• No results found

Conclusie: “voorkomen is beter dan genezen”

Hoofdstuk 4 Besluit

2. Conclusie: “voorkomen is beter dan genezen”

Onze huidige maatschappij wordt steeds meer geconfronteerd met chronische aandoeningen terwijl onze gezondheidszorg historisch werd ontworpen om voornamelijk acute problemen op te vangen. Wereldwijd tracht men de zorg beter af te stemmen op het stijgend aantal chronische aandoeningen. DMT2 is bij uitstek een aandoening waarin alle factoren aanwezig zijn die de zorg complex maken. Zo lijden zeer veel mensen aan deze ziekte, hebben ze weinig of geen symptomen voor er complicaties optreden, is de behandeling multifactorieel en erg complex en zijn veel verschillende zorgverleners betrokken bij de hulpverlening. Daarnaast wordt er ook in grote mate verwacht van de patiënt dat hij een deel van de zorg zelf opneemt (Nobels et al., 2008). In de literatuur werd bovendien veelvuldig aangetoond dat het mogelijk is om de ontwikkeling van DMT2 af te remmen of zelfs te voorkomen door middel van een gezonde levensstijl en/of een behandeling met metformine en dat deze interventies tevens kosteneffectief tot zelfs kostenbesparend kunnen zijn. Het welslagen van een interventie is zowel afhankelijk van het individu (therapietrouw en zelfmanagement) als van de zorgprofessionals die personen moeten begeleiden en motiveren naar een gezonde levensstijl. Rekening houdend met de sociaal economische ongelijkheden in gezondheid moeten de middelen, om deze leefstijlverandering mogelijk te maken, voor iedereen beschikbaar zijn. Dit betekent ook dat volgens het principe van proportioneel universalisme sommige personen meer ondersteuning nodig zullen hebben dan anderen.

Met het nieuwe Vlaamse regeerakkoord in 2019 werden de krijtlijnen wat betreft het gezondheidsbeleid hertekend.

Figuur 32: Hoofdpunten in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord met betrekking tot preventie (Vlaamse regering, 2019)

"Preventie en vroegdetectie zijn speerpunten binnen het Vlaamse welzijns- en gezondheidsbeleid. We herzien het Preventiedecreet met het oog op een efficiënte inzet van de verhoogde middelen en het realiseren van zo groot mogelijke gezondheidswinsten." (Vlaamse regering, 2019, p. 78)

"Het preventiebeleid moet meer tastbaar en meetbaar worden, zodat we de finaliteit van het beleid kunnen zien. We koppelen de middelen aan concrete doelstellingen en hun

doelmatigheid." (Vlaamse regering, 2019, p. 78)

"We versterken de rol van de lokale besturen en de eerstelijnszones. We betrekken ook de eerstelijnszorgberoepen bij preventieve campagnes." (Vlaamse regering, 2019, p. 78)

We nemen concrete maatregelen om de verdere opmars van obesitas en diabetes tegen te gaan. We maken gebruik van geïntegreerde coaching programma's (gewicht, roken, stress, beweging, enzovoort) om mensen te helpen hun levenswijze aan te passen. (Vlaamse regering, 2019, p. 78)

72

Daaruit blijkt dat concepten zoals effectiviteit en efficiëntie aan belang winnen. Dit komt tot uiting in een stijgend en soms zelfs verplicht gebruik van Health Technology Assessments (HTA) en KEA/KNA. Hiervoor werd reeds de discussie omschreven omtrent de ICER drempelwaarde. Ondanks de moeilijkheden die gepaard gaan met een gezondheidseconomische evaluatie is het aangewezen om dergelijke evaluaties uit te voeren aangezien de stijging van uitgaven voor gezondheidszorg, met 50 tot 70%, voornamelijk te wijten is aan nieuwe vaak hoogtechnologische en dure behandelingen. HTA (veiligheid en effectiviteit onderzoeken) en in het verlengde daarvan gezondheidseconomische evaluaties (kosteneffectiviteit onderzoeken) winnen aan belang aangezien overheden alle burgers toegang willen verlenen tot deze nieuwe behandelingen en technieken zonder de budgettaire limieten te overschrijden (KCE, z.d.; Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen, 2012). Daarnaast wordt het lokale niveau belangrijker met het oog op het versterken van hun invloed op de gezondheid van hun burgers. Dit komt tot uiting in bijvoorbeeld de nieuwe financiële ondersteuning van €1,5 miljoen voor lokale besturen om een lokaal preventiebeleid uit te werken en in de praktijk uit te voeren. Hoewel er tevens sprake is van een verhoging van de middelen, is daar vooralsnog weinig van te merken. In december werd aangekondigd dat tal van organisaties samen zo’n €1 miljoen zouden moeten besparen, maar dit werd later gedeeltelijk teruggeschroefd voor bijvoorbeeld kankeropsporing en voor organisaties in de preventieve mentale gezondheidszorg. Voor andere organisaties, zoals de Diabetes Liga, blijven de besparingsmaatregelen gelden. Vlaanderen lijkt dus opnieuw enkele stappen achteruit te zetten terwijl ons land internationaal gezien al achterop hinkte wat betreft de financiering van preventiebeleid. En laat preventie nu net een belangrijke factor zijn aangezien bijvoorbeeld kosten voor ziekte kunnen vermeden worden, de productiviteit van de bevolking kan toenemen, absenteïsme van het werk kan afnemen en het kan leiden tot een aanzienlijke verhoging van de levenskwaliteit. De volgende jaren zouden de middelen voor preventie moeten stijgen met €9,5 miljoen, er valt dus af te wachten hoe deze middelen besteed zullen worden (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2019a; Daue & Crainich, 2008; Sleiderink, 2020; Remy et al., 2017; Serxner, Gold, & Bultman, 2001). Tot slot was er tot voor kort in Vlaanderen geen sprake van een geïntegreerde aanpak ter preventie van DMT2, maar eerder van losse projecten waarvan de kwaliteit niet altijd gegarandeerd kon worden. Met het HALT2Diabetes project lijkt Vlaanderen een grote stap in de juiste richting te zetten. Het pilootproject heeft onder meer aangetoond dat de tweestapsscreening nuttig is voor de doelgroep van personen ≥45 jaar, dat de FINDRISC- vragenlijst een eenvoudige, snelle, goedkope, laagdrempelige en non-invasieve tool is om personen met een verhoogd risico op DMT2 of cardiovasculaire aandoeningen op te sporen en dat de HALT2Diabetes methodiek te verkiezen valt boven andere losse acties (Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek, 2016). Ondanks de positieve resultaten die blijken uit het pilootproject is het momenteel nog niet mogelijk om de kosteneffectiviteit van het programma te bepalen. Aangezien de uitrol over heel Vlaanderen nog in zijn kinderschoenen staat en er nog

geen resultaten bekend zijn over de impact van deze methodiek op het voorkomen van DMT2 in Vlaanderen, is het nog koffiedik kijken.

Zonder het vraagstuk met betrekking tot de kosteneffectiviteit te kunnen beantwoorden, blijkt dat beleidsmakers in Vlaanderen een groot vertrouwen hebben in de HALT2Diabetes methodiek aangezien er schaarse middelen worden toegekend aan de implementatie ervan over heel Vlaanderen. Over de mate van financiering kan er eindeloos gediscussieerd worden, maar het staat vast dat een stijging van de middelen voor preventie geen overbodige luxe zou zijn.

74