• No results found

In deze paragraaf wordt ingegaan op de condities waaraan de kenmerken, die in Open Source anders zijn dan in NPD, gebonden zijn. Het aangeven van de condities, of voorwaarden, waaraan de gevonden kenmerken gebonden zijn impliceert dat ze, en dus de OSS-ontwikkelmethode, niet altijd en overal het beste alternatief is voor ontwikkeling. In situaties waarin niet aan de condities wordt voldaan is het onwenselijk en waarschijnlijk nadelig kenmerken in te zetten op een OS manier. Kort gesteld: de OSS-ontwikkelmethode is geen Haarlemmerolie voor innovatie of productontwikkeling, ze is beperkt tot enkele situaties.

In deze paragraaf wordt gebruik gemaakt van het VanDale Hedendaags Nederlands woordenboek om de essentie van een woord beter te kunnen duiden. Dit is nodig om gevolgtrekkingen te kunnen doen en condities te bepalen.

8.2.1 Volledige openheid

Voor volledige openheid zijn volgens vier expertsessies met Bakker, Kruif, Willems en Rockwell (2006) vier hoofdzaken van belang:

1. (Wederzijds) vertrouwen 2. Gevoel van veiligheid

3. (Wederzijdse) afhankelijkheid 4. (Wederzijds) belang

Zonder deze vier punten zal volledige openheid, volgens bovengenoemde personen, niet mogelijk zijn. Zonder wederzijds vertrouwen kan de angst bestaan dat een van de andere partijen misbruik maakt van de collectieve inspanning. Ook Buskens (1998) stelt dat vertrouwen een voorwaarde is voor samenwerking in netwerkstructuren. Wanneer er geen gevoel van veiligheid heerst, zo stelt Rockwell (interview 2005), zullen partijen achterhouden, of inhouden, waardoor een optimaal resultaat mogelijk zal uitblijven.

Er is er geen reden voor partijen om volledig open en eerlijk te participeren wanneer er geen wederzijdse afhankelijkheid is. Dat wil zeggen, dat de kans op samenwerking klein zal zijn wanneer de partijen een product ook zelf kunnen ontwikkelen. Er moet een reden zijn dat zij met elkaar de ontwikkeling aan willen gaan (Willems, Rockwell, Bakker, Kruif interviews 2005). Volgens Smith en Berg (1987, in Von Krogh, Ichijo & Nonaka, 2000) is wederzijdse afhankelijkheid een eis voor succesvolle afronding van collectieve inspanning. Een groep is volgens deze auteurs pas een groep wanneer men wederzijds afhankelijk is. Men is samengekomen om een taak uit te voeren, wanneer wederzijds belang verdwijnt, zal een groep ontbinden en zal succesvolle afronding uitblijven.

Nauw hierop aansluitend is wederzijds belang. Dit wederzijdse belang kan bijvoorbeeld een financieel belang zijn: alleen ontwikkelen is te duur (Willems interview 2005). Von Hippel (2005 p. 81) stelt verder dat openheid de geprefereerde keuze is voor winstzoekende individuen en organisaties wanneer de voordelen van openheid de voordelen die met geslotenheid/geheimhouding behaald kunnen worden overtreffen.

Wanneer de exacte definities van open en openheid in het VanDale Hedendaags Nederlands woordenboek worden opgezocht kan geconcludeerd worden dat het ontwikkelproces, het product en de (opgedane) kennis allen niet gesloten, voor iedereen toegankelijk, onbedekt, nog niet ingevuld en eerlijk moeten zijn. Niet gesloten en voor iedereen toegankelijk zijn causaal aan elkaar verbonden en spreken voor zich. Onbedekt en nog niet ingevuld impliceert een ongepland proces, of ten minste een proces met de mogelijkheid tot aanpassing. Dit laatste is in overeenstemming met de manier van werken in OSS-ontwikkelgemeenschappen waarin ontwikkeling bottom-up en adhoc totstandkomt.

