• Uitrijwagen: Een door een tractor getrokken laadkar met zijdelingse beugels, waarin
hout wordt gestapeld voor de afvoer van korthout. Deze wagen is al dan niet voor-zien van een laadkraan. Door de passieve verbinding tussen tractor en kar (trekhaak) is het geheel echter weinig wendbaar.
• Forwarder: Een zelfrijdende uitrijcombinatie bestaande uit een voorwagen
(stuur-cabine, kraanarm) en een achterwagen met zijdelingse beugels voor de afvoer van korthout. Beide delen zijn gescheiden door een scharnier (knikbesturing), waardoor het geheel heel wendbaar is.
• Rupsdumper: Een voertuig op rupsbasis met kipbare laadruimte, inzetbaar voor het
ruimen van kroonhout en hakhout op ruimingpistes. Op zeer kwetsbare bodems of stapelplaatsen wordt de rupsdumper best nog gecombineerd met rijplaten. Het voor-deel is dat er zeer weinig bodemverdichting of spoorvorming optreedt. Het materieel is minder geschikt op kleine ruimtes door de grote bodemschade bij korte draaibe-wegingen (tenzij er rijplaten worden gebruikt).
Fiche 4 | Graafwerken
prIncIpe
Hiermee worden alle vormen van grondverzet om natuurtechnische redenen bedoeld. De laatste jaren is er veel ervaring (positieve en negatieve) opgedaan met de inzet van zwaar materiaal voor graafwerken.
Seizoen
De beste periodes voor het uitvoeren van werken met zwaar materiaal zijn nazomer en winter. In de nazomer is de kans op droge omstandigheden het grootst; meestal worden de laagste grondwaterstanden van het jaar dan gemeten. In deze periode wordt ook de fauna relatief minder verstoord, maar op terreinen waar overwinterende of pleisterende vogels belangrijk zijn, moet daarmee wel rekening gehouden worden. In de winter doen zich de beste mogelijkheden voor bij (strenge) vorst. Terreinen zijn onder deze omstandigheden gemakkelijk te berijden. Bij grondwerken is het afgegraven materiaal compact en verliest het minder water bij het transport of bij de opstapeling en verplaatsing naar tijdelijke depots op het terrein.
Deze periodes voor grondwerken hebben bijkomend ook gunstige ecologische impli-caties. De kale bodem in de winter wordt niet onmiddellijk ingenomen door eenja-rige soorten, die snel kunnen kiemen. De onmiddellijke input van zaden van onge-wenste soorten die zeer vaak in de nabije omgeving staan, gebeurt in deze periode niet. Zaden van doelsoorten die in de diepere lagen van de bodem zaten, lopen tijdens de winterperiode minder kans om verloren te gaan door beschimmeling of ‘predatie’.
verscHIllenDe vormen vAn grAAFWerken
Plaggen
Plaggen is het verwijderen van de vegetatiezode (met zo weinig mogelijk minerale bodem). Specifiek voor plaggen moet er gelet worden op volgende punten:
• Reliëfvolgend plaggen tot op minerale bodem. Dieper plaggen kan leiden tot een vertraagd herstel en het ontbreken van de doelsoorten, doordat de zaadvoorraad weggeschraapt werd.
• Het laten liggen van een beperkte hoeveelheid organisch materiaal kan zinvol zijn voor het herstel vanuit de zaadbank. Te veel achtergelaten organisch materiaal kan als gevolg hebben dat de planten die men wilde verwijderen opnieuw sterk uitgroeien of dat eutrofiëring optreedt door de afbraak van het organisch materiaal.
• Kleinschalig plaggen is beter dan grootschalig plaggen. Het behoud van relictvegeta-ties is cruciaal en leidt tot een snellere vestiging van doelsoorten.
• De plagplekken moeten voldoende gedraineerd kunnen worden om het zogenaamde ‘badkuipeffect’, waarbij de volledige plagplek langdurig onder water staat, te vermij-den. In dergelijke situaties kan door stagnerend regenwater versnelde verzuring of verdrinking van kiemplanten optreden.
