• Begrazing met een herder: Bij deze bijzondere vorm van begrazing bepaalt de
her-der waar en wanneer een kudde (schapen, runher-deren,…) graast binnen een groot gebied. Naargelang de behoefte (voor het natuurbeheer) en de aanwezige habitats, wordt dus de intensiteit, de plaats en het tijdstip van de begrazing bepaald door de herder. Een groot voordeel ten opzichte van de volgende vorm is dat door de kud-derondgang de herder kan bepalen waar de kudde rust en de nacht doorbrengt en waar bijgevolg de meeste mest zal terechtkomen. Hierdoor kan er effectief een afvoer van voedingsstoffen gerealiseerd worden.
• Verplaatsbare rasters: Dit is een moderne variatie op begrazing met een herder.
Doorheen het terrein worden met behulp van lichte, verplaatsbare rasters afzonder-lijke delen van een terrein begraasd in een rotatiesysteem (zie ook Fiche 1:
maai-beheer). Op deze manier kan er echter veel minder fijn gestuurd worden dan met
een herder, tenminste wanneer de rasters (en dus het aantal dieren) niet precies de vegetatie omspannen die afgegeten moet worden. Een ander belangrijk verschil is dat, wanneer de dieren dag en nacht binnen het raster blijven, er geen voedingsstof-fen afgevoerd worden. Integendeel, ze komen juist in een gemakkelijker opneembare vorm ter beschikking van de planten.
AAngepAst mAterIeel
Rasters
De inzet van grazers impliceert de aanwezigheid van een veekerend raster. De keuze van de afsluiting wordt bepaald door het soort grazer (runderen, paarden, schapen, geiten,…), andere van nature aanwezige grazers (ree, everzwijn,…), het begrazings-regime (jaarrond-, seizoens- of nabegrazing), de terreinomstandigheden (nat/droog, vlak/reliëfrijk, open/bebost), de beheerkeuzes (geleidelijke overgangen of scherpe grenzen) en het al dan niet toegankelijk zijn voor recreanten.
prikkeldraadaf-van geschilde palen die niet behandeld of verduurzaamd zijn. De geschilde palen hebben hun natuurlijke vorm nog, maar zijn ontdaan van hun schors. Hierbij kan gekozen worden tussen palen van tamme kastanje of robinia. Palen van deze Noord-Amerikaanse boomsoort zijn wel iets duurder, maar zijn nog duurzamer dan kas-tanje. Kastanjehout heeft zonder behandeling al een duurzaamheidsklasse II. Door hun natuurlijke kwaliteiten (aanwezigheid van véél looistoffen) kunnen de palen vele jaren zonder bescherming. Om het rottingsproces bijkomend te vertragen, kan het deel van de paal dat in de grond zit voor plaatsing worden verbrand. De gepunte palen worden best met een kraan in de grond geduwd. Er kunnen ook ongeschilde, gekliefde eiken palen gebruikt worden. De afsluiting oogt dan wel meteen een stuk robuuster. Bovenstaande houtsoorten zijn met FSC-label verkrijgbaar. Chemisch verduurzaamd dennenhout en tropische hardhoutsoorten zijn te mijden.
De palen van de afsluiting moeten om de 50 m en in de hoeken geschoord worden. Hoekpalen hebben een minimale lengte van 250 cm, een diameter van 15 cm en dienen minimaal 140 cm in de grond te zitten. Schoorpalen hebben een minimale lengte van 180 cm en een diameter van 10 cm. Tussenpalen zijn minimaal 180 cm lang, hebben een diameter van 8 cm en zitten minimaal 70 cm in de grond. Wanneer voldoende zware tussenpalen worden gebruikt, hoeven ze voor prikkeldraadafslui-tingen slechts op 3 of 4 m van elkaar te worden geplaatst.
Bij een driedraadsafsluiting worden de draden op 40, 65 en 90 cm boven het maaiveld aan de palen bevestigd. De draden worden aan de binnenzijde van de palen bevestigd met gegalvaniseerde krammen met een minimale lengte van 4 cm. De prikkeldraden dienen zo te worden geplaatst dat ze onder trekspanning worden gehouden. In de hoeken dienen de draden om de hoekpalen te worden gewikkeld. De prikkeldraad (draaddiameter minimum 1,5 mm) is gealuminiseerd. De aluminium-zinklegering voorkomt roestvorming.
Omwille van hun robuustheid zijn prikkeldraadafsluitingen vaak landschapsbepa-lend. Ze zijn in principe niet toegelaten in bossen. Prikkeldraad kan ook schade toebrengen aan de ingeschaarde grazers. Vooral paarden, schapen en geiten blijken kwetsbaar. Prikkeldraadafsluitingen vragen relatief weinig onderhoud, maar worden door ruiende grazers vaak gebruikt als borstel of schuurpaal, waardoor ze minder efficiënt worden.