8.2.2 Marktgestuurde tussentijdse incrementele verandering

Korte ontwikkeliteraties

Korte ontwikkeliteraties hebben in de wereld van OSS betrekking op de incrementele verandering, of evolutionaire verbetering en staat daarmee tegenover de traditionele manier van ontwikkelen, i.e. doorontwikkelen en dan vrijgeven op de markt (Neus & Scherf, 2005). Een conditie hiervoor is een methode waarin de nadruk ligt op verbetering in plaats van perfectie, een methode waarin de nadruk ligt op netwerkstructuren en een methode waarin men werkt onder met continue, multi-dimensionele feedback door soortgenoten (Neus & Scherf, 2005). Continue, multi-dimensionele feedback

Continu is onafgebroken of aaneengesloten14. Multi-dimensioneel betekent zoiets als vanuit meerdere afmetingen, aspecten, bestanddelen15. Continue, multidimensionele feedback kan vrij vertaald worden naar (de mogelijkheid tot) aanhoudende terugkoppeling van bevindingen vanuit meerdere perspectieven of contexten.

De mogelijkheid tot aanhoudende terugkoppeling van bevindingen impliceert dat, (1) de mogelijkheid moet bestaan tot continue inzage, en (2) de mogelijkheid moet bestaan tot continue terugkoppeling. Openheid voor en openheid na. Concluderend is openheid een voorwaarde voor continue feedback.

Om te faciliteren in die terugkoppeling vanuit meerdere perspectieven en contexten dient die openheid niet beperkt te zijn tot een selecte groep, maar voor een grote, heterogene groep. Iets moet voorzien in “openheid voor en openheid na”. Al snel dringt zich de potentiële waarde van een intra-, extra-, internet op als medium om dit te bewerkstelligen.

8.2.3 Passieve coördinatiemechanismen/functie

Volgens Mintzberg (1983) is standaardisatie het meest wenselijke coördinatiemechanisme bij complexe werkzaamheden en specialistische kennis. Hij zet de verschillende, door hem onderkende, coördinatiemechanismen op een continuüm. In de meest eenvoudige werksituatie is coördinatie door wederzijdse afstemming volgens hem het meest wenselijk. In complexe werksituaties, met specialistische kennis, zijn coördinatie door standaardisatie van vaardigheid en uiteindelijk weer wederzijdse afstemming het meest wenselijk.

OSS-ontwikkeling is een complexe activiteit waarbij veel specialistische kennis komt kijken en waarbij inderdaad standaardisatie van vaardigheden en wederzijdse afstemming als coördinatiemechanismen worden gehanteerd. De acculturatiemechanismen dragen zorg voor de basis kennis die ontwikkelaars dienen te bezitten alvorens zij effectief kunnen bijdragen en

14 VanDale Hedendaags Nederlands woordenboek 15 VanDale Hedendaags Nederlands woordenboek

kunnen toetreding tot een OS-ontwikkelgemeenschap.

Een conditie voor een passieve coördinatiefunctie, dwz geen actieve coördinatie vanuit een centraal punt, is autonomie van “werknemers”. Dit is pas effectief in een situatie waarin de werksituatie complex is, en de uitvoerders voldoende geschoold zijn om zelf, eventueel door onderlinge afstemming, werkzaamheden te coördineren en uit te voeren. Het gaat hierbij om radicale of innovatieve kenniswerkers volgens de definitie van Desouza en Awazu (2006), daarover in paragraaf 8.2.6 meer.

Weinig secundaire taken

Het ontbreken van een exces aan secundaire taken is oorzakelijk verbonden aan de manier waarop coördinatie plaats heeft. Het ontbreken van behoefte, en zelfs de onwenselijkheid, van centrale coördinatie leidt ertoe dat de hoeveelheid middelen en complexiteit van deze werkzaamheden sterk verminderd. Door dit causale verband zal dit kenmerk niet expliciet in het concept adviesinstrument worden opgenomen.

8.2.4 Gifcultuur

Een eerste conditie voor een giftcultuur is het ontbreken van materiële schaarste. Zoals in paragraaf 5.3.4 te lezen was is het, in een gemeenschap waar alles voor handen is, niet mogelijk status/macht te verwerven door het hebben of toe-eigenen van materiële middelen. In deze culturen ontstaat een sociale ruil in plaats van economische ruil.

