• No results found

Bij grote werken moet ervoor gezorgd worden dat afgewerkte terreindelen (bv. afge-graven, ontboste terreinen) niet meer overreden worden door machines. Hierdoor wordt extra bodemverstoring en de inbreng van vreemd materiaal (grond die aan machines blijft kleven) vermeden. In een goede werkplanning staat dus een logische volgorde van de uit te voeren werken, die hiermee rekening houdt.

Timing

Niet zelden gebeurt het dat werken langer duren dan voorzien. Dit heeft bij werken aan wegen, rioleringen en dergelijke geen zichtbaar effect op het resultaat. Bij werken in de natuur is dit vaak wel het geval en vele uitvoerders (aannemers) zijn zich daar onvoldoende van bewust. Grondwerken moeten in principe afgerond zijn vóór de start van het groeiseizoen.

Veel voorkomende problemen zijn:

(te) langdurige opslag van grond of ander materiaal (bomen, afval, maaisel) op het terrein;

een te lang durende verdroging door het wegpompen van water om werken te kun-nen uitvoeren;

noodgedwongen werken in natte omstandigheden door het uitlopen van werken in de nazomer.

Fiche 1 | Maaibeheer

prIncIpe

Maaien is het periodiek wegnemen (‘afsnijden’) van de bovengrondse vegetatie vlak boven het maaiveld (5-10 cm). De vegetatie wordt van het terrein verwijderd in gedroogde (bij voorkeur) of natte vorm. De ontwikkeling van vegetaties die gedo-mineerd worden door robuuste soorten (ruigtesoorten, struiken en bomen) wordt hierdoor verhinderd. Door maaibeheer worden voedingsstoffen afgevoerd en wordt de concurrentie tussen de verschillende soorten in de vegetatie beïnvloed, vaak ten voordele van kleinere (kruiden)soorten. De vegetatie wordt lichtrijker en lager, met soms open plekken. Kruiden krijgen de kans om in dergelijke omstandigheden beter te kiemen, te groeien en zaad te vormen, wat in ongemaaide, dichte vegetaties met veel hoge grassen veel minder kan.

Het hoofddoel is meestal het behouden of creëren van een soortenrijke en bloem-rijke vegetatie. Hiervoor is het afvoeren van het maaisel erg belangrijk. Door het maaisel te laten drogen voordat het afgevoerd wordt, kunnen zaden nog narijpen en op de bodem vallen. Deze droogperiode duurt meestal 2-7 dagen, waarbij het hooi ‘gekeerd’ wordt (2-3 keer omleggen zodat het goed kan drogen). Het afvoeren nadien is dan gemakkelijker, hoewel maaimachines die onmiddellijk het pas gemaaide mate-riaal opzuigen ook steeds meer worden gebruikt.

Belangrijk zijn ook de maaifrequentie en het maaitijdstip, die op middellange ter-mijn de samenstelling (het type) van de vegetatie op een bepaalde plek sterk zullen bepalen. Verschillende habitattypen hebben verschillende frequenties en maaitijd-stippen nodig. Om stabiele vegetaties te verkrijgen moeten zowel de frequentie als het maaitijdstip steeds hetzelfde blijven. Meer dynamische vegetatietypen zijn vaak juist gebaat met variabele maaifrequenties en -tijdstippen.

In de meeste gevallen wordt maaibeheer uitgevoerd in functie van vegetatietypen die een kortgemaaide fase nodig hebben voor hun behoud. Veelal wordt hierbij geen of onvoldoende rekening gehouden met de fauna. Die is veelal gebaat bij meer struc-tuurrijke vegetaties. Kijk hiervoor onder meer bij ruigtebeheer en rotatiemaaibeheer. Het gebruik van te zware machines of smalle banden met te hoge bandendruk in natte terreinen moet te allen prijze vermeden worden, omdat de graszode hier snel

door beschadigd raakt, met als gevolg het opduiken van storingssoorten zoals pitrus, ridderzuring en/of krulzuring.

verscHIllenDe vormen vAn mAAIbeHeer

Hooilandbeheer

Eén of twee keer maaien per jaar. Het maaien gebeurt een eerste keer in de vroege zomer en een tweede keer in de late zomer of herfst. Op schralere bodems kan één maaibeurt vaak volstaan. Twee of meerdere keren maaien per jaar is zinvol op res-pectievelijk rijkere bodems en bij ontwikkelingsbeheer na eenmalige natuurontwik-kelingsmaatregelen.

