Als gevolg van spontane verbossing evolueren glanshaverhooilanden veelal naar eiken-haagbeukenbos of naar eikenbos op neutrale bodem. Uit grote vossenstaart-graslanden ontstaan in vochtige tot natte milieus wilgenstruweel en alluviaal elzen-bos. Bij bebossing gaat het meestal om de aanplant van populier. Bij het achterwege blijven van beheer in kalkrijk kamgrasgrasland ontstaat er in eerste instantie stru-weel van wilde liguster, zuurbes en wegedoorn.
trAjecten voor beHeer en Herstel
Kader voor optimaal beheer en/of herstel (landschapsschaal)
De voorwaarden voor een optimaal beheer of herstel zijn dat er open terreinen behouden kunnen worden, dat winterse overstromingen met water van een goede kwaliteit kunnen optreden, dat het maaibeheer op voor de levensgemeenschap aangepaste datums wordt uitgevoerd of dat er beweiding met grote grazers of schaapskuddes ingesteld wordt. Voor natuurontwikkeling moeten landbouwgras-landen of akkers omgezet kunnen worden of moeten er mogelijkheden tot groot-schalige kappingen zijn.
Een minimale oppervlakte bedraagt bij voorkeur minstens een halve ha. Voor geïso-leerde graslanden is dit vermoedelijk te klein. Externe nadelige invloeden krijgen dan een grotere impact en de beschikbaarheid van zaden van typische soorten wordt beperkt.
Bij het wegvallen van begrazing in kalkrijk kamgras-grasland gaan struiken de vegetatie overheersen. In combinatie met verhoogde stikstofdepositie nemen ook dominante soorten, zoals hier gevinde kortsteel, toe. (Schophem, Voeren)
Beheer en/of herstel van kleine terreinen (gebieds- of perceelsniveau)
Voorwaarden: geschikte abiotische condities (lage voedselrijkdom bodem) en beschikbaarheid van voldoende kiemkrachtige zaden van de karakteristieke soorten.
verArmDe vormen intensief maaibeheer maaien extensieve begrazing maaien ruIgte wegvallen maaibeheer maaien maaien, nabe-grazing, winterse overstromingen extensieve begrazing soortenArm (kAmgrAs) grAslAnD, Akker afgraven, uitmijnen maaien intensief land-bouwgebruik soortenArm kAlkrIjk (kAmgrAs)grAslAnD, Akker op kAlkHouDen-De (stenIge) leem maaien, extensieve begrazing intensief land-bouwgebruik DomInAnt stADIum maaien onaangepaste maaidatums glAnsHAverHooIlAnD, grote vossenstAArt-grAslAnDen (6510) AlluvIAAl elZenbos, eIkenHAAgbeukenbos, WIlgenstruWeel niets doen kappen, verwijderen strooisellaag
struWeel vAn Zuurbes, WegeDoorn, eIken-HAAgbeukenbos niets doen kappen, verwijderen strooisellaag ruIgte wegvallen maaibeheer maaien ongeschikt maaibeheer kAlkrIjk kAmgrAs-grAslAnD (6510)
Trajecten voor herstelbeheer glanshaverhooilanden en grote
vossenstaartgraslanden
· vanuit ruigte, verarmde vormen en dominant stadium
De herstelmaatregel bestaat uit tweemaal per jaar maaien met afvoer van het maaisel. Afhankelijk van de productie kan men nadien overgaan tot een lagere maaifrequen-tie. Meestal verkrijgt men een grotere soortenrijkdom wanneer de productie lager is dan 6000 à 7000 kg droge stof/ha/jaar. Het duurt ongeveer zes jaar om tot dit stadium te geraken. Vanaf dan wordt best overgegaan tot regulier beheer. De exacte ontwik-kelingsduur is ook afhankelijk van factoren zoals de grondsoort, vochttoestand en zaadaanwezigheid. Om een dominant stadium van bepaalde grassen zoals gestreepte witbol te vermijden, is het belangrijk om vroeg (mei) te maaien.
· vanuit intensief grasland of akker
Hiervoor is een intensief maaibeheer vereist, bijvoorbeeld driemaal per jaar. Afhan-kelijk van de productie kan men overgaan tot tweemaal maaien per jaar. Wanneer de productie lager is dan 6000 kg droge stof/ha/jaar wordt er best overgegaan tot regulier beheer, namelijk maaien of maaien in combinatie met nabegrazen. Het omvormen van een intensief gebruikt grasland of akker naar glanshaverhooiland via maaibeheer kost meer tijd, soms enkele tientallen jaren en is afhankelijk van de voedselrijkdom en de soortensamenstelling. Er gaan verschillende ontwikkelingsfasen overheen. De ontwikkeling kan versneld worden door het afgraven (ontgronden) van de toplaag in grasland of akker. Deze eenmalige maatregel in het kader van natuurontwikkeling is verantwoord wanneer het om een zwaar bemest grasland of een zwaar bemeste akker gaat. Door de vaak hoge bemesting van deze gronden is de fosforbeschikbaar-heid dikwijls extreem hoog. Meestal is hierbij niet alleen de bouwvoor sterk verrijkt met voedingsstoffen, maar is ook een deel van de voedingsstoffen uitgespoeld naar diepere bodemlagen. Indien men overgaat tot afgraven, moet door bodemonderzoek altijd vastgesteld worden hoe groot de fosfaatvoorraad is en tot welke diepte het fos-faat zich heeft opgehoopt. Een voorwaarde om een zekere kans op slagen te hebben is dat er nog herkolonisatiemogelijkheden zijn vanuit de directe omgeving. Wan-neer afgraven geen optie is, kan men bij herstel van akkers overgaan tot uitmijnen. Onder het uitmijnen van een bodem wordt het versneld afvoeren van voedingsstof-fen (vooral fosfaat) verstaan door het zaaien en oogsten van een gewas, waarvan de productie op niveau wordt gehouden door tijdelijke bemesting met de mineralen die volgens de verhouding van de voedingsstoffen in de bodem groeibeperkend zijn (zie Fiche 1: maaibeheer). Algemeen hangt de snelheid waarmee het grasland evolueert naar een soortenrijkere vegetatie in belangrijke mate af van de graad van isolatie van het betreffende grasland. Indien het gelegen is in een groter gebied dat rijk is aan
soortenrijke relicten en indien er in het geval van grote vossenstaartgraslanden nog regelmatig overstromingen optreden, dan zal de herkolonisatie sneller verlopen.
· vanuit bos en struweel
Het habitattype kan hersteld worden door met een eenmalige maatregel, namelijk kappen en ontstronken, de gunstige uitgangssituatie te creëren, waarna een maaibe-heer wordt ingesteld. De frequentie van het maaien is afhankelijk van de vegetatie in de ondergroei van het bos of de ruigte (zie herstel verruigde en verarmde vormen). Voornamelijk populierenaanplantingen in valleigebieden die nog regelmatig over-stromen bieden goede herstelmogelijkheden voor een hele reeks soortenrijke gras-landen, waaronder grote vossenstaartgraslanden.