• No results found

3. Urban Living Labs in het perspectief van transitiemanagement en transitiepotentieel

3.8 Conclusie

In dit hoofdstuk is aan de hand van het MLP in paragraaf 3.2.1 voorts beschreven dat ULL’s gepositioneerd kunnen worden op het niveau van niches. In elke transitie zijn er periodes waarin de niches ‘de strijd aangaan’ met het regime (Van der Hoeven, 2010, p. 31). Vanuit het transitiemanagementconcept, dat is beschreven in paragraaf 3.6, worden ULL’s niet als geïsoleerde instrumenten gezien om transities aan te wakkeren, maar als onderdeel van de bredere governancebenadering bestaande uit de strategische, tactische en operationele activiteiten. Net als bij elk project blijkt uit het ULL-concept vanuit transitieperspectief dat een goede voorbereiding cruciaal is. De concepten transitiearena en ULL zijn vergelijkbare concepten gebleken, omdat beide gevormd worden door ‘koplopers’ en aan de basis staan van de gewenste transitie. Daarnaast spelen experimenten een cruciale rol binnen transitiemanagement, omdat deze mogelijkheden bieden om op kleine schaal te zoeken naar en te leren over mogelijke bijdragen aan het oplossen van complexe duurzaamheidsvraagstukken (Kemp & Van den Bosch, 2006, p. 44). Naast het stellen van ULL’s tegenover het regime kan geconcludeerd worden dat het daarnaast van belang is dat regimeactoren deel uitmaken van ULL’s, willen ULL’s tot transities kunnen leiden. Tot slot moet de evaluatie van alle activiteiten binnen ULL’s leiden tot verdieping, verbreding en opschaling van de experimenten.

Aan de hand van de bovenstaande theoretische uitwerking kan gesteld worden dat het vanuit de benoemde theorie niet mogelijk is om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag:

Welke activiteiten in transitiemanagement bepalen het transitiepotentieel van Urban Living Labs in de Metropoolregio Amsterdam?

In deze scriptie wordt het transitiepotentieel van drie ULL’s onderzocht. In deze introductie is transitiemanagement een geschikt raamwerk gebleken om afwegingen te maken met betrekking tot dit transitiepotentieel. Het transitiepotentieel kan worden gemeten aan de hand van de voorwaarden die zijn besproken in paragraaf 3.7. Om tot een antwoord te komen zal onderzoek gedaan moeten worden naar de manier waarop de ULL’s de governance-activiteiten inrichten en zal moeten worden geanalyseerd wat de organisatie van transitiemanagement vertelt over het transitiepotentieel.

4. Onderzoeksmethode

4.1 Introductie

Om het transitiepotentieel van de governance-activiteiten van ULL’s in de Metropoolregio Amsterdam bloot te leggen, wordt gebruikgemaakt van een kwalitatief onderzoeksontwerp en een deductieve benadering gehanteerd. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens besproken: de resultaten van de casestudie, de wijze waarop de drie cases zijn geselecteerd, de selectie van respondenten en informatie over de analyse alsmede de generaliseerbaarheid en validiteit van dit onderzoek. Zoals eerder genoemd staat de volgende onderzoeksvraag centraal in dit onderzoek:

Welke activiteiten in transitiemanagement bepalen het transitiepotentieel van Urban Living Labs in de Metropoolregio Amsterdam?

4.2 Dataverzameling

Er is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethode om data te verzamelen en analyseren over het transitiepotentieel van ULL’s aan de hand van transitiemanagement. Een kwalitatieve benadering wordt geprefereerd boven een kwantitatieve wanneer een nieuw fenomeen (ULL’s) wordt onderzocht en de onderzoeker antwoorden probeert te vinden op ‘waarom’- en ‘hoe’-vragen (Yin, 2014). Een kwalitatieve onderzoeksmethode staat toe dat er ruimte is voor de interpretatie van respondenten en gegevens (Bryman, 2012, p. 408) en de onderzoeker de te onderzoeken werkelijkheid en fenomenen die zich voordoen probeert te begrijpen vanuit het perspectief van de betrokkenen (Jonker & Pennink, 2000, p. 46-47, 49). Het hanteren van een kwalitatieve onderzoeksmethode maakt het mogelijk om de praktische en ethische overwegingen onderliggend aan verschillende activiteiten in ULL’s bloot te leggen, net als de factoren die zorgen voor spanningen gedurende het transitieproces.

