• No results found

Enquête I. Raemakers, T Peeters (Stichting Bargerveen) en F van der Meer Inleiding

3. Bottlenecks in levenscyclus i.r.t ver-thema’s Algemeen

De mogelijkheden voor libellen in het duingebied worden in belangrijke mate beïnvloed door het zoutgehalte en het klimaat. Weinig libellensoorten zijn bestand tegen (zwak)brakke omstandigheden. Zilte duinvalleien en -plasjes zijn hierom

soortenarm. Open gelegen duingebieden en de Waddeneilanden zijn duidelijk minder soortenrijk dan de meer begroeide (vastelands)duinen. Hoewel deze aspecten niets te maken hebben met de ver-thema’s zijn het wel belangrijke bottle-necks voor libellen in het duinlandschap.

Verzuring van wateren is in het duinlandschap vormt voor libellen vrijwel geen bedreigingen. Veel wateren worden gevoed door grondwater of worden gebufferd door het aanwezige kalk. Zelfs in de kalkarme duinen zijn veel plasjes neutraal (Manger, 1999).

Zwervende pantserjuffer

Voortplanting vindt plaats in ondiepe, en daardoor snel opwarmende, wateren zoals heidevennen, duinplasjes en ondiepe oeverzones van grotere plassen. De eieren worden vaak afgezet op droogstaande water- en oeverplanten. Er worden zelfs eieren afgezet op geheel drooggevallen plaatsen. Hierbij wordt een toekomstige natte periode geanticipeerd. Voor de eileg worden vele plantensoorten gebruikt, maar de voorkeur gaat uit naar smalbladige, middelhoge oeverplanten als russen, waterbiezen en zeggen. De eieren overwinteren, waardoor de plasjes gedurende de hele winter droog mogen staan. In het ondiepe en snel opwarmende water ontwikkelen de larven zich razendsnel om voor de zomerdroogte uit te sluipen.

• Verlaging van de grondwaterstand waardoor vochtige duinvalleien en ondiepe plasjes permanent droog vallen

• Toenemende successie van natte duinvalleien en ondiepe plasjes, plaatselijk versneld door een te voedselrijke situatie of “inundatiestress” (zie Koerselman, 1991).

• Afname van verstuiving

De zwervende pantserjuffer komt ook in zeer open duingebieden voor is derhalve vrij ongevoelig voor sterke wind. De zwervende pantserjuffer is waarschijnlijk sterk positief beïnvloed door de warme zomers in de afgelopen tien jaar. Enerzijds konden de dieren in deze warme en zonnige zomers ver zwerven (bijvoorbeeld in 1994), anderzijds warmen de ondiepe plasjes sneller op in voorjaar wat de ontwikkeling van de larven versneld.

Geelvlekheidelibel

De geelvlekheidelibel plant zich voort op diverse ondiepe plasjes en laagten op de duin- en binnenlandse zandgronden. Net als bij de zwervende heidelibel overwinteren

de eieren, een strategie waarmee ze uitstekend uit de voeten kunnen op opdrogende wateren. De geelvlekheidelibel vertoont goed ontwikkeld zwerfgedrag. Mede

hierdoor fluctueren de aantallen van jaar tot jaar. De bottlenecks zijn dezelfde als die voor de zwervende pantserjuffer.

• Verlaging van de grondwaterstand waardoor vochtige duinvalleien en ondiepe plasjes permanent droog vallen

• Toenemende successie van natte duinvalleien en ondiepe plasjes, plaatselijk versneld door een te voedselrijke situatie of “inundatiestress” (zie Koerselman, 1991).

• Afname van verstuiving

Bruine winterjuffer

De bruine winterjuffer is een nieuwkomer in de duinen. De recente opmars in Nederland, en ook in de duinen heeft waarschijnlijk voor een groot deel onder

invloed van de warme zomers plaatsgevonden. Er zijn geen bottle-necks aan te wijzen voor de bruine winterjuffer, maar het optreden van voedselrijke verlandingsvegetaties met lisdodde in ondiep water heeft deze soort zeker niet benadeeld. In de rottende plantenresten van voornamelijk grote lisdodde worden de eieren afgezet.

Gewone pantserjuffer

De gewone pantserjuffer is in het binnenland een zeer algemene soorten van vennen en andere voedselarme wateren. In de duinen zijn de aantallen duidelijk lager als in het binnenland. Wateren waar de gewone pantserjuffer zich in het duingebied met vrij grote aantallen voortplant zijn kleine, vaak door kwel gevoede en enigszins beschut gelegen plasjes.

• Vermesting leidt tot dominantie van riet en/of lisdodde. Deze vegetatie komen in de plaats van lage russen- en zeggenrijke verlandingsvegetaties. Deze laatste vegetaties worden door de gewone pantserjuffer geprefereerd.

• Sterke verdroging leidt tot het verdwijnen of versneld dichtgroeien van de ondiepe plasjes.

Gevlekte witsnuitlibel

De gevlekte witsnuitlibel plant zich voort in laagveenmoerassen, matig voedselrijke vennen en duinwateren met een rijke en gevarieerde verlandingsvegetatie. De larven leven tussen de oever- en waterplanten.

• Door vermesting zijn de bijzondere (matig) voedselrijke verlandingsvegetaties van bijvoorbeeld het Quackjeswater verdwenen.

