• No results found

Afwikkeling van het geschil

4. Empirische analyse van de wettelijke regeling

4.8 Afwikkeling van het geschil

4.8.1 Beëindiging van het specifieke geschil na het antwoord van de Hoge Raad

De meeste van de geïnterviewden gaven aan dat zij het na het prejudiciële antwoord van de Hoge Raad niet opportuun achtten om een rechtsmiddel in te stellen, zodat het onderliggende geschil dus (sneller) afgelopen was. Veel gehoorde uitspraken in dat verband zijn (varianten op) ‘het was meteen over’. We noteerden ook uitspraken als: ‘er viel dus ook niet zoveel meer af te wikkelen. Want ik had in een tussenvonnis, zijnde een eindvonnis de zaak al beslecht’; ‘Dan hoef je niet nog eens een keer… Dan moet je gewoon de zaak intrekken’; ‘Je hebt geen poot meer om op te staan. […] Het procesrisico werd voor ons te groot’; en ‘de rechtbank heeft natuurlijk naar aanleiding van die prejudiciële vraag een vonnis geveld, maar dat was niet heel verrassend. Dan is het klaar.’

Partijen worden door de feitenrechter veelal nog in de gelegenheid gesteld om zich na het antwoord van de Hoge Raad daarover uit laten, maar in meerdere gevallen is de uitspraak na de beantwoording van de prejudiciële vraag, in de ogen van meerdere feitenrechters, min of meer een ‘hamerstuk’ gebleken, aangezien er niet meer over wezenlijke punten valt te procederen. In dit verband kan ook de intentie van partijen bij het voeren van de procedure van belang zijn. Wanneer partijen de procedure opzetten als een prejudiciële vraagprocedure,50 is het verkrijgen van duidelijkheid van de Hoge Raad de belangrijkste drijfveer van het voeren van die procedure en is in mindere mate van belang wat de uitkomst is in het concrete geschil. Een rechter die betrokken was bij een ten tijde van het interview nog niet afgeronde vraagprocedure, vertelde dat na het antwoord van de Raad ‘de zaak op de parkeerrol staat.’ Hij vervolgt: ‘maar ik neem er gif op in dat die zaak niet verder komt.’ Als de partijen geen initiatief nemen om nog door te procederen wordt deze zaak namelijk doorgehaald, aldus de rechter.

48 Het gaat bij macro-effecten als eerste om de mogelijke feitelijke effecten van een rechterlijke beslissing, ook voor niet bij het geding betrokken partijen. Ten tweede gaat het om wetenschappelijke informatie die met het oog op rechtsvorming van belang is om zicht te krijgen op deze macro-effecten en ze uiteindelijk te kunnen verdisconteren in een rechterlijke beslissing. Zie hierover ook De Jong 2016, p. 52 e.v.

49 Zie over deze implicaties paragraaf 4.11.5.

141

In meerdere gevallen heeft het feit dat er een prejudiciële vraag is gesteld, naar de mening van de geïnterviewde betrokkenen, er bovendien aan bijgedragen dat de procedure sneller is gevoerd dan wanneer de omweg (lees: de normale cassatieroute) naar de Hoge Raad zou zijn afgelegd.51 In de gevallen waarin een gang naar de Hoge Raad zonder de prejudiciële route niet aannemelijk zou zijn geweest (dat speelt potentieel in veel van de geanalyseerde zaken52), geven meerdere advocaten en feitenrechters aan dat men, mede vanwege de duidelijkheid voor de rechtspraktijk, toch blij is dat de Hoge Raad zich in hun zaak via een prejudiciële procedure heeft uitgelaten over de problematiek.

Niet in alle gevallen heeft het antwoord van de Hoge Raad echter een einde gemaakt aan het onderliggende geschil. Sommige procedures lopen nog steeds. Dat is ook niet onlogisch want in bepaalde gevallen maakt het prejudiciële antwoord – zoals bij de stuiting van de verjaring door een belangenorganisatie53 – het juist mogelijk om überhaupt te kunnen (door)procederen. Daarnaast kan de prejudiciële vraag een deelaspect van het geschil beslaan, waardoor andere geschilpunten nog steeds uitgevochten moeten worden. Prejudiciële vragen betreffen niet altijd het enige (kern)punt van een geschil. Enkele advocaten hebben bijvoorbeeld aangegeven dat de desbetreffende procedure nog loopt. Desalniettemin kan ook in deze gevallen de mogelijkheid tot het stellen van een prejudiciële vraag volgens de geïnterviewden leiden tot een effectievere rechtspleging, aangezien de prejudiciële vraagstelling een versnelling in de procedure betekent over bepaalde deelaspecten.54

