Bijlage 1: Deskundigen-enquête inhaalslag OBN-fauna
2. Aangrijpingspunten op dieren (afhankelijk van taxonomische groep meer of minder relevant)
• Ei-stadium
Aanwezigheid biotoop voor ei-afzet/nestbouw, v.w.b. fysische (temperatuur, bodemstructuur), chemische (waterkwaliteit), biologische eisen
(aanbod/bereikbaarheid waardplanten) Autonome ontwikkeling eieren/embryogenese Dekking tegen abiotische stress (vorst, weer)
Dekking tegen biotische stress (verstoring, predatie, vernietiging) Thermo-, vocht- en osmoregulatie
Overig
• Larvale en juveniele stadia
Dispersie/migratie naar nieuw biotoop (barrièrevorming indien biotoop van juveniel en ei-stadium verschilt)
Autonome ontwikkeling larven/juvenielen, vitaliteit Aanbod/bereikbaarheid plantaardig voedsel
Aanbod/bereikbaarheid dierlijk voedsel Voortbeweging
Dekking tegen abiotische stress (vorst, weer)
Dekking tegen biotische stress (verstoring, predatie, vernietiging) Concurrentie
Thermo-, vocht- en osmoregulatie/activiteitsniveau Dispersie
Overig
• Adult stadium
Dispersie/migratie naar nieuw biotoop (barrièrevorming indien biotoop van juveniel en adult stadium verschilt)
Autonome ontwikkeling adult/fysieke conditie, vitaliteit Aanbod/bereikbaarheid plantaardig voedsel
Aanbod/bereikbaarheid dierlijk voedsel Voortbeweging
Dekking tegen abiotische stress (vorst, weer), rusten, pleisteren Dekking tegen abiotische stress (verstoring, predatie, vernietiging) Concurrentie
Thermo-, vocht- en osmoregulatie/activiteitsniveau Terreinoverzicht
Oriëntatie
Contact met andere individuen/populaties Seizoensmigratie
Balts- en paargelegenheid
Spermato-/oögenese, vruchtbaarheid Overig
3. Kruistabel Ei- stadium Larvale en juveniele stadia Adult stadium
Aanwezigheid voorkeurshabitat Autonome ontwikkeling Dekking tegen abiotische stre
ss
Dekking tegen biotische stress Thermo
-, vocht
- en
Overig Dispersie/migratie naar ander Autonome ontwikkeling Aanbod/bereikbaarheid Aanbod/be
reikbaarheid dierlijk
Voortbeweging Dekking tegen abiotische stress Dekking tegen biotische stress Concurrentie Thermo
-, vocht
- en
Dispersie Overig Dispersie/migratie naar ander Autonome ontwikkeling Aanbod/bereikbaarheid Aanbod/bereikbaarheid dierlijk Voortbeweging Dekking tegen abiotische stress Dekking tegen biotische stress Co
ncurrentie
Thermo
-, vocht
- en
Terreinoverzicht Oriëntatie Contact met andere Seizoensmigratie Balts
- en Spermato -/oögenese, Overig Abiotiek Toename beschikbaarheid voedingsstoffen Toename ammonium/nitraat- verhouding Toename anaërobe omstandigh. in
waterlaag Toename organische sliblagen op
waterbodem
Afname helderheid waterlaag
Afname zuurgraad
Afname buffercapaciteit
Toename uitspoeling, afn. basische kationen
Toename concentraties zware metalen Toename sulfide Afname watervolume, grondwaterst.verlaging
Afname grondwater, toen. regenwaterinvloed
Toename frequentie droogval opp.wateren Toename peilfluctuaties Toename schoksgewijze pH veranderingen Toename bodemdoorluchting
Afname beschikbaarheid ijzer
Veranderingen in microklimaat (temperatuur)
Ei- stadium Larvale en juveniele stadia Adult stadium
Aanwezigheid voorkeurshabitat Autonome ontwikkeling Dekking tegen abiotische stress Dekking tegen biotische stress Thermo
-, vocht
- en
Overig Dispersie/migratie naar ander Autonome ontwikkeling Aanbod/bereikbaarheid Aanbod/bereikbaarheid dierlijk Voortbeweging Dekking tegen abioti
sche stress
