• No results found

De eerste generatie Nederlandse ateliers

In de eerste decennia van de negentiende eeuw werden er zeker wel paramen-ten gemaakt in Nederland, maar op bescheiden schaal. We moeparamen-ten ons er niet te veel van voorstellen; het gaat om genaaide paramenten, vervaardigd uit oude zijden japonnen of geïmporteerde nieuwe stoff en, zonder enig borduurwerk. Bij de samenstelling van dergelijke paramenten werd niet altijd rekening gehouden met de liturgische kleuren. Voor de vervaardiging waren geen bijzondere vaardig-heden vereist en ongetwijfeld zal het naaiwerk gewoon door plaatselijke naai-(st)ers uitgevoerd zijn. Halverwege de negentiende eeuw beschrijft de pastoor van de Haarlemse Sint-Josephkerk bijvoorbeeld twee kazuifels, één van wit satijn met bloemen en rood zijden kruis, de andere van rode trijp met goud gebloemd kruis en de afb eeldingen van Maria, Petrus en Paulus, beide ‘door mijn zuster vervaar-digd van oude zijden lappen’.39 Van echt atelierwerk was geen sprake.

Overigens bleef het oude gebruik om kostbare jurken aan de kerk ten geschen-ke te geven, ter vervaardiging van paramenten, tot ver in de twintigste eeuw bestaan. Een zekere Corneli van Moll schonk bijvoorbeeld na haar huwelijk met

33 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

notaris Fens in 1882 haar bruidsjurk aan de Sint-Catharinakerk te Eindhoven, ‘waarvan een zeer net wit Kasuifel is vervaardigd, hetwelk bij voorkeur gebruikt wordt bij trouwpartijen’.40 Aan de Sint-Servaaskerk te Maastricht werd nog in 1913 een kostbaar achttiende-eeuws gewaad geschonken, getuige het Registrum Pastorale: ‘Van juff rouw A. van Castel een kleed van rijke ouderwetsche stof, gebruikt aan het Hof van Lodewijk XV en in hare familie bewaard ontvangen en daarmee een driestel miskleederen laten maken in de Miséricorde.’41 Aan de Sint-Franciscus Xaveriuskerk in Amsterdam werden zelfs nog later dergelijke schenkingen gedaan: een zwart driestel werd gemaakt van de zijde van de trouw-japon van mevr. De Hoog-Bielders die zij rond 1920 had geschonken, en een witte kazuifel met het medaillon van St. Ignatius werd rond 1950 gemaakt van de trouwjapon van mevr. Rogmans-van Etten.42

De eerste twee Nederlandse bedrijven die paramenten leverden, werden beide in 1838 opgericht. In dit jaar vestigde François Charles Stoltzenberg (1805–1875) zich met zijn bedrijf aan de Markt te Roermond.43 Stoltzenbergs vader Henricus Josephus (1772–1823) was afk omstig uit Wickrath, een van de vele Nederrijnse vestigingen waar de textielproductie een belangrijke plaats innam.44 Hij vertrok kort na de Franse bezetting van 1794 naar Roermond, waar hij zich in liet schrij-ven als koopman in textiel. Zijn handelswaar zal ongetwijfeld voor een groot deel zijn betrokken uit zijn geboortestreek, met als belangrijk zijdecentrum de stad Krefeld. Als enige zoon zou François Stoltzenberg na het overlijden van zijn vader het koopmansbedrijf voortzetten, maar eerst zou hij enkele jaren werken voor de textielhandel Wed. C. Receveur te Venlo.45 Deze bloeiende fi rma had veel inter-nationale contacten, onder andere in de stad Luik. Na de afscheiding van België werden de handelscontacten tijdelijk naar Engeland, het Rijnland en de Elzas verlegd. François Stoltzenberg trouwde in 1837 met een dochter van de familie, Lucia Henriëtte Receveur. In datzelfde jaar bereisden zij België, waar zij beiden hun eigen bedrijven vertegenwoordigden. Zij bezochten verschillende textielcen-tra, zoals Verviers, Brussel, Gent en Ath. In 1838 vestigden zij zich defi nitief in Roermond. In 1852 werd het bedrijf voor de eerste maal in de gemeenteverslagen genoemd, als ‘fabriek van goudborduurwerken, van kerkstoff en en ornamenten’.46