In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek staan definities van concepten in kwalitatief onderzoek niet vast, maar zijn deze interpretabel. Zoals Blumer (1954) stelt voorzien concepten de onderzoeker van een “algemene richting van referentie en begeleiding bij het benaderen van empirische gevallen” (p. 7). Dit is in deze scriptie met name van belang bij het concept ULL, omdat er geen eenduidige definitie voorhanden is. Daarnaast is interpretatie van concepten enigszins van belang bij het concept transitiemanagement en de bijbehorende vier governance-activiteiten, die in dit onderzoek – net als in het wetenschapsveld van transitietheorie – niet gezien moeten worden als gefixeerde begrippen, maar als richtinggevend voor de manier waarop een bepaald fenomeen wordt onderzocht en het onderzoek wordt gestructureerd. Het begrip transitiepotentieel is eveneens interpretabel, omdat het succes van ULL’s niet alleen wordt gevonden in objectieve waarnemingen, maar ook in subjectieve waarnemingen (zoals het vermogen om sociaal te leren).

Daarnaast wordt kwalitatief onderzoek gebruikt als de onderzoeker weinig invloed heeft op de gebeurtenissen en een verkenning wil doen naar de condities waarin bepaalde uitkomsten zich voordoen (transitiepotentieel) en de mechanismen aan de hand waarvan deze uitkomsten zich

voordoen (transitiemanagement) – in tegenstelling tot het “ontdekken van de frequentie van deze uitkomsten en condities” (George & Bennett, 2005).

In dit onderzoek is gekozen voor vier onderzoeksstrategieën: literatuurstudie, documentenanalyse, interviews en meervoudige casestudie.

De literatuurstudie heeft ertoe geleid dat de concepten die in dit onderzoek gebruikt worden de analyse van het transitiepotentieel voldoende theoretisch onderbouwen. Hoewel het veld wetenschapsveld van transitietheorie en die van de opkomst van ULL’s relatief nieuw is, is er voldoende gepubliceerd over beide. De publicaties over ULL’s zijn veelal beschrijvend van aard, maar dit was voldoende om tot categorieën en veronderstellingen te komen.

De documentanalyse is relevant gebleken om inzicht te verkrijgen in de governance- activiteiten en organisatie van de drie ULL’s.

Er zijn negen diepte-interviews afgenomen met een semigestructureerd karakter. Interviews worden door Hesse-Biber en Leavy (2006) als waardevol beschouwd, omdat respondenten door het doen van interviews de mogelijkheid krijgen om hun persoonlijke verhaal, kennis en perspectief over te dragen en te verduidelijken (p. 78). De interviews zijn afgenomen in de werkomgeving van de respondent. De respondenten zijn voorafgaand aan de interviews bekendgemaakt met het onderzoek en het doel van het interview. Een vooraf gestuurde vragenlijst (bijlage 2) maakte het mogelijk voor de respondent om de governance-activiteiten te bestuderen, maar was niet noodzakelijk ter voorbereiding op het interview. Er is vooraf geen tijdsduur afgesproken voor de interviews, maar de interviews duurden gemiddeld 50 minuten. Verder zijn er geluidsopnames gemaakt tijdens de interviews, zodat de aandacht van de onderzoeker volledig bij het bevragen van de respondent lag en er goed kon worden geluisterd. De geluidsopnames zijn direct afgeluisterd, getranscribeerd, geanalyseerd en gecodeerd.

4.3 Casestudie

Om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag, is daarnaast gebruikgemaakt van een meervoudige casestudie. Een meervoudige casestudie wordt gebruikt als in de te onderzoeken cases bepaalde verschijnselen of gebeurtenissen in de praktijk voorkomen en je die wilt vergelijken (Baarda, De Goede & Teunissen, 2005, p. 123) en onderzoeken in hun natuurlijke setting (Benbasat, Goldstein & Mead, 1987). De bruikbaarheid van meervoudige casestudie naar het transitiepotentieel van ULL’s, wordt gevonden in Baarda, De Goede en Teunissen (2005), die de methodologie toepassen in gevallen waarbij “de te onderzoeken verschijnselen min of meer dezelfde zijn, maar dat juist de omstandigheden, condities en contexten van de gekozen cases die je wilt onderzoeken variëren” (p. 123). De resultaten van dit onderzoek kunnen een basis vormen voor latere onderzoeken naar ULL’s, zij het in andere omgevingen.

Volgens de typering van Baarda, De Goede en Teunissen (2005) wordt in dit onderzoek een casestudie gedaan naar een proces of ontwikkeling (p. 116). In dit onderzoek wordt namelijk een

nieuw fenomeen (opkomst ULL’s) onderzocht en de manier waarop de ontwikkeling van niches naar mainstream mogelijk kan worden gemaakt door de verschillende governance-activiteiten (oftewel proces).

