• No results found

4 Politieke ethiek en ‘christendom’

4.3 Voorbeelden van inzicht

4.3.1 Actuele vragen rond representatie

Eerder in deze studie beschreef ik O’Donovans visie op ‘representatie’. Rond deze thematiek doen zich volgens hem in de hedendaagse politieke samenleving enkele impasses voor. Daarmee sluit hij aan bij de waarneming van velen. Rond dit thema bestaat dan ook politiek debat. Er is sprake van vervreemding tussen regeerders of politici en het volk of de samenleving. Gesproken wordt van een ‘democratisch tekort’. In antwoord daarop zien wij pogingen om de band tussen politici en burgers te verbeteren. Het representatief gehalte van de politiek moet groter worden. Politie-ke partijen mobiliseren hun achterban en zoePolitie-ken contact met de burgers.

Velen zoeken het in een hervorming van politieke instituties, zoals het kiesstelsel. O’Donovan noemt het pleidooi voor een systeem van evenredige vertegenwoordi-ging in het Verenigd Koninkrijk. Velen zien ‘meer’ democratie als remedie. Hij constateert een preoccupatie met vragen over de juiste regeringsvorm en de legiti-matie van politieke verantwoordelijkheid. Er ontstaan daarom theorieën die de poli-tieke autoriteit funderen en waarin het concept ‘representatie’ een rol speelt. Repre-sentatie geldt als een noodzakelijke voorwaarde voor de politieke werkelijkheid. Burgers delegeren hun bevoegdheid via procedures die hun stemrecht waarborgen. Zo komt het tot een instantie die hen representeert en op die basis aanvaarden zij politieke autoriteit. O’Donovan meent dat deze remedie de gesignaleerde vervreem-ding niet doorbreekt. Daarmee duurt de riskante crisis rond de politieke realiteit voort.225

Hij noemt de moderne aandacht voor funderingsvragen pathologisch. Zij lost niets op, maar vormt zelf symptoom van het probleem. Politieke autoriteit behoeft geen fundering. De funderingsdrang ontstaat zodra het klassieke zicht op politieke autori-teit als daadwerkelijkheid onder Gods voorzienigheid verdwijnt en deze autoriautori-teit in plaats daarvan geldt als een door individuen gecreëerde structuur. Als gevolg daar-van raakt ook de bezinning op representatie ten onrechte verweven met de funde-ringsvraag. Moderne contracttheorieën willen duidelijk maken waarom het rationeel verantwoord is dat een individu politieke instituties erkent. Zij leggen verband tus-sen de wil van dit individu en het gezamenlijke politieke handelen. Daarom staan ‘verkiezingen’ centraal in de westerse politieke bezinning. Het hoogtepunt van poli-tieke participatie is het uitbrengen van je stem. Illustratief is de uitspraak: het maakt niet uit op wie, als je maar gaat stemmen.226

De klassieke christelijke benadering leert dat politieke autoriteit wordt ‘aangetrof-fen’ in het kader van Gods voorzienigheid. Daarom kan politieke representatie niet rationalistisch of voluntaristisch van karakter zijn. Er bleek een affectieve werke-lijkheid aan de orde, waarin visuele esthetiek en verbeeldingskracht een rol spelen. Mensen moeten iets van zichzelf herkennen in de politieke autoriteit. Deze moet merkbaar hun eigen gezamenlijke traditie dragen. De kwesties die hen echt

bate?’, in: Timothy Bradshaw (ed.), The Way Forward? Christian Voices on Homosexuality and the Church, London: Hodder&Stoughton, 1997, 20-36; O’Donovan, Measure; O’Donovan, ‘Where’. 225

Zie 3.6.2; DN, 20; WJ, 175vv. 226

WJ, 135. 177 (“Electoral forms cannot remedy a deficit of substantial representation, but they can repress and erode traditional representative relations”).

houden en de werkelijke bedreigingen van het samenleven, moeten het politieke handelen kleuren. Politieke autoriteit kan niet zonder aantrekkingskracht. In die aantrekkingskracht doet zich de transcendente dimensie in politieke autoriteit gel-den. Uiteindelijk gaat het om Gods autoriteit. Gods autoriteit legitimeert een regeer-der maar noopt ook tot bescheidenheid. Ondanks de noodzakelijke affectiviteit vormt menselijke autoriteit nooit de uitdrukking van de ‘ziel’ van het volk.

