• No results found

5 De plaats van ‘christendom’ in O’Donovans theologie

5.3 Theologie of politieke theologie? Een dieptepeiling

5.3.2 De erfenis van Ramsey

Het materiaal wettigt een nog verdergaande conclusie. O’Donovans aandacht voor het terrein van de politieke ethiek bestond al eerder dan het begin van de jaren ’80. Daarmee gaan we terug naar de eerste fase van zijn theologische loopbaan.

In zijn kleinere werk In Pursuit of a Christian View of War uit 1977 treffen wij al politiek-theologische basisinzichten aan die wij kennen uit de latere hoofdwerken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de stelling dat er een analogie bestaat tussen het voeren van een oorlog en het regeren door een overheid. In beide gevallen is sprake van autoriteit die bijbels gezien tot kerntaak heeft het ‘rechtzettend oordelen’ (‘giving judgment’). Ook de visie dat het concept ‘staat’ in de bijbel ontbreekt, vinden wij hier al. Hetzelfde geldt voor zijn beroep op de Openbaring van Johannes en op het wonder van tempelbelasting uit de bek van een vis in Matteüs 17. In verband met die laatste tekst blijkt ook al O’Donovans opvatting over de eigen aard van het saecu-lum.295

In hetzelfde jaar verscheen de kleine studie Measure for Measure over straf en doodstraf. Het verbaast niet meer ook daarin verschillende van deze grondgedachten terug te vinden. O’Donovan plaatst de menselijke gerechtigheid in het licht van de goddelijke en verbindt deze met de voorzienigheid. In dat verband waarschuwt hij tegen het gevaar dat de realiteit van het kwaad en de noodzaak van toorn en oordeel onvoldoende serieus genomen worden. Tegelijk waarschuwt hij voor het verwaarlo-zen van de matigende en tot barmhartigheid brengende realiteit van Gods geduld. Daarmee ontdekken wij een vergelijkbaar tweevoud als sprak uit zijn latere visie op de taak van overheden tijdens het saeculum. Ook valt al in dit werk op dat O’Donovan verwacht dat de instituties van Israël de aard van de politieke realiteit ontsluiten.296

Intrigerend is bovendien de korte biografische opmerking waarmee O’Donovan deze studie begint. Sinds zijn jeugd hoorde hij twee boodschappen over de doodstraf. Als jongen kreeg hij te horen dat Gods gerechtigheid van staten verlangde voor elk leven een leven terug te nemen. Bij het ouder worden ontmoette hij juist christenen die stelden dat het nemen van levens streed met Gods doel voor de staat. Bij geen van beide opvattingen voelde O’Donovan zich thuis. Met zijn studie wil hij laten zien dat dit dilemma onjuist is.297 Deze mededeling is om meerdere redenen interessant. In de eerste plaats herkennen wij hier al de stijl van opereren uit O’Donovans ethiek. Zij is geboren uit onvrede met de voorwaarden waarop veel discussies gevoerd wor-den. In de tweede plaats bevat deze biografische notendop de kern van O’Donovans latere politieke theologie. Hij beweegt zich immers tussen idealisme en realisme, tussen absolutisme en relativisme en distantieert zich zowel van een ‘theocratische’ als van een ‘geweldloze’ visie op het publieke domein. Beide lijden op een aan el-kaar tegengestelde manier aan hetzelfde euvel. Zij verbinden politiek en Gods ko-ninkrijk te rechtstreeks aan elkaar en vergeten het feit dat politiek principieel

295 O’Donovan, Pursuit, 7vv. 296 O’Donovan, Measure, 5. 7. 9. 24. 297

O’Donovan, Measure, 3 (“The more I explore the topic, the more I realize that the moral problems of capital punishment are only an enhanced form of those which confront punishment by governments in general”); vergelijk O’Donovan, ‘Death’, 235.

hoort tot het saeculum. In de derde plaats wekt deze opmerking het vermoeden dat O’Donovans interesse en ambitie op het terrein van de politiek diepe wortels hebben in zijn eigen jeugd en levensgeschiedenis. Dat bevestigt mijn eerdere hypothese dat hier voor O’Donovan geen toepassing ligt van een algemeen concept maar dat hier zijn theologische hoofdaccent ligt.

