• No results found

CONCLUSIE: LESSEN OVER DE VERBINDING TUSSEN CRIMINALITEIT- EN TERRORISMEBESTRIJDING

In document Krachtige lerende netwerken (pagina 165-169)

terrorismebestrijding op elkaar betrokken

6.5 CONCLUSIE: LESSEN OVER DE VERBINDING TUSSEN CRIMINALITEIT- EN TERRORISMEBESTRIJDING

In dit hoofdstuk hebben we ons voornamelijk gericht op de beantwoording van deelvraag 4, door te verkennen in hoeverre en onder welke condities de aanpak van criminaliteit en terrorisme verder op elkaar betrokken zouden kunnen worden. In hoofdstuk 3 lieten we zien dat er tot op zekere hoogte sprake is van een ‘crime-terror-nexus’ is, met kenmerken die criminaliteit en terrorisme gemeen hebben, maar we lieten ook zien dat er verschillen zijn tussen criminaliteit en terrorisme, en de bestrijding daarvan. We benadrukten de ambiguïteit van de nexus. In dit hoofdstuk analyseerden we of en hoe de Nederlandse criminaliteits- en terrorismebestrijding verder op elkaar betrokken kunnen worden. We lieten zien dat daar mogelijkheden voor zijn, maar tevens dat die

251 Interview code: F2AE; F2AF.

252 Interview code: F2AF.

mogelijkheden beperkt zijn en dat cruciale waarborgen relevant zijn. Meer specifiek kunnen we de volgende conclusies trekken:

1. Criminaliteits- en terrorismebestrijding kunnen soms meer op elkaar betrokken worden. Vooral daar waar objectpopulaties overlappen en een persoonsgerichte aanpak ontstaat die voor beide passend is, is een meer gecombineerde aanpak denkbaar.

2. Tegelijkertijd zijn er flinke barrieres. De ‘crime-terror nexus’ is zoals we eerder lieten zijn verre van eenduidig. De populaties waar terrorisme- en criminaliteitsbestrijding op van toepassing zijn, zijn sterk verschillend. Dat geldt tevens voor de processen waar de aanpakken op ingrijpen. Bovendien zijn de contexten waarin beide aanpakken vorm krijgen, inclusief politieke en maatschappelijk contexten, sterk verschillend. Het meer op elkaar betrekken van terrorisme- en criminaliteitsbestrijding versterkt dan ook niet per se het interventievermogen, en kan het zelfs afzwakken.

3. Tevens zijn er sterke waarborgen nodig, mocht het meer de kant op gaan van het op elkaar betrekken:

a. De politieke urgentie en bestuurlijke aandacht zullen niet veronachtzaamd moeten worden, zeker omdat terroristische daden ingrijpend (kunnen) zijn.

b. Daarnaast zullen inhoudelijke expertise en kennis goed geborgd moeten zijn en blijven, bijvoorbeeld als het gaat om de ideologisch gedreven motieven van terroristische individuen/groepen.

c. Bovendien zullen bekostiging (allocatie van budgetten) en verantwoording transparant moeten kunnen plaatsvinden.

d. Tot slot zal goed moeten worden bekeken hoe het meer op elkaar betrekken van criminaliteits- en terrorismebestrijding concreet doorwerkt voor verschillende typen organisaties. Waar het op elkaar betrekken van de aanpakken mogelijkheden biedt voor bijvoorbeeld politie en welzijnsorganisaties, kan dat ingewikkeld zijn voor andere organisaties zoals de veiligheidsdiensten.

4. Dit alles neemt niet weg dat terrorisme- en criminaliteitsbestrijding wel meer op elkaar betrokken kunnen worden in termen van leren. Het over en weer leren is en blijft van groot belang. Dat kan zowel op algemeen niveau, door bij elkaar te leren van bepaalde interventies en strategieën of bijvoorbeeld hoe er over de grenzen van organisaties heen wordt samengewerkt. Maar ook bij concrete casuïstiek kan het soms zinvol zijn om al in een vroegtijdig stadium terrorisme- dan wel criminaliteitsexpertise te betrekken bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld een persoonsgerichte aanpak. Opnieuw zal dit leren inclusief moeten zijn, en uiteenlopende maatschappelijke partners moeten worden betrokken.

