• No results found

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49 · dbnl"

Copied!
437
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49

bron

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 49. Kemink & Zoon, Utrecht 1928

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005192801_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

V

Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1927.

Het einde van het jaar, waarover wij hieronder verslag uitbrengen, bracht ons de zekerheid van een verlies in onzen bestuurskring, waarvan wij de mogelijkheid reeds geruimen tijd onder de oogen hadden moeten zien. Mr. A. le Cosquino de Bussy, de Eerste Bibliothecaris van het Genootschap, werd door zijn benoeming tot

Gemeentearchivaris van Amsterdam gedwongen de banden, die hem reeds sedert

1917 aan ons Bestuur bonden, te ontknoopen. Hoewel wij met onzen vriend ons

verheugden, dat hij het door hem begeerde ambt mocht te bekleeden krijgen, deed

zijn heengaan ons oprecht leed. Hoewel in latere jaren door een reorganisatie van

het beheer onzer Boekerij zijn bemoeiingen met onze verzameling boeken en

handschriften, anders dan vroeger, meer van formeelen aard waren geworden, hebben

wij toch deze reorganisatie, die een vereenvoudiging in de administratie bracht, aan

mr. De Bussy te danken gehad, terwijl hij ten aanzien der uitbreiding van onze

ruilbetrekkingen zich in den loop der jaren voor het Genootschap verdienstelijk heeft

gemaakt. Maar het meest zullen wij hem missen om zijn persoonlijkheid, die in

woord en geschrift een zeer eigenaardige oorspronkelijkheid bezit. Niet dikwijls

voerde hij in onze vergaderingen het woord, maar, als hij het deed, had hij steeds

iets te zeggen, dat het overwegen waard was of door geestige inkleeding de aandacht

trok. In onzen kleinen kring van bestuursleden te Utrecht, die door het jarenlange

geregelde onderlinge verkeer bijna altijd een vriendenkring is, zullen wij ons opgewekt

en trouw medelid nog lang missen. Het ga hem naar wensch in zijn aanlokkelijk

ambt in

(3)

VI

de hoofdstad, waarheen hem de dank van zijn medebestuursleden voor hetgeen hij voor het Genootschap is geweest moge vergezellen. Bij het vaststellen van dit jaarverslag hadden wij nog geen besluit genomen over de vervulling van de door het heengaan van den heer De Bussy ontstane vacature.

Ook dit jaar wederom vergaderde het Bestuur, buiten en behalve de maandelijksche vergaderingen der Utrechtsche leden, tweemaal in pleno en wel op 21 April en op 5 November. Beide malen moesten wij daarbij tot ons leedwezen ons medelid Prof.

Gosses missen, die door ziekte verhinderd was, aan onze werkzaamheden deel te nemen. Wij verheugen ons in het vooruitzicht, hem spoedig weer, geheel genezen, in ons midden te zien. Op het in die algemeene vergaderingen behandelde zullen wij hieronder eenige malen terug te komen hebben.

Wij mogen deze mededeelingen omtrent het Bestuur niet besluiten zonder er mededeeling van gedaan te hebben, dat wij op den 1

sten

Januari van het verslagjaar ons medelid Prof. Blok schriftelijk mochten gelukwenschen met zijn 25-jarig lidmaatschap van het Bestuur. Toen in 1901 besloten was, het Utrechtsche Bestuur aan te vullen met eenige leden van buiten de stad, traden, op de uitnoodiging van de toenmalige bestuurders, met 1 Januari 1902 de hoogleeraren Blok, Bussemaker, P.L.

Muller en Kernkamp als buitenleden toe. In de eerste jaren van het bestaan van het

nieuwe instituut der buitenleden was de heer Blok de trouwste bezoeker onzer gewone

bestuursbijeenkomsten en nimmer is hij ook later hier zelden gezien; terwijl wij, nu

sinds eenige jaren de buitenleden alleen in de algemeene vergaderingen tweemaal 's

jaars worden verwacht, hem daar nimmer missen. Moeten wij nu nog hierbij voegen,

dat Prof. Blok door zijn adviezen, zijn voorlichtingen, zijn nimmer tevergeefs

ingeroepen dienstvaardigheid en niet het minst door zijn vóór en tijdens zijn

lidmaatschap van het Bestuur geleverde belangrijke bijdragen aan de uitgaven van

het Genootschap dit en het Bestuur ten hoogste aan zich heeft verplicht? Wij willen

het niet nalaten, maar ook zonder dat zou ieder, die den nog steeds ongelooflijk

(4)

