• No results found

Analyse van de rechtspraak

In document Verboden huwelijken (pagina 102-124)

Hoofdstuk 4: Toepassing van de Wet

4.2 De rechterlijke macht

4.2.3 Analyse van de rechtspraak

Deze paragraaf bevat de analyse van de toepassing door en de werkbaarheid van de Wet voor rechters, de gevolgen en neveneffecten van de wijze waarop rechters de Wet toepassen, en de ondervonden knelpunten die in de procedures of als gevolg van de uitspraken met de Wet worden ervaren.

De rechtspraak (uitspraken) kan onderverdeeld worden in vier categorieën zaken (of casus) gebaseerd op de rechtsvraag die in een specifieke casus aan de orde kan komen. Uit de rechtspraak blijkt dat de rechtszaken hoofdzakelijk de beoordeling van de nietigheid van een huwelijk, en de nietigverklaring of de (niet-) erkenning van een Nederlands of buitenlands huwelijk betreft. Onder de gevonden rechtszaken bevonden zich dus géén zaken over de volgende onderwerpen: 1) Huwelijksbeletselen die aan een huwelijksvoltrekking in Nederland in de weg staan (die bij de rechter kunnen komen via de procedure van een beroep tegen de weigering van een ambtenaar van de burgerlijke stand om een huwelijksakte op te maken door belanghebbenden in het kader van de huwelijkssluiting in Nederland); 2) Stuiting van een huwelijk (die bij de rechter kunnen komen via een verzoek tot voorafgaande machtiging tot stuiting van een huwelijk door het Openbaar Ministerie of via een verzoek tot opheffing van de stuiting van een huwelijk door een belanghebbende).

De vraag betreffende de erkenning van een buitenlands huwelijk kan als zelfstandige rechtsvraag aan de orde gesteld worden. Uit de onderzochte rechtspraak blijkt echter dat deze vraag in alle gevallen als vraag of voorvraag in verband met een andere rechtsvraag aan de orde kwam. Regelmatig kwam de vraag aan de orde in asielverzoeken, vooral in het kader van nareis, maar ook in verband met verzoeken om echtscheiding of nietigverklaring van het huwelijk, of om de afstamming en/of nationaliteit van een kind te kunnen vaststellen.

Tijdens het onderzoek werden gepubliceerde uitspraken gevonden die niet in één van de vier bovengenoemde categorieën konden worden ondergebracht, maar wel vanwege de feiten en omstandigheden aanleiding geven tot opname in dit onderzoek. Deze uitspraken zijn daarom ondergebracht in de vijfde categorie ‘overig’.

Een overzicht van de gevonden rechtspraak laat de volgende aantallen casus per categorie, en verder gespecificeerd naar type huwelijk, zien. Hierbij moet het volgende in gedachten gehouden worden: 1) bepaalde zaken kunnen in meerdere instanties beoordeeld zijn, zoals bijvoorbeeld door de rechtbank en, in hoger beroep, door het gerechtshof of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, en in een enkel geval, in cassatie, door de Hoge Raad; 2) een casus kan ook zijn ondergebracht in meerdere categorieën, omdat er meerdere rechtsvragen aan de orde kwamen.

Tabel 25: Categorisering rechterlijke uitspraken

Categorie/subcategorie Aantal

Huwelijkssluiting in Nederland geen rechtspraak gevonden

Stuiting geen rechtspraak gevonden

Nietigverklaring huwelijk op grond van: - dwang

- polygaam huwelijk

4, waarvan: 3

1 Erkenning huwelijk op grond van:

- dwang - polygaam huwelijk - kindhuwelijk - overig 32, waarvan: 2 7 + 12* 9 2 Overig/overig 2 TOTAAL 38

* Binnen de categorie ‘erkenning huwelijk’ met als subcategorie ‘polygaam huwelijk’ worden zeven uitspraken hieronder besproken. De overige 12 vermelde uitspraken worden niet apart besproken, omdat in deze uitspraken geen nieuwe, voor het onderzoek relevante aspecten aan de orde komen. Er is volstaan met een verwijzing naar de vindplaats van deze uitspraken in de voetnoten 117 en 119.

In de tekst die hieronder volgt, zal de rechtspraak per categorie worden besproken. Daarbij worden de categorieën gevolgd zoals deze zijn opgenomen in tabel 25. Iedere (sub)categorie zal worden afgesloten met conclusies, waarin een analyse wordt gegeven van de belangrijkste bevindingen die volgen uit de rechtspraak van de desbetreffende categorie.

