• No results found

implementatie van de earningsstrippingmaatregel

6.2 Beantwoording deelvragen

In het tweede hoofdstuk is antwoord gegeven op de deelvraag: “Wat is de aanleiding en de werking van de huidige renteaftrekbeperkingen in de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969?” Hierin werd allereerst duidelijk dat renteaftrekbeperkingen nodig zijn door de verschillen in de fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen, doordat het financieren van investeringen middels vreemd vermogen fiscaal aantrekkelijker is door de renteaftrek die dit genereert bij de aangiften vennootschapsbelasting. Als gevolg van het te behalen financiële voordeel worden door belastingplichtigen kunstmatige constructies opgesteld die zorgen voor extra renteaftrek en daarmee grondslaguitholling. Dergelijke constructies, welke voornamelijk voorkomen bij groepsmaatschappijen, worden door de wetgever als onwenselijk gekwalificeerd. Naast het voorkomen van deze kunstmatige

constructies is de wetgever van mening dat reguliere financiering van overnames met vreemd vermogen niet altijd wenselijk is. Dit alles heeft geleid tot een aantal renteaftrekbeperkingen in de Nederlandse wet, met elk een eigen achtergrond, ontstaansreden en bereik. In totaal kent Nederland vier renteaftrekbeperkingen, opgenomen in artikel 10a, 10b, 13l en 15ad Wet VPB. Artikel 10a verbiedt aftrek van rente indien er sprake is van winstdrainage. Dergelijke

constructies komen voornamelijk voor in situaties waarbij een concern entiteiten in zowel het binnenland als buitenland heeft. De wetgever gaat ervan uit dat er sprake is van winstdrainage als er in samenhang met een schuld rechtshandelingen plaats vinden die geen

bedrijfseconomisch karakter hebben maar enkel tot stand zijn gekomen om fiscale redenen. Om slechts deze ongewenste situaties te belasten is er een tegenbewijsregeling opgesteld, waardoor er bij zakelijke motieven of een compenserende heffing toch rente in aftrek kan worden gebracht. Ook artikel 10b richt zich op het verbieden van renteaftrek bij

groepsmaatschappijen. Deze bepaling heeft als doel om leningen die onder onzakelijke voorwaarden zijn afgesloten en daarmee kunnen leiden tot internationale mismatches, te beperken in de renteaftrek. Indien de rente op een lening tussen gelieerde partijen meer dan dertig procent afwijkt van het gebruikelijke en er tevens een langere looptijd is dan 10 jaar, is dit artikel van toepassing. Artikel 13l en artikel 15ad zien op ongewenste renteaftrek bij overnames. Hierbij is er geen groepsverband noodzakelijk. Wanneer een deelneming is gefinancierd met bovenmatig veel vreemd vermogen, is artikel 13l van toepassing.

Bovenmatige deelnemingsschulden zijn ongewenst en dus uitgesloten van renteaftrek doordat deze schulden de belastinggrondslag uithollen, doordat door de deelnemingsvrijstelling er

| 57 | Nick van den Akker, 10198113 geen corresponderende opbrengsten zijn. Artikel 15ad geldt ook bij overnames, wanneer deze overname gefinancierd is met vreemd vermogen en de overgenomen entiteit wordt

opgenomen in een fiscale eenheid met de aankopende entiteit. Deze fiscale eenheid leidt ertoe dat de rente op deze financieringsschuld kan worden afgetrokken op de winst van de

overgenomen maatschappij. Dit is een onwenselijke consequentie van de fiscale eenheid wetgeving en is daardoor onderhavig aan een renteaftrekbeperking.

Vervolgens is in het derde hoofdstuk antwoord gegeven op de deelvraag: “waaruit bestaat de Anti Tax Avoidance Directive 1 en wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse fiscale

wetgeving?” De Europese richtlijn ATAD 1 is een Europese implementatie van het OESO- project BEPS. Dit project heeft betrekking op het tegengaan van grondslaguitholling en winstverschuiving en de daarmee verweven belastinginkomstenderving voor overheden. Deze problemen komen onder andere voort uit de verschillende nationale wetgevingen. Om dit tegen te gaan heeft de OESO met het BEPS-project een eenduidige richtlijn op proberen te stellen waardoor wetgevingen beter op elkaar aansluiten. De Europese Raad heeft deze OESO-richtlijn verder uitgewerkt in een eigen richtlijn: ATAD 1. ATAD 1 heeft, hoewel anders geformuleerd, dezelfde doelen als het BEPS-project, maar is tevens opgesteld om de implementatie van dit BEPS-project voor alle lidstaten van de Europese Unie op een gelijke wijze te laten verlopen. De Europese richtlijn zorgt voor een minimaal niveau van

bescherming tegen de ongewenste praktijken, waarbij de nationale wetgevers vrij zijn om strengere maatregelen op te nemen. Voor dit onderzoek is artikel 4 van de ATAD 1 van belang. Het doel van dit artikel is om een beperking op te voeren wanneer belastingplichtigen schulden opvoeren in hoog-belaste landen en de corresponderende opbrengst niet of laag wordt belast. Artikel 4 van ATAD 1 is een earningsstrippingmaatregel, waarbij als basisregel geldt dat de rente niet aftrekbaar is indien de fixed ratio van maximaal 30% van de EBITDA wordt overschreden. Dit percentage van 30% mag door de lidstaten lager worden vastgesteld en daarnaast kent de richtlijn meerdere opties tot uitzonderingen en aanvullingen op deze basisregel. Nederland heeft in haar voorgestelde implementatie van de

earningsstrippingmaatregel gekozen voor een relatief eenvoudige doch strenge uitvoering van ATAD 1. In het voorgestelde artikel 15b bedraagt de fixed ratio wel de maximale dertig procent. Een voor de belastingplichtige minder aantrekkelijke keuze is dat niet de maximale franchise is gebruikt, waardoor MKB-ondernemers eerder vallen onder de beperkingen van de earningsstrippingmaatregel. Tevens is het ontbreken van een groepsregeling ongunstig voor de belastingplichtige. Ook de doorschuifregeling, die slechts voorwaarts mogelijk is en alleen ziet op de niet-aftrekbare rente, is een aanscherping op de minimumeisen van ATAD 1.