Volgens Fukuyama (1991, in van Baalen et al., 2002) is de sociale ruiltheorie op de tijdsdimensie (uitgestelde reciprociteit) na niet wezenlijk anders dan economische ruil. Deze uitgestelde reciprociteit impliceert volgens van Baalen (2002) onzekerheid aan de kant van de gever, i.e. krijgt deze iets terug. Die onzekerheid moet worden gecompenseerd door een zekere mate van vertrouwen, door de gever (van Baalen, 2002).

Van Baalen duidt er tevens op dat bovengenoemde samenhangt met de dyadische ruiltheorie (ruil binnen een groep). In het geval van OSS-gemeenschappen heeft dit dus betrekking op een gift aan de gemeenschap. Hierbij speelt gegeneraliseerde ruil (van Baalen, 2002) een rol. Dit betekent dat de gever niet per definitie, of perse, door de ontvanger wordt gecompenseerd maar door iemand uit de gemeenschap. Dit betekent dat het bovengenoemde vertrouwen niet in een individu is maar in de gemeenschap moet zijn. Logisch lijkt de aanname dat een gift uiteindelijk beantwoord moet worden, door de gemeenschap (dyadische reciprociteit). Gebeurt dit niet gaat het vertrouwen verloren en zullen giften in de toekomst uitblijven.

Autoriteit door gezag

Zoals in paragraaf 7.3.7 te lezen was ontstaat macht door een onevenwichtige verdeling van (materiële) middelen. De mogelijkheid hiertoe dient te worden weggenomen wanneer men een situatie wil creëren waarin autoriteit enkel door kennis, kunde en (daaraan causaal verbonden) reputatie mogelijk is, i.e. wanneer men autoriteit enkel in de vorm van gezag mogelijk wil maken. Reputatie is de hoedanigheid waaronder iemand of iets bekend is 16, en is volgens socioloog Nan Lin (in van Baalen, 2002) een van de twee basisvormen van beloning. Hij noemt dit ‘social standing’ (de verwerving van sociale reputatie). De andere basisvorm volgens Nan Lin is ‘economic standing’ waarbij het voornamelijk gaat om het verwerven van materiele welvaart. Voor een situatie waarin autoriteit de vorm van gezag aanneemt moet de mogelijkheid tot economic standing worden weggenomen waardoor enkel nog social standig overblijft. Hoe meer social standing iemand geniet (door het leveren van substantiële bijdrage en een geaccepteerde (misschien zelfs geliefde) omgang met anderen), hoe hoger zijn/haar sociaal kapitaal en dus reputatie.

16

8.2.5 Belangengemeenschap

Om te achterhalen wat de condities zijn voor een belangengemeenschap is het nuttig het woord te ontleden om te achterhalen wat het precies betekent. Belangengemeenschap is een samenvoeging van de woorden belangen en gemeenschap. In tabel * staan de definities van beide woorden en van de samenstelling volgens het VanDale Hedendaags Nederlands woordenboek.

Een belangengemeenschap is een samenwerkingsverband om belangen gemeenschappelijk te behartigen. Maar wat is precies een gemeenschap en wat is een belang. Uit de definitie van gemeenschap van de VanDale blijkt dat een gemeenschap iets is tussen ten minste twee personen. Een belang is volgens de VanDale iets waaraan men aandacht besteedt omdat er voordeel uit te halen valt, voor de aandachtgever. Iets van waarde of interesse.

Een belangengemeenschap kan dus pas bestaan wanneer er twee of meer personen een overeenkomstige interesse hebben die ze gezamenlijk willen nastreven. Dit komt overeen met de typering van Wenger en Snyder (2000) van belangengemeenschap waarin zij stellen dat deze ophoudt te bestaan wanneer de gezamenlijke interesse verloren is.

Voorwaarden voor een belangengemeenschap zijn dus: overeenkomstige belangen van ten minste twee personen die bereid zijn deze gezamenlijk na te streven.

Het gezamenlijk nastreven van een belang impliceert samenwerking. Wat is dan een conditie voor samenwerking? Waarom zouden individuen samenwerken, of: aan welke condities is samenwerking gebonden?