Op dat moment was er blijkbaar al enige tijd een atelier aan het bedrijf verbon-den. Er werd geleverd aan het binnenland, maar ook aan Duitsland en België. Het borduuratelier bood in het daaropvolgende jaar werk aan twaalf mannen. Het naaiatelier, waar stoff en uit Lyon tot paramenten werden verwerkt, had toen zes à acht vrouwen in dienst. In het ornamentenatelier werden schrijn-, draai- en steek-werken in hout gemaakt en lijsten, ornamenten en meubelen verguld door zeven à negen mannen. Daarnaast was er nog een atelier voor vier kunstschilders.47

In 1852 overleed Henriëtte en liet haar echtgenoot een aanzienlijke som geld na. Dit maakte het voor hem mogelijk nog in datzelfde jaar samen met P.J.H. Cuypers en E.F. Georges (die in 1854 al weer zou vertrekken) een tweede bedrijf op te richten. Hij zou veel geld investeren in dit atelier voor kerkelijk beeldhouw-werk, met gunstige resultaten; het atelier Cuypers & Stoltzenberg zou zeer suc-cesvol worden en talrijke Nederlandse kerken aankleden.

34 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

Het tweede ons bekende Nederlandse bedrijf werd opgericht door Daniël van Kalken (1810–1896).48 Van Kalken was geboren te Nijkerk, maar bracht vele jaren door in Antwerpen. Hij trouwde met de Antwerpse Antonia Anna Carolina van Gastel en in Antwerpen werden hun eerste twee kinderen geboren, in 1840 en 1841. Zijn bedrijf bestond toen al; volgens een artikel gewijd aan het 75-jarig jubi-leum was het op 10 november 1838 opgericht.49 Op 15 maart 1842 liet Van Kalken zich inschrijven aan het Kerkhof in Oirschot en vermeldde als beroep koopman. Het is niet helemaal duidelijk of Van Kalken aanvankelijk alleen handelde in bui-tenlandse paramenten of dat hij ook in eigen beheer borduurwerk vervaardigde. Zes decennia later zou De Katholieke Illustratie dit eerste begin van de paramen-tennijverheid bevestigen door Van Kalken ‘de oudste fi rma in kerkornamenten in Nederland’ te noemen.50

Van andere vroege bedrijven zijn slechts enkele sporen te vinden. In de jaren veertig was te ’s-Hertogenbosch ‘den ornamentwerker van Roosmalen’ (of Ros-malen) werkzaam. In 1840 vervaardigde hij een gouden lofstool voor de parochie van Sint Jacobus de Meerdere in het Brabantse Den Dungen.51 En in 1843 leverde hij voor ƒ 134,– de eerste paramenten voor de Broederschap van het Allerheiligste en Onbevlekte Hart van Maria, die verbonden was aan de Utrechtse Sint-Cathari-naparochie.52 Meer gegevens over dit bedrijf zijn niet bekend.53

In het archief van de Mozes en Aäronkerk te Amsterdam zijn enkele rekenin-gen uit 1845 bewaard van Fr. van de Burgt uit Uden voor het maken en leveren van een zwart offi cie, bestaande uit twee dalmatieken, een kazuifel, twee grote antependia, waarvan een met de ‘Heilige Naam’, twee kleine antependia, een stool en een kantje.54 Deze paramenten waren ter plekke in Uden gemaakt en Van de Burgt geeft een specifi catie van de grondstoff en: gouden moor, goudlaken, zwart fl uweel, voeringen, galon, franje, pailletten, koord en doodshoofden voor ƒ 484,16. Daar kwam nog ƒ 417,– maakloon bij. Dit is de enige bekende vermel-ding van het atelier.55

