• No results found

3. Dromen uit casestudy Spangen

3.6 Conclusie: kijken, luisteren, begrijpen

In paragraaf 3.2 is omschreven welke sociale spanningen aanwezig zijn of worden ervaren door bewoners in Spangen.

Wanneer ik nog eens terugkijk op paragraaf 3.3, en meekijk over de schouders van

wijkbewoners en meedenk over hoe zij de wijk het liefst zouden zien, zie ik: vrouwen die veilige speeltuinen willen voor hun kinderen, nette Nederlanders die een hekel hebben aan het grofvuil dat overal in de wijk op straat wordt gezet, en haast iedereen die de problemen van junks en prostitutie zat is. Echt cultuurbepaald lijken de voorkeuren voor ruimtelijke inrichting op fysiek, functioneel niveau niet.

Figuur 11: Workshops onder wijkbewoners: het verzamelen van verhalen en wensen. Een multicultureel Utopia bereiken door de pure inrichting van de gezamenlijke buitenruimte alleen –dus in functionele zin- lijkt inderdaad onmogelijk omdat wensen van bewoners niet overeenstemmen, maar niet zozeer door verschil in culturele identiteit.

Wanneer ik me richt op het proces van multiculturele planning, terugkijkend op paragraaf 3.4, zie ik Nederlanders die weigeren zich in te leven in alles wat niet binnen hun straatje past of overlast veroorzaakt. Ze weigeren te bedenken hoe die overlast komt, en of mensen met een andere cultuur, leef- of denkwijze hun redenen hebben voor hun gedrag.

Turken gaan vooral voor de gemeenschap onderling, maar geven anderen ook hun plek. Alleen wanner inbreuk wordt gedaan op hun symbolische en religieuze belangen gaan ze ten strijde. Marokkanen zijn minder vredelievend wanneer het mensen met een andere leefwijze betreft. Nederland is ‘vol’, en het recht van de sterkste geldt dan toch. Sociale interactie komt minder aan bod dan bij Turken.

Hierbij moet worden meegenomen, wat al in paragraaf 3.3 is gesteld, dat de generatie ook kan meespelen. In de workshops was de situatie dat de Turken een stuk jonger waren dan de Marokkanen, die toch wel in de 50 waren. Wellicht dat de Turken beter zijn geïntegreerd in de Nederlandse of Multiculturele samenleving en meer hebben leren omgaan met andere culturen en het accepteren van elkaar als onderdeel van dezelfde leefwereld.

Het knelpunt bij het samenbrengen van de verschillende culturen in een wijk lijkt het

onvermogen tot inleven in elkaars leefwereld, waardoor betrokkenheid laag is, sociale interactie ontbreekt, en conflicten gemakkelijk ontstaan. Deze knelpunten hoeven niet eens

cultuurbepaald te zijn, maar komen ook naar voren door sociale status, leefstijl en generatie. Sociale interactie, betrokkenheid, sociale cohesie – dat lijken in elk geval de sleutelwoorden tot succes.

FORUM stelt bijvoorbeeld: “Investeren in fysieke buurtverbetering heeft alleen zin als tevens veel aandacht wordt gegeven aan sociale structuur.” Het proces moet worden gezien als belangrijke stap in het opbouwen van positievere relaties tussen buren onderling en tussen bewoners en instanties. 187 Sandercock zegt hier zelf over: ‘In multicultural societies, composed of many different cultures each of which has different values and practices, and not all of which are entirely comprehensible or acceptable to each other, conflicts are inevitable. In the absence of a practice of intercultural dialogue, conflicts are insoluble except by the imposition of one’s culture’s view on another society of cultural enclaves and de facto separatism is one in which different cultures do not know how to talk to each other, are not interested in each other’s well- being, and assume that they have nothing to learn and nothing to gain from interaction.... A pragmatic argument188 then, is that intercultural contact and interaction is a necessary condition for being able to address the inevitable conflicts that will arise in multicultural societies.’189 Donald stelt: ‘We don’t need to share cultural traditions with our neighbours in order to live alongside them, but we do need to be able to talk to them, while also accepting that they may remain strangers (as we will).’190

De vraag die dan bij de pragmatische visie naar voren komt is, of dat sociale proces afhankelijk is van culturele identiteit. Jan Maas van Deelgemeente Delfshaven stelde dat allochtonen die gemeenschapszin veel meer in zich hebben dan Nederlanders - wat impliceert dat allochtonen beter zijn in sociale cohesie. Aad Biesheuvel van het Woning Bedrijf Rotterdam stelt echter dat sociale cohesie onder allochtonen laag is. Sandercock wilde juist met haar luisteren culturele verschillen overkomen door iedereen, allochtoon of autochtoon, invloedrijk of juist niet, aan het woord te laten. Dit onderwerp zou ik graag onderwerpen aan een vervolgonderzoek.

