• No results found

met voorbeelden Place Non-Place

Afbeelding 8. De buitenkant van Batavia Stad doet zich aan als een fort Bron: eigen foto, april 2012.

3.3 Voorbij de commercialisering

De Amerikaanse stadssocioloog Ray Oldenburg gebruikte in zijn invloedrijke boek ‘The Great Good Place’ (1989) het begrip ‘third place’ om het belang aan te duiden van informele plekken waar mensen samenkomen. Volgens Oldenburg vindt er de kern van het publieke leven plaats. Het zijn plekken waar iedereen mag komen en waar er geen regels zijn over toegang. Waar vrijheid is en een gevoel van warmte. In de laatste decennia is de commercialisering in onze openbare ruimte erg toegenomen. Een fastfoodrestaurant kan volgens Ritzer (2004) moeilijk een ‘third place’ worden. Uitsluiten doet hij het echter niet. Gebruikers hebben immers de kwaliteit en mogelijkheden de omgeving te beïnvloeden. De consument vindt authenticiteit erg belangrijk. Het eigen winkelcentrum is voor de meeste aankopen nog altijd het referentiekader. Lokale winkels zijn daarbij een aanvulling op een binnenstad met nationale of internationale ketens. En grote, internationale winkelketens passen hun assortiment vaak aan op de lokale behoeften, zoals de McKroket van McDonalds in Nederland (CBW-MITEX, 2010). De interactie van het globale met het lokale produceert iets nieuws. Globalisering en lokalisering gaan hierbij hand in hand. De uitkomst van deze transformatie wordt vaak onder de term glocalisering aangeduid (Ritzer, 2004).

Veel betrokken wereldbewoners hebben initiatief genomen om hun eigen draai te geven aan de ruimte om hen heen. Dat uitte zich in de jaren ’70 al in het oprichten van vrijplaatsen. Daar werd gestreden tegen kapitalisme, materialisme en sociale segregatie om zo een alternatief te bieden voor de consumptiemaatschappij. In deze dorpen werden mensen opgenomen die elders in de

maatschappij hun draai niet konden vinden: ongehuwde moeders, werkloze jongeren, dak- en thuislozen, verslaafden en immigranten (Donkers & Van Poppel, 2012). Met de komst van de financiële crisis in de voornamelijk Westerse landen, staat het kapitalisme in zijn huidige vorm opnieuw onder druk: ‘Het systeem van steeds meer consumeren, privatiseren en lenen is

onhoudbaar en verwoestend, het creëert inkomensverschillen en is allesoverheersend. Bovendien keert het zich tegen de democratie en het publieke domein’ (Boedeltje, 2012, p. 30).

Al ruim voor de huidige crisis maakte de Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber (2007) duidelijk dat er nadelen en zelfs gevaarlijke uitwassen inherent zijn aan consumentisme: de langzame krimp van de publieke ruimte en het sociale contract. Identiteitsvorming op basis van functies en gemeenschap is vervangen door meer fluïde vormen van identiteitsproductie. Netwerken

organiseren zich rond het individuele lichaam (Boutellier, 2011). Of anders gezegd, privatisering leidt tot individualisme, waarbij mensen als een optelsom van individuele wensen en belangen worden gezien en niet meer als een gemeenschap van burgers met een algemene behoefte die niet in geld of belangen uit te drukken is (Boedeltje, 2012). Sociale cohesie staat dan ook steeds meer onder druk. Mensen bemoeien zich steeds minder met elkaar (Eijssen, 2012).

De onttakeling van oude sociale structuren door de consumptiemaatschappij gaat echter niet zonder slag of stoot. Er is onbehagen en verzet. In zijn boek ‘The Power of Identity’ (1997) beschrijft Castells de tegenbewegingen die de netwerksamenleving oproept. Hedendaagse samenlevingen organiseren zich op een nieuwe wijze. Velen organiseren zich rond religie, etniciteit en nationaliteit. Er ontstaan ook nieuwe collectieve identiteiten, zoals de milieubeweging (Boutellier, 2011). Een ander voorbeeld is de opkomst van streekproducten in restaurants. Volgens Zygmunt Bauman (in: De wereld 10 jaar na 9/11, 2011) nemen we een nieuwe houding aan ten opzichte van zekerheid, op basis van vertrouwen en gemeenschap. Een groeiende groep mensen creëert vanaf september 2011 onder de noemer Occupy Movement samen een publieke ruimte om de toenemende ongelijkheid aan de kaart te stellen.