Dekking tegen biotische stress Concurrentie Thermo
-, vocht
- en
Dispersie Overig Dispersie/migratie naar ander Autonome ontwikkeling Aanbod/bereikbaarheid Aanbod/bereikbaarheid dierlijk Voortbeweging Dekking tegen abiotische stress Dekking tegen biotische stress Concurrentie Thermo
-, vocht
- en
Te
rreinoverzicht
Oriëntatie Contact met andere Seizoensmigratie Balts
- en
Spermato
-/oögenese,
Overig
Vegetatie
Toename primaire productie, toen. successie
Ophoping organisch materiaal (strooisellaag)
Verandering voedingswaarde planten
Verandering voedingswaarde slib
Toename gevoeligheid planten voor stress
Verandering groeicyclus vegetatie
Toename tolerante flora; vergrassing Afname karakteristieke flora
Toename nitrofiele en zuurtolerante mossen
Toename algenbloei in water
Overig Fauna Afname prooisoorten Afname prooiaantallen Afname voedingswaarde prooidieren
Toename predatiedruk (relatief)
Toename concurrentie (afn. voedsel/nestplaats)
Overig
Landschapsstructuur
Afname oppervlakte open/kaal zand Afname watervolume en oppervlak Afname microreliëf van de bodem
Afname variatie vegetatiestructuur; verruiging
Afname mozaïek-
patronen,randen,overgangen
Bijlage 2: Dagvlinders
2A: Enquête M. Wallis de Vries (De Vlinderstichting) Algemeen
Bij de invulling van de enquête is ter controle overlegd met enkele andere werknemers van De Vlinderstichting om tot de beste beoordeling te komen. In de tabel met ver-thema’s ontbreekt het thema versnippering en isolatie. Dat is in zoverre terecht omdat het hier om vermesting, verzuring en verdroging gaat. Niettemin valt versnippering ook onder de ver-thma’s in bredere zin. Juist op landschapsschaal is dit voor vlinders (en veel andere diergroepen) een belangrijk thema dat meer aandacht verdient. Er wordt internationaal ook veel onderzoek hiernaar verricht (zie o.m. bijgevoegde literatuurlijst met Chris Thomas, Illka Hanski en vele anderen). Wel kan worden gesteld dat deze rol in het duinlandschap
verhoudingsgewijs klein is ten opzichte van andere landschappen, omdat de duinen relatief uitgestrekt en weinig versnipperd zijn.
Vraag 1: soorten
De volgende modelsoorten zijn voor het open duinlandschap gekozen:
• Kleine parelmoervlinder, heivlinder, kommavlinder en bruin blauwtje als typische soorten van droog duin met stuifzandelementen.
• Aardbeivlinder, duinparelmoervlinder en grote parelmoervlinder als soorten van droog open duingrasland, veelal met aangrenzende vochtige duinvalleien. • Bruine eikenpage als soort van struwelen en bosranden.
Alle soorten komen in principe zowel in de kalkrijke en kalkarme duinen voor, al ligt voor het bruin blauwtje de nadruk op de kalkrijke duinen. In de praktijk is de grote parelmoervlinder thans tot de kalkarme duinen beperkt.
N.B. Als gevolg van vermesting c.q. vergrassing zijn de niet-bedreigde soorten zwartsprietdikkopje en koevinkje toegenomen in de duinen.
Vraag 2: referentiegebieden
• Binnen NL:
- kalkarme duinen: Texel (Eierlandse duinen en omgeving Groote Vlak), Terschelling (omgeving Groene strand)
- kalkrijke duinen: Amsterdamse Waterleidingduinen (Zeeveld)
• Buiten NL: Er zijn weinig goede referentiegebieden voor de duinen in het
buitenland te vinden doordat duinen weinig voorkomen, vaak sterk beïnvloed zijn en de geografische variatie al gauw een rol speelt. De beste referentiegebieden worden in Jutland, Denemarken gevonden (N-Jutland bij Hirstals, W-Jutland bij Blåvands Huk nabij Esbjerg).