Al met al kunnen we vaststellen dat Nederland vooral qua preventiebeleid zou kunnen zoeken naar een meer structurele inbedding van zowel terrorismepreventie als criminaliteitspreventie. Mogelijkerwijs zou dit kunnen door beide werkvelden verder te combineren op het lokale niveau, via de persoonsgerichte aanpak. We kunnen tevens vaststellen dat lokaal maatwerk in veel gevallen

goed werkt, en dat geleerde lessen in verschillende gemeenten gedeeld kunnen worden. Tegelijkertijd waarschuwen we voor al te vergaande combinaties – laat staan ‘integratie’ – van aanpakken van criminaliteits- en terrorismebestrijding. Daarvoort zijn de verschillen te groot, ook binnen de criminaliteits- en terrorismebestrijding zelf trouwens. Daar komen we in het volgende hoofdstuk op terug. In beide sferen wekt de notie van ‘integrale aanpak’ onrealistische verwachtingen. Dat neemt niet weg dat beide sferen wel veel van elkaar kunnen leren.

7.1 INLEIDING

Terrorisme is een gelaagd, complex, veranderlijk en ongrijpbaar fenomeen dat bij de bestrijding ervan de inzet van veel verschillende actoren vereist. Het is een wicked problem waarvoor geen kant-en-klare, makkelijke en afgemeten oplossingen bestaan. Terrorismebestrijding wordt daarom gekenmerkt door een doorlopende zoektocht naar de beste verklaringswijzen, visies en aanpakken (cf. Head & Alford 2015; bijv. Noordegraaf e.a. 2017a), waarbij verschillende partners gezamenlijk steeds opnieuw met elkaar moeten bezien welke interventies de aanpak vooruithelpen. Deze zoektocht zal nimmer leiden tot dé ultieme oplossing, maar kan wel bruikbare analytische perspectieven en gerichte handelingsperspectieven opleveren die krachtig interventievermogen mogelijk maken (Noordegraaf e.a. 2019). Zulks krachtig interventievermogen vereist dat de acties van alle partners die bij het vraagstuk betrokken zijn zich richten op:

(iv) het bereiken van de gezamenlijke doelstellingen (doelgerichtheid);

(v) het zekerstellen en borgen van steun voor de samenwerking van alle noodzakelijke en relevante partners, stakeholders en partijen (legitimiteit); en

(vi) het bij alle partners paraat hebben van de vereiste kennis, contacten, capaciteit en menskracht om te interveniëren, ook in dynamische omstandigheden zoals plotselinge veranderingen in de dreiging of economische crises (robuustheid).

Waar sprake is van een krachtig interventievermogen kunnen de partners ook in complexe omstandigheden gezamenlijk optreden, in de wetenschap dat niet alle terroristische aanslagen voorkomen kunnen worden (cf. Noordegraaf e.a. 2016, p.6).

Het interventievermogen in de aanpak van wicked problems, en dus ook de aanpak van terrorisme, staat of valt met de ruimte die er is voor samenwerken over de grenzen van organisaties heen (Head & Alford 2015; Termeer e.a. 2015). Het vereist bovendien reflectie op de eigen interventies, aangezien ‘oplossingshandelingen’ bij wicked problems zelf onderdeel van het probleem kunnen worden (vgl. Head & Alford 2015). Het interventievermogen moet dus reflexief en iteratief zijn – er moet continu geleerd kunnen worden. Zowel het op gang brengen als het in standhouden van samenwerking en leren gaan evenwel niet vanzelf. Dit heeft niet alleen te maken met de complexiteit van wicked problems en het hoge tempo waarin deze problemen zich ontwikkelen en veranderen. Om samenwerking en leren over de grenzen van organisaties heen te doen slagen, moeten ook vele culturele, inhoudelijke en professionele verschillen worden overbrugd tussen de

7. Conclusies en

In document Krachtige lerende netwerken (pagina 165-169)