4.8.2 Acceptatie door cliënten van het antwoord

Op de vraag of de prejudiciële vraagprocedure bijdraagt aan de acceptatie door de cliënt van de uitkomst van zijn zaak, is geen eenduidig antwoord te geven. Dat komt onder andere doordat advocaten, naar eigen zeggen, niet altijd goed zicht daarop hebben, bijvoorbeeld omdat men hier niet met de cliënt over heeft gesproken. Wél zijn er enkele omstandigheden naar voren gekomen die relevant zijn in dit verband. Een advocaat merkte bijvoorbeeld op dat het feit dat het ‘de hoogste rechter is die oordeelt, of je het er nou mee eens bent of niet, het voor cliënten gemakkelijker zou maken om zich bij de uitkomst neer te leggen.’ Sommige advocaten geven aan dat het antwoord heeft bijgedragen aan acceptatie bij de cliënt, maar merken daarbij meteen ook op dat de cliënt inhoudelijk in het gelijk is gesteld. Aan de andere kant zijn er ook situaties waarin de uitkomst ongunstig was voor de cliënt en niet ‘aan het verstand van de cliënt kon worden gebracht.’ De desbetreffende advocaat heeft nog geprobeerd te zeggen; ‘de hoogste rechter heeft nu gezegd dat je geen gelijk hebt, je bent al bij de Hoge Raad geweest, maar ja, dat ging er niet in.’ Daarnaast hebben advocaten die niet-professionele partijen hebben bijgestaan, aangegeven dat de prejudiciële vraagprocedure (veelal vanwege de juridisch-technische aard van de procedure en problematiek) voor de cliënt een ‘ver-van-zijn-bed-show’ was.55 In sommige gevallen zou de cliënt niet hebben begrepen waarom er een half jaar moest worden gewacht en in een ander geval was de cliënt zelfs in het geheel uit beeld tijdens en na de prejudiciële procedure.

51 Met als (logische) uitzonderingen HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3958, NJ 2013/353 (ipr-doorbraak) en HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1614, NJ 2013/321 (assurantieportefeuille). Bovendien werd het door geen enkele geïnterviewde advocaat opportuun geacht om een rechtsmiddel in te stellen ten aanzien van de door de Hoge Raad beantwoorde vraag.

52 Zie nader paragraaf 4.9.4.

53 HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:766, NJ 2015/306 (stuiting door 3:305a-rechtspersoon).

54 Vanwege de methodologische beperkingen van dit onderzoek kunnen evenwel geen harde uitspraken worden gedaan over de mate van de versnelling van de gehele procedure. Zie over die beperkingen nader paragraaf 1.7.

142

Advocaten die professionele partijen (veelal repeat players) hebben bijgestaan, geven in dit verband aan dat acceptatie van de cliënt eigenlijk minder relevant is. Een repeat player zal bijvoorbeeld zeggen; ‘dit is het, dan moeten we dat op een andere praktische manier oplossen in ons werkproces. Hij weet gewoon hoe de hazen lopen en hoe dit werkt.’

4.8.3 Duur en snelheid: een efficiënt rechtsplegingsinstrument

Op een enkele geïnterviewde na, geven de geïnterviewde personen aan positief (verrast) te zijn over de snelheid waarmee de Hoge Raad de prejudiciële vragen heeft beantwoord. ‘Ik had eigenlijk gedacht dat het veel langer zou duren eerlijk gezegd.’ Het was ‘boven ieders verwachting hoor. Ook van het cassatiekantoor. Die hebben nog nooit meegemaakt dat het zo snel ging’, en een enkeling was zelfs ‘vol bewondering’. Veel advocaten geven daarnaast aan dat het stellen van de prejudiciële vraag in hun procedure weliswaar voor vertraging (doorgaans zes maanden) in de afwikkeling van het desbetreffende geschil heeft gezorgd, maar dat die vertraging zich dubbel en dwars terugbetaalt, aangezien sneller en goedkoper (zie hierover paragraaf 4.11.3) een oordeel van de Hoge Raad is verkregen. Zo vertelde een advocaat dat ‘het grote voordeel voor hen is geweest dat ze duidelijkheid hadden op korte termijn zonder dat men voor de beantwoording van zo’n zuivere rechtsvraag een (feitelijk) traject door moest.’

