• No results found

Affectie van leerkrachten voor het onderwijzen van de 21 e eeuwse vaardigheden

5. Affectie van leerkrachten ten opzichte van 21 e eeuwse vaardigheden

5.1. Affectie van leerkrachten voor het onderwijzen van de 21 e eeuwse vaardigheden

Om te achterhalen in hoeverre leerkrachten een positieve instelling hebben ten opzichte van het onderwijzen van de 21e-eeuwse vaardigheden in het algemeen, werden de leerkrachten gevraagd om op een vijfpunts Likertschaal aan te geven welk belang zij hechten aan het onderwijzen van de 21e-eeuwse vaardigheden in het algemeen en daar toelichting op te geven. De leerkrachten van dit onderzoek hechten gemiddeld gezien, belang aan het onderwijzen van de 21e-eeuwse vaardigheden (M= 4.82, SD=0.19, N=14). Slechts één leerkracht hecht er duidelijk minder belang aan, dan de rest van de leerkrachten, zij vraagt zich af in hoeverre je in de toekomst kan kijken en dus kunt verantwoorden waarom dit belangrijke vaardigheden zijn en of er zo veel mis is met het huidige onderwijs. Het belang dat de leerkrachten hechten aan dit concept komtvolgens de helft van de leerkrachten voort uit het toekomstgerichte karakter; De leerlingen hebben de vaardigheden nodig voor later. Het basisonderwijs is volgens twee leerkracht de uitgelezen plek om deze te onderwijzen: “Ik denk dat het heel belangrijk is om

44

hier gewoon een basis te leren en van daaruit heb je dit ook zeker nodig” Alle leerkrachten (N=16) voelen zich in enige mate dan ook verantwoordelijk voor het onderwijzen van de 21e-

eeuwse vaardigheden: “Het is ook mijn vak/mijn taak dus ik vind eigenlijk dat je tekort schiet als leerkracht, als je hier geen aandacht aan besteedt.”

Het belang dat leerkrachten hechten aan het voorstel voor onderwijsverandering, uit zich in verschillende positieve reacties. De leerkrachten in dit onderzoek zien voornamelijk positieve effecten van het onderwijzen van de 21e-eeuwse vaardigheden, op de leerlingen. Zo zouden leerlingen er zelfstandiger van worden, een eigen karakter vormen, een werkwijze ontwikkelen die bij zichzelf past, meer betrokken zijn bij het onderwijs en hun eigen ontwikkeling, zich meer gehoord voelen, meer inzicht en duidelijkheid hebben over hun leren, meer zelfvertrouwen hebben, goed met elkaar kunnen omgaan, goed kunnen samenwerken, goed kunnen communiceren, creativiteit ontwikkelen, meer mogen bewegen tijdens schooltijd en meer betrokken zijn bij het onderwijs. Naast de positieve effecten op de leerlingen, worden door drie leerkrachten ook positieve gevolgen voor het algehele onderwijs gezien. Door de onderwijsverandering rondom 21e-eeuwse vaardigheden zou het onderwijs minder controlerend en juist veel positiever worden: “De verschillen worden veel minder. Ze gaan veel meer op kwaliteit letten. Het is veel positiever, van: die kan dat dus die moet ik daar voor hebben en die is daar goed in. Ze weten ook echt wat hun talent is. Ieder kind komt op zijn eigen talent aan bod en dan is het misschien niet belangrijk dat je niet goed kan rekenen, maar dan heb je een andere kwaliteit waar mensen je op waarderen.”

