• No results found

Beantwoording centrale onderzoeksvraag

In document Opbrengstverantwoording onder IFRS (pagina 54-57)

5. Conclusie

5.2 Beantwoording centrale onderzoeksvraag

De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek is:

“Wat zijn de gevolgen van de nieuwe voorstellen voor opbrengstverantwoording van de IASB/FASB voor de opbrengstverantwoording van IFRS rapporterende bedrijven met onderhanden projecten en hoe liggen deze nieuwe voorstellen in lijn met een verschuiving van verslaggevingregels richting de Asset & Liability view?”

Op basis van de resultaten van het kwalitatieve onderzoek, kan worden gesteld dat er veel aanwijzingen voor mogelijk gevolgen zijn, maar dat er ook nog veel onzekerheid is over de exacte gevolgen en hun impact op bouwondernemingen. Gebleken is dat de beschikbare informatie, zijnde het DP, nog te onduidelijk en ongedetailleerd is. De geconstateerde gevolgen zijn te verdelen in verschillende categorieën. Ik heb deze verdeeld in gevolgen voor de bedrijfsvoering en voor de financiële verslaggeving.

5.2.1 Gevolgen voor de bedrijfsvoering

Verantwoorden opbrengsten

Er heerst algemene tevredenheid over het toepassen van de huidige PoC methode bij de geïnterviewden. In het DP kunnen opbrengsten niet meer via de PoC methode worden berekend. Onder de nieuwe standaard wordt de opbrengst bepaald aan de hand van de waarde van de overgedragen activa. Hier ligt een nieuwe taak voor de bouwondernemingen. Per project moeten zij kunnen vaststellen wanneer deze overdracht plaatsvindt en wat de waarde van de overgedragen activa is. Uit het onderzoek blijkt dat hier nog veel onduidelijkheid over is. Bouwondernemingen hebben hier

nu nog verschillende visies over. Dit nieuwe proces leidt mogelijk tot een toename van administratieve werkzaamheden en kosten.

Uit de gehouden interviews blijkt dat alle bouwondernemingen zullen proberen de nieuwe standaard zo toe te passen, dat het opbrengstproces zoveel mogelijk gelijk is aan de huidige PoC methode. Een mogelijkheid daarvoor is het recht van natrekking. Bouwondernemingen willen graag dat hun bedrijfsdrukte tot uiting komt in het resultaat. Hun advies aan de regelgevers is om in de nieuwe standaard hier een mogelijkheid voor te maken. Dit komt dan concreet neer op de invulling van de vereiste verschuiving van control richting de afnemer.

Contract structuring

Om te voorkomen dat het moment van het verantwoorden van opbrengsten op onderhanden projecten sterk verschuift, zal het voor bouwondernemingen bij bepaalde projecten noodzakelijk zijn om contracten met afnemers op een dergelijke manier in te richten zodat de opbrengstverantwoording niet zal verschuiven. Deze contractuele maatregelen zullen gericht zijn om de verschuiving van control en daarmee het verantwoorden van opbrengsten, meer gefaseerd te laten verlopen. De meest waarschijnlijke maatregel is het opdelen van het contract in meerdere performance obligations en deelcontracten. Dit komt overeen met de wat Wüstemann & Kierzek (2005) aanbevelen (zie hoofdstuk 2.7.2). Het is echter nog onzeker in welke mate dat mogelijk zal zijn.

5.2.2 Gevolgen voor de financiële verslaggeving

Vergelijkbaarheid en begrijpbaarheid

In het DP wordt gesteld dat een nieuwe standaard moet zorgen voor opbrengstinformatie die beter verglijkbaar en begrijpbaar is. Informatie wordt daardoor relevanter. Uit dit onderzoek blijkt dat er aanwijzingen zijn dat deze doelen voor bouwondernemingen mogelijk niet worden gehaald. Om vergelijkbare opbrengstinformatie te verkrijgen, is het belangrijk dat alle soorten bedrijven op dezelfde manier en op hetzelfde moment opbrengsten kunnen verantwoorden en presenteren. Afhankelijk van de soorten projecten welke een bouwonderneming in haar portefeuille heeft, kan er niet altijd aan deze vereisten worden voldaan. Ook kan het zijn dat twee bedrijven voor een soortgelijk project een ander moment van opbrengstverantwoording hebben, doordat contracten anders worden ingericht of door internationaal verschillende wetgeving. Zodoende zal de vergelijkbaarheid van de performance van een bouwonderneming, welke voortkomt uit de verantwoorde opbrengsten, verslechteren.

Tevens blijkt uit het empirisch onderzoek dat de financiële verslaggeving voor gebruikers van de jaarrekening minder begrijpbaar wordt. Dit komt door een gebrek aan inzicht in het tot stand komen van opbrengsten en de presentatie van contractuele rechten en verplichtingen op de balans. Bouwondernemingen zullen daarom wellicht genoodzaakt zijn extra toelichting te verschaffen. Dit

komt overeen met het onderzoek van Dobbler (zie hoofdstuk 2.7.1), hij stelt dat de nieuwe methode voor opbrengstverantwoording geen relevantere informatie zal opleveren. Gezien deze uitkomsten lijken de IASB en FASB hun in het DP gestelde doel om consistentie te behalen in het opbrengstproces van soortgelijke contracten (DP S3), voor bouwondernemingen niet te halen.