VII

werkzamen arbeider in den wijngaard der vaderlandsche historie kent, van zijn verdiensten ook ten opzichte van ons Genootschap overtuigd zijn. Wij hopen hem nog lang als den krassen grijsaard, die hij thans is, in ons midden te zien, evenals ook Prof. Fruin, wien wij in den loop des jaars onze gelukwenschen bij het bereiken van den 70-jarigen leeftijd mochten aanbieden en die bij zijn dankbetuiging daarvoor de verheugende mededeeling voegde, dat hij, zoolang zijn krachten hem dit toelieten, die ook aan de belangen van het Genootschap hoopte te blijven wijden.

Van de lijst der eereleden van het Genootschap moesten wij tot ons leedwezen in 1927 den naam van Prof. A. Waddington te Lyon afvoeren, van wiens overlijden wij kennis hadden genomen. Meer dan 30 jaren mochten wij den schrijver van het in 1895-1897 verschenen werk La République des Provinces-Unies, la France et les Pays-Bas Espagnols de 1630-1650 op onze eerelijst behouden. Wij gelooven niet, dat hij zich na het verschijnen daarvan nog veel met onze geschiedenis, ten minste in geschrifte, heeft bezig gehouden, maar hij bleef tot in den laatsten tijd, toen een slechte gezondheidstoestand hem in zijn wetenschappelijken arbeid ging belemmeren, vol belangstelling in de uitgaven van het Genootschap. Intusschen is in het getal der eereleden, twee-en-twintig, geen achteruitgang te bespeuren, daar wij op het einde des jaars Dr. Ernst Baasch te Freiburg i.B., den schrijver van het voortreffelijke werk Holländische Wirtschaftsgeschichte op onze uitnoodiging bereid vonden, een plaats onder de eereleden van het Historisch Genootschap in te nemen.

Mochten wij in het vorige jaarverslag van een verblijdenden vooruitgang van het

getal der gewone leden gewagen, ditmaal zijn wij al heel tevreden, dat wij geen

achteruitgang hebben te boekstaven. Zooals wij in het verslag over 1926, reeds

vooruitloopend op een in de voorjaarsvergadering gevallen maar reeds lang, naar

men weet, overwogen besluit, aankondigden, hebben wij ons genoodzaakt gezien,

met ingang van het jaar 1928 de jaarlijksche bijdrage der leden, die van het begin

van het bestaan van het Genootschap af f 10. - had bedragen,

(5)

VIII

met een luttele twee gulden te verhoogen. Zooals wij wel vreesden, heeft deze geringe verhooging een abnormaal groot getal leden tot bedanken voor het lidmaatschap genoopt. Wij betreuren dit, maar zijn hun, die het Genootschap trouw bleven, er des te dankbaarder om. In 1927 verloor het dan door overlijden, bedanken of afgevoerd worden wegens wanbetaling 48 gewone leden, doch in den loop des jaars traden twee oud-leden, die vroeger bedankt hadden, weer toe, terwijl in December van de toen benoemden gelukkig 55 beoefenaren van en belangstellenden in de vaderlandsche geschiedenis bereid werden gevonden, zich het lidmaatschap te laten welgevallen.

Eigenlijk waren het er 56, maar tot ons leedwezen moesten wij ervaren, dat één der nieuw-benoemden reeds vóór het vaststellen der ledenlijst was overleden. In geen jaren was het verschil tusschen verlies en aanwinst zoo klein, maar wij hebben ten minste een gering accres te boeken en hopen nu het volgende jaar weer van den gewonen bevredigenden vooruitgang van het ledental te mogen berichten. Zonder daadwerkelijke belangstelling van velen kan het Genootschap zijn werkzaamheden ten bate der Nederlandsche geschiedbeoefening niet voortzetten. Bijlage A tot dit verslag geeft de gebruikelijke lijst der namen van de 22 eereleden en 678 gewone leden van het Genootschap.

