• No results found

Conclusie en proposities voor het praktijkonderzoek

3 Theorie en formulering hypothesen

3.5 Conclusie en proposities voor het praktijkonderzoek

In paragraaf 3.1 heb ik de elementen en relaties uit het voorgestelde model van Commissie De Jong (2014) (Figuur 2) in het agency-, stewardship- en stakeholdermodel voor fondsenwervende instellingen geplaatst, zoals voorgesteld door Van Puyvelde et al (2012). In Figuur 3 heb ik de elementen en relaties uit het model schematisch weergegeven. Vervolgens heb ik in hoofdstuk 3 literatuur onderzoek gedaan naar de elementen en relaties uit het model. In paragraaf 3.2 heb ik literatuur besproken met betrekking tot de verantwoordingsinformatie vanuit de fondsenwervende instellingen naar donoren en het bredere publiek. Ik heb de elementen besproken die samenhangen met deze verantwoordingsinformatie: transparantie, publicatieverplichtingen en corporate governance. In het model van Commissie De Jong (Figuur 2) hangen deze elementen samen met de veronderstelde relaties tussen onoverzichtelijke en versnipperde informatie, ontwikkelingen in de maatschappelijke perceptie met betrekking tot geven, negatieve berichtgeving in de media en als gevolg daarvan een dalend publieksvertrouwen en afnemende geefbereidheid. Als middel om deze problemen op te lossen doet Commissie De Jong (2014) een voorstel tot een online publiek register, waarin gevalideerde fondsenwervende instellingen een aantal meta-criteria publiceren.

In de literatuur kent men waarde toe aan publicatievereisten, echter mits aan voorwaarden wordt voldaan. Publicatievereisten op zich hebben geen tot weinig toegevoegde waarde. Als noodzakelijke voorwaarden voor waardevolle informatievoorziening worden genoemd, standaardisatie om tot vergelijkbare informatie te komen en benchmarks te kunnen ontwikkelen, begrijpelijkheid van de informatie voor het publiek, relevantie en betrouwbaarheid van de informatie, beperkt houden van de kosten en aanwezigheid van een markt voor informatie. Het creëren van een markt heeft toegevoegde waarden vanwege de regulerende werking die hier van uitgaat. Daarnaast waarschuwt men voor de negatieve effecten die het ondoordacht invoeren van publicatievereisten tot gevolg kunnen hebben. Regulering, toezicht en handhavingsmogelijkheden blijken noodzakelijk om de voorwaarden voor goede informatievoorziening te kunnen invullen en de marktwerking te kunnen benutten. Wel wordt gewaarschuwd voor eenzijdige nadruk op regulerende en toezichtsystemen, daar juist ook bewustwording en professionalisering een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit binnen de sector. Daarnaast kan een eenzijdige nadruk op regulerings- en toezichtsystemen ook negatieve effecten met zich meebrengen.

Door Commissie De Jong (2014) wordt een online publiek register voorgesteld om de transparantie binnen de sector te verbeteren, maar zonder regulering van of toezicht op de informatievoorziening. Het validatiestelsel richt het toezicht op de fondsenwervende instelling

zelf. Het validatiestelsel heeft tot doel het publieksvertrouwen en daarmee de geefbereidheid te vergroten door het bevorderen van de transparantie. Op basis van de literatuur lijkt het validatiestelsel niet aan de voorwaarden te voldoen om de voorgestelde publicatievereisten effectief te laten zijn.

In paragraaf 3.3 heb ik aspecten van regulering en toezicht besproken. In paragraaf 3.3.1.1 ben ik ingegaan op zelfregulering versus overheidsregulering. In paragraaf 3.3.1.2 ben ik ingegaan op het tot stand komen van toezichtsystemen. Deze elementen zien toe op het door Commissie De Jong (2014) geformuleerde gebrek aan toezicht instrumenten en handhavingsmogelijkheden als gevolg waarvan de Commissie een negatief effect verondersteld op publieksvertrouwen, geefbereidheid en publieksbelang (Figuur 2). In het voorstel van Commissie De Jong (2014) moet het instellen van overheidstoezicht, het instellen van bestuurlijke boetes en het valideren van instellingen leiden tot herstel van het publieksvertrouwen, waarborgen van de geefbereidheid en behartiging van het publieksbelang. Het instellen van overheidstoezicht heeft tot doel de kwaliteit van het toezicht op de sector te verbeteren.