Bovendien maakt een casestudie het mogelijk om de casussen voor te stellen als systeem en onderscheid te maken tussen elementen, ordening en samenhang tussen die elementen, processen, functies en doelen (idem, p. 118), wat aansluit bij het wetenschapsveld van de transitietheorie dat is gebaseerd op systeemdenken (Grin, Rotmans & Schot, 2010, p. 11).

4.4 Caseselectie

Het startpunt voor de casestudie was de database van het European Network of Living Labs (ENoLL). In dit onderzoek is ervoor gekozen om het transitiepotentieel van ULL’s te onderzoeken in de context van duurzame ontwikkeling van steden, waarbinnen geëxperimenteerd wordt met sociale en technologische innovaties in de Metropoolregio Amsterdam. De database van het ENoLL leverde op basis van deze voorwaarden geen resultaten op. Vervolgens is gebruikgemaakt van een zoekmachine. Op basis van verschillende termen, waaronder ‘living lab’, ‘urban living lab’, ‘urban lab’, ‘sustainable lab’, ‘proeftuin’, ‘stedelijk laboratorium’, ‘stedelijk lab’, ‘experimenteren’, ‘experimenteerruimte’ in combinatie met ‘Amsterdam’, ‘gemeente Amsterdam’, ‘Metropoolregio Amsterdam’ (inclusief desbetreffende 33 gemeenten1) leverden enerzijds resultaten op van ULL’s die niet (meer) actief zijn (zoals Amsterdam Living Lab) en anderzijds vier ULL’s die actief zijn in de gemeente Amsterdam die voldoen aan bovengestelde voorwaarden. De actieve ULL’s worden gevonden in verschillende stadsdelen: in Noord bevindt zich Circulair Buiksloterham; in Nieuw-West bevindt zich City-zen; in Zuidoost bevindt zich Energiek Zuidoost en de Amsterdam ArenA (dat onderdeel blijkt van Energiek Zuidoost); en in Zuid bevindt zich The Green Living Lab. Er is gekozen voor de eerste drie ULL’s, omdat de laatste niet voldoende online informatie kon verschaffen over zijn locatie, activiteiten, doelstellingen en coördinatie.

De drie ULL’s, Circulair Buiksloterham, Energiek Zuidoost en City-zen Nieuw-West, bevinden zich verspreid in Amsterdam. De ULL's bevestigen dat het concept ULL's een relatief nieuw fenomeen is. De ULL’s bestaan namelijk niet langer dan vier jaar, waarvan Circulair Buiksloterham en City-zen Nieuw-West slechts twee jaar in de huidige vorm. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de analyse van het transitiepotentieel van de ULL’s aangezien transities gewoonlijk twee generaties in beslag nemen (Loorbach & Rotmans, 2006, p. 190). Desalniettemin maakt deze evaluatie het mogelijk om succesfactoren en uitdagingen te signaleren zodat het proces vroegtijdig kan worden bijgestuurd. De ULL’s binnen dit onderzoek hebben in alle gevallen een gebied benoemd tot de schaal waarop geëxperimenteerd wordt met innovaties ten behoeve van duurzame transities. In

1 De volgende gemeenten maken deel uit van de Metropoolregio Amsterdam: Aalsmeer, Almere, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Beverwijk, Blaricum, Bloemendaal, Diemen, Edam-Volendam, Gooise Meren, Haarlem, Haarlemmerliede-Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Hilversum, Huizen, Landsmeer,

de gebieden wordt aan de hand van een verscheidenheid aan projecten geëxperimenteerd: van het ontwikkelen van een serious game om jongeren te betrekken bij het besparen van energie tot de energierenovatie van minstens zevenhonderd woningen in Amsterdam. De respondenten gaven aan dat de experimenten zijn afgestemd op de kenmerken en mogelijkheden in het gebied. In het geval van City-zen Nieuw-West, bijvoorbeeld, wordt in het gebied gewoond en daarom met name geëxperimenteerd met de energiebezuiniging van huishoudens. In Energiek Zuidoost ligt de focus van de transitie met name op het meekrijgen van grote marktpartijen die in het gebied zijn gevestigd, zoals Amsterdam ArenA, ING Bank, AMC ziekenhuis, IKEA en een datacentrum. Deze marktpartijen worden beschouwd als de meest vervuilende partijen in het gebied, maar ook gezien als inspirerende en leidinggevende actoren voor de stroom mensen die het gebied dagelijks trekt. De projecten Energiek Zuidoost en City-zen Nieuw-West zijn ontstaan naar aanleiding van twee Europese calls. Deze Europees gesubsidieerde projecten verschillen daarom in termen van governance met Buiksloterham. Dit verschil zou getypeerd kunnen worden als top-down geïnitieerde ULL's tegenover een bottom-up geïnitieerde ULL.