Verscheidene andere bedrijven zijn te vinden op de Nederlandse nijverheids-tentoonstellingen. Deze tentoonstellingen werden in de negentiende eeuw regelmatig georganiseerd ter promotie van de inlandse nijverheid.56 De eerste vermelding van een parament betreft de Tentoonstelling van Voortbrengselen der Nationale Nijverheid van Nederland en zijn Overzeesche Bezittingen, gehou-den te Arnhem in 1852.57 De fi rma T.A. Rietstap & Zoon uit Den Haag toonde daar passement- en borduurwerk, waaronder zilveren en gouden epauletten, gouden- en zilveren galonnen en borduursels, en een kast, ‘inhoudende arabes-ques, geborduurd in goud, zijnde een garnituur voor koorkap, benevens eenige kerkborduursels’. In de Tentoonstelling van Provinciale Nijverheid en Kunst te Amsterdam in 1859 waren ook verscheidene borduursels te zien. De fi rma Van Gennip & Huijsman uit Amsterdam toonde daar een violet, een wit en een rood priestergewaad, geborduurd met goud, zilver en zijde. Daarnaast werden er drie kazuifels geëxposeerd, in goud geborduurd op zijden moiré en zilverlaken, en een vaandel van de typografi sche vereniging De Nederlandsche Drukpers, alle afk omstig van Paulus Sutorius & Co uit Amsterdam.58 De Algemeene Nationale

35 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

Tentoonstelling in Haarlem van 1861 bood plaats aan een banier van Rietstap & Zoon, daarnaast twee kazuifels van Van Gennip & Huijsman, vier kazuifels en vier banieren van Stoltzenberg en kerkelijk borduur- en kantwerk van G. Stom-mels en J. van Hooff uit Eindhoven.59

De fi rma T.A. Rietstap & Zoon uit Den Haag lijkt van alle exposanten de oudste te zijn. De oprichter Theodorus Adrianus Rietstap (1785–1847) was onge-twijfeld al voor de geboorte van zijn eerste kind in 1812 werkzaam.60 Hij stond bekend als ‘marchand chapelier’, dat wil zeggen hoedenmaker en -koopman; later werd daar passementmaker aan toegevoegd. Kerkelijk borduurwerk werd waarschijnlijk pas voor het eerst vervaardigd onder zijn zoon en opvolger Johan-nes Leonardus Theodorus Rietstap (1812–1881), die bekendstond als fabrikant. Hij lijkt zich voornamelijk geconcentreerd te hebben op het vervaardigen van gouddraad, waarvan het hele proces te zien is op de tentoonstelling te Haarlem van 1861, van de verguld zilveren staaf tot de gesponnen draad. De eindproduc-ten — borduur- en passementwerk — waren niet per defi nitie voor de kerk bedoeld; vooral legerpassementen werden van het draad vervaardigd. De aanwezigheid van veel geüniformeerden in de hofstad zorgde voor overvloedig werk. In Den Haag waren dan ook vanouds veel passementmakers gevestigd die zich bezighielden met het vervaardigen van epauletten, tressen en borduurwerk voor uniformen. Paramenten leverde Rietstap onder andere aan de Broederschap van het Aller-heiligste en Onbevlekte Hart van Maria te Utrecht. Het gaat hier om een stel uit 1857, bestaande uit twee kazuifels, een koorkap, dalmatieken en toebehoren voor ƒ 328,– en een paarse kazuifel uit 1860, dat voor ƒ 38,25 geleverd werd.61

De volgende paramentenmaker, Paulus Sutorius, vestigde zich in 1850 in Amster-dam. Het Helmondse familiebedrijf was toen al langer werkzaam.62 De vader van Paulus, Johannes Wilhelmus Sutorius, had zich kort na 1800 vanuit het Neder-rijnse Büderich in de textielstad Helmond gevestigd. Hij ontwikkelde zich van ‘tenturier’, textielverver, tot drukker en later fabrikant. Wat hij fabriceerde is niet vastgelegd, maar het zullen ongetwijfeld textielgoederen zijn geweest. Zijn zoon Paulus wordt genoemd als winkelier, later koopman in ‘Kerk-Ornamenten’ en eigenaar van de Amsterdamse ‘Fabrijk van Gouden, Zilveren en Zijden Borduur-werken’. Paulus Sutorius zou zelf al in de jaren zestig terugkeren naar Helmond en het Amsterdamse bedrijf overlaten aan zijn zoon.63 Vanaf dat moment werd er in Amsterdam waarschijnlijk alleen nog maar verhandeld, niet gefabriceerd. Johannes Gerardus Huijsman (ca. 1809–1889) wordt vanaf 1841 genoemd in de Amsterdamse adresboeken als handelaar in modegoederen.64 In ieder geval tus-sen 1854 en 1862 werkte Huijsman samen met Wilhelmus Adrianus van Gennip (1828–1869). Zij noemden zichzelf ‘Fabriekanten van Borduurwerken en Kerkor-namenten’. Hoewel zij als kooplieden bekendstonden, werd het goudborduur-werk in eigen huis gemaakt. Dit blijkt onder andere uit de signering ‘W.A. van Gennip fecit’ op de achterzijde van een borduurwerk dat in 1854 geleverd werd aan monseigneur F.J. van Vree van Haarlem.65 Zowel in 1859 als in 1861 exposeer-den Van Gennip & Huijsman op de provinciale tentoonstellingen. Zij leverexposeer-den