• Bij grootschalige plagwerken zou het een automatische reflex moeten zijn om te laten nagaan of de zone geen archeologisch belangrijke vindplaatsen, relicten of sporen bevat. Plaggen en andere graafwerken kunnen het archeologische erfgoed en het ‘bodemarchief’ immers definitief vernietigen.
Afgraven
Afgraven is het verwijderen van de toplaag (minimaal 10 cm) van de bodem.
• Bij graafwerken spelen zaadbanken geen rol, tenzij het over het afgraven van opge-voerd materiaal gaat. Het komt er vooral op aan om de nodige voedingsstoffen af te voeren. Hiervoor is informatie over de diepte van fosforverzadigde lagen belangrijk.
• Veel bestuurders van graafmachines hebben al te vaak de neiging om ook bij graaf-werken te proper (d.w.z. egaliserend) te werk te gaan. Bij dergelijke graaf-werken is het vaak interessant toevallige of bestaande oneffenheden te behouden. De uitvoerder kan hierop gewezen worden.
Badkuipeffect bij een onvoldoende gedraineerde plag-plek. Regenwater stagneert, waardoor kieming van doelsoorten wordt verhinderd of waardoor kiemplan-ten verdrinken. (Meetkerkse Moeren, Meetkerke)
• Gradiëntzones zijn van groot belang. Overgangen naar oevers van beken, grachten, slenken en poelen worden flauw hellend aangelegd. Bij flauwere oevers krijgen meer vegetatietypen kans om zich te vestigen. Voor meer variatie kan men op enkele plaat-sen steilere oevers voorzien. Bij het uitgraven van slenken en grachten kan men best vanop beide ‘oevers’ te werk gaan. Op die manier kan men aan beide kanten meer variëren met zachtere hellingen, steilere stukken, bredere of smallere oeverstroken en dergelijke. Uiteraard gaat men enkel zo te werk op plaatsen waar geen enkele aanknoping met een vroegere, meer oorspronkelijke situatie meer mogelijk is. In waardevolle cultuurlandschappen daarentegen zullen de typische elementen van dat landschap de referentie vormen voor het herstel (bv. kreekrestanten, oude kleiwin-ningen, natuurlijke depressies).
• Overige aandachtspunten zijn vergelijkbaar met deze bij plaggen.
Baggeren of ruimen
Baggeren is het verwijderen van organisch materiaal en slib op de bodems van ven-nen en plassen onder natte omstandigheden. In droge omstandigheden kan dit ver-wijderen gebeuren met graafmachines (zie lager).
• Bij baggerwerken is het cruciaal dat al het gebaggerde organisch materiaal wordt afgevoerd en dus niet wordt uitgespreid op de oever, tenzij tijdelijk en als het om een klein deel ervan gaat (zie kader). Al het slappe materiaal dat in de plas achterblijft, kan zich snel terug uitspreiden over de bodem, waardoor de gunstige omstandighe-den die nagestreefd woromstandighe-den met de maatregel (het verlagen van de voedselrijkdom en het doen toenemen van potentiële kiemplaatsen) opnieuw tenietgedaan worden. Het vooraf inschatten van correcte volumes (die voor een groot deel de kostprijs zul-len bepazul-len) is daarom erg belangrijk.
• Bagger- en ruimingswerken worden uitgevoerd van begin september tot eind januari. Ruimings- of baggerwerken aan verschillende waterlichamen binnen een bepaald gebied worden gespreid in de tijd. Als herhaaldelijk moet worden geruimd, gebeurt dit best in een rotatiesysteem.
• Het behouden van kleine ‘eilandjes’ met relictsoorten kan van belang zijn.
• Door te baggeren gaat het plaatselijke bodemarchief verloren. Vooral als het een oudere opvulling betreft, een site met een bijzondere geschiedenis of een omgeving met archeologische of historische waarde, dient vooraf advies ingewonnen te worden bij de administratie voor Onroerend Erfgoed.