• No results found

Conclusies, beperkingen en mogelijkheden voor vervolgonderzoek

Inleiding

De probleemstelling in mijn onderzoek betreffen de oorzaak-probleem-middel-doel- relaties zoals Commissie De Jong (2014) deze verondersteld ten behoeve van haar advies met betrekking tot invoering van het validatiestelsel. Kloppen de veronderstelde oorzaak- probleemrelaties en is er een logisch verband met de voorgestelde middelen? Is de verwachting dat deze middelen bijdragen tot realisering van de doelstelling van het validatiestelsel? In Figuur 2 zijn de elementen en relaties van de door Commissie De Jong (2014) oorzaak-probleem-middel- doelrelaties schematisch weergegeven. Aan de hand hiervan heb ik in hoofdstuk 1 een aantal deelvragen geformuleerd. In hoofdstuk 2 heb ik de sector nader beschreven en ben vervolgens nader ingegaan op de elementen en relaties uit Figuur 2, waarbij ik ook aanvullende bronnen heb betrokken. In hoofdstuk 3 heb ik de oorzaak-probleem-middel-doel relaties van Commissie De Jong (2014) geplaatst in het theoretisch kader van de agency, stewardship-, stakeholdertheory volgens het model van Van Puyvelde et al. (2012). In het literatuuronderzoek in hoofdstuk 3 ben ik nader op de elementen en relaties in dit model ingegaan. Op basis van de bevindingen in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 heb ik in paragraaf 3.5 proposities opgesteld. Aan de hand van deze proposities en het in Figuur 4 weergegeven onderzoek model, heb ik 15 open vragen opgesteld die ik aan 15 stakeholders van de sector heb voorgelegd.

Conclusies

In paragraaf 2.3 is voor een deel van de door Commissie De Jong (2014) veronderstelde oorzaak-probleem relaties geconstateerd dat een oorzakelijke relatie ontbreekt. Het betreft hier de relaties tussen affaires, maatschappelijke ontwikkelingen, transparantie, publieksvertrouwen en geefbereidheid. Affaires blijken wel een effect te hebben op het publieksvertrouwen, maar de impact is veel kortstondiger dan de Commissie verondersteld (De Jong, 2014). Daarnaast blijken de maatschappelijke ontwikkelingen ten aanzien van geven al geruime tijd geleden ingezet en is de door de Commissie (De Jong, 2014) relatie met geefbereidheid niet aangetoond c.q. is niet aangetoond dat deze ontwikkelingen aanleiding zijn tot aanvullende of herziene regelgeving. Daarnaast is beschreven dat de relatie tussen transparantie, publieksbelang en publieksvertrouwen complexer is dan de Commissie (De Jong, 2014) beschrijft. Een hogere mate van transparantie kan ook negatieve berichtgeving met zich meebrengen. Dit is wel in het belang van het publiek, maar het is niet te verwachten dat dit het publieksvertrouwen en als gevolg daarvan de geefbereidheid bevordert.

In hoofdstuk 5 komt naar voren dat ook de oorzaak-probleem relatie met betrekking tot versnipperde informatie een rol speelt. Het publiek blijkt weinig geïnteresseerd in informatie over en van fondsenwervende instellingen. Daarnaast zijn er veel databanken, publiceren alle grotere instellingen informatie op internet en is er een centraal register van alle ANBI instellingen op de website van de Belastingdienst. Daarnaast is via de zoekfuncties van internet veel informatie rechtstreeks te vinden. Tevens wordt er in het praktijkonderzoek geen bevestiging gevonden voor het veronderstelde gebrek aan handhavingsmogelijkheden. Voor het genoemde gebrek aan toezichtsinstrumenten is enige steun. In hoeverre dit van invloed is op de geformuleerde problemen is niet bekend. Op basis van vorenstaande is de conclusie dat de door Commissie De Jong (2014) veronderstelde oorzaak-probleem relaties grotendeels niet ondersteund worden door het onderzoek.

Tevens heb ik zowel in hoofdstuk 2, het literatuuronderzoek in hoofdstuk 3 als in het praktijkonderzoek in hoofdstuk 5, geen logisch verband aangetroffen tussen de voorgestelde middelen in het advies van Commissie De Jong (2014) en de geformuleerde doelstellingen. Belangrijkste beperking van het voorstel van Commissie De Jong (2014) lijkt te zijn, dat het niet voorziet in regulering van de informatie voorziening. Het is niet duidelijk tot welke verbeteringen het voorgestelde publieke register leidt voor het publiek. Derhalve is de verwachting dat het validatiestelsel niet zal leiden tot een toename van transparantie en geen positieve invloed zal hebben op het publieksvertrouwen. Uit het praktijk onderzoek komt naar voren dat de door Commissie De Jong (2014) voorgestelde handhavingsmiddelen geen toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de huidige handhavingsmiddelen. Het is niet duidelijk in welk opzicht het validatiestelsel een verbetering van het toezicht op de sector biedt. De normen en criteria voor validatie zijn nog niet vastgesteld en de waarde hiervan als beoordelingscriteria zijn derhalve niet vastgesteld. Daarnaast is niet duidelijk welke capaciteit voor het uitoefenen van toezicht beschikbaar is. Zowel uit de theorie als uit de praktijk blijkt dat het onderbrengen van het toezicht bij de overheid niet per definitie de intensiteit of kwaliteit van het toezicht verbetert. De door de Commissie De Jong (2014) genoemde argumenten tegen zelfregulering lijken niet valide. Daarnaast lijkt invoering van het validatiestelsel het risico op marktafscherming juist te vergroten. Daarnaast lijkt het de beoogde partner van de overheid bij de invulling van het toezicht, zowel aan onafhankelijkheid als vertegenwoordigingsbevoegdheid te ontbreken.

Op grond van het ontbreken van regulering van de informatievoorziening en financiële verslaglegging en het ontbreken van toegevoegde waarde ten aanzien van handhavings- en toezichtsinstrumenten heb ik ten aanzien van het validatiestelsel geen mitigerende werking kunnen vaststellen tussen het sectorbelang en het maatschappelijk c.q. publieksbelang kunnen

vaststellen. In lijn hiermee lijkt het validatiestelsel ook geen toegevoegde waarde te bieden voor het behartigen van het publieksbelang.

Hoewel het instellen van overheidstoezicht niet voor alle instellingen een belemmering is en de overheid als beschermer van het particuliere belang wordt gezien, wordt het door een groot deel van de geïnterviewden uitbreiding van overheidsbemoeienis als een onwenselijke ontwikkeling gezien, vanwege de bedreiging van de vrijheid van het burger initiatief, de burgerlijke verantwoordelijkheid en de bedreiging van de countervailing power van de maatschappij. Op grond van bovenstaande is de verwachting dat het validatiestelsel de geformuleerde doelstellingen niet zal realiseren. Tevens bevestigd het onderzoek dat de toevalsfactoren en crises een belangrijke rol spelen bij het tot stand komen van regulerings- en toezichtsystemen, in overeenstemming met de bevindingen van Irvine en Ryan (2010). Op grond van de onderzoeksbevindingen is de verwachting niet dat het validatiestel, zoals invoering door Commissie De Jong (2014) is geadviseerd, de geformuleerde doelstelling zal realiseren, dan wel in zal bijdragen aan een verdere professionalisering van de sector en het realiseren van het maatschappelijk rendement van de filantropische sector.

Beperkingen

De belangrijkste beperking bij dit onderzoek is dat het een stelsel nog niet in werking is getreden. Als gevolg hiervan is het slechts mogelijk verwachtingen te toetsen. Tevens brengt het nog niet definitieve karakter met zich mee dat de ontwikkelingen tijdens het onderzoek verder gaan. Daarnaast is het vertrouwelijke karakter dat bij dit onderzoek speelde in sommige opzichten een beperking, daar sommige aspecten daardoor minder expliciet benoemt en toegelicht kunnen worden. Daarnaast was een beperking de breedte van het onderzoek. De probleemstelling is interessant en zinvol, maar complex waardoor niet overal voldoende ruimte voor diepgang was vergeleken met een onderzoek met een beperktere focus. In die zin is dit onderzoek een aanzet tot vervolg onderzoek.

Mogelijkheden voor vervolgonderzoek

In dit onderzoek heb ik het tot stand komen van een – voorstel tot - een toezichtsysteem onderzocht, waarbij ik de veronderstelde oorzaak-probleem-middel-doel relaties in de context van de sector, op basis van literatuurstudie en middels praktijk onderzoek heb onderzocht.

Uit het onderzoek komt naar voren dat er binnen de sector nog mogelijkheden ervaren worden voor het versterken en professionaliseren van de sector. Met name regulering van de informatievoorziening, ontwikkeling van benchmarks, meten van impact en representeren

hiervan, verbeteren van toezichtsinstrumenten en vermindering van regeldruk door integratie van bestaande regels worden door geïnterviewden genoemd. Ten aanzien van deze punten klinken concrete hulpvragen vanuit de sector. Met betrekking tot regulering en toezicht geeft men aan meer toegevoegde waarde te zien in het samenvoegen, synchroniseren en verder ontwikkelen wat er nu is, ten opzichte van het toevoegen van weer een nieuw systeem. Wellicht is het een mogelijkheid te investeren in het beantwoorden van of reageren op deze hulpvragen, dan het investeren in nieuwe systemen. Bijvoorbeeld scholing en voorlichting aan medewerkers en bestuursleden van fondsenwervende instellingen kunnen goeden middelen zijn om de sector verder te professionaliseren. Een andere geopperde mogelijkheid is verlenen van ondersteuning vanuit de overheid aan instellingen. Daarnaast is tijdens het onderzoek de verwachtingskloof genoemd als mogelijke aanleiding tot incidenten in de sector of negatieve mediaberichten. Hier kan een rol liggen voor brancheorganisaties, om hier met en naar het publiek duidelijk over te communiceren. Ook goede benchmarks kunnen hierbij behulpzaam zijn. Dit is een aanknopingspunt voor vervolgonderzoek.

Mogelijkheden voor vervolgonderzoek zijn bijvoorbeeld het ontwikkelen van benchmarks, impact metingen of kengetallen, waarmee de sector middelen in handen krijgt om de informatievoorziening te verbeteren door te zorgen voor vergelijkbare , begrijpelijke en toegankelijke informatie. Toegevoegde waarde biedt ook verder onderzoek naar toezichtsystemen, zodat best-practices voor regulerings- en toezichtsystemen ontwikkelt kunnen worden, eventueel in samenhang met onderzoek naar effectieve ontwikkelingsgerichte ondersteuning voor de goede doelensector.

Een derde mogelijkheden voor aanvullend onderzoek zijn de relaties in het agency-, stewardshop en stakeholder model, om een volledig agent – principaal onderzoekskader te ontwikkelen voor de goede doelensector.