• No results found

CONCLUSIES: LESSEN UIT DE LITERATUUR

In document Krachtige lerende netwerken (pagina 75-79)

Lijst van afkortingen

2.5 CONCLUSIES: LESSEN UIT DE LITERATUUR

Zowel criminaliteit als terrorisme zijn wicked problems die veel dynamiek, onzekerheid, complexiteit en grenzeloosheid met zich meebrengen en de effectieve aanpak ervan bijzonder ingewikkeld maken. Om dergelijke problemen het hoofd te bieden is krachtig interventievermogen nodig: betrokken partijen moeten acties ondernemen die doelgericht, legitiem en robuust zijn en zodoende de gezamenlijke capaciteit ontwikkelen om bij te dragen aan de aanpak van het vraagstuk. Zulk interventievermogen staat of valt met het vermogen om over de grenzen van de eigen organisatie heen samen te werken en zowel in als van die samenwerking continu te leren.

In dit hoofdstuk hebben we op basis van wetenschappelijke literatuur en kennis over nationale en internationale praktijken uiteengezet welke organisatievormen, mechanismen, randvoorwaarden en stimulansen van belang zijn in het tot stand brengen van (netwerk)samenwerking en (netwerk)leren in het algemeen, en in de context van criminaliteits- en terrorismebestrijding in het bijzonder. De bevindingen vanuit de literatuur in dit hoofdstuk dragen bij aan de beantwoording van alle vier de deelvragen. Het beeld dat rijst is er één van een haast onuitputtelijke hoeveelheid theorie en empirie uit verschillende disciplines en werkvelden die tezamen een breed scala aan relevante factoren opleveren die onderling ook nog eens op elkaar ingrijpen. Wat temidden van die rijkheid aan informatie opvalt zijn de steeds weer terugkerende patronen, zowel als het gaat om succesfactoren als mogelijke knelpunten. De voornaamste mechanismen, randvoorwaarden en stimulansen voor succesvolle samenwerking hebben we samengevat in Figuur 5. Omdat het onderhavige onderzoek specifiek gericht is op hoe binnen samenwerking het leren tot stand komt en geborgd kan worden, zijn vervolgens de reflexieve mechanismen die leren in en door netwerken mogelijk maken nader uitgelicht. Daarbij zagen we niet alleen dat leren een ingewikkeld proces is, maar ook dat er specifieke aandachtspunten zijn voor leren in de context van criminaliteit en terrorisme.

Al met al levert de bespreking van de literatuur direct al waardevolle lessen op die kunnen helpen de netwerksamenwerking en het leren rond contraterrorisme te versterken. Hieronder lichten we zeven lessen uit die met name van belang lijken te zijn:

1. Effectieve netwerksamenwerking vereist expliciete herkenning en erkenning van en wederzijds begrip voor de specifieke, unieke doel- en taakstellingen, belangen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de deelnemende organisaties, alsook de systeemcontexten waarbinnen zij opereren en tegen de achtergrond waarvan zij worden geacht verantwoording af te leggen.

2. Professionals in de netwerksamenwerking moeten de mogelijkheden, motivatie én kennis, vaardigheden en capaciteiten20 hebben om ook daadwerkelijk te kunnen samenwerken en leren met ketenpartners.

a. De mogelijkheden worden gevormd door de in Figuur 5 benoemde randvoorwaarden en stimulansen. Empirisch onderzoek binnen criminaliteits- en

terrrorismebestrijding wijst daarbij in het bijzonder op de borging van voldoende menskracht en tijd om relaties op te bouwen en relfexie mogelijk te maken.

b. Voor de motivatie lijkt van belang dat professionals zich voldoende kunnen identificeren met het in de samenwerking gehanteerde perspectief. Een evenwichtige inbreng van alle relevante partijen in de formulering van een gedeeld perspectief is daarom belangrijk. Gewaakt moet worden voor dominantie van één of enkele machtigere partijen waardoor een specifiek, uni-disciplinair perspectief de overhand krijgt.