Doordat het moderne denken over politiek dit karakter van representatie verwaar-loost, ontstaat de vervreemding tussen politiek en samenleving. Zo krijgen ook sub-stituten een kans, waarop zich de collectieve identiteit projecteert. Daartoe behoren alternatieve, populistische leiders, ideologieën, filmsterren, popmusici en sporthel-den. O’Donovan toont reserve bij de situatie in de westerse samenlevingen, waarin het ‘aantrekkelijke beeld’ domineert. Hij ziet het risico dat de bestaande identiteit van een volk vanuit de eigen traditie wordt doorkruist en vervangen door alternatie-ve identiteiten die niet passen bij de werkelijkheid en zo een schijneenheid tot stand brengen. Politieke autoriteit verliest daarbij haar karakter van rechtzettend reageren en vertoont afgodische trekken.

In verband hiermee constateert O’Donovan een verlies van besef van ‘plaats’, een concept dat juist constitutief bleek voor een politieke samenleving. De moderne informatietechnologie creëert een ‘cyberspace’, die mensen gemakkelijk een schijnwereld binnentrekt en tot prooi maakt van ongelokaliseerde en oncontroleerba-re macht.

Met zijn door de traditie van ‘christendom’ geïnformeerde politieke theorie stelt O’Donovan dus een diagnose van de problemen in de westerse samenleving. Deze ‘kritiek’ van de moderne visie op representatie ziet hij als een van de kernpunten van zijn programma van politieke theologie. Tegelijk wijst zijn eerder geschetste visie op ‘representatie’ een mogelijke uitweg uit de crisis. Deze visie komt voort uit de traditie van ‘christendom'.227

Met deze benadering komen enkele intrigerende inzichten mee. O’Donovan signa-leert dat westerse politici vaak druk zijn met het maken van indruk voor de schijn-werpers van de publiciteit. Politiek debat verandert daardoor in een strijd rond de vraag wie het beste overkomt. Zijn oordeel daarover is genuanceerd. Enerzijds uit hij scherpe kritiek. Politici proberen hun autoriteit te legitimeren door zich op te werpen als representaties van de samenleving en haar ‘ziel’. In plaats van een in-houdelijke herkenning rond hun rechtzettend handelen, treedt een esthetische bena-dering. Beeld verdringt woord en communicatie wordt hysterisch. Christenen moe-ten daarom andere communicatiewijzen aanleren en in praktijk brengen. Anderzijds honoreert O’Donovan ook een waarheidsmoment. De uitkomst van de iconoclasti-sche strijd in de geschiedenis was immers dat beeld wel past in dienst van woord. In verkiezingstijd bijvoorbeeld is de dominantie van deze affectieve verbeeldingskracht niet vreemd maar zelfs nodig. De ‘erotische strijdrituelen’ die de politiek dan ken-merken, laten zien dat er meer aan de orde is dan rationele instemming. Affectiviteit en verbeeldingskracht zijn onmisbaar willen mensen na de verkiezingen de

227

BM, 3; WJ, 159vv. 163. 179v. 259v; O’Donovan, ‘Concept’, 32 (“The sociological thrust to self-imaging is the root problem, whether expressed in authoritarian forms or, as in late-modern liberal soci-ety, in hysterically intensified forms of communication … A Christian critique must involve the learning and cultivation of forms of communication which do not resemble those shaped by publicity”).

ders beschouwen als hun regeerders. Voor O’Donovan leveren verkiezingen dus geen legitimerende representatie maar zijn zij wel een van de mogelijke rituelen die de representatieve werkelijkheid aanduiden en oproepen. Daarom acht hij het onwijs om te klagen over het gebrek aan inhoudelijk debat in verkiezingstijd. Het probleem is echter dat de verkiezingscontext permanent dreigt te worden en zo het werkelijke politieke handelen onmogelijk maakt.228