Vraag 3a: bottlenecks in levenscyclus i.r.t. ver-thema’s Aardbeivlinder
De ovipositiehabitat bestaat in de kalkarme duinen uit vochtige, vrij zure duinvalleien of natte duinheide, waar de eiafzet plaatsvindt op tormentil en soms wateraardbei. Nectar wordt vooral vroeg in de vliegtijd gezocht in bloemrijke droge duingraslanden met struweel. In de kalkrijke duinen vindt eiafzet vooral plaats op jonge uitlopers van dauwbraam op warme, beschutte plaatsen in valleien of aan de voet van hellingen; in hoeverre elders ook ei-afzet op agrimonie of andere Potentilla-soorten plaatsvindt is onduidelijk. De vlinders zijn kenmerkend voor mozaïeken van droge, bloemrijke, open vegetatie met plukken laag struweel in het dauwbraam-landschap. De soort
overwintert als pop in de strooisellaag. De mobiliteit van de vlinders is waarschijnlijk redelijk, maar door het beperkte voorkomen in de duinen is isolatie waarschijnlijk een belangrijke beperking.
• Toename van successie en/of vergrassing leidt tot daling van het nectaraanbod • Afname van mozaïekpatronen tussen laag struweel en open graslandvegetatie leiden tot een kouder en minder beschut microklimaat voor de adulte vlinders. • in de kalkarme duinen leidt verdroging van duinvalleien tot een beperkt aanbod
van voorkeurshabitat voor eiafzet en ontwikkeling van de rupsen.
• in de kalkrijke duinen leiden toename van successie en/of vergrassing tot een beperkt aanbod van voorkeurshabitat voor eiafzet en ontwikkeling van de rupsen, nl. een pioniervegetatie met dauwbraam; als soort is dauwbraam geen beperkende factor, het gaat om de combinatie van dauwbraam in open vegetatie.
Waarschijnlijk is het vereiste warme microklimaat de beslissende factor.
• De isolatie van de huidige populaties is waarschijnlijk een belangrijke beperking voor uitbreiding van het leefgebied.
Bruin blauwtje
Het bruin blauwtje is vooral een soort van de kalkrijke duinen en is het meest talrijk in het dauwbraamlandschap. Voor de ovipositie is pioniervegetatie met open zand en geringe hoogte vereist. De eitjes worden afgezet op reigersbek en zachte en kleine ooievaarsbek. De overwintering vindt plaats als rups. De mobiliteit van het bruin blauwtje is doorgaans beperkt, maar lijkt in sommige jaren juist hoog.
• Toename van successie en/of vergrassing leidt tot daling van het nectaraanbod • Toename van successie en/of vergrassing leiden tot een beperkt aanbod van
voorkeurshabitat voor eiafzet en ontwikkeling van de rupsen.
Bruine eikenpage
De bruine eikenpage is een soort van bosranden, hakhoutbossen en plekken met jonge opslag van eik, meestal zomereik. De ei-afzet vindt plaats op kleine (40-150 cm hoog), vaak minder vitale eikjes die voorkomen langs structuurrijke bosranden. De vlinders houden zich veelal bij bloeiende braamstruwelen op. De mobiliteit van de vlinders is niet bekend maar waarschijnlijk beperkt.
• Toename van successie leidt tot een beperkt aanbod van voorkeurshabitat voor eiafzet, nl. jonge of lage eikjes, en tot daling van het nectaraanbod.
Duinparelmoervlinder
Eiafzet gebeurt op hondsviooltje en duinviooltje. De dichtheid moet hoog zijn (min. 5 kleine planten/m2). Open grond is in redelijke mate aanwezig (5%, tot 20%), de vegetatie is laag (5-7 cm) en de strooiselbedekking is eveneens relatief laag. De rups komt pas na de winter uit het ei te voorschijn. De duinparelmoervlinder lijkt aan opener vegetatie en drogere duinen gebonden te zijn dan de grote parelmoervlinder, maar de soort komt ook in sterker ontkalkte duinen voor. De binding met vochtige duinvalleien is minder groot, maar de afhankelijkheid van nectarconcentraties (i.h.b. distels) is wel eveneens groot.
• Door verzuring verdwijnen de viooltjes of daalt de dichtheid.
• Door successie en ophoping van organisch materiaal neemt de aanwezigheid van voorkeurshabitat voor eiafzet en het aanbod en bereikbaarheid van de viooltjes af. • Afname van variatie in vegetatiestructuur leidt tot minder voorkeurshabitat voor
eiafzet, minder viooltjes voor de rups, lager aanbod nectar voor de vlinder en minder oriëntatiemogelijkheden voor de vrouwtjes t.b.v. het afzetten van de eieren.
• Toenemende successie op verstoorde plaatsen resp. verdroging en toenemende successie in duinvalleien leidt tot een lager aanbod van nectar voor de vlinder, waardoor deze vrij mobiele soort minder kans heeft op het ontmoeten van soortgenoten en het voortplantingssucces daalt.