Tevens werden de leerkrachten gevraagd om op een vijfpunts Likertschaal aan te geven in hoeverre zij plezier beleven aan het onderwijzen van de 21e-eeuwse vaardigheden in

algemene zin. Gemiddeld gezien gaven de leerkrachten aan dat ze plezier beleven aan het onderwijzen van de vaardigheden (M=4.35, SD=0.45, N=12), zoals ook uit volgend citaat blijkt: “Ik krijg er energie van. Ja, het is zo geestdodend als je het ene lesje na het andere lesje geeft. En dan is het middag, bloedheet buiten en dan zeggen: pak dan nu maar je geschiedenisboek en dan gaan we daar eerst even een half uur over praten. Daar krijg ik het zelf al benauwd van. Dat je zelf al voelt dat je geen zin hebt in de middag. Dan is er iets niet goed denk ik.” Het onderwijzen van de 21e-eeuwse vaardigheden doorbreekt dat stramien volgens

deze leerkracht. Twee leerkrachten benoemen volgens dat leerkrachten vooral bereid om er mee aan de slag te gaan wanneer “het iets is wat heel dicht bij je staat en waar je echt iets aan hebt. Eigenlijk de dingen waar je gewoon de volgende dag mee aan de slag kan, daar happen we wel op.”

45

Ondanks dat de leerkrachten het belang van de onderwijsverandering inzien en er plezier aan beleven, worden nog een aantal opmerkingen gemaakt waaruit blijkt dat de leerkrachten er niet alleen maar positief tegenover staan en ook kritisch tegen het voorstel voor onderwijsverandering aankijken. Een aantal citaten:

- “Ik ben er eigenlijk ook wel van overtuigd van dingen die hier in zitten dat die nu ook al aan bod komen. Het is ook maar een model, denk ik. Over 5 jaar is er al weer een ander model. En over 10 jaar moeten we weer iets anders. Het is maar een model.”

- “In hoeverre kunnen we echt in de toekomst kijken? Is er echt zoveel mis met het onderwijs. Leiden we onze kinderen nu eigenlijk ook niet best al goed op? Kinderen zijn tegenwoordig al zo wijs en kinderen zijn tegenwoordig al zo mondig. Moeten we ze nog mondiger maken?”.

- “Dat ze star op die tablets zijn en dan ga je minder met elkaar communiceren. Ik vind computers echt heel belangrijk hoor en het is echt heel goed dat ze dat hebben, hoor! maar ja ik vind samen tot iets komen velen malen belangrijker.”

- “Kinderen kunnen straks niet meer zelf schrijven. Motorische vaardigheden worden heel zwak.”

De bezwaren liggen enerzijds bij ervaringen rondom onderwijsveranderingen en de verzwaring die daarbij komt voor de leerkracht en anderzijds bij ICT waarover de leerkrachten gemiddeld gezien aangeven er belang aan te hechten, maar waarbij door vijf leerkrachten expliciet benoemt wordt, zelf niet vaardig genoeg te zijn en niet goed voor ogen te hebben wat ICT precies inhoudt en wat voor effecten het zal hebben, bijvoorbeeld op het schrijfonderwijs.

Naast het belang en plezier dat leerkrachten aan het onderwijzen van de 21e-eeuwse vaardigheden hechten, is ook gekeken in hoeverre de leerkrachten bereid zijn om hun bestaande onderwijs aan te passen. De best passende vorm van onderwijs voor het aanleren van de 21e- eeuwse vaardigheden zijn didactische werkvormen als projectonderwijs, problem based werken of design based werken (Darling-Hammond et al., 2008) en niet het traditionele onderwijs aan de hand van methodes. De mate waarin de leerkrachten hun onderwijs zouden aanpassen zegt iets over de affectie ten opzichte van de onderwijsverandering rondom de 21e-eeuwse vaardigheden. De vraag of de leerkrachten bereid zijn om hun onderwijs aan te passen, werd gezien de reeds genomen stappen en inzet voor veranderingen en het reeds toegepaste onderwijsconcept van de OGO scholen, niet door alle leerkrachten volmondige met ‘ja’ beantwoord. Alle leerkrachten (N=16) zijn namelijk van mening dat ze in enige mate reeds ‘goed op weg’ zijn. Om te bepalen welk beeld zij hebben van goed onderwijs rondom de 21e-

eeuwse vaardigheden, is hen vervolgens gevraagd hoe het onderwijs met betrekking tot de 21e- eeuwse vaardigheden er uit zou moeten zien. Het volgende citaat vat dit samen: “Die vakken