Bijlage B, die een overzicht geeft van de binnen- en buitenlandsche betrekkingen

van ons Genootschap - het zijn er thans 129 - vertoont in vergelijking met het vorige

jaar een geringe uitbreiding en wel ten gevolge van het nieuw aanknoopen van

ruilverkeer met den Geschied- en Oudheidkundigen Kring te Halle in België en door

het herstellen daarvan met de Universiteits-Bibliotheek te Oslo, dat in 1911 was

afgebroken. Van de Royal Historical Society te Londen, waarmede wij reeds sinds

jaren ruilbetrekkingen onderhielden, werd het verzoek ontvangen, om de in de

bibliotheek van genoemde vereeniging aanwezige verzameling uitgaven van het

Genootschap volledig te maken, en tevens het aanbod, dat wij als tegenpraestatie

voor de van ons verlangde deelen een keuze zouden mogen doen uit de z.g.n.

(6)

IX

Camden Series der publicaties van de Society. Wij hebben van de ons geboden gelegenheid gaarne gebruik gemaakt, om onze Boekerij en derhalve ook de Universiteits-Bibliotheek alhier te verrijken met een groot aantal waardevolle Engelsche bronnenpublicaties. Aan de London Library, aan welke instelling wij in vroeger jaren op verzoek van Prof. Geyl te Londen een aantal deelen der

genootschappelijke uitgaven tegen den halven prijs hadden afgestaan, boden wij thans op haar verzoek de gelegenheid, om op dezelfde voorwaarde haar bezit van die uitgaven zoo veel als mogelijk bleek te completeeren. Toen de bibliothecaris der Universiteits-Bibliotheek te Gent om voortzetting vroeg van de toezending der Bijdragen en Mededeelingen, welke sedert eenige jaren gestaakt heette, moesten wij hem mededeelen, dat wij niet begrepen, hoe de onder zijn leiding staande instelling de deelen van onzen jaarbundel had ontvangen, daar het Genootschap geen ruilverkeer met de Gentsche bibliotheek onderhield, doch dat wij bereid waren, een zoodanig ruilverkeer aan te gaan, indien daarvoor een geschikte grondslag zou kunnen worden gevonden; de pogingen daartoe aangewend hebben evenwel tot nu toe niet tot een gewenscht resultaat geleid. Verder werd de gebruikelijke briefwisseling over aangelegenheden, die met het gewone ruilverkeer in betrekking staan, met vele onzer binnen- en buitenlandsche betrekkingen gevoerd. Ten slotte zij hier medegedeeld, dat ons thans officieel werd bericht, dat met ingang van het jaar 1928 het internationaal ruilverkeer niet meer over het Bureau te Delft, doch over de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage zou loopen.

Zooals reeds in het vorige jaarverslag werd aangekondigd, zal men thans hierachter onder bijlage C tot dit verslag, naast de lijst der door schenking verworven aanwinsten onzer Boekerij, weer de opgave aantreffen van de door ruiling verkregen werken, die, zooals men weten kan, voortaan slechts ééns in de drie jaren zal worden gedrukt.

Er bestaat geen aanleiding hier ter plaatse van bijzondere boekgeschenken te gewagen;

alleen verdient dankbare waardeering, dat ook wederom in het

(7)

X

verslagjaar de heer F. Vogels voortging met onze verzameling handschriften te verrijken met door hem gemaakte afschriften, uit geschreven en gedrukte bronnen, betrekking hebbende op die gebeurtenissen uit onze 16

de

eeuwsche geschiedenis, waaraan hij in het bijzonder zijn studiën wijdt.