Zijn visie op ‘representatie’ maakt O’Donovan kritisch over het verschijnsel ‘poli-tieke partijvorming’. Vanuit zijn nadruk op deliberatie als typerend voor politiek beschouwt hij dit verschijnsel als laatmoderne ontsporing van de vroegmoderne erfenis van ‘christendom’. In het publieke debat over het ‘common good’ mag ieders stem gehoord worden. Dat inzicht wordt via partijvorming vervangen door het stre-ven naar een machtsestre-venwicht. Daarbij ontstaat een nieuwe aristocratie, van de politici. Veel onvrede rond politiek reageert daarop. In plaats van ‘meer democratie’ komt er een sterkere politieke elite. Politici moeten geen legitimatie zoeken door het stemmen van het volk maar de representatie willen vormen van de stem van het volk. Deze representatie hangt af van de inhoud van hun bijdrage en niet van formeel juist gedelegeerde macht. Bovendien vergt zij een inbedding in het publieke debat dat breder is dan het politieke debat.229

Een concreet inzicht betreft de plaats van begrensde identiteiten. Alleen Christus kan de ware representant zijn van al het menselijke samenleven. Onze identiteit ligt in Hem. Dat ontmaskert andere kandidaten: geslacht, seksuele voorkeur, taal, volk, cultuur etc. Toch kunnen deze identiteiten in dienst van Christus een secundair nut bezitten. Geen samenleving kan zonder representaties van haar identiteit: personen, objecten, ideeën, geschiedenissen en tradities, die uitdrukken wat de betreffende samenleving is en waarvoor zij bestaat. Als deze bescheiden blijven, kunnen zij onder Gods voorzienigheid de plaats worden om Christus te dienen. Ze vormen een mogelijke ‘vocatio’ van een individu of een samenleving. Hoewel relatief ten op-zichte van Christus vervullen zij binnen het saeculum een ordenende rol. Zo spreekt O’Donovan bijvoorbeeld over de homoseksuele identiteit en over de verschillende talen en culturen. In dit licht ziet hij ook de natiestaat, zodat er zelfs ruimte ontstaat voor een gematigd patriottisme.230

Tegelijk staat O’Donovan kritisch tegenover de herleving van identiteitspolitiek in conservatisme en nationalisme. Zijn nadruk op de affectief gekleurde representatie en de plaatsbepaalde traditie verzet zich met hen tegen het laatmoderne liberalisme. Anders dan deze stromingen benadrukt O’Donovan echter de contingentie van alle representatie. Hij ziet identiteitspolitiek ontaarden in verabsolutering. Hij wil niets weten van een natuurlijke volksaard, van een historische periode, of van taal, bloed-band en economie als factoren die de identiteit van een volk normatief vastleggen. Identiteit vormt een resultante van veel kleinere tradities op een bepaald historisch

228

COL, 65vv; WJ, 162 (“An election is not the time for debate … Debates are about issues, elections about people … the orgiastic ceremonial of a formal investiture. The media must strike up their drumbeat, the politicians must dance their steps, and we must all let out the whoops and cries that the occasion demands of us)”; O’Donovan, ‘Concept’, 31v.

229

DN, 269. 281vv; BI, 220 ; WJ, 176v. 196 (“The stranglehold of the party system, effectively control-ling the terms of political debate…”).

230

BI, 320; O’Donovan, ‘Homosexuality’, 30 (O’Donovan toont zich hier zijdelings bewust van een element van een ‘characteristic British view of national identities’ in zijn theorie).

moment en een bepaalde plaats. Deze resultante kan van karakter veranderen, meestal geleidelijk maar soms abrupt. Een fragment geschiedenis absoluut maken, strijdt met Gods voortgaande voorzienigheid en met Christus voortgaande histori-sche handelen. Identiteitspolitiek wordt vroeg of laat dwingend voor het individu, dat zich immers moet schikken.231