c. Professionals die bij netwerksamenwerking betrokken zijn moeten beschikken over een specifiek profiel. In elk geval het vermogen om reflexief en conceptueel te denken en het zich kunnen verplaatsen in de perspectieven, belangen en posities van anderen zijn belangrijk. Ook moeten professionals beschikken over een sterk bewustzijn van hun eigen rol en die van anderen, en het vermogen hebben om vervolgens waar nodig functioneel en doelbewust gebruik te maken van rollenvervaging en zich te verbinden. Vroegtijdige aandacht voor de ontwikkeling van zo’n profiel in opleiding, training en socialisering lijkt raadzaam.

3. Leren in en van samenwerking gaat niet vanzelf; er zijn zelfs krachten die het juist actief tegenwerken. Dat geldt in het bijzonder voor ‘double loop’ leren dat bij wicked problems hard nodig is, maar ook des te complexer. Om van netwerksamenwerkingen ook daadwerkelijk lérende netwerken te maken, is daarom van belang dat (i) de sociale interactie en communicatie tussen partijen expliciet aandacht krijgt en (ii) dat er gerichte en gezamenlijke activiteiten plaatsvinden. Naast concrete acties zijn voldoende tijd en ruimte voor reflectie onontbeerlijk. Alleen dan kan meta-communicatie over gehanteerde doelen, werkwijzen en perspectieven én de wijze waarop de samenwerking zélf verloopt, effectief plaatsvinden.

4. Juist omdat leren niet vanzelf gaat, is het behulpzaam in de werkwijze zelf het cyclische karakter van gezamenlijke actie én doorgaande reflectie in te bouwen. Bij aanvang moet sprake zijn van een gedeelde informatiepositie, een gedegen startanalyse en ontdekking en definiëring van een gezamenlijk perspectief. Maar ook gedurende de samenwerking is periodieke reflectie nodig zodat ook op dieper en meer conceptueel niveau kan worden geleerd.

5. Het delen van informatie is niet alleen afhankelijk van maar ook een uiting van wederzijds vertrouwen. Naast aandacht voor de juridische mogelijkheden én noodzakelijke beperkingen van informatie-uitwisseling is aandacht nodig voor de bereidheid om informatie uit te wisselen. Betrokken partners doen er goed aan actief met elkaar in gesprek te gaan over de juridische grenzen van informatiedeling en daarbinnen gezamenlijk te verkennen welke kansen er wél zijn en welke mogelijkheden wellicht onbenut blijven omdat de relatie tussen partijen suboptimaal is.

6. De politiek-maatschappelijke context van criminaliteit en terrorisme kunnen het leren van en binnen netwerksamenwerkingen zowel helpen als hinderen.

7. Meer wetenschappelijke kennis an sich brengt niet per se meer leren tot stand. Wel kan het proactief betrekken van wetenschap in netwerksamenwerkingen helpen om gezamenlijk tot nieuwe kennis, inzichten en duiding te komen die voldoende concrete handelingsperspectieven biedt en tegelijkertijd ook het conceptueel, reflexief denken stimuleert. Ook aandacht voor de rol en positie van kenniswerkers die in de moederorganisaties als verbinders tussen wetenschap en praktijk dienen, lijkt belangrijk.