36 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

niet alleen paramenten, maar ook andere religieuze artikelen, zoals zilver voor de kerk. In 1861 werd er bijvoorbeeld een zilveren doopschelp aangeschaft voor de titulair bisschop van Curaçao J.F.A. Kistemaker, bij zijn afscheid van Amster-dam.66 Deze in Amsterdam gegraveerde schelp was waarschijnlijk van Duitse makelij, wat wijst op Duitse handelscontacten. Vanaf circa 1862 gingen beide fi rmanten hun eigen weg. Tot aan zijn overlijden in 1889 bleef Huijsman actief. Hij fabriceerde ‘Gouden-, Zilveren- en Zijden-Borduurwerken’; voor alle andere religieuze artikelen was hij alleen handelaar.

De beide bedrijven van Gommarius Stommels, geboren in 1823 in de kantstad Lier en van beroep winkelier, en Johannes van Hooff , geboren in 1828 te Stratum en van beroep borduurder, hielden zich eveneens bezig met kerkelijk borduurwerk.67

Waarschijnlijk gaat het hier niet om goudborduurwerk, maar om borduurwerk op linnen in combinatie met kant. Eindhoven en omgeving huisvestten in deze tijd veel ‘borduurderijen’, die tot 1877 elk jaar een gunstige vermelding kregen in de jaarverslagen van de Kamer van Koophandel.68 De ondernemingen van Stommels en Van Hooff behoorden blijkbaar tot de besten; zij ontvingen op de nationale tentoonstelling van 1861 een eervolle vermelding voor hun werk. In dat jaar ging het goed met de borduurnijverheid rondom Eindhoven; zij ‘maken thans eenen voornamen tak van nijverheid in deze gemeente uit’, zo heet het. Over de exacte omvang van de nijverheid bestaat geen duidelijkheid. In 1866 werd geconstateerd dat een groot getal meisjes er voortdurend druk werk in kon vinden, en: ‘Het-geen hierin omgaat mag aanzienlijk genoemd worden.’ De vermeldingen bleven gunstig tot 1878. ‘De malaise, die alom heerscht’, zorgde toen voor problemen en sindsdien wordt er geen melding meer gemaakt van deze nijverheid.

Het lijkt erop dat de eerste Nederlandse paramentenbedrijven voortkwamen uit de textielhandel, vooral de zijdehandel. Daarnaast was er een sterke band met de passementennijverheid. De textielnijverheid in Nederland was in de negentiende eeuw omvangrijk. De zijdenijverheid maakte daar weliswaar een heel beperkt onderdeel van uit, maar was toch niet te verwaarlozen. Ook hier vormen de nijver-heidstentoonstellingen een belangrijke bron voor namen van leveranciers.

In Haarlem waren de bedrijven gevestigd van Isaac Wijnkamp en J.A. Travag-lino & Zonen. Op de tentoonstellingen van 1809 was Wijnkamp aanwezig met zes stuks gouden en zilveren zijden stoff en, op de tentoonstelling van 1825 met zijde, gebrocheerd met zilver en goud, en met goud- en zilvermoor.69 Het bedrijf van Travaglino, opgericht in 1825, was vertegenwoordigd op de tentoonstellingen van 1846, 1849, 1852, 1859 en 1876 met vele soorten stoff en, waaronder zilvermoor, goudlaken, goud- en zilverstof in verschillende dessins, damast, satijn, moiré, garen, lint, koord, vlas- of borduurzijde, daarnaast met een priestersingel van zwarte moiré.70 Het bedrijf werd bekroond op de tentoonstellingen te Londen in 1851 en New York in 1853 en behoorde wellicht tot de belangrijkste negentiende-eeuwse zijdefabrikanten van Nederland. Rond 1880 hield het bedrijf op met de productie van zijden stoff en. Nog enige jaren vertegenwoordigde de fi rma M. & J. Travaglino de belangrijkste fabrieken in priestergewaden en kerkornamenten,