4.2.3.1 Nietigverklaring huwelijk wegens dwang

Gerechtshof Amsterdam 19 april 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:1507):163 betreft het verzoek van een Marokkaans- Nederlandse vrouw tot onder meer nietigverklaring dan wel niet-erkenning van het in 1994 in Marokko gesloten huwelijk op grond van huwelijksdwang. Het hof vraagt eerst advies aan het Internationaal Juridisch Instituut om te kunnen beoordelen of er tussen de man en vrouw een rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen. Het hof oordeelt dat er sprake van huwelijksdwang is en dat erkenning aan het huwelijk moet worden onthouden. Daarom wijst het hof het verzoek om echtscheiding door de Marokkaans-Nederlandse man en verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk door de vrouw af.

Omdat het hof in deze zaak oordeelt dat er sprake is van een naar Marokkaans recht rechtsgeldig huwelijk, moet het vervolgens oordelen of het huwelijk in Nederland erkend kan worden. Het hof past daartoe artikel 10:32 aanhef en onder e BW toe. De vrouw stelt dat zij “destijds niet vrijelijk haar

toestemming tot het huwelijk heeft gegeven” (r.o. 2.6). Zij wijst daartoe onder meer op haar

minderjarigheid en de vertegenwoordiging door haar stiefvader die ten onrechte als huwelijksvoogd optrad en tevens de neef van haar man was. Bovendien staat het vast “dat de vrouw niet met de

erkenning van het huwelijk instemt” (r.o. 2.6). Het hof komt op grond van beide, in de Wet genoemde

163 Tussenuitspraken: Hof Amsterdam 28 april 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:1618); 3 maart 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:728).

criteria ‘het niet vrijelijk toestemming geven tot het huwelijk’ en ‘tenzij uitdrukkelijke instemming met de erkenning’, hetgeen in deze zaak tot uitdrukking komt als ‘het ontbreken van de uitdrukkelijke instemming met de erkenning het huwelijk’ tot het oordeel dat het huwelijk niet erkend kan worden. Het hof legt artikel 10:32 BW ten aanzien van dwang als volgt uit: “Naar het oordeel van het hof

behoort, zeker bij een huwelijk van een minderjarige, boven twijfel verheven te zijn dat de instemming met de voltrekking uit vrije wil is gegeven.” (r.o. 2.6). Uit dit citaat blijkt dat het hof een bepaalde uitleg

geeft aan de term ‘dwang’ ter bescherming van de (op het moment van de huwelijkssluiting minderjarige) vrouw.

Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden 9 november 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:9791): een man (met de Nederlandse en een buitenlandse nationaliteit) verzoekt het hof om de beschikking betreffende de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te vernietigen. Daarnaast verzoekt hij primair de nietigverklaring van het huwelijk, althans om het huwelijk in Nederland niet te erkennen, en daarom het echtscheidingsverzoek van de vrouw (met de Nederlandse en een buitenlandse nationaliteit) af te wijzen. Subsidiair verzoekt hij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zo vast te stellen dat iedere partij zijn eigen schulden draagt en dat het saldo van de bankrekening op zijn naam aan hem toebedeeld wordt. De vrouw voert verweer en verzoekt onder meer de door de rechtbank gegeven beschikking te bekrachtigen. Het hof oordeelt dat er sprake is van een naar buitenlands recht rechtsgeldig huwelijk, dat in Nederland op grond van artikel 10:31 jo. 10:32 BW kan worden erkend, zodat het verzoek van de man tot nietigverklaring c.q. niet-erkenning moet worden afgewezen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank betreffende de echtscheiding en de verdeling van het huwelijksvermogen, met uitzondering van het bepaalde over de auto; daarover beschikt het hof dat deze niet tot de huwelijksgoederengemeenschap hoorde en dat de man daarom hierover geen vergoeding schuldig is aan de vrouw.