Grote parelmoervlinder
Eiafzet gebeurt op hondsviooltje en duinviooltje. De dichtheid moet hoog zijn (min. 3- 5 kleine planten/m2). Eiafzet vindt plaats in iets geslotener vegetatie dan bij de
duinparelmoervlinder, maar de vegetatie is wel vrij laag (ca. 8 cm), open grond is vaak nog aanwezig en het percentage strooisel is laag. Dergelijke stadia zijn van korte duur
en dus extra gevoelig voor vergrassing. De nuchtere rups overwintert in het strooisel. Voor de vlinders is de nabijheid van nectarrijke, vochtige duinvalleien in de buurt van ovipositie-habitat van belang.
In de kalkarme duinen is de soort beperkt tot de kalkrijkere delen direct achter de zeereep. De mobiliteit van de grote parelmoervlinder is vermoedelijk groter dan die van de duinparelmoervlinder.
• Door verzuring verdwijnen de viooltjes of daalt de dichtheid.
• Door successie en vergrassing neemt de aanwezigheid van voorkeurshabitat voor eiafzet en het aanbod en bereikbaarheid van de viooltjes af.
• Afname van variatie in vegetatiestructuur leidt tot minder voorkeurshabitat voor eiafzet, minder viooltjes voor de rups en minder oriëntatiemogelijkheden voor de vrouwtjes t.b.v. het afzetten van de eieren.
• Verdroging en toenemende successie in duinvalleien leidt tot een lager aanbod van nectar voor de vlinder, waardoor deze mobiele soort minder kans heeft op het ontmoeten van soortgenoten en het voortplantingssucces daalt.
Heivlinder
De heivlinder gaat achteruit als de vegetatie eenvormiger wordt, meer hoog gras krijgt en steeds minder open zand. Ei-afzet vindt plaats op of bij grassen
(Corynephorus, Festuca, Agrostis) in een omgeving met kaal zand. De vlinders zijn behoorlijk mobiel, onder meer op zoek naar nectarbronnen.
• Afname van temperatuursfluctuaties maken de rups gevoelig voor ziekten en schimmels.
• Toename primaire productie (gevolgd door vergrassing) leidt tot afname voorkeurshabitat voor ei-afzet (lage vegetatie met geringe bedekking) • Afname oppervlakte kaal zand en afname mozaïekpatronen leidt tot afname
voorkeurshabitat eiafzet.
Kleine parelmoervlinder
De kleine parelmoervlinder is een mobiele, warmteminnende soort van open duinvegetatie, in de zeeduinen evenals in open duingrasland verder achter de zeereep. In de kalkarme duinen is de soort geconcentreerd op de kalkrijkere
zeeduinen. Ei-afzet vindt plaats op duinviooltjes. Doordat de kleine parelmoervlinder meerdere generaties per jaar heeft kan de soort snel reageren op veranderingen in de omgeving.
• Door verzuring verdwijnen de viooltjes of daalt de dichtheid.
• Door successie en ophoping van organisch materiaal neemt de aanwezigheid van voorkeurshabitat voor eiafzet en het aanbod en bereikbaarheid van de viooltjes af. • Afname van variatie in vegetatiestructuur leidt tot minder voorkeurshabitat voor
eiafzet, minder viooltjes voor de rups, lager aanbod nectar voor de vlinder en minder oriëntatiemogelijkheden voor de vrouwtjes t.b.v. het afzetten van de eieren.
Kommavlinder
Eiafzet bij voorkeur bij vegetatie met 25% open zand, 50% schapengras en 25% overige grassen en kruiden. Vegetatiehoogte in augustus 5-7 cm. Volwassen vlinders hebben vrij veel nectar nodig, die meestal op ruderale plekken voorkomt (bv.
slangenkruid en distels langs paden).
• Afname verstuiving, toename successie en ophoping organisch materiaal (vergrassing) leiden tot minder voorkeurshabitat voor eiafzet.
• Afname oppervlakte kaal zand leidt tot minder voorkeurshabitat voor eiafzet. • Afname mozaïekpatronen leidt tot minder voorkeurshabitat voor eiafzet.
• Toename successie en vergrassing leidt tot een lager nectaraanbod (de volwassen vlinders zoeken actief nectarlocaties op).