37 | OPKOMST VAN DE PARAMENTEN NIJVERHEID EN DE NEOBAROK 1800–1860

maar rond 1890 verdween ook deze tak uit Haarlem. De laatste vermelding uit 1889 betreft de leverantie van een koorkap aan de Sint-Laurentiusparochie in Heemskerk voor het bedrag van 36,15 gulden. Dit bescheiden bedrag wijst erop dat het een eenvoudig, ongedecoreerd werk moet zijn geweest.71

Enkele andere zijdefabrikanten waren gevestigd te Amsterdam, zoals David van Lennep Coster, die op de tentoonstelling van 1808 en 1809 zijden en fl uwelen stoff en had laten zien. Op de tentoonstelling van 1809 was ook het Amsterdamse bedrijf J. la Coste Wed. P. van Walrée vertegenwoordigd. In Oldenzaal bevond zich de zijdefabrikant E.A. Tegel, die op de tentoonstelling van 1840 onder andere een zijden priestergordel had geëxposeerd.72 A.J. van Eijndhoven uit Empe liet in 1847, 1849 en 1852 zelfs gekweekte zijdeproducten zien die volgens enkele verwer-kende bedrijven ‘met de beste buitenlandsche kan wedijveren’.73 J.D. Jacobs uit Roermond toonde op dezelfde tentoonstelling zijden stof en fl uwelen band. Deze laatste had vóór 1848 de oudere zijdespinnerij Van Stambeek overgenomen, die in ieder geval al in 1839 bestond. In Roermond worden verscheidene bedrijven genoemd in de gemeenteverslagen: Pöschen (tot 1862) en de zijde- en zijdefl u-weelfabrieken van de Gebrs. Fickler (1866–1871) en J. Leurs (1877), beide met een hand- en jacquardweverij.74 Ook in Horst bevond zich een bescheiden zijde-industrie. De fi rma Sartingen, ook wel Sartingen en Schundelen,75 was aanwezig op de tentoonstellingen van 1855, 1861 en 1862.76

Met deze opsomming is ongetwijfeld geen compleet beeld geschetst; een sys-tematisch onderzoek naar de negentiende-eeuwse zijdenijverheid in Nederland zou zeker meer namen opleveren. Een belangrijk aandeel van de kostbare zijde stoff en die deze bedrijven produceerden, zeker die waarin goud- of zilver waren verwerkt, zal gebruikt zijn voor kerkelijke gewaden. Bijna alle genoemde zijde-industrieën gingen ten onder aan de buitenlandse, met name Duitse concurren-tie, die vanaf 1870 zeer groot werd.

Behalve de aanwezigheid van een textiel- of zijdenijverheid zullen er zeker meer omstandigheden hebben meegespeeld bij de vestiging van de paramentenateliers. Het Brabantse land moet in ieder geval een gunstige plek zijn geweest om kerke-lijke borduurateliers te vestigen, gezien de genoemde bedrijven van Van Kalken te Oirschot, Van de Burgt te Uden, Sutorius te Helmond, Stommels te Eindhoven en Van Hooff te Woensel en naderhand te Stratum en Eindhoven. Uiteraard vormde het grote percentage katholieken in deze provincie een gunstige factor, iets wat zeker ook gold voor de stad Roermond. In grote steden als Amsterdam was er eveneens een ruime katholieke afzetmarkt. De passementindustrie, waar ook een enkel paramentenbedrijf uit voortkwam, was vooral in de steden met militaire aanwezigheid gevestigd. Deze gunstige vestigingsvoorwaarden waren onder andere aanwezig in Den Haag en Roermond.

Van veel genoemde bedrijven, zoals Van Roosmalen, Van de Burgt, Sutorius, Riet-stap, Van Gennip & Huijsman, Stommels en Van Hooff , wordt na de besproken vermeldingen niets meer vernomen en er is vrijwel niets bekend over het werk dat ze vervaardigden. Alleen Van Kalken en Stoltzenberg zouden hun sporen nalaten.

38 | GOUD, ZILVER & ZIJDE

4 Koorkap van Franse zijde, ca. 1800–1825. Nijmegen, Berchmanianum.

5 Koorkap van Franse zijde, ca. 1800–1825. Amsterdam, Sint-Franciscus Xaveriuskerk.