Het hof oordeelt eerst dat het huwelijk naar buitenlands recht rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat beide partijen bekwaam waren tot het aangaan van het huwelijk. Het hof past vervolgens artikel 10:31 jo. artikel 10:32 BW toe om de vraag naar erkenning van het huwelijk te beoordelen. Het hof gaat hierbij uit van hetgeen de man – hier samengevat – heeft gesteld: dat hij ten tijde van het huwelijk niet had begrepen dat hij in het huwelijk was getreden; dat hij geestelijk niet in staat was om toestemming tot het huwelijk te geven (onder overlegging van een verklaring van een zorgverlener, sinds 2006 geestelijke gezondheidszorg heeft, onder meer omdat hij kampt met angst en trauma, sociaal disfunctioneren, onkunde, onmacht); en dat het huwelijk niet met zijn vrije en volledige toestemming was aangegaan. Deze laatste stelling heeft de man niet nader onderbouwd (r.o. 5.2). De man deed hiermee een beroep op artikel 10:32 aanhef en onder d en e BW. Het hof oordeelt – samengevat – hierover dat de man ten tijde van de huwelijkssluiting niet kampte met ernstige psychische problemen; dat onderbewindstelling – en niet een onder curatele stelling – niet voldoende is om aan te nemen dat hij niet in staat was om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen; dat het huwelijk voltrokken werd ten overstaan van twee getuigen-notarissen die kennelijk geen bezwaren tegen de huwelijkssluiting hadden geconstateerd, dat zijn vader erbij aanwezig was; dat er geen sprake was van een zodanige geestelijke stoornis dat hij niet zou kunnen begrijpen dat hij in het huwelijk trad met de vrouw; en dat partijen daarna ook een huwelijksfeest in Nederland hebben gegeven (r.o. 5.5).

“Het hof komt op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat ook niet voldoende aannemelijk is geworden dat de geestvermogens van de man zodanig zijn gestoord, dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen ten tijde van de huwelijksvoltrekking. Aan de hand van de erkenningsregels zoals neergelegd in de artikelen 10:31 en 10:32 BW moet naar het oordeel van het hof het huwelijk van partijen in Nederland worden erkend.” (r.o. 5.6).

Uit deze zaak blijkt dat het hof na zorgvuldig onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake was van voldoende vrije wilsvorming en dat er derhalve geen sprake was van ‘geestelijk niet in staat zijn tot toestemming’ of ‘dwang’ in de zin van artikel 10:32 aanhef en onder d en e BW.

Rechtbank Den Haag 7 februari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:1192): betreft het verzoek van de man tot nietigverklaring van het in Nederland gesloten huwelijk. De man stelt dat er sprake is van dwang (op grond van artikel 1:71 lid 1 BW). De man is ontvankelijk in zijn verzoek, omdat hij het verzoek binnen de in artikel 1:71 lid 3 BW genoemde termijn heeft gedaan. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat uit niets is gebleken dat de man onder invloed van dwang het huwelijk met de vrouw heeft gesloten, onder meer vanwege het feit dat de man zich voorafgaande aan het huwelijk (op huwelijkse voorwaarden) tot de notaris heeft gewend om zich te laten informeren over de gevolgen van een huwelijkssluiting.

Conclusies

1. In de gevonden, hierboven vermelde zaken, past de rechter de door de Wet aangepaste, relevante wetsartikelen, zoals art. 10:32 aanhef en onder d en e BW, en de art. 1:71 lid 1 BW en art. 1:71 lid 3 BW, toe. Dwang wordt beoordeeld in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval. Er zijn geen bijzondere knelpunten of praktische belemmeringen gesignaleerd.

2. Ten aanzien van de uitleg van de term ‘dwang’ blijkt dat:

- minderjarigheid een factor is die een rol speelt bij de beoordeling of er sprake is van dwang; - bij een huwelijk met een minderjarige de rechter vooropstelt dat de vrije wil moet vaststaan

(‘boven twijfel verheven’). Met andere woorden: er wordt dus niet gevraagd dat vaststaat dat er geen sprake is van vrije wil;

- de rechter als één van de factoren en/of omstandigheden die relevant is om tot de conclusie te komen dat er geen sprake is van dwang, aanmerkt dat iemand voorafgaande bij de notaris is geweest om zich over de gevolgen van het huwelijk te laten informeren of dat het huwelijk voltrokken werd ten overstaan van twee getuigen-notarissen die kennelijk geen bezwaren tegen de huwelijkssluiting hadden geconstateerd.

3. Indien een rechter meer informatie nodig heeft over buitenlands recht (om bijvoorbeeld de rechtsgeldigheid van een huwelijk naar Marokkaans recht te kunnen beoordelen), kan hij een beroep doen op het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) te Den Haag, zoals bijvoorbeeld in eerstgenoemde zaak gebeurde.