Uit de literatuur blijkt een neiging van overgang van zelfregulering naar breder gebaseerde particuliere sectorregulering of overheidsregulering. Op dit moment kan het in Nederland aanwezige systeem gekwalificeerd worden als breder gebaseerde particuliere sectorregulering, aangevuld met overheidsregulering ten aanzien van de algemene maatschappelijke bijdragen aan de sector middels fiscale faciliteiten. Op basis van het literatuur onderzoek is de keuze voor het toezichtsysteem, waar binnen het validatiestelsel voor is gekozen, niet verklaarbaar. Enerzijds houdt het voorstel voor wat betreft het toezicht op instellingen een overgang in van breder gebaseerde sectorregulering naar overheidsregulering. Anderzijds wordt voorgesteld het overheidstoezicht op de fiscale faciliteiten (deels) weg te halen bij de overheid. Niet duidelijk zijn de handvatten voor het uitoefenen van het toezicht op de fondsenwervende instellingen door het nieuw in te richten toezichtsorgaan. Opvallend is dat het voorgestelde regulerings- en toezichtsysteem juist niet de verantwoordingsstromen naar het publiek reguleert. Uit de literatuur blijkt dat toezicht en handhaving in belangrijke mate plaats vindt op basis van onderzoeken ingesteld naar aanleiding van klachten van stakeholders. Dit zou aanleiding zijn juist de markt voor informatie te versterken, reguleren en juist toezicht op de informatievoorziening in te stellen. Tevens kan van een dergelijk reguleringssysteem juist een positieve invloed op de governance van de organisatie uitgaan.

Op grond van de literatuur is niet duidelijk in welke zin het voorgestelde toezichtsysteem een positieve bijdrage zal leveren aan behartiging van het publieksbelang. Uit de literatuur komt

vrijwel eensluidend naar voren dat een hogere mate van regulering, toezicht en handhaving voor de filantropische sector gewenst is. Het voorstel voor het validatiestelsel lijkt echter niet aan te sluiten bij de randvoorwaarden, zoals die in de literatuur naar voren komen en lijkt onvoldoende waarborgen te bieden voor effectiviteit en juist het niet schaden van de belangen van de sector en het publiek. Het is relevant dit punt verder uit te diepen in het praktijkonderzoek, om meer zicht te krijgen op mogelijk verklarende factoren.

Tot slot ga ik in paragraaf 3.4 in op literatuur met betrekking tot publieksbelang en publieksvertrouwen. Uit de literatuur komt naar voren, dat het publiek maar zeer beperkt geïnteresseerd is in verantwoordingsinformatie van fondsenwervende instellingen en vaak geeft vanuit persoonlijke motieven. Daarnaast wordt de begrijpelijkheid van de informatie als knelpunt genoemd. In de literatuur wordt aangegeven dat er nog een onderzoek raamwerk ontwikkeld dient te worden, waarin de aspecten van de agent – principaal relaties met betrekking tot fondsenwervende instellingen tot hun recht komen (Van Puyvelde et al., 2012, p. 439-440). In hoofdstuk 2 kwam naar voren, dat bij het door Commissie De Jong (2014) veronderstelde oorzaak – probleem – middel – doel model, bij een aantal relaties kanttekeningen geplaatst dienden te worden. De door de Commissie (2014) veronderstelde relaties tussen transparantie, publieksvertrouwen en geefbereidheid, bleken op basis van de beschikbare informatie niet aangetoond te kunnen worden. Tevens bleek uit de beschikbare informatie geen steun voor de door Commissie (2014) veronderstelde invloed van de maatschappelijke ontwikkelingen en de affaires op het publieksvertrouwen op de geefbereidheid. In paragraaf 2.3 is toegelicht dat de relatie tussen transparantie, publieksbelang en publieksvertrouwen geen eenduidige positieve relatie zal zijn, zoals verondersteld in het model van Commissie De Jong (2014). Daarnaast is in paragraaf 2.3 genoemd dat, hoewel al een voorstel gedaan wordt voor wettelijke regulering en een toezichtsysteem, die criteria voor validatie van de instellingen nog niet uitgewerkt en getoetst zijn. Of het voorgestelde toezichtsysteem tot inhoudelijke verbeteringen leidt kan dus niet gesteld worden. Tevens is in paragraaf 2.3 geconcludeerd, dat er ook tussen toezichtsinstrumenten, publieksvertrouwen, geefbereidheid en publieksbelang geen rechtlijnige relatie is.