• Waterstandschommelingen hebben mogelijk ook geleid tot het verdwijnen van verlandingsvegetaties, of het (tijdelijk) droogvallen van de biotoop. Hoewel de gevlekte witsnuitlibel dit mogelijk kort kan overleven is langdurige droogval zeker negatief.

In recente jaren zijn meerdere waarnemingen gedaan in de vastelandsduinen. Op minimaal een plek is mogelijk een kleine populatie aanwezig. Het betreft een vrij grote, min of meer voedselrijke plas met een rijke verlandingsvegetatie. Mogelijk is de gevlekte witsnuitlibel een bruikbare kensoort voor grote duinmeren met een brede gordel moerassige verlanding.

Vroege glazenmaker

De vroege glazenmaker plant zich plaatselijk in vrij lage aantallen in de duinen voort op door kwel gevoede, vrij kleine plasjes.

• Het wegvallen van kwel heeft mogelijk geleid tot al dan niet tijdelijk droogvallen van de kwelplasjes.

Glassnijder

De glassnijder komt voor in diverse voedselrijke biotopen met een rijke

verlandingsvegetatie. De eieren worden afgezet in zacht plantenmateriaal, liefst in een ijle riet- en/of lisdoddevegetatie, of langs de rand van een dergelijke vegetatie. • Het wegvallen van kwel heeft mogelijk geleid tot al dan niet tijdelijk droogvallen

De glassnijder plant zich in de Nederlandse duinen vooral in de Amsterdamse

Waterleidingduinen voort. In de overige duingebieden is het een zeer schaarse soort. De aanwezigheid van goed ontwikkelde verlandingsvegetaties is daar waarschijnlijk een oorzaak van. Zoals bij vrijwel alle libellen in de duinen is er weinig bekend over de historische verspreiding. Er valt daarom weinig te zeggen over de knelpunten voor deze soort. Wellicht wordt de glassnijder zelfs positief beïnvloed door verrijking van het water: dit stimuleert de ontwikkeling van voedselrijke verlandingsvegetaties in ondiep water. Ook de aanleg van de waterwinningswateren heeft de glassnijder mogelijk bevoordeeld.

Platbuik en tengere grasjuffer

Beide soorten worden hier tegelijk besproken gezien de grote overeenkomsten in de ecologie. Het zijn kenmerkende soorten van pionierbiotopen waar de

vegetatieontwikkeling in een pril stadium is. Met name ondiepe pionierbiotopen worden door deze soorten bevolkt. De platbuik was in het verleden een vrij algemene soort in de duinen, maar is daar lange tijd afwezig geweest. De aanleg van nieuwe, ondiepe wateren in de duinen heeft deze soort zeker goed gedaan. Ook de tengere grasjuffer heeft zich in de duinen in deze pionierbiotopen gevestigd.

• Vastlegging van de duinen heeft geleid tot het verdwijnen van uitgestoven laagtes die mogelijk voor deze soorten geschikt biotoop vormden

• Het verdwijnen van de menselijke beïnvloeding in de duinen (beweiding, akkerbouw etc.) en het vastleggen van de duinen met bos heeft geleid tot het verdwijnen van de voor deze soorten belangrijke pionierbiotopen.

Libellen algemeen

In het huidige Nederlandse duinlandschap zijn vrij weinig bottle-necks aan te wijzen. Dat komt deels omdat verzuring in deze wateren nauwelijks een rol speelt. Bovendien is het moeilijk aan te geven in hoeverre vermesting een rol speelt. De snellere

vegetatiesuccessie heeft zeker invloed op de libellen van kleine (kwel)plasjes. In het meest extreme geval groeit een plasje of een poel helemaal dicht. De poelen in het Zwanenwater zijn behoorlijk dichtgegroeid (EGV rond de 400 microS), terwijl de bomkraters in de nabijgelegen Gafelijkheidsduinen veel minder zijn dichtgegroeid (EGV 200-250).

De volgende bottle-necks zijn het meest relevant:

• Afname dynamiek in het duingebied (verstuiving, graverij door mensen)

• Waterstandschommelingen hebben geleid tot het regelmatiger droogvallen van biotopen

• Verdroging hebben geleid tot het verdwijnen van de jaarlijks droogvallende duinvalleien en -plasjes.

• Verrijking van het water leidt tot versnelde successie en in de ultieme vorm tot het dichtgroeien van de biotoop.

Overeenkomsten en verschillen met bottlenecks in het heidelandschap: Overeenkomsten:

• Bedreiging door verdwijnen en ongeschikt raken van leefgebied door al dan niet tijdelijke verdroging

• Toenemende successie door verrijking (in het heidelandschap van minder groot belang).

Verschillen:

• Verzuring is in het duinlandschap nauwelijks een probleem

• Natuurlijke en antropogene dynamiek is een belangrijker onderdeel in het duinlandschap dan in het heidelandschap. Het verdwijnen hiervan is voor libellen in het duinlandschap dan ook een knelpunt.

• Zoutgehalte en de sterke wind zijn voor libellen weliswaar natuurlijke, maar sterk beperkende factoren. Wellicht dat de aanleg van bossen en het dichtgroeien van de duinen op dit punt voor libellen positief is geweest.