4. Een gevolg van de toepassing van de Wet, in casu artikel 10:31 jo. Artikel 10:32 aanhef en sub e BW in het geval van de zaak van het hof Amsterdam van 19 april 2016, is een zogenoemd hinkend huwelijk voor de vrouw.164 Het in Marokko gesloten huwelijk wordt naar Nederlands internationaal privaatrecht immers niet-erkend, terwijl het in Marokko wel een rechtsgeldig huwelijk betreft. De vrouw is in Nederland dus niet getrouwd (met deze man X), terwijl ze in Marokko met deze man X wel getrouwd is. Omdat het huwelijk in Nederland niet wordt erkend, bestaat het huwelijk voor Nederland in juridische zin niet, en kan het huwelijk in Nederland ook niet door echtscheiding ontbonden worden noch nietig verklaard worden. Andersom blijkt uit de uitspraak van het hof

164 Met een hinkend huwelijk wordt bedoeld dat een huwelijk in het ene land een rechtsgeldig huwelijk is, terwijl het in een ander land als niet rechtsgeldig beschouwd wordt, omdat het in dat land niet erkend wordt. Dientengevolge worden de echtgenoten in het ene land wel als getrouwd beschouwd, maar in het andere land niet.

Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2017, dat wanneer een huwelijk wél wordt erkend, echtscheiding alsook verdeling van een ontstaan huwelijksvermogen kan worden verzocht. 4.2.3.2 Nietigverklaring huwelijk wegens polygamie

Hof Amsterdam 26 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:1027): betreft het verzoek van een Nederlandse man om nietigverklaring van het in Nederland gesloten huwelijk tussen partijen vanwege polygamie door de Indonesische vrouw. De vrouw zou in Indonesië nog steeds met dhr. Y gehuwd zijn, en hem gehuwd hebben terwijl zij nog getrouwd was met dhr. X (van wie zij later is gescheiden). Op grond van artikel 1:33 BW kan één persoon slechts met één andere persoon getrouwd zijn. Omdat dit artikel van openbare orde is, moet een huwelijk waarvan de rechter heeft vastgesteld dat deze in strijd hiermee gesloten is, nietig worden verklaard,165 ook al wordt het ten tijde van de huwelijkssluiting bestaande, eerdere huwelijk van één van de echtgenoten na die huwelijkssluiting ontbonden. De vrouw bevestigt dat zij getrouwd was met, maar gescheiden is van dhr. X, en ontkent een huwelijk met dhr. Y. Ze betwist een door de man overgelegde huwelijksakte en wijst op een verklaring van de burgerlijke stand in Indonesië gedateerd een jaar voor haar huwelijk met de man en inhoudende dat zij wettig gescheiden is. Het hof acht het huwelijk en de echtscheiding van de vrouw en dhr. X niet betwist.

Omdat het de vraag is of de stellingen van de man juridisch kunnen leiden tot de nietigheid van het in Nederland gesloten huwelijk, heeft het hof een vijftal vragen over het Indonesische huwelijks- en huwelijksontbindingsrecht aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) in Den Haag voorgelegd. Het hof geeft partijen de gelegenheid om op deze vragen te reageren, alvorens de opdracht aan het IJI te verstrekken en houdt iedere verdere beslissing aan. Vervolg op deze uitspraak is niet gevonden.

Conclusies

1. De rechter roept de hulp in van het IJI om te weten of in Indonesië een vrouw gelijktijdig met twee mannen kan zijn gehuwd (vraag 1), indien niet, wat hiervan de gevolgen dan zijn voor het tweede huwelijk (vraag 2), en hoe het huwelijk naar Indonesisch recht moet worden beoordeeld als de echtscheiding van de eerste man wordt uitgesproken na het huwelijk met de tweede man: kan het huwelijksgebrek van het tweede huwelijk dan worden opgeheven of dienen partijen dan een nieuw huwelijk aan te gaan (vraag 3)? Zelf beschikt de rechter niet over deze kennis van het Indonesische recht om de rechtsgeldigheid van het huwelijk te beoordelen. Deze kennis heeft hij kennelijk wel nodig om het verzoek te kunnen beoordelen.

2. Nu deze zaak nog niet is afgerond, kunnen hieraan nog geen definitieve conclusies verbonden worden ten aanzien van de beslissing.