Op basis van het uitgevoerde literatuuronderzoek kunnen ook enkele kanttekeningen geplaatst worden bij het oorzaak – probleem – middel – doel model, zoals voorgesteld door Commissie De Jong (2014) (Figuur 2). Met name het ontbreken van regulering- en toezicht op de verantwoordingsinformatie en de eenzijdige nadruk op regulering en toezicht, wekken de verwachting dat het in te stellen publieke register niet effectief zal bijdragen aan de transparantie van de sector. Daarnaast zijn de door de Commissie (De Jong, 2014) gegeven motieven tot

overgang naar overheidstoezicht, in relatie tot de huidige zelfregulering en de literatuur, niet helder en eenduidig. De indruk bestaat dat hier sprake is van een samenloop van specifieke factoren en crises, die tot actie van bepaalde partijen hebben geleid, waarbij geen sprake is van het ontwikkelen van best practices of een evidenced based benadering, maar waar men keuzes heeft gemaakt gebaseerd op een geformuleerd doel. De door Commissie De Jong (2014) beschreven oorzaken en problemen als gegeven beschouwend, lijken de gekozen middelen maar beperkt aan te sluiten bij de geformuleerde problemen en is de verwachting dat deze middelen niet zullen bijdragen aan realisatie van de gestelde doelen.

Op grond van de bevindingen in hoofdstuk 2 en de literatuurstudie in hoofdstuk 3 kom ik tot de volgende proposities voor het uit te voeren praktijkonderzoek:

a. Een oorzakelijke relatie tussen de genoemde oorzaken en geïdentificeerde problemen ontbreekt;

b. Een logisch verband tussen de geïdentificeerde problemen en voorgestelde middelen ontbreekt;

c. Naar verwachting zullen met het validatiestelsel de geformuleerde doelstellingen niet gerealiseerd worden, de verwachting is dat: .

1. Het validatiestelsel niet zal bijdragen aan een toename van transparantie5 binnen de sector;

2. Het validatiestelsel niet leidt tot toename van het publieksvertrouwen;

3. Het validatiestelsel geen toegevoegde waarde heeft ten aanzien van het behartigen van het publieksbelang;

4. Het validatiestelsel geen eventuele tegenstelling tussen het maatschappelijk belang en het sectorbelang mitigeert;

5. Het validatiestelsel niet leidt tot een verbetering van het toezicht ten opzicht van het huidige systeem van zelfregulering. Daarbij wordt tevens verwacht dat er vanwege de aard van de sector overheidstoezicht nadelige effecten voor sector en de maatschappij kan hebben.

6. Het validatiestelsel niet leidt tot een verbetering van de handhavingsmogelijkheden.

5 Met betrekking tot transparantie heb ik vastgesteld dat dit – in dit kader - geen helder en eenduidig construct is. In mijn onderzoek zal ik het begrip transparantie wel meenemen, omdat het als zodanig gebruikt is in het validatiestelsel. Daar mijn onderzoek exploratief van aard is, levert dit geen problemen op voor de meetbaarheid. Mijn verwachting is , dat aansluiting bij het binnen het validatiestelsel gebruikte begrippenkader, meer toegevoegde waarde heeft voor het onderzoek.

De geformuleerde proposities heb ik weergegeven in Figuur 4. Dit figuur is gebaseerd op figuur 3, waaraan op basis van het literatuuronderzoek 2 onderzoeksrelaties aan zijn toegevoegd. Dit zijn een regulerende en een handhavende relatie uit hoofde van het validatiestelsel gericht op de verantwoordingsinformatie. Daarnaast zijn de onderzoeksgroepen in Figuur 4 weergegeven. Deze worden verder toegelicht in in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 4 beschrijf ik de opzet van het onderzoek. Vervolgens beschrijf ik in hoofdstuk 5 de resultaten en geef in hoofdstuk 6 een conclusie, de beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek.

Onderzoeksgroep Categorie B

Donateursbelang

Directe stakeholders

Publieksbelang

Regulering Onderzoeksrelatie Maatschappelijk belang Sectorbelang

Handhaving Onderzoeksrelatie

Figuur 4 Proposities en onderzoeksgroep praktijkonderzoek

Onderzoeksgroep categorie C Fondsenwervende instelling Donoren Leden, consumenten, gebruikers Indirecte stakeholders (belastingbetalers) Validatiestelsel

Regulering. ANBI-team Zelfregulering

Verantwoordings-informatie