Eerder, in 1976, schreef O’Donovan een kort artikel dat nog meer verbazing oproept en dat onderstreept dat zijn politiek-theologische ambities niet secundair zijn. Het artikel gaat over ‘welvaart’. Het is voor ons doel opvallend omdat O’Donovans latere politiek-theologische conceptualiteit er al in doorschemert. Hij verheldert de vragen van de economische ethiek met een analyse van vijf concepten die daarbij een rol spelen: bezit, eigendomsrecht, aalmoezen, gerechtigheid, en gelijkheid (‘pos-session, rights of ownership, alms, justice, equality’). In een korte verhandeling horen wij over de oorspronkelijke gelijkheid in een mensheid die alles samen bezat en over het herstel daarvan in het eschaton. Daarom moeten wij daarvan geen nabij doel van politieke actie maken. Dan zouden wij vergeten dat wij nog niet na het eschaton leven. Tegelijk schrijft O’Donovan over de nadelen van het scholastische begrip van gerechtigheid als evenwicht en de betere invulling die de oudere christe-lijke traditie eraan gaf. Ook horen wij dat de kernvraag de vraag is naar de macht of volmacht tot handelen. Daarbij tekent O’Donovan aan dat het om meer dan indivi-dueel handelen moet gaan. Ook de gemeenschap als geheel moet handelen. Verder schrijft hij dat niemand het recht heeft om alles te doen waartoe hij eventueel de macht bezit. Daarin herkennen wij de latere visie waarin de ‘power’ van het publie-ke handelen genormeerd wordt door de gerechtigheid die ermee gediend wil zijn. De drie categorieën waarin hij later politieke autoriteit uiteen legt, schemeren hier al door. Al in zijn eerste fase bestond dus O’Donovans politiek-theologische nadruk en vormden zich de contouren van latere centrale inzichten.298

Dat roept ook vragen op. O’Donovan wekt de indruk deze inzichten vooral te heb-ben gevonden bij zijn kennismaking met de ‘High tradition’ van ‘christendom’ en hij leidt ze af langs een bijbels-theologisch denkspoor. Hoe kunnen ze dan al voor die kennismaking al in zijn werk aanwezig zijn? In zijn laatste hoofdwerk Ways vind ik een aanwijzing voor een antwoord op die vraag. Hij vertelt in Ways dat de nadere analyse van politieke autoriteit in ‘power’, ‘justice’ en ‘possession’, die hij in Desire bijbels-theologisch afleidt, bij nader inzien onbewust ontleend is aan het werk van Paul Ramsey. Die mededeling strookt met een leeservaring die zich bij Desire ge-makkelijk voordoet en waarvan bijvoorbeeld ook Hauerwas en Fodor getuigen. Klopt het allemaal niet te mooi? O’Donovan geeft op verschillende momenten schematische conceptuele indelingen die hij afleidt uit de bijbel. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de vier momenten uit het Christusgebeuren die vervolgens naklinken in de identiteit van de kerk en in die van de samenleving. Het komt ook naar voren bij de analyse van concepten rond het bijbelse ‘koningschap’. Vormt de exegese inder-daad de doorslaggevende bron bij deze inzichten? O’Donovans eigen mededeling doet vermoeden dat het beeld gecompliceerder ligt. Hij lijkt diepgaand gestempeld te zijn door het politiek-ethische werk van Paul Ramsey. Met die achtergrond her-kende hij kennelijk elementen daaruit die hij zich eigen gemaakt had, ook in de

298

bijbeltekst. Daarmee is niet gezegd dat er bijbels-theologisch geen aanleiding bestaat voor O’Donovans visie, maar wel wordt duidelijk dat zij minstens mede ontstaan is vanuit deze diepe invloed van Ramsey. Zoals elke omgang met de bijbeltekst mede bepaald is door het verstaanskader van de gebruiker van die tekst, zo blijkt dat ook hier het geval. Soms vormt zo’n verstaanskader een vruchtbaar zoeklicht, dat aspec-ten uit de tekst laat zien die daarvoor buiaspec-ten beeld bleven. Het kan echter ook een storend dwaallicht worden, dat in de tekst doet inlezen wat er niet staat. In beginsel zijn beide mogelijkheden denkbaar bij O’Donovans lezing van de teksten met Ram-sey in zijn achterhoofd.299