In den aanvang des jaars hebben onze beide secretarissen in verband met het optreden der Firma Kemink en Zoon ook als uitgeefster der genootschapsuitgaven, nadat zij van den aanvang af daarvan de drukker was geweest, een onderzoek ingesteld naar den voorraad dier uitgaven, onder die Firma berustende. Het resultaat was zeer verblijdend; bijna zonder uitzondering klopte bij telling het aantal aanwezige deelen met het cijfer, dat de administratieve bescheiden aanwezen, en waar er een verschil voorkwam, was dit geheel onbeduidend. Om plaats te winnen voor de steeds aangroeiende oplagen namen wij de vrijheid, van een tweetal uitgaven van jaren geleden, waarvan men toen zóóveel exemplaren had laten drukken, dat zij in geen eeuwen zouden zijn verkocht, een aantal losse vellen en ingenaaide exemplaren te vernietigen; wat er van overbleef zal nog voor onbepaalden tijd aan de aanvrage kunnen voldoen. Wij grijpen de thans geboden gelegenheid aan, om er nog de aandacht op te vestigen, dat in de boekenlijst, zooals die reeds in het vorige jaar achter de Bijdragen en Mededeelingen werd afgedrukt, de oude prijzen onzer vroegere publicaties, waarvan de vermelding geen reden van bestaan meer had, voor het eerst zijn weggelaten, terwijl in het bijzonder verwezen dient te worden naar hetgeen aan het einde dier lijst toen, en natuurlijk ook voortaan, over de door de leden voor vroegere uitgaven van het Genootschap te betalen prijzen wordt medegedeeld.

Over den stand van zaken bij het Leesgezelschap te Utrecht en zijn filialen te Amersfoort, Arnhem, Groningen en Haarlem valt niet veel bijzonders mede te deelen;

deze instelling blijkt in een voortdurende behoefte te voorzien en geldelijk - hare

administratie staat los van die van het Genootschap - levert zij zeer bevredigende

resultaten op, zooals Bijlage D ons leert.

(8)

XI

Deze bijlage geeft verder het gewone overzicht van den staat der geldmiddelen van het Genootschap zelve over het jaar, waarvan dit verslag bericht geeft. Helaas moeten wij weer hetzelfde liedje zingen als reeds zoo dikwijls tevoren: onze geldelijke aangelegenheden baren ons zorg. Hoewel de drukkersrekening niet onbelangrijk lager is dan het vorige jaar (f 7996.22 tegen f 9877.58) is het saldo in kas op 31 December 1927 f 1978.35

5

, maar het jaar begon met een dergelijk saldo van f 2733.78, zoodat wij in 1927 niet minder dan een goede f 700. - zijn achteruitgegaan. Wij hopen, dat de leden van het Genootschap, die zich de geringe verhooging der contributie hebben laten welgevallen, hieruit zullen begrijpen, dat het noodzakelijk was, op deze wijze de geldmiddelen te versterken. Wel heeft de partieele herziening van het drukkerscontract, waarvan in het verslag over 1926 gezegd werd, dat er besprekingen met onzen uitgever over werden gevoerd, in het begin van 1927 haar beslag gekregen, maar, al biedt zij ons een gering voordeel, veel is het niet; en de verder voortgezette pogingen, in dit jaar gedaan om het getal der leden-donateurs en -begunstigers uit te breiden, hebben geen resultaten van eenige beteekenis gehad en ten gevolge van overlijden en bedanken zijn de inkomsten uit deze bron zelfs nog achteruit gegaan. Indien al niet de Genootschapswet het verbood, zouden wij dus reeds om geldelijke redenen de velen, die in het afgeloopen jaar met een verzoek om subsidie voor het een of ander doel, dat in meer of minder verband met de

werkzaamheden van het Genootschap stond, tot ons kwamen, ongetroost moeten hebben laten heengaan.

In één geval hebben wij evenwel gemeend, dat het niet alleen wettelijk geoorloofd

maar zelfs gebiedend noodzakelijk was, de geldmiddelen van het Genootschap -

overigens op heel bescheiden schaal - aan te spreken voor iets anders dan voor het

drukken der uitgaven en het aankoopen van boeken. Hierover thans iets meer. Reeds

geruimen tijd was, zooals vele lezers van dit verslag zullen weten, de vorming in

voorbereiding van een groep Nederland van het International Committee of

(9)

XII

Historical Sciences, officieel gevestigd te Washington, in de praktijk zijn zetel in Parijs hebbende. In het najaar van 1927 heeft te Utrecht in een vergadering van vertegenwoordigers van faculteiten en vereenigingen, bijeengeroepen door de Letterkundige afdeeling der Koninklijke Academie