Hooiweidebeheer

Eén keer maaien per jaar, gevolgd door nabegrazing met vee. Bij nabegrazing gaat de vegetatie kort de winter in, zoals dat het geval zou zijn met een tweede maaibeurt.

Wisselweide

Grasland dat afwisselend als hooiland en graasweide wordt gebruikt.

Ruigtebeheer

Maaibeheer waarbij late maaitijdstippen en lage maaifrequenties worden toegepast om ruigtesoorten te laten domineren. Om de 2-5 jaar maaien in het najaar. Variatie in het maaibeheer (rotatie, zie lager) brengt ook variatie in de structuur en soorten-samenstelling.

Rotatiemaaibeheer

Beheervorm waarbij in een vooropgesteld schema jaarlijks een deel van de opper-vlakte wordt gemaaid. In een eenvoudig rotatiesysteem wordt bijvoorbeeld jaarlijks een derde van de oppervlakte gemaaid. Dit compartiment wordt dan na drie jaar opnieuw gemaaid. Rotatieschema’s kunnen zeer gevarieerd zijn: (1) qua lengte van de frequentie, (2) met verschillende frequenties voor de verschillende compartimenten (figuur III.1). Vele ruigtetypen en moerasvegetaties, maar ook gemaaide

heideterrei-rasters, die gedurende het seizoen worden verzet bij bijvoorbeeld het graasbeheer van heideterreinen, is een vorm van rotatiebeheer.

A

B

C

D E

Figuur III.1: Landschap met ruigte in een rotatiebeheer met verschillende fre-quenties. Zone A, B en C: elk jaar wordt een derde van de gezamenlijke opper-vlakte gemaaid. A het 1ste, B het 2de, C het 3de jaar. Zone D wordt om de zes jaar gemaaid, samen met zone C. Zone E: begrazing

Rotatiebeheer in rietland. Links: twee keer per jaar ge-maaid; Vooraan: één keer per jaar gemaaid in juli; Ach-teraan: overjarig riet (niet jaarlijks gemaaid of meerjarig) en moerasbosontwikkeling. (Leiemeersen, Oostkamp)

Klepelen

Een vorm van maaien die gebruikt wordt wanneer lange tijd niet-gemaaide percelen weer toegankelijk gemaakt moeten worden voor gewone maaimachines (bv. sterk verruigde percelen of percelen met beginnende verbossing). Klepelmaaiers verpul-veren vegetaties eerder dan ze af te maaien. Hoewel het opruimen van de vegetatie na klepelen zeer moeilijk is, is ook hier het opruimen van de vegetatie van groot belang. Het onmiddellijk opzuigen van de vegetatie kan hierbij zinvol zijn, hoewel het vaak nefast is voor de fauna. Tijdelijk delen sparen kan hieraan verhelpen.

Uitmijnen

Een bijzondere vorm van maaibeheer is het uitmijnen. Deze techniek kan worden toegepast wanneer men soortenrijke graslanden wil herstellen op voormalige en zeer intensief gebruikte en bemeste landbouwgronden. Wanneer afgraven geen optie is om de voedselrijkdom in een keer te herstellen (zie lager), kan men overgaan tot uitmijnen. Onder het uitmijnen van een bodem wordt het versneld afvoeren van voedingsstoffen (vooral fosfaat) verstaan door het zaaien en oogsten (door maaien) van een gewas, waarvan de productie op niveau wordt gehouden door tijdelijke bemesting met de mineralen die volgens de verhouding van de voedingsstoffen in de bodem groeibeperkend zijn. Om een hoge afvoer van fosfaat via maaisel te verkrij-gen, is het toedienen van stikstofbemesting of de aanwezigheid van klaver die stik-stof uit de lucht kan binden van belang. Een bijkomende voorwaarde voor een hoge afvoer van fosfaat door middel van klaver is dat er voldoende kalium beschikbaar is. Deze vorm van maaibeheer wordt enkel als overgangsmaatregel gebruikt gedurende meerdere jaren. Wanneer er grassen worden gebruikt, kan men verschillende keren per jaar maaien. Uitmijnen is een techniek die momenteel nog volop in ontwikkeling is en waarover nog veel onderzoek lopende is.

AAngepAst mAterIeel