Volgens ondermeer Diekmann en Lindenberg (2000) werken individuen samen wanneer ieder bereid is te handelen op een wijze die bijdraagt aan het welzijn van de ander. Ondanks afwijkende Sociologische theorieën over hoe samenwerking tussen individuen tot stand komt is de basis van deze theorieën gelijk: samenwerking is het resultaat van gedeelde opvattingen, normen en waarden en gedrag dat conform deze gedeelde normen is (Diekmann & Lindenberg, 2000).

be·lan·gen·ge·meen·schap (de ~ (v.))

1 samenwerkingsverband om belangen gemeenschappelijk te behartigen ge·meen·schap (de ~ (v.))

1 het met één of meer anderen deelhebben aan iets in gemeenschap

gezamenlijk, samen

3 (~pen) geheel van personen of zaken die tot elkaar in een bepaald opzicht in een geregelde betrekking staan => collectiviteit

be·lang (het ~)

1 (~en) zaak waaraan men aandacht schenkt omdat er voordeel mee gemoeid is => interesse 2 waarde, belangrijkheid

Tabel 8-1: Definities volgens de VanDale

Op een hoger aggregatieniveau stellen McMillian en Chavis (1986, in Rosenbaum, Ostrom & Kuntze, 2005) dat individuen een gevoel van gemeenschap/community hebben wanneer zij een viertal voordelen verkrijgen, te weten:

1. Deelname door lidmaatschap (een gevoel van erbij horen); 2. Invloed (gevoel van waarde: ik doe ertoe);

3. Integratie en vervulling van behoeften (het gevoel dat behoeften worden bevredigd door deelname);

4. Gedeelde emotionele banden, de opvatting en het geloof dat leden in het verleden en in de toekomst tijd, ruimte en ervaringen delen.

Volgens Muniz en O'Guinn (2001) zijn er drie componenten inherent aan gemeenschappen: 1. Een intrinsieke verbondenheid aan elkaar. Dit impliceert dat men zich door gedeelde

interesse vrijwillig aansluit.

2. Gedeelde rituelen, cultuur, opvattingen en tradities.

3. Een moreel gevoel van verantwoordelijkheid, taken en plichten voor individuele leden en de gemeenschap in z’n geheel. Willems (interview 2006) voegt hieraan toe dat binnen een gemeenschap collegiale macht dient te heersen.

Organische structuur, bottom-up ontwikkelproces en vrije totstandkoming regels, taken, plichten

Het vanzelf tot stand komen van een (organisatie)structuur, het ontwikkelproces en de regels, taken en plichten is gelegen in de nadruk op kennis en macht van “mensen op de werkvloer”. Met andere woorden, de nadruk ligt op kennis van “medewerkers”. Die kennis is zo specialistisch, of complex dat het vrij moet kunnen ontwikkelen en ingezet moet kunnen worden zonder beperking of vertraging. Het ontbreken van autonomie impliceert immers vertraging: er moet eerst goedkeuring worden verkregen. Goedkeuring vereist een beslissing en een beslissing wordt (in vele gevallen) gedaan aan de hand van weloverwogen keuzes, en dat kost tijd.

De aard van deze specialistische kennis heeft daarmee een soort macht of bevoegdheid tot het zelf bepalen van handelen. Zoals in paragraaf 8.2.3 al te lezen was stelt Mintzberg (1983) dat in situaties van complexe, specialistische kennis onderlinge afstemming, na de toetredingsdrempel standaardisatie van vaardigheden, het meest wenselijk coördinatie mechanisme is: men mag het zelf bepalen. Een conditie voor succesvolle implementatie van dergelijk handelen is een situatie waarin de nadruk ligt op professionals of experts die opereren in een dynamische en complexe omgeving (gebaseerd op de typering Adhocracy van Mintzberg, 1983). Snyder en Wenger (1999, in van Baalen et al., 2002) spreken hierbij over een Management Paradox omdat zodra men probeert sturing te geven aan dergelijke gemeenschappen, men afbreuk doet aan het vrijwillige karakter van de gemeenschap.

Intrinsieke motivatie

Intrinsieke motivatie is innerlijke17 motivatie. Innerlijk betekent van binnenuit en impliceert vrije wil/eigen keuze. Gezien de definitie die het VanDale Hedendaags Nederlands woordenboek geeft aan vrij, kan geconcludeerd worden dat een voorwaarde voor het ontstaan van intrinsieke motivatie vrije, onbelemmerde, ongebonden keuze is. Men moet het zelf willen en er zelf voor kiezen.

vrij2 (bn.)

1 over zichzelf naar goeddunken kunnende beschikken, niet gevangen, onderworpen of bezet => independent; <=> gevangen

2 door niets beperkt, gebonden of belemmerd => onverlet, perkeloos, ruim; <=> onvrij 3 beschikbaar

6 niet vallend onder of beperkt door een bepaald gezag, jurisdictie

Tabel 8-2: Definitie volgens de VanDale

Ter simplificatie wordt hier de aanname gedaan dat wanneer men intrinsieke gemotiveerd is, men creatiever zal zijn dan wanneer men moet denken en beslissen over subjectief oninteressante zaken. Met andere woorden, hier wordt aangenomen dat intrinsieke motivatie creativiteit verhoogt en vice versa.

Door deze redenering kan gekeken worden naar wat Baker en Hart (1999) zeggen over creativiteit. Zij stellen dat creativiteit op twee niveau’s plaats heeft: individueel en organisationeel.

Individuen moeten de ruimte, het begrip en de middelen ter beschikking hebben om interesses

na te streven en creatief te zijn (Baker & Hart, 1999).

De organisatie moet ervoor zorgen dat dit mogelijk is, dat regelgeving, structuur e.d. creativiteit toelaten (Baker & Hart, 1999).

Intrinsieke beloning uit de aard van het werk

Zoals in Open Source het geval is, worden ontwikkelaars gemotiveerd door de aard van het werk. In Open Source komt dit doordat het werk steeds in zeer korte iteraties wordt gedaan. Werk van ontwikkelaars wordt in hoog tempo verbeterd (door continue, multi-dimensionele feedback) waardoor inspanning snel beloond wordt.

Een conditie voor intrinsieke beloning lijkt allereerst intrinsieke motivatie, of vrijwillige deelname, want wanneer men graag aan iets bijdraagt zal verbetering ervan als prettig (beloning) ervaren worden. Daarnaast kan beloning worden gestimuleerd wanneer het resultaat van de voortgang in korte intervallen zichtbaar is (zoals het bij OSS gebeurt). Het lijkt immers aannemelijk dat wanneer voortgang lang onzeker is, de kans toeneemt dat men gedemotiveerd raakt.

Omdat dit kenmerk voornamelijk wordt veroorzaakt door intrinsieke motivatie/deelname uit vrije wil zal het niet expliciet worden opgenomen in het concept adviesinstrument.

Klant is ontwikkelaar

Volgens Thomke en Von Hippel (2002) zijn er een drietal situaties waarin het nuttig kan zijn om gebruikers op te laten treden als ontwikkelaar. De eerste situatie is wanneer het marktsegment aan het krimpen is en klanten steeds meer eisen stellen ten aanzien van maatwerk. Een tweede situatie is wanneer klanten klagen over te trage verbetering van producten. De derde situatie is wanneer een organisatie intern gebruik maakt van hoge kwaliteit computersimulaties en rapid-prototyping tools voor het ontwikkelen van nieuwe producten. Of wanneer het productiesysteem gemakkelijk via computers is aan te passen. Deze laatste situatie kan volgens beide auteurs een goede basis vormen voor het werken met klanten als ontwikkelaars.

De wereld van OS bestaat uit een potentieel enorm grote groep ontwikkelaars (alle gebruikers). Volgens Weber (2004) zijn lage toetredingsbarrières een voorwaarde voor het kunnen putten uit de kracht van de (potentieel) gehele gebruikersgemeenschap. Het ontbreken van de distinctie tussen ontwikkelaar en gebruiker komt door de openheid en vrijheid (de lage toetredingsbarrières) die Open Source toestaat. Een gebruiker is vrij om software aan te passen aan zijn of haar eigen wensen en behoeften. Dit resulteert volgens Weber (2004) in impulsieve ontwikkeling en verbetering van fouten door gebruikers. Deze verbeteringen of aanpassingen worden door de meeste gebruikers ingezonden aan de vaste ontwikkelgroep en mogelijk opgenomen in de volgende officiële versie.