Deze lessen bieden zinvolle aanknopingspunten voor de verdere versterking van netwerksamenwerking rond terrorisme. Het analysekader biedt echter slechts kennis op een abstracter, meer conceptueel niveau, terwijl de concrete invulling en specifieke relevantie van de hier beschreven mechanismen en voorwaarden contextueel gebonden zijn. Empirisch onderzoek binnen de praktijk van de Nederlandse criminaliteits- en terrorismebestrijding is daarom van belang om de beschikbare inzichten binnen de juiste kaders te plaatsen en het belang ervan voor die praktijk goed te kunnen duiden. Door de sterk gerelateerde doch gescheiden domeinen van criminaliteits- en terrorismebestrijding te vergelijken, kunnen bovendien nieuwe inzichten ontstaan die niet alleen relevant zijn binnen deze domeinen maar ook onze kennis over netwerksamenwerking en -leren meer algemeen kunnen aanscherpen. Het is tegen deze achtergrond dat we in de volgende hoofdstukken verslag doen van interviews met professionals die op verschillende wijzen en vanuit verschillende achtergronden betrokken zijn bij netwerksamenwerking rond de aanpak van criminaliteit en terrorisme. Aan de hand van deze empirische verkenning van netwerksamenwerking en -leren specifiek in de criminaliteits- en terrorismebestrijding pogen we de inzichten uit het analysekader te toetsen, verfijnen en valideren voor deze specifieke domeinen.

Uit zowel de literatuur als de gesprekken met deskundigen blijkt dat er tot op zeker hoogte sprake is van een ‘crime-terror nexus’, oftewel verwevenheid tussen criminaliteit en terrorisme. De nexus blijft echter ambigu; de achtergronden, verschijningsvormen en evolutie ervan zijn vaak onduidelijk en de overeenkomsten hebben betrekking op specifieke vergelijkingen. Zowel op het niveau van daden, alsook waar het gaat om de concrete individuen en criminele organisaties/netwerken, zijn er belangrijke overeenkomsten én verschillen tussen criminaliteit en terrorisme. Vooral de verschillen moeten niet veronachtzaamd worden, omdat zij gevolgen hebben voor de aanpak en het samenwerken en leren daarbinnen. Bij terrorismebestrijding ligt de nadruk eerder op het opsporen en tijdig verstoren van ingrijpende processen die zich over de tijd heen voltrekken en veelal ideologisch gedreven voorbereidingshandelingen, terwijl bij criminaliteitsbestrijding de focus in eerste plaats is op reeds gepleegde daden en repressie. Dit alles neemt niet weg dat er ook overeenkomsten zijn en dat criminaliteit- en terrorismebestrijding wel degelijk met elkaar samenhangen. In geval van zwaardere criminaliteit lijken criminele organisaties en terroristische netwerken bijvoorbeeld op elkaar, qua groepsgevoel en structuur, maar treden er tevens grote verschillen op, qua doelen, geloofssystemen en tijdshorizonten. In de samenwerking binnen en tussen netwerken rond criminaliteit- en terrorismebestrijding zal men dus gevoelig moeten zijn voor zowel de overeenkomsten als de verschillen.

3.1 INLEIDING

Het analysekader (hoofdstuk 2) laat zien dat er diverse manieren zijn om de verhouding tussen criminaliteit en terrorisme te kenschetsen: terrorisme als vorm van criminaliteit, terrorisme en criminaliteit als concepten met vergelijkbare subcategorieën, en terrorisme en criminaliteit als van elkaar te onderscheiden concepten die in empirische zin veel overlap vertonen (nexus) en ten dele betrekking hebben op dezelfde daderpopulatie – zie ook Figuur 4. In hoofdstuk 2 constateerden we al dat inzicht in de empirische overlap in criminele en terroristische daden, organisaties en objectpopulaties belangrijk is om in te kunnen schatten in hoeverre en op welke wijze samenwerking en leren in criminaliteitsbestrijding daadwerkelijk met elkaar te vergelijken zijn en wat dat betekent voor de mogelijkheden en onmogelijkheden om criminaliteits- en terrorismebestrijding meer op elkaar te betrekken. Deze paragraaf redeneert daarom verder vanuit de ‘crime-terror-nexus’, door niet alleen op basis van literatuur maar ook bevindingen uit de praktijk nader te analyseren wat in de praktijk de overeenkomsten en verschillen zijn in de objectpopulaties en welke factoren en mechanismen relevant blijken bij de bestrijding van criminaliteit en terrorisme.

3. Criminaliteit en

In document Krachtige lerende netwerken (pagina 75-79)