt, bijvoorbeeld als omkadering van het zijdeborduurwerk of om dunne ranken weer te geven. Deze bloemmotieven zijn onder andere terug te vinden in de randdeco-ratie van vaandels, waaronder die van De Bazel. In het Breda’s Museum bevindt zich nog zo’n vaandel, afk omstig uit de Sint-Annaparochie te Breda (afb. 109). De centrale Christusfi guur, geplaatst in een mandorla, is hier omrand met rozen. Ook heiligenfi guren op aurifriezen worden gevat in bloemen. In de Sint-Jozefk erk te Groningen bevindt zich een vroegtwintigste-eeuws vierstel, waar de nog onder gotische bogen geplaatste heiligen omringd zijn door bonte zonnebloemen en passiebloemen (afb. 133). Een driestel, dat iets later gedateerd moet worden, is afk omstig uit de parochie van O.L.V. Onbevlekt Ontvangen te Den Haag.393 Het is rijk gedecoreerd met zonnebloemen, lelies en distels (afb. 134). De neogotische ornamentiek is bij dit laatste voorbeeld geheel losgelaten.

In de loop der jaren verdwijnt de bloemenweelde uit het werk van de fi rma Fermin. Het atelier blijft wel uitblinken in kleurig handborduurwerk. Tijdens de jaarlijkse reis van het Sint-Bernulphusgilde in 1918 bezochten de leden het Dominicanerklooster te Zwolle en zagen daar onder andere paramenten die door

173 | NEOGOTIEK EN NIEUWE KUNST 1900–1930

H. Fermin zelf waren ontworpen. Het gezelschap was enthousiast, ‘vooral gewe-zen werd op het schoudervelum, welks versiering, een uit een kelk drinkende pauw, een prijzenswaardig staal mag heeten van mooie kleurzetting en borduur-kunst.’394 Het gaat hier om een ter gelegenheid van het zilveren priesterfeest van prior Bernardus van Breda vervaardigd stel (afb. 135–136). Het geheel werd in 1918 voltooid, een jaar na het jubileum, omdat de levering van de grondstoff en uit Krefeld en Lyon vanwege de Eerste Wereldoorlog fl inke vertraging had opgelo-pen.395 De zeer wijde kazuifel is voorzien van een gaff elkruis waarop de gekruisig-de Christus is geborduurd, tegen een achtergrond van spiraalvormen van gelegd gouddraad. Op het schild van de koorkap is de kroning van Maria door Christus afgebeeld, tegen een eff en gouden stof. De drinkende pauw met volle staarttooi op het schoudervelum is in een vierpas geplaatst. De wijde gewaden van rijke his-toriserende stoff en, gedecoreerd met fi guren van kleurig zijdeborduurwerk tegen een eff en achtergrond met spiraalmotieven, zijn zeer kenmerkend voor deze tijd. De invloed van de neogotiek is nog duidelijk te onderscheiden, vooral in de stof-fen en het zijdeborduurwerk, maar van zuivere imitatie is absoluut geen sprake meer.

Bij Fermin werd ook een enkel vaandel van Theo Molkenboer (1871–1924) uitgevoerd. Molkenboer ontwierp in de jaren na 1900 verscheidene paramenten, volgens zijn zeggen zowel vaandels als misgewaden, altaarkleden als stola’s.396

Hij was evenals Joseph Cuypers intensief betrokken bij De Violier en behoorde tot de oprichters van Van Onzen Tijd. De schilder was fel gekant tegen historische navolging:

Bewust streef ik geen enkelen stijl na. Stijl, voor zoover men daar zekere vormen onder verstaat. Maar ik heb getracht alle voortbrengselen van de oude kunst steeds zoo te bestudeeren dat ik tot een norm kwam die ik in alle cultuur-kunst terug vond, onverschillig of het Grieksche, Gothieke of goede hedendaagsche, oostersche of westersche kunst was.397

Hoewel Molkenboer geen strikte navolger was van de Beuroner Schule, lijkt hij wel sterk door de theorieën beïnvloed te zijn. In ieder geval begint een publicatie over zijn eigen werk uit 1909 met hetzelfde citaat uit Genesis als Lenz gebruikte in diens publicatie uit 1898: ‘In den beginne schiep God alles naar maat, getal en