De geïnterviewde personen bij de Hoge Raad en het Parket hebben aangeven zich bewust te zijn van het belang van een snelle afhandeling van prejudiciële vragen; zij streven dan ook, samen met hun collega’s, naar een zo spoedig mogelijke afdoening van prejudiciële vragen.56 De behandeling van prejudiciële vraagprocedures krijgt ook steevast voorrang boven de behandeling van (nagenoeg alle) andere cassatieprocedures. Prejudiciële vragen belanden boven op de stapel en het bureau wordt bijna letterlijk leeggemaakt: ‘opeens is de zaak er, en dan moet je ruimte maken in je agenda’, zo leerde een geïnterviewde A-G ons.57 Sommige advocaten en feitenrechters complimenteren de Hoge Raad en het Parket met de snelheid waarmee de prejudiciële vraag is beantwoord en zien in de snelheid van de afhandeling een belangrijke reden voor het succes van de regeling.58

Over de snelheid van de afhandeling van de gehele eerste of tweede aanleg-procedure − dat wil zeggen vanaf het moment van de vraagstelling tot, indien dat er komt, het eindvonnis van de rechtbank of eindarrest van het het gerechtshof − zijn de geïnterviewde advocaten over het algemeen ook positief,59 maar in dit verband is wel vaker opgemerkt dat het soms nogal lang duurde voordat er een einduitspraak kwam. Ook zijn enkele omstandigheden naar voren gekomen die tot vertraging hebben geleid of in de ogen van de geïnterviewde tot vertraging kunnen leiden. Zo kan vertraging ontstaan doordat partijen hun zaak intrekken, door praktische omstandigheden zoals een zomerreces of door het onbenullige feit dat een prejudiciële vraag die op de griffie van een rechtbank blijft liggen,60 en (de meest genoemde factor) de (hoge) werkdruk bij de feitenrechter.

56 Zie ook paragraaf 3.3.10. Eventuele vertragingen die zich hebben voorgedaan terwijl een prejudiciële vraagprocedure bij de Hoge Raad aanhangig was, zijn ontstaan door omstandigheden die (nagenoeg) buiten de invloedsfeer van de Hoge Raad en het Parket liggen; zoals een zomerreces of het feit dat partijen ervoor kiezen om de zaak aan te houden.

57 De andere geïnterviewde A-G sprak over ‘het bureau leegvegen’. Zie ook paragraaf 5.1.

58 Dat zien wij ook zo, zie paragrafen 3.3.10 en 5.1.

59 De Hoge Raad, het Parket, en cassatieadvocaten hebben hier minder goed zicht op.

60 Dit ‘bedrijfsongeval’ deed zich voor in beslissing over de telefoonabonnementen, HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, NJ 2015/477 (telefoonabonnementen I). Zie Streefkerk 2015, p. 251, noot 38. Een raadsheer in de Hoge Raad merkte in dit verband op dat ‘we in de telegraaf hadden gelezen dat de vraag gesteld zou worden, ‘Kantonrechter gaat prejudiciële vraag stellen’. Dus wij zaten al handenwrijvend voor de brievenbus. Er gebeurde maar niets. Op een gegeven moment is er gezegd, jongens, we moeten het nu wel

143

Van belang is dat meerdere geïnterviewden de waarschuwing afgeven dat bij een toename van het aantal prejudiciële vraagprocedures, de snelheid van de prejudiciële vraagprocedure en daarmee tevens het succes van de regeling onder druk kan komen te staan. Een snelle behandeling van prejudiciële vragen wordt gezien als een belangrijke voorwaarde en een reden voor het succes van de regeling. Een snelle afwikkeling van prejudiciële vraagprocedures maakt de regeling toegankelijk en uitvoerbaar. Prejudiciële vragen betreffen doorgaans rechtsvragen waarbij het gezien de aard van de belangen die op het spel staan, belangrijk is dat binnen afzienbare tijd een antwoord van de Hoge Raad komt. Een te lang durende prejudiciële procedure kan (en zal) ongetwijfeld afbreuk doen aan dit belang. Snelheid is daarnaast geboden ‘omdat er zoveel mensen op duidelijkheid zitten te wachten’, aldus een advocaat.

Voorts is een snelle afhandeling van prejudiciële vraagprocedures van belang omdat rechtbanken en hoven andere, gelijksoortige procedures plegen aan te houden indien de rechtsvraag in prejudiciële vraagvorm bij de Hoge Raad ligt.61 Als de beantwoording van prejudiciële vragen (te) lang op zich laat wachten kunnen ‘de kasten bij de rechtbanken en hoven overlopen’ met als gevolg dat een efficiënte rechtspleging bij de rechtbanken en hoven onder druk komt te staan. In paragraaf 4.11.5 wordt hier nader op ingegaan. Ook vanuit het Parket komt het signaal dat het uitgangspunt van ‘ruim baan voor prejudicieel’ organisatorische grenzen kent. Een A-G: ‘Stel nu dat er drie prejudiciële vragen per maand binnen zouden komen. Ik denk dat we dan als organisatie een probleem krijgen’. Tijdens de interviews zijn overigens geen signalen geuit dat de grenzen thans al zijn bereikt of in het zicht zijn, behalve dat sommige rechters, zoals gezegd, wijzen op de praktische effecten van het aanhouden van zaken waarin een rechtsvraag ligt die als prejudiciële vraag bij de Hoge Raad voorligt. Dit punt komt nader in paragraaf 4.11.5 aan de orde.

4.9 Rechtsvorming