Terugkomend op bovenstaand citaat van Sandercock: hoewel Utopia door fysieke inrichting in Spangen geen directe optie blijkt, is sociale interactie in de zin van het bij elkaar zetten van mensen ook niet genoeg. Wanneer men simpelweg niet de moeite wil nemen om naar elkaars verhalen te luisteren, zal men om tafel blijven zitten zonder verder te komen. Met luisteren alleen, als een poldermodel, waarbij alle wensen op tafel komen, zijn we er nog niet. In paragraaf 3.5 heb ik uitgewerkt dat het luisteren daarom verder moet gaan dan het horen van planner of bewoners alleen. Alle zintuigen, ja, de hele leef- en belevingswereld moet erbij betrokken zijn. Dan gaat men op weg naar het Utopia waar de sociale processen de weg naar het doel Utopia vormen, via de weg van een proces: een geleidelijke verandering.

De planner komt toch weer in het verhaal terug. Hij neemt de kennis uit de ivoren toren mee, niet de modellen voor ideale inrichting, maar de kennis van interculturele groepsgesprekken, en vooral de kennis om zintuigen te openen – ook van zichzelf.

Op weg naar Utopia zullen altijd hindernissen op de weg worden gevonden, zoals het taalprobleem191, en het probleem dat moslimvrouwen en -mannen vaak apart van elkaar activiteiten willen ondernemen. Sandercock stelt dat ‘There are clear limits to how far

‘community cohesion’ can become the basis of living with difference.”192 Welke dat precies zijn, en hoe we zo ver mogelijk richting Utopia kunnen komen, is de vraag. Hiervoor zou echter in elk

187

Nelissen, H. (2001), p. 1-28. 188

Inderdaad mijn argument, zie mijn positiebepaling en conclusie. 189

Sandercock, L. (2003), p. 87-88, 190

Donalds (1999), p.151, geciteerd in Sandercock, L. (2003), p. 88-89. 191

VROM burgerplatform (2004), p. 8. 192

geval vervolgonderzoek nodig zijn. In mijn casestudy ben ik niet toegekomen aan het proces, maar het lijkt me een mooie uitdaging om over een paar maanden in aan het werk te gaan. Een stap verder, tenslotte, is te bezien in hoeverre de fysieke inrichting van de ruimte invloed heeft op de sociale processen en op het luisteren. Ik wil met deze conclusie namelijk niet beweren dat de functionele inrichting van de ruimte er helemaal niet toe doet. Groen,

bijvoorbeeld, schijnt invloed te hebben op bewoners. ‘Eindeloze rijen grijze flats, omgeven door een vlakte van beton en modder. Daar wordt niemand vrolijk van. Enkele bomen er omheen maken de omgeving niet alleen aantrekkelijker, het is ook nog goed voor de sociale banden tussen de buurtbewoners,’ zo blijkt uit een onderzoek van de Amerikaanse onderzoekster Frances Kuo.193 Maar ‘de mogelijkheden van architectonische en stedenbouwkundige

vormgeving om contacten tussen buren en buurtbewoners te genereren en te stimuleren blijken uiterst beperkt.’194 Vergelijk ook het ideaal van Brinkman met zijn sociale arbeiderscomplex het Justus van Effenblok. De fysieke planning van de ruimte draagt zeker als rekening wordt gehouden met de multiculturele kenmerken van een locatie bij aan de beleving van de ruimte, en ook de functionele inrichting van de ruimte is dan een stap op weg naar een multicultureel Utopia. Een erg interessant vraagstuk, waar ik in mijn casestudy niet voldoende aan toe ben gekomen, maar wat ik graag aanbeveel voor vervolgonderzoek.

Ik kom uit op de gulden middenweg van multiculturele planning: zowel de fysieke planning als het proces van luisteren doen er toe op weg naar Utopia.

In het volgende hoofdstuk, de conclusie, wil ik de casestudy uit dit hoofdstuk linken aan hoofdstuk 1: de theorie.

193

Kuo, F. (1998), p. 12. 194