4.2.3.3 Niet-erkenning huwelijk wegens dwang

Zie de hierboven besproken rechtspraak van het hof Amsterdam, 19 april 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:1507) en het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:9791). De aldaar geformuleerde conclusies, zijn ook hier van toepassing.

4.2.3.4 Niet-erkenning huwelijk wegens polygamie

In de bespreking van de casussen in deze categorie, kan een verder onderscheid gemaakt worden tussen verschillende typen casus al naar gelang het kader waarin de vraag naar erkenning van het polygame huwelijk een rol speelt:

1. in het kader van de beoordeling of een echtscheidingsbeschikking moet worden vernietigd c.q. een echtscheidingsverzoek alsnog niet ontvankelijk moet worden verklaard;

2. in het kader van de vaststelling van een afstammingsrelatie tussen een ouder en kind (al dan niet in het kader van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit);

3. in het kader van de beoordeling of kinderen uit een polygaam huwelijk recht hebben op een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv nareis) bij hun ouder.

Na elke bespreking van een type casus, zal een conclusie volgen.

Hof ’s-Hertogenbosch 9 juni 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:2359): een man betwist de rechtsgeldigheid van het tussen partijen in 1993 in Marokko gesloten huwelijk op grond van polygamie. Hij verzoekt: 1) vernietiging van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank; 2) dan wel de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot echtscheiding; 3) dan wel de beschikking te wijzigen, zodat de man het huurgenot van de woning krijgt, het hoofdverblijf van de kinderen bij hem zal zijn en de vrouw € 50,00 kinderalimentatie per maand aan de man moet betalen. De man zou ten tijde van de huwelijkssluiting met de vrouw met nog twee andere vrouwen getrouwd zijn. Die huwelijken zijn inmiddels in respectievelijk 1995 en 2007 ontbonden. Het beroep door de man op het bigamieverbod in artikel 1:33 BW en op artikel 10:32 aanhef onder a BW slaagt niet. Het hof bekrachtigt de echtscheidingsbeschikking door de rechtbank.

Het hof past artikel 10:32 aanhef en sub a BW met beide criteria toe en volgt deze criteria. Het hof gaat daarbij uit van een naar Marokkaans recht beoordeeld geldig huwelijk. Vanwege het feit dat voldaan wordt aan het tweede criterium (“tenzij het eerder gesloten huwelijk of geregistreerd

partnerschap is ontbonden of nietig verklaard”), omdat het eerder in Marokko gesloten huwelijk

tussen de man en echtgenote 1 in 2007 in Marokko ontbonden is, oordeelt het hof dat het naar Marokkaans recht geldige huwelijk uit 1993 in Nederland wordt erkend. Het huwelijk van partijen is immers niet langer polygaam.

Conclusie

In deze zaak past de rechter het nieuwe artikel 10:32 BW toe met inachtneming van de door de Wet geïntroduceerde, specifieke invulling van de openbare orde-clausule onder a. Zowel de hierin genoemde criteria worden gevolgd, alsook de regel dat er niet langer van een weigeringsgrond sprake is als het eerdere huwelijk is beëindigd. Onder het oude recht gold enkel een openbare orde clausule, en was ook niet wettelijk verankerd dat bij beëindiging van het eerste huwelijk het tweede huwelijk kon worden erkend. De Wet heeft hierin duidelijkheid gebracht, welke door het hof wordt gevolgd. Hoge Raad 19 mei 2017 (ECLI:NL:2017:HR:942):166 in een procedure tegen de Staat (IND) verzoekt een Marokkaans-Nederlandse vader namens zijn minderjarige, Marokkaanse dochter de rechtbank om vast te stellen dat zijn dochter (ook) de Nederlandse nationaliteit bezit. De man was op het moment van de geboorte van de dochter bigaam gehuwd met de moeder in Marokko. Een jaar later is hij van zijn eerste echtgenote in Marokko gescheiden, waardoor er niet langer sprake was van een bigaam huwelijk. Daarna heeft de man nog een tweede dochter met de moeder gekregen, die sinds haar geboorte de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit bezit. Volgens de IND bezit de eerste dochter niet de Nederlandse nationaliteit en moet het verzoek tot vaststelling daarvan worden afgewezen. Het ten tijde van de geboorte bigame huwelijk van de man met de moeder kan op grond van artikel 10:32 BW niet worden erkend in Nederland vanwege strijd met de openbare orde. Hierdoor

In document Verboden huwelijken (pagina 102-124)