Deze initiatieven zijn ook een roep tegen de afbraak van de publieke ruimte. De televisiereeks de ‘Slag om Nederland’ (2012) heeft zich niet voor niets ten doel gesteld om Nederland weer terug te geven aan de Nederlanders. Mensen zijn op zoek naar veiligheid, gemeenschap, geborgenheid en menselijke waarden. Ze trachten een ruimte te vinden waar ze vrijwillig en ongedwongen zichzelf kunnen zijn (Boedeltje, 2012). De eigen omgeving staat voor continuïteit en stabiliteit in een

onzekere wereld (Lynch, 1960). Of zoals Hubbard (2006, p. 179) zegt: ‘Notions of place (history, culture, environment etc.) are becoming more important in the period of globalisation’.

Een groot deel van ons leven speelt zich af in de buurt. In de wijk van onze stad, op de plaatselijke markt, in het centrum van het dorp. Die nabije omgeving is voor veel mensen het kloppend hart van hun bestaan, belangrijk voor de sociale contacten en essentieel voor het ontplooien van culturele en sportieve activiteiten (Eijssen, 2012). Het is hier waar je gemeenschap ervaart en waar de angst voor het onbekende weg kan worden genomen. Voornamelijk spontaan, bij ontmoetingen op straat of bij de winkel, waar de dagelijkse wegen van mensen elkaar kruisen. Steel (2011, p. 140) ziet de straat als metafoor van de gezamenlijke en gedeelte ruimte waarmee mensen zich identificeren en waar zij een belang in hebben: ‘straten zijn de bouwelementen van steden en vormen daarmee de basis van het stedelijke publieke domein’. Waar sociale voorzieningen (zoals onderwijs, gezondheidszorg en een bibliotheek) ontbreken, ontstaan in lokale gemeenschappen vaak nieuwe initiatieven. Zo zijn er tegenwoordig gemeenschappelijke tuinen waar mensen samen lokale producten verbouwen die worden verkocht op de boerenmarkt (Boedeltje, 2012).

Op bestuurlijk niveau zijn er meer initiatieven voor het samenwerken van lokale overheden. Gemeenten komen erachter dat niet alle problemen op te lossen zijn binnen de stadsgrenzen en dat ze niet alles alleen af kunnen. Samenwerking kan tot stand komen via een regionale samenwerking. Vaak is dit met het doel om meer competitief en attractief te worden op hoger schaalniveau, maar soms ook vanwege het feit dan men beseft dat er veel overeenkomsten zijn. Zo is er bijvoorbeeld het Cittaslow-keurmerk voor gemeenten met minder dan 50.000 inwoners die op het gebied van

leefomgeving, landschap, streekproducten, gastvrijheid, milieu, infrastructuur, cultuurhistorie en behoud van identiteit goed scoren. Er kan ook op een vriendschappelijke basis samenwerking ontstaan met steden op afstand, zoals bij het aangaan van een stedenband met een partnerstad (Hubbard, 2006).

Desalniettemin blijven dit soort initiatieven vaak te klein om echt invloed uit te oefenen. Bauman stelt daarom dat we te maken hebben met ‘een lokale politiek zonder macht en een machtige globalisering zonder politiek’ (Bauman, 2009). Waar deze gedachten in tijden van globalisering in ieder geval wel toe hebben geleid is dat we bewust om moeten gaan met de omgeving. Er is een herwaardering van de eigen regio. Waar voorheen alles wat van verder kwam leuk, mooi en spannend was, is er nu meer belang naar alles van wat dichtbij komt. Zo pleiten Musterd en Murie (2010) ervoor dat bestuurders het verleden van een stad zoveel mogelijk in stand houden. Het verleden van een stad bepaald mede wat er in de toekomst mogelijk is. Er moet worden aangesloten bij de sectoren of unique selling points waarin de stad uitblonk of uitblinkt.

In tijden van globalisering is er dus een drang naar lokale verbinding. Eric Luiten (2006, p. 3)

omschrijft deze trend als volgt: ‘de globalisering duwt mensen in een richting van reflectie, van een actieve zoektocht naar vaste punten, van herinnering als stuurman van het proces’. Metz (2002, p. 106) omschrijft dat het gaat ‘om het vasthouden van het terloopse, het alledaagse, het argeloze, dat een stad van een toeristisch concept onderscheidt’. Een stad moet juist vol leven en verrassingen zitten. Dat maakt een stad eigen en uniek. Eenvormigheid zijn we met zijn allen steeds meer beu (Anches, 2012). Pim van den Berg (in: Anches, 2012, p. 39): ‘Alles draait om de basis. De eigenheid, het DNA van steden, dat moeten we meer koesteren en waarderen’. De plek of plaats doet er dus wel degelijk toe. Dat maakt de vraag relevant in hoeverre FOCs puur en alleen uitingen zijn van commercialisering. Is een FOC een non-place of heeft een FOC wel degelijk authentieke

eigenschappen en een lokale binding? In de volgende hoofdstukken zal hierop antwoord worden gegeven.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN