• No results found

Analyse habitattype H7230 Kalkmoerassen

6.3 Analyse per habitattype en soort

6.3.1 Analyse habitattype H7230 Kalkmoerassen

A. Kwaliteitsanalyse

Het habitattype komt binnendijks voor nabij Acquoy in de zogenaamde “Put van Bullee” (0,34 ha) en een direct aangrenzend, op een in 2003 afgegraven perceel aan de oostzijde (1,00 ha). In de Put van Bullee is het areaal van dit habitattype

afgenomen, maar het habitattype heeft zich nieuw kunnen vestigen in het perceel aan de oostzijde. Per saldo nam het areaal van dit habitattype sinds 2004 toe. Hoewel het te vroeg is voor conclusies lijkt de kwaliteitsafname gestopt. In de schraallandvegetaties in de Put van Bullee is nog geen herstel van de kwaliteit opgetreden. De geschraapte delen zelf hebben nog een overheersend

pionierkarakter. Een soort als schaafstro heeft zich gevestigd maar (nog) niet typische kalkmoerassoorten als moeraswespenorchis en bonte paardenstaart.

B. Knelpunten en oorzakenanalyse

In §3.3.3 zijn de knelpunten (K) voor het habitattype Kalkmoerassen (H7230) benoemd en toegelicht. Met name de ontoereikende hydrologische omstandigheden (K1; verdroging) is het belangrijkste knelpunt voor dit habitattype, maar ook overschrijding van de KDW voor stikstofdepositie is een probleem (K11). In deze paragraaf worden de knelpunten m.b.t. stikstofdepositie nader toegelicht. Voor een toelichting van de overige knelpunten wordt verwezen naar §3.3.3. De knelpunten ten aanzien van stikstofdepositie zijn uitgewerkt aan de hand van de landelijke PAS- herstelstrategie H7230 Kalkmoerassen (Van Dobben et al., 2012). Voor de

(mogelijke) knelpunten die samenhangen met “andere omstandigheden die de effecten van stikstofdepositie beïnvloeden” is gebruik gemaakt van het herstel- strategiedocument H6410 Blauwgraslanden (in Van Dobben et al., 2012 voor Kalkmoerassen nauwelijks uitgewerkt).

Effecten van stikstofdepositie

De kritische depositiewaarde voor H7230 Kalkmoerassen is 1.143 mol N/ha/jr, overeenkomend met 15 kg N/ha/jaar (Van Dobben et al., 2012). In de huidige situatie bedraagt de stikstofdepositie op H7230 van 1646–1825 mol N/ha/jr (AERIUS Monitor 15 ). In 2030 is dat van 1392–1562 mol N/ha/jr. Ook geldt dat deze overbelasting in 2020 én in 2030 in het gehele areaal wordt waargenomen (Figuur 6.1).

Hieronder wordt ingegaan op mogelijke knelpunten die als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden:

Verzuring als gevolg van N-depositie (K11a)

Er zijn geen aanwijzingen dat pH-daling een actueel knelpunt is (B-ware, 2011a). Tot in de toplaag heersen basenrijke tot neutrale condities. De bodem is blijkbaar nog voldoende gebufferd door de aanwezigheid van kalk en/of een hoge

basenverzadiging. De extra hoeveelheid zuur, die met N-depositie wordt aangevoerd kan echter wel leiden tot versnelde oplossing en afvoer van basen uit de

bovengrond. Duidelijke pH-dalingen treden meestal pas op bij kalkgehalten beneden 0,3 à 0,4 % (Rozema et al., 1995) of een sterk dalende basenverzadiging. Bij een hoog initieel kalkgehalte kan het dus geruime tijd duren voordat de effecten van N- depositie ook aan de pH merkbaar worden. Om te voorkomen dat N-depositie leidt tot uitputting van de kalkvoorraad en/of daling van de basenverzadiging dient de toestroom van basen tot in de toplaag voldoende groot te zijn. Hiervoor is voldoende kwel nodig en dient uitspoeling door berging van regenwater in de bodem beperkt te zijn. Hiervoor is het nodig dat het basenrijke kwelwater in perioden met een

neerslagoverschot al hoog in het profiel staat. Een indicatie dat er in de toplaag ook minder basenrijke omstandigheden voorkomen wordt geïndiceerd door het frequent voorkomen van blauwe zegge en zeer lokaal ook pijpestrootje.

Vermesting als gevolg van N-depositie (K11b)

In de situatie van de Put van Bullee worden de vermestende effecten van extra toevoer van stikstof getemperd doordat de fosfaatbeschikbaarheid laag is. Wel is bekend dat veel planten bij een verhoogde N-beschikbaarheid een hogere fosfatase- activiteit vertonen en daardoor in staat zijn meer P uit de bodem vrij te maken (Fujita, 2010). Dit kan dus toch leiden tot een verhoogde productiviteit en daarmee verandering van de soortensamenstelling. Overigens is voor het immobiliseren van P door Ca een hoge pH vereist (Bolt en Bruggenwert, 1976). Verzuring (door N- depositie) dient dus ook te worden voorkomen omdat de P-beschikbaarheid kan toenemen door het in oplossing gaan van calciumfosfaten (zie knelpunt verzuring voor hydrologische condities). Hiervoor dient de hydrologie op orde te zijn. Het knelpunt wordt deels voorkomen doordat stikstof wordt afgevoerd via het maaisel (mits juiste maaidata). Verder kan afvoer van stikstof plaatsvinden via uitspoeling naar het grondwater, waar denitrificatie optreedt en vervolgens vervluchtiging naar de atmosfeer. Belangrijk hierbij is dat er wisselend nattere en drogere omstandigheden moeten zijn. Onder drogere condities vindt nitrificatie plaats waarbij ammonium wordt geoxideerd tot nitraat dat via het grondwater wegvloeit. Onder nattere condities kan het nitraat in de bodem worden

gedenitrificeerd tot stikstofgas dat verdwijnt naar de atmosfeer. Dit neemt niet weg, dat een deel van de N-depositie boven in het bodemprofiel kan worden opgenomen door de vegetatie en dus kan leiden tot toename van eutrafente soorten. Het is op

basis van de beschikbare gegevens niet aan te geven in welke mate dit knelpunt speelt.

Toxische effecten van N-depositie

Er zijn geen aanwijzingen dat dit een knelpunt is voor dit habitattype. Effecten van N-depositie op de fauna

Er zijn geen aanwijzingen dat dit een knelpunt is voor dit habitattype.

Andere omstandigheden die de effecten van stikstofdepositie mogelijk beïnvloeden Verzuring als gevolg van verdroging

Er zijn geen aanwijzingen dat dit een belangrijk knelpunt is. Vermesting als gevolg van verdroging (K1)

In de kwaliteitsanalyse kwam naar voren dat voorheen in de Put van Bullee hogere grondwaterstanden voorkwamen. De huidige drogere condities hebben een negatief effect op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen: deze stimuleren de ontwikkeling van kalkmoeras naar meer gesloten graslandvegetaties van de Klasse der matig voedselrijke graslanden. Onder drogere condities krijgen productieve, concurrentiekrachtige soorten krijgen immers meer kans. Dit wordt versterkt door een hogere N-beschikbaarheid als gevolg van depositie (zie depositie-effecten). Directe vermesting via grondwater

Er zijn geen aanwijzingen dat dit een knelpunt is. De nutriëntenconcentraties van het grondwater zijn (zeer) laag (B-ware, 2011a).

Vermesting en/of verdroging door bosstruweel in de omgeving (ontoereikend beheer, K21 en K23)

Dit mogelijke knelpunt is inmiddels opgeheven. Of deze effecten ook werkelijk (mede) oorzaak zijn van het opgetreden kwaliteitsverlies zal moeten blijken uit monitoring.

Vermesting door niet inadequaat maaibeheer (ontoereikend beheer, K21) Dit mogelijke knelpunt is inmiddels opgeheven. Of deze effecten ook werkelijk (mede) oorzaak zijn van het opgetreden kwaliteitsverlies zal moeten blijken uit monitoring.

Versnippering (isolatie) en kortlevende zaadbanksoorten

Geen aanwijzingen dat isolatie een knelpunt is, typische soorten zijn aanwezig.

C. Kennisleemten

In deze paragraaf zijn twee kennisleemten genoemd. Deze kennisleemten moeten in de 1e beheerplan periode worden opgelost, hiervoor is in de PAS onderzoek

opgenomen.

 Het ontbreekt aan een volledig actueel en gedetailleerd beeld van verspreiding en kwaliteit van het habitattype. Er is wel voldoende informatie aanwezig is voor de signalering van knelpunten en het bepalen van de herstelmaatregelen;

 De effecten van de in de winter van 2009/2010 uitgevoerde interne maatregelen (aanpassing maaibeheer, terugzetten bos/struweel) zijn nog onvoldoende bekend;

 De opgetreden ontwikkelingen in de vegetatie en analyses van het bodemprofiel (Smeenge, 2012) geven aan dat De Put van Bullee droger is geworden, maar de oorzaken zijn niet goed bekend.

 Naar dit aspect moet in de 1e beheerplanperiode onderzoek worden verricht.

Enerzijds door reguliere monitoring in het kader van de PAS van de ontwikkelingen in Linge Diefdijk-Zuid en anderzijds door onderzoek in het intrekgebied.

Om deze kennisleemten weg te nemen, zijn (onderzoeks)maatregelen geformuleerd (zie §6.4).

Verschillende processen kunnen een rol spelen bij de geconstateerde achteruitgang in de Put van Bullee: natuurlijke successie, N-depositie, verdroging,

struweel/bosvorming en het tijdstip van maaien. Als bovenstaande kennisleemten tot oplossing gebracht worden, kan ook een meer eenduidige verklaring gegeven worden over de geconstateerde achteruitgang van de kalkmoerasvegetaties.