Toegepast op asielzoekers betekent dit dat de grens nooit voor vreemdelingen mag worden gesloten uit naam van de identiteit van een volk. Omdat de identiteit echter wel een ordenende factor vormt in het saeculum, zou het negeren ervan kunnen leiden tot instabiliteit. Alleen als rechtzettend antwoord op een dreigende verstoring van de maatschappelijke vrede op een bepaald moment in de geschiedenis, kan eventueel een restrictief toelatingsbeleid verdedigd worden.232

Toegepast op de Europese eenwording impliceert deze visie dat O’Donovan daarte-gen geen principiële bezwaren heeft. Grenzen en identiteiten van politieke gemeen-schappen variëren immers onder Gods voorzienigheid. Ook grotere eenheden zijn legitiem, mits deze maar niet de vorm aannemen van een wereldgemeenschap en de differentiatie van de onderliggende samenleving geen onrecht doen. Zo’n nieuwe politieke gemeenschap kan echter geen project van mensen zijn. Daarin zou de af-fectieve representatie verwaarloosd worden. Procedurele legitimaties als verkiezin-gen en stemrecht kunnen dat niet compenseren. Een nieuwe politieke eenheid vormt zich alleen, als in Europees verband een traditie groeit van gezamenlijk rechtzettend oordelen. Daarin kunnen burgers zichzelf en hun nieuwe identiteit herkennen. Vol-gens O’Donovan is in Europa eerder sprake van het tegendeel. Hij beargumenteert dat met uitspraken van het Europese Hof die in de bestaande samenlevingen ver-vreemding bewerken.233

Prikkelend is O’Donovans stelling dat politieke autoriteit niet erfelijk kan zijn. Als contingente realiteit onder Gods voortgaande voorzienigheid kan zij niet alvast wor-den vastgelegd voor een volgende periode. Daarom heeft O’Donovan reserves bij het instituut van een erfelijk koningschap. De bestaande dynastieën gaan terug op de vroegmoderne periode. Volgens O’Donovan vormt de koppeling van een volk aan een dynastie een vroegmoderne vorm van de behoefte om politieke autoriteit te funderen via een structuur van representatie. Het fixeren van het moment van ver-bondssluiting van destijds als bepalend voor latere tijden beschouwt hij echter als een vorm van historisme dat Gods voorzienigheid aan de ketting legt. Deze

231DN, 148; WJ, 181-185. 181 (“As a political principle, on the other hand, ‘conservatism’ means making the continuity of tradition foundational to the political task. The identity of the people becomes the ulti-mate justification for the political structures that express it”). 184 (“Yet for all the differences there is a deep affinity between nationalism and conservatism … Both adhere to the vision of the state as expres-sion … When the identity of a society is held to be sufficient justification in itself for all the abridge-ments of social freedom that government requires, it has become an idol … To each particular identity, then, is put the question: how can the defense of this common good, focussed around this common iden-tity at this time and in this way, be brought to serve that common good which belongs to the all-embracing identity, individual and collective, of God’s kingdom”). 231. 255v (“In sealing the identity of a society, place protects it against totalitarian pretensions”).

232

WJ, 233; O’Donovan, ‘Deliberation’, 131. 133. 233

WJ, 154. 177; Oliver O’Donovan, ‘Response to Joan Lockwood O’Donovan’, in: Bartholomew, Royal, 395-397, 397.

nigheid is juist elke dag nieuw, zodat de contingente uitkomst ervan in de vroegmo-derne tijd niet normatief kan zijn voor latere tijden.234

O’Donovan participeert in het actuele gesprek rond ‘representatie’. Hij reikt verhel-deringen aan vanuit de traditie van ‘christendom’. Tegelijk bespeuren wij nergens de ambitie om ‘christendom’ te restaureren. Er klinkt geen publieke christelijke claim. Toch komt de christelijke waarheid publiek aan de orde en niet alleen anoniem of indirect. In zijn theorie rond representatie gaat het over God en afgoden, over voor-zienigheid en ‘worship’, en over demonen en antichristen. De christelijke waarheid maakt op een natuurlijke wijze deel uit van een ‘train of thought’, die mikt op een concrete inzichtgevende bijdrage aan een urgente publieke kwestie en die daarbij hoopt op het geschenk van een zekere consensus.