Indien er gekozen wordt voor een prikkeldraadafsluiting voor schapen en geiten, moeten vijf draden worden voorzien. Het verdient echter de voorkeur om geiten en schapen te houden achter een zogenaamde schapen- of ursusdraad. Een ursus-draad kan je laten ingroeien of inplanten, waarbij je geleidelijke landschappelijke
overgangen krijgt. Ursusdraad vormt ook een grote barrière voor aanwezige natuur-lijke grote grazers (reeën en andere). Bij begrazing met schapen en geiten worden ook frequent elektrische rasters met vijf draden gebruikt. Voor runderen en paarden volstaan in geval van een elektrisch raster drie draden. Voor een binnen- of tus-senraster kan eventueel voor een tweedraadsraster worden gekozen. Een elektrisch raster weert ook efficiënt everzwijnen en honden.
Schapen en geiten worden ook wel gehouden in verplaatsbare rasters. De meest gebruikte verplaatsbare rasters zijn de zogenaamde flexinetten. Een flexinet bestaat uit een raster van nylondraad met daarin een stroomdraadje, waarbij het raster aan kunststofpaaltjes werd bevestigd. De netten zijn in verschillende hoogtes verkrijg-baar. Er zijn ook verplaatsbare draad- of lintrasters met daarbij behorende paal-tjes in hout, kunststof of metaal. Het gaat steeds om lichte constructies waarvan de plaatsing weinig arbeidsintensief is. De rasters kunnen gemakkelijk uitgebreid en verkleind worden. Alle verplaatsbare rasters zijn maar veekerend omwille van het schrikeffect van de stroomschok. Voor runderen en paarden in natuurterreinen zijn verplaatsbare rasters vaak te weinig robuust.
Vaste elektrische rasters kunnen worden gebouwd met behulp van kastanje, robinia en eik, waarbij de stroomdraad op isolatoren wordt bevestigd. Er kan ook gebruik-gemaakt worden van karrihout (Eucalyptus diversicolor). Karrihout is een niet-tropi-sche hardhoutsoort met duurzaamheidsklasse II. Deze eucalyptussoort is ook gekend als White gum. Karrihout is zelfisolerend. De stroomdraad kan hierdoor rechtstreeks aan de palen worden bevestigd. Door de natuurlijke kwaliteiten van het hout (hard, sterk, verzadigd met natuurlijke oliën) is het onderhoudsvrij.
De gladde stroomdraad is gealuminiseerd (min. 2,5 mm/25 kg). Om de stroomdraad bij zowel warm als koud weer strak en tegelijkertijd elastisch te houden, dienen RVS-trekveren te worden voorzien. Deze veren vangen de schommelingen op. Op de ver-schillende spanlengtes worden roterende spanners voorzien. Met behulp van deze spanners kan de draad ontspannen of nog verder opgespannen worden.
Indien uitgevoerd in karrihout, moeten hoekpalen (min. 10 x 10 x 250 cm), steun-palen (min. 8 x 4 x 200 cm) en tussensteun-palen (min. 3,8 x 3,8 x 150 cm) vierkant voor-gezaagd zijn. De tussenpalen zijn voorgeboord om de stroomdraad met behulp van gealuminiseerde bevestigingsdraadjes aan de palen te kunnen bevestigen. De tussen-palen worden met een tussenafstand van minimaal 7 m, minstens 55 cm in de grond gebracht. De hoekpalen worden minstens 150 cm in de grond gebracht en worden voldoende gestut. De verschillende palen kunnen zowel manueel als machinaal
wor-Voor de stroomvoorziening van een elektrisch raster kan een batterijapparaat (even-tueel met zonnepaneel) of een lichtnetapparaat worden gebruikt. Aan een elektrisch raster moeten verplicht waarschuwingsbordjes worden voorzien. Elektrische rasters hebben een hogere materiaalkost, maar zijn voordeliger in uitvoering.
Indien typisch voor de ecoregio, dan kan er ook gekozen worden voor een natuur-lijke veekering op basis van gevlochten heggen met bijvoorbeeld doorndragende struiken. Hou er rekening mee dat het jaren duurt voor een dergelijke heg effectief veekerend is. Gevlochten heggen zijn ook gevoelig aan vraat, bijzonder arbeidsinten-sief naar onderhoud en de aanleg vergt bovendien enige vakkennis. Een combinatie met één van bovenstaande rasters is dus aangewezen. Water (in grachten, vijvers e.d.) is niet veekerend.