Weergave prestatie

Bouwondernemingen hechten veel waarde aan het naar voren komen van de bedrijfsdrukte in hun financiële resultaat. Daarom willen zij graag tussentijds opbrengsten verantwoorden bij onderhanden projecten. Het resultaat is dan een goede afspiegeling van de werkelijkheid en constant over meerdere verslaggevingperiodes. Zoals de nieuwe voorstellen er nu uit zien, is het mogelijk dat er niet in alle gevallen opbrengst gedurende het project kan worden verantwoord. Wanneer de controle over de activa niet gedurende het project verschuift, kan de opbrengst uit een project pas aan het einde worden verantwoord. De weergave van de bedrijfsdrukte in het resultaat wordt dus mogelijk verslechterd. Dit heeft invloed op het prestatiecijfer, welke tot uitdrukking komt in het financiële resultaat. Het prestatiecijfer wordt dan minder relevant voor beleggers, omdat zij hieruit minder goed de performance van een bouwonderneming over een periode kunnen aflezen. Het DP heeft onder andere als doel de opbrengstinformatie nuttiger voor gebruikers te maken. In de huidige vorm wordt dit doel voor bouwondernemingen waarschijnlijk niet gehaald.

Weergave financiële positie

Uit het onderzoek komen enkele factoren naar voren welke van invloed zijn op de weergave van de financiële positie van een bouwonderneming. De eerste is de presentatie van contracten. Tijdens de uitvoering van dit onderzoek is echter duidelijk geworden dat de IASB zeer waarschijnlijk aanstuurt op een netto presentatie van contracten. In het geval de contracten toch bruto moeten worden gepresenteerd, heeft dit voor bouwondernemingen enorme balansverlenging tot gevolg. De totale balanswaarde is dan, door opname van contractuele rechten en verplichtingen waarvoor nog niet is gepresteerd, geen goede afspiegeling van de werkelijke waarde van de onderneming. De weergave van de financiële positie wordt ook verslechterd bij een uitstel van opbrengstverantwoording. De financiële positie loopt dan achter de realiteit aan. Beide gevallen zorgen voor minder relevantie informatie voor gebruikers van de jaarrekening.

Gevolgen voor de belasting

Voor de fiscale jaarrekening zijn de bouwondernemingen uit dit onderzoek verplicht om voor resultaatbepaling op onderhanden projecten de PoC methode toe te passen. Vennootschappelijk zal de nieuwe IFRS standaard mogelijk voor een ander moment van winstbepaling zorgen. Voor bepaalde bouwprojecten zal de winstopname naar achteren toeschuiven, indien de „control‟ van het te bouwen actief niet tijdens de uitvoering van het project kan worden overgedragen naar de afnemer. In dat

geval wordt er fiscaal jaarlijks al winst bepaald en wordt hier belasting over betaald. Deze winst wordt vennootschappelijk pas later gerealiseerd. Voor de ondernemer ontstaat hier een ongewenste situatie, omdat er eerder belasting moet worden betaald, terwijl het mogelijk is dat door slechte omstandigheden er verlies op het project zal worden gedraaid.

Indien na de voltooiing van een project blijkt dat er geen winst is gemaakt, zal de onderneming de reeds betaalde belasting weer kunnen terugvorderen d.m.v. voorwaartse verliescompensatie.

5.2.3 Andere aandachtspunten

Veel van de hierboven genoemde gevolgen, zijn in bepaalde mate afhankelijk van de concrete uitwerking van het concept van het verschuiven van de controle over de activa naar de afnemer. Uit de interviews is gebleken dat er verschillende opvattingen zijn over de concrete invulling van het concept control. Het DP stelt dat het verschuiven van het fysieke eigendom een voorwaarde is. De vraag is hoe deze fysieke eigendomsoverdracht wordt bepaald. Het is mogelijk dat het juridische eigendom of een gedane betaling aan de aannemer niet toereikend zal zijn. Aangezien de klant vaak geeneens het bouwterrein opkan en niet de beschikkingmacht heeft om te doen wat hij wil met het deels gebouwde actief, kan men afvragen in hoeverre hij de control heeft over zijn eigendom. Bij bouwprojecten is dit door het complexe karakter momenteel nog moeilijk vast te stellen. Daarnaast is het mogelijk dat de uitwerking hiervan per land verschillend zal zijn, omdat er per land verschillende regels gelden ten opzichte van eigendomsoverdracht. Uit het onderzoek is gebleken dat in Nederland het recht van natrekking hier een belangrijke rol kan gaan spelen.

In document Opbrengstverantwoording onder IFRS (pagina 54-57)