46

staan niet zo centraal, maar heel erg met die vaardigheden bezig zijn. Daar tussendoor ook de kennis van de vakken leren en dan voornamelijk de dingen waar de kinderen ook nieuwsgierig naar zijn. Daarbij natuurlijk die kerndoelen er zeg maar bij pakken om te zorgen dat ze wel de belangrijke dingen mee krijgen.” Wat door vier leerkrachten genoemd werd is dat het onderwijs minder ‘stijf’ zou moeten zijn en dat ICT ofwel de technologie, een groter aandeel in het onderwijs zal krijgen. Inhoudelijk zou het onderwijs op de volgende punten moeten veranderen: het ICT aspect moet een grotere rol gaan krijgen zodat kinderen uitgedaagd worden en meer betrokken zijn bij de vakken. Onderzoeksvaardigheden moeten meer en verder ontwikkeld worden, maar er moet wel een balans zijn in: “wat willen we meegeven, rekenen en spelling dat moet toch echt wel aangeleerd worden. En wat kan je op een hele andere manier tot je nemen?” Organisatorisch zou het onderwijs volgens de leerkrachten op de volgende punten moeten veranderen: een vaste structuur en leerlijn aanbrengen in het onderzoeksmatig en projectmatig werken en de schoolstructuur veranderen door de groepen niet op leeftijd, maar op niveau in te delen.

Om in beeld te krijgen hoe het onderwijs er dan uit zou moeten zien volgens de leerkrachten, werden de leerkrachten gevraagd om aspecten uit hun huidige onderwijs te benoemen, waarvan zij vinden dat het vooral behouden moet blijven. Het gaat om: reflecteren, het sociale vlak, duidelijkheid en structuur voor de leerlingen, spelen, zelf ontdekken, plezier en de veiligheid. Ook moet volgens zes leerkrachten naast de aandacht voor de vaardigheden, vooral ook de kennis blijven. Zo zegt een bovenbouwleerkracht: “Ik realiseer mij heel goed dat de processen belangrijk zijn geworden, maar ben tegelijkertijd ook bang om los te laten en de feitelijke kennis maar te laten voor wat het is. Je zoekt dan eigenlijk naar een soort trechter waar dat dan mooi bij elkaar zou komen. Dat je een beetje veilig in dat midden gaat zitten.” Didactisch gezien moet er volgens elf leerkrachten aandacht zijn voor het zelfstandig werken, waarbij ook naar een balans gezocht moet worden: “Niet altijd alles samen moeten doen, want dan ontwikkel je het zelfstandig werken weer niet goed genoeg.”

Een opvallend gegeven uit dit onderzoek is dat de OGO leerkrachten heel tevreden zijn over hun onderwijs. Een leerkracht die jaren ervaring heeft in het traditionele onderwijs en sinds 3 jaar op een OGO school werkt maakt de vergelijking tussen deze twee onderwijsstijlen: “Het moet allemaal OGO worden. Dit is toch wel een stuk vernieuwender. Kinderen onthouden veel meer, zijn veel meer betrokken. Het is gewoon hun ding. Zij werken ergens aan en ze zijn altijd enthousiast. Er komt van alles mee van huis en ze doen thuis dingen.” En een andere OGO

47

leerkracht: “Als ik dan op onze school kijk denk ik niet dat dat heel erg veranderd moet worden. Ik zou dat liever op andere scholen ook zo zien.”

Ook de kleuterleerkrachten zijn blij met deze onderwijsverandering. Ze hebben het gevoel dat met deze onderwijsverandering de nadruk minder op toetsing en resultaten ligt en de nadruk meer op spelen en ontdekken komt te liggen en een kleuter dus “weer kleuter mag zijn”, waarmee gedoeld werd op het formatief toetsen in plaats van summatief toetsen en de aangepaste eisen met betrekking tot het aantal te leren letters in de kleuterklassen.