In het vierde hoofdstuk is er een vergelijking gemaakt aan de hand van de volgende

deelvraag: “wat zijn de voor- en nadelen van zowel de renteaftrekbeperking die voortvloeit uit de Anti Tax Avoidance Directive 1 alsmede de huidige renteaftrekbeperkingen?” De

belangrijkste voor- en nadelen van de huidige wetgeving zijn samen te vatten in een aantal onderdelen. Ten eerste is de reikwijdte van de huidige wetgeving gering, doordat slechts een aantal specifiek ongewenste situaties in aftrek wordt beperkt. Ook de franchisen die gelden in artikel 13l en artikel 15ad zorgen ervoor dat slechts een kleine groep belastingplichtigen last

| 58 | Nick van den Akker, 10198113 heeft van de wetgeving. De wetgeving zorgt tevens voor meer duidelijkheid voor

belastingplichtigen dan voorafgaand aan de renteaftrekbeperkingen, toen er onder andere gebruik werd gemaakt van het leerstuk van fraus legis. Daarentegen zijn de

renteaftrekbeperkingen complex, door zowel de verschillende achtergronden en bereiken van de bepalingen. Deze complexiteit komt ook naar voren in de verschillend te interpreteren wetteksten en de lastige uitzonderingsregeling van artikel 13l. Ook is er kritiek op de belastingneutraliteit van de regelingen. Dit uit zich onder andere in artikel 10b, waar de renteaftrekbeperking zorgt voor onevenredig harde consequenties voor belastingplichtigen. Ook artikel 15ad tast deze belastingneutraliteit aan, doordat dit artikel evenals artikel 10b geen tegenbewijsregeling kent en daarmee zorgt voor dubbele belastingheffing. Het

voorgestelde 15b heeft echter ook zo zijn nadelen, die voornamelijk zien op de impact van de nieuwe wetgeving op bedrijfseconomische keuzes van ondernemingen. Allereerst is de wet algemeen geldend en hiermee niet specifiek, waardoor elke ondernemer getroffen kan worden door de regeling, ook indien zij niet doelbewust keuzes maken die hen fiscaal voordeel oplevert. Verder kent de regeling een vrij beperkte franchise en evenals de huidige

renteaftrekbeperkingen een kans op dubbele belastingheffing. In tijden van economische crisis zorgt een earningsstrippingmaatregel tevens voor bedrijfseconomische risico’s, aangezien de renteaftrekbeperking dan kan leiden tot een extra liquiditeitsprobleem. Dit heeft de

consequentie dat de fiscaliteit invloed heeft op de bedrijfseconomische keuzes van een onderneming. Wel positief is de nadruk die ATAD 1 legt op de winst. De rente is slechts aftrekbaar indien er voldoende winst is, dus zal winstverschuiving naar andere, laag-belaste landen minder vaak aantrekkelijk zijn voor concerns. Tevens is de nieuwe wetgeving

eenvoudig uitvoerbaar, doordat Nederland heeft gekozen voor een eenvoudige implementatie van de Europese richtlijn.

Tot slot is in hoofdstuk 5 de laatste deelvraag beantwoord: “op welke wijze kan er lering worden getrokken uit mogelijke buitenlandse alternatieven op de Nederlandse implementatie van de Anti Tax Avoidance Directive 1 in de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969?” In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat elk van de onderzochte lidstaten van de Europese Unie andere keuzes heeft gemaakt dan Nederland met betrekking tot de implementatie van ATAD 1. Zo zijn er verschillen met betrekking tot de hoogte van de franchise, hebben andere landen wél gekozen voor een groepsregeling en kent België als enige overgangsrecht. Tevens zijn er duidelijk verschillen gemaakt met betrekking tot de doorschuifmogelijkheden van niet- aftrekbare renten en niet-benutte EBITDA. Wel is de fixed ratio in alle landen met bekende plannen voor de implementatie van ATAD 1 vastgesteld op de maximale 30 procent.

Met een flink aantal mogelijkheden van deze door ATAD 1 geboden opties is ervaring in Duitsland opgedaan. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat Nederland een aantal goede keuzes heeft gemaakt. Het ontbreken van een groepsregeling kan als positief worden beschouwd, doordat dergelijke regelingen de wetgeving moeilijk uitvoerbaar maken. Ook is het bestaan van een franchise positief, omdat deze het procyclisch effect enigszins tenietdoet. De ervaringen van Duitsland wijzen echter uit de franchise wellicht nog wel hoger dan één miljoen euro dient te worden vastgesteld. Wat wellicht in Nederland nog mist is de

| 59 | Nick van den Akker, 10198113 mogelijkheid tot het doorschuiven van de niet-benutte EBITDA. Een dergelijke regeling kan tijdelijke verschillen voorkomen doordat er meer een nadruk ligt op een gemiddelde fixed ratio uit verschillende jaren.