• Isolatie begint een steeds belangrijke factor te vormen. Geïsoleerde geschikte leefgebieden kunnen niet meer herbevolkt worden. Dit is met name een probleem in voor herkolonisatie van het duingebied bezuiden het Noordzeekanaal.
Vraag 3b: overeenkomsten en verschillen met bottlenecks in het heidelandschap Aardbeivlinder
Overeenkomsten
• bedreiging door successie/vergrassing van nectaraanbod en ovipositieplekken in m.n. de kalkarme duinen
Verschillen
• het leefgebied in het dauwbraamlandschap van de kalkrijke duinen is
onvergelijkbaar met de heide. Handhaving van de dynamiek met verstuiving speelt hier een belangrijke rol
Bruin blauwtje
n.v.t.: komt niet voor op heide
Bruine eikenpage (geen heidesoort, maar wel in bosranden langs heidevelden)
Overeenkomsten • op alle punten Verschillen
• in de duinen is de snelheid van successie doorgaans langzamer, vooral in wat jongere en meer geëxponeerde duinen.
Duinparelmoervlinder
Overeenkomsten
• op de punten verzuring, openheid van vegetatie en variatie in vegetatiestructuur Verschillen
• verstuiving speelt in de duinen een belangrijkere rol
• in de duinvalleien zijn verstoorde plaatsen met distels en vochtige duinvalleien belangrijke nectarbronnen
• de schaal waarop het leefgebied in de duinen voorkomt is vele malen groter dan op de Hoge Veluwe
Grote parelmoervlinder
Overeenkomsten
• op de punten verzuring, openheid van vegetatie en variatie in vegetatiestructuur Verschillen
• verstuiving speelt in de duinen een belangrijkere rol
• in de duinvalleien zijn verstoorde plaatsen met distels en vochtige duinvalleien belangrijke nectarbronnen
• de schaal waarop het leefgebied in de duinen voorkomt is vele malen groter dan op de Hoge Veluwe
Kleine parelmoervlinder
n.v.t.: komt niet voor op heide
Heivlinder
Overeenkomsten • op alle punten Verschillen
• verstuiving speelt in de duinen een belangrijkere rol
• een groot nectaraanbod wordt in de duinen gevonden op verstoorde plaatsen, in vochtige duinvalleien en, indien aanwezig, op kwelders
Kommavlinder
Overeenkomsten • op alle punten Verschillen
• verstuiving speelt in de duinen een belangrijkere rol
Vraag 4a: bottlenecks in levenscyclus vs. maatregelen
NB. Grondroeren, baggeren en opschonen van oevers zijn voor de gekozen soorten niet van belang.
Aardbeivlinder
• Begrazing: succesvol in de kalkrijke zeeduinen, hoge intensiteit slecht voor het nectaraanbod
• Maaien: vroeg maaien (vóór augustus) en integraal maaien zonder delen te laten overstaan is slecht voor de juveniele overleving.
• Plaggen: grootschalig plaggen is slecht voor het nectaraanbod en voor de juveniele overleving
• Verstuiven: gunstig, mits aanwezig geschikt leefgebied wordt ontzien
• Bekalken: onnodig; ongewenst in situaties met opgehoopt organisch materiaal waar verruiging het gevolg is.
• Opslag verwijderen: in principe gunstig, maar bij aanwezigheid van geschikt leefgebied zorgt grootschalige verwijdering van struweel voor een ongunstig microklimaat voor de vlinders.
• Opstuwen grondwaterstand: in principe gunstig, maar in actueel of potentieel leefgebied ongunstig wanneer dit te snel gebeurt (m.n. van toepassing in de kalkarme duinen).
Bruin blauwtje
• Begrazing: succesvol in de kalkrijke zeeduinen, hoge intensiteit slecht voor het nectaraanbod
• Maaien: vroeg maaien (vóór augustus) en integraal maaien zonder delen te laten overstaan is slecht voor de juveniele overleving.
• Plaggen: n.v.t. tenzij t.b.v. verstuiving
• Verstuiven: gunstig, mits aanwezig geschikt leefgebied wordt ontzien • Bekalken: n.v.t.
• Opslag verwijderen: in principe gunstig • Opstuwen grondwaterstand: n.v.t.
Bruine eikenpage
• Begrazing: gunstig in extensieve vorm door het bijsnoeien van jonge eiken; intensieve begrazing zal verjonging eiken verwijderen en dus tot verlies van habitat voor ei-afzet en voedsel voor rupsen leiden
• Maaien: n.v.t. • Plaggen: n.v.t. • Verstuiven: n.v.t. • Bekalken: n.v.t.