Volgens Weber (2004) “de klant als ontwikkelaar” mogelijk door een gedeelde ontwikkelmethodologie die mogelijk is door gebruikmaking van dezelfde tools voor coördinatie. Met andere woorden, door een collectief gebruikt middel (een tool) die ontwikkeling coördineert, is het mogelijk dat meerdere ontwikkelaars (tegelijk) bijdragen aan het zelfde project. In paragraaf 8.3.4 zal worden ingegaan op hoe een organisatie een soortgelijke situatie kan creëren, door de klant een gebruikers-toolkit te bieden die is gebaseerd op een specifieke ontwikkeltaak.

8.2.6 Gedecentraliseerde ontwikkeling

De vraag wat condities zijn voor gedecentraliseerde ontwikkeling laat zich nuttiger beantwoorden wanneer gekeken wordt in welke situaties het verstandig is om ontwikkeling gedecentraliseerd te laten plaatshebben. Met andere woorden, wanneer is het zinnig om niet alle ontwikkelbeslissingen centraal te nemen?

Mintzberg (1983) stelt dat decentralisatie nuttig is wanneer het onmogelijk is om alle ontwikkelbeslissingen op een plaats in de organisatie te nemen. Dit is met name van toepassing wanneer de kennis waarmee de organisatie werkt complex of specialistisch is. Of wanneer de nadruk ligt op kenniswerkers die werken met complexe, verfijnde kennis (Awazu & Desouza,

2004 in Desouza en Awazu, 2006). Het is in dergelijke situaties onmogelijk om snel te reageren op locale condities wanneer beslissingen centraal genomen dienen te worden (Mintzberg, 1983). Desouza en Awazu (2006) stellen verder dat de beslissing voor het al dan niet decentraliseren voor een organisatie is gelegen in drie aspecten van kennis: het kennis proces, de kenniswerkers en het kennis type.

Onder kennisproces onderscheiden Desouza en Awazu kenniscreatie en kennis commercialisatie. Wanneer volgens hen de nadruk ligt op het ontwikkelen van kennis, en deze kennis niet direct commerciële opbrengsten hoeft te genereren is decentralisatie de beste optie. Kenniswerkers moeten onbeperkt kunnen interacteren om kennisaccumulatie te versnellen en vergroten.

Onder kenniswerkers maken Desouza en Awazu onderscheid tussen radicale, of innovatieve, kenniswerkers en standaard kenniswerkers, zij die gestandaardiseerde, geformaliseerde taken uitvoeren. Innovatieve/radicale kenniswerkers zijn veelal specialisten, experts, professionals die werken met complexe kennis veelal in een dynamische omgeving en gebaseerd op adhoc omstandigheden autonomie hebben om beslissingen te nemen. Zij hebben deze autonomie omdat de nadruk ligt op het creëren van kennis of het doen van innovatief/gespecialiseerd werk. Wanneer het gaat om radicale kenniswerkers, ofwel: wanneer er innovatieve specialistische dingen (moeten kunnen) worden gedaan is volgens Desouza en Awazu decentralisatie de beste keuze.

Onder kennistype wordt door Desouza en Awazu onderscheid gemaakt tussen publieke of sociale kennis en private kennis. Wanneer, volgens Desouza en Awazu, kennis ontwikkeld moet worden voor publieke doeleinden en/of er bij de kennis per se minder commercieel belang is, is een gedecentraliseerde aanpak het meest doeltreffend.

Asynchrone communicatie

Asynchrone communicatie is communicatie die niet gelijktijdig (of, niet in de tijd samenvallend18) plaats heeft. “Een gesprek onder vier ogen”, een telefoongesprek of een chatsessie op internet vallen hier daarom niet onder. Correspondentie per brief, email of communicatie op fora,