Op basis hiervan waag ik de veronderstelling dat deze diepe invloed van Ramsey breder aan de orde is in O’Donovans politieke theologie. Ook bij zijn exploraties in de politiek-theologische traditie van ‘christendom’ springt de affiniteit met Ramsey in het oog. Ramsey besefte al dat er een klassieke traditie van politieke theologie bestond waarin de leer van de rechtvaardige oorlog lag ingebed. Hij was al bezig met de school van Salamanca (Vitoria, Suárez) en met Grotius en zette O’Donovan op dat spoor. Daarbij legde Ramsey ook al een verband met ‘christendom’, waarvan O’Donovan zich bewust is. Ramsey koos al positie tussen realisme en idealisme. Hij beschouwde politiek al als handelingswerkelijkheid en lokaliseerde deze evenals O’Donovan later principieel in het saeculum, dat echter wel christelijk belicht moest worden. Het was O’Donovans affiniteit met de benadering van Ramsey die hem met een specifiek zoeklicht deed kijken naar de theologische traditie. Zo vond hij daarin inzichten waaraan anderen tot dan toe voorbij gingen of waarin zij geen interesse hadden.300

O’Donovans theologische ethiek kan getypeerd worden als een zelfstandige voort-zetting van de traditie van Ramsey. Hij heeft deze gehandhaafd, niet alleen ten op-zichte van het moderne liberalisme en het revolutionaire idealisme, maar met name in de richting van het nieuwe front dat zich opende in de benadering van Hauerwas die sterk kritisch op Ramsey heeft gereageerd. In deze voortzetting heeft O’Donovan Ramseys visies op meerdere punten grondiger willen onderbouwen. Daarbij denk ik aan exegetische en bijbels-theologische analysen én aan zijn grondige exploratie van de politiek-theologische traditie van ‘christendom’.

In deze aansluiting blijft O’Donovan zelfstandig. Zijn bijbels-theologische analyse heeft eigen wortels. Zo troffen wij de exegese van Matteüs 17 al in 1977 aan. Ook de centrale plaats voor een politieke lezing van de Openbaring aan Johannes bespeu-ren wij dan al. O’Donovan zelf vertelt dat de commentabespeu-ren van G.B. Caird en Ri-chard J. Bauckham hem daarin hebben geleid. Cairds werk dateert al uit 1966. Het ligt voor de hand dat zijn al aanwezige politiek-ethische inslag hem ook naar derge-lijke gegevens op een andere manier heeft doen kijken. Zelfstandigheid blijkt ook uit de correcties die O’Donovan op Ramsey toepaste. Hij vertelt bij de kernwapendis-cussies uit de jaren ’80 dat hij gewend was om op de kansel geen politieke thema’s aan te snijden. Op dat punt is hij veranderd. Hij legt nu meer nadruk op het profeti-sche spreken. Het marsiliaanse kader dat hij deelde met Ramsey, vult hij

299

PSL, vii; BI, 256v; WJ, 142; Hauerwas, Fodor, ‘Remaining’, 37v. 300

BI, 257. 271 (“Like Ramsay, Grotius understands the Christian law of love as an innovative and trans-forming force, shaping a political ethics that belongs distinctively to Christendom…”); O’Donovan, ‘Speak review’, 329; Ramsey, Basic, 381-384; Ramsey, Just, 205vv; zie 3.5.4.

lijk aan met gelasiaanse elementen. Bij een realistische nadruk op het seculiere ka-rakter van politiek voegt hij nadrukkelijker dan Ramsey een accent op de kerk en een meer idealistische nadruk. Waar Ramsey op een bepaalde manier toch vrede sluit met het bestaande, brengt O’Donovan in zijn voortzetting van diens traditie tegelijk meer het felle conflict tussen koninkrijk en saeculum in beeld.301

In het licht van deze analyse is mijn stelling dat O’Donovan niet gezien moet wor-den als een ethicus die een eigen concept ontwikkelt en zich in tweede instantie richt op het praktische toepassingsgebied van de politiek. Het is omgekeerd: de traditie van het christelijk-ethisch denken over politiek die hij via Ramsey erfde, heeft hem gestempeld en zijn ambities van meet af aan gestuurd. In dat kader groeide ook een eigen ethisch concept.