• Opslag verwijderen: ongunstig door verlies van habitat voor ei-afzet en voedsel voor rupsen wanneer dit radicaal gebeurt; dus streven naar mantel-zoom ontwikkeling en groepsgewijs opslag ongemoeid laten
• Opstuwen grondwaterstand: n.v.t.
Duinparelmoervlinder
• Begrazing: in principe gunstig, hoge intensiteit slecht voor het nectaraanbod • Maaien: n.v.t.
• Plaggen: n.v.t. tenzij t.b.v. verstuiving
• Verstuiven: gunstig, mits aanwezig geschikt leefgebied wordt ontzien • Bekalken: in principe gunstig in verzuurde buntgrasvegetatie; ongewenst in
situaties met opgehoopt organisch materiaal waar verruiging het gevolg is. • Opslag verwijderen: in principe gunstig, maar alleen effectief t.b.v. herstel
grootschalig open duin
• Opstuwen grondwaterstand: in principe gunstig voor herstel nectaraanbod.
Grote parelmoervlinder
• Begrazing: in principe gunstig, hoge intensiteit slecht voor het nectaraanbod; bij integrale begrazing van droog duin en vochtige duinvalleien waken voor overbegrazing van de duinvalleien en onderbegrazing van de droge duinen
vanwege een te groot aandeel vochtige duinvallei (oplossing in compartimentering met uitrastering van een deel van de duinvallei en/of beperking van de begrazing in de duinvallei tot de periode juni-oktober.
• Maaien: gunstig voor verschraling van verrijkte vochtige duinvalleien t.b.v. herstel nectaraanbod
• Plaggen: n.v.t. tenzij t.b.v. verstuiving of verschraling vochtige duinvalleien • Verstuiven: gunstig, mits aanwezig geschikt leefgebied wordt ontzien • Bekalken: in principe gunstig in verzuurde buntgrasvegetatie; ongewenst in
situaties met opgehoopt organisch materiaal waar verruiging het gevolg is. • Opslag verwijderen: in principe gunstig; vooral in vochtige duinvalleien t.b.v.
herstel nectaraanbod, in droge duinen alleen effectief t.b.v. herstel grootschalig open duin
• Opstuwen grondwaterstand: gunstig voor herstel nectaraanbod.
Kleine parelmoervlinder
• Begrazing: succesvol in de zeeduinen, hoge intensiteit slecht voor het nectaraanbod.
• Maaien: n.v.t.
• Plaggen: n.v.t. tenzij t.b.v. verstuiving
• Verstuiven: gunstig, mits aanwezig geschikt leefgebied wordt ontzien • Bekalken: in principe gunstig in verzuurde buntgrasvegetatie; ongewenst in
situaties met opgehoopt organisch materiaal waar verruiging het gevolg is.
• Opslag verwijderen: in principe gunstig; maar in droge duinen alleen effectief t.b.v. herstel grootschalig open duin
• Opstuwen grondwaterstand: n.v.t..
Heivlinder
• Begrazing: in principe gunstig, hoge intensiteit slecht voor het nectaraanbod. • Maaien: n.v.t.
• Plaggen: n.v.t. tenzij t.b.v. verstuiving
• Verstuiven: gunstig, mits aanwezig geschikt leefgebied wordt ontzien • Bekalken: n.v.t.
• Opslag verwijderen: in principe gunstig; maar in droge duinen alleen effectief t.b.v. herstel grootschalig open duin
• Opstuwen grondwaterstand: n.v.t..
Kommavlinder
• Begrazing: in principe gunstig, hoge intensiteit slecht voor het nectaraanbod. • Maaien: n.v.t.
• Plaggen: n.v.t. tenzij t.b.v. verstuiving
• Verstuiven: gunstig, mits aanwezig geschikt leefgebied wordt ontzien • Bekalken: n.v.t.
• Opslag verwijderen: in principe gunstig; maar in droge duinen alleen effectief t.b.v. herstel grootschalig open duin
• Opstuwen grondwaterstand: n.v.t..
Vraag 4b: overeenkomsten en verschillen met bottlenecks in het heidelandschap
Ten aanzien van het beheer geen verschillen met het heidelandschap, wanneer de in 3b genoemde verschillen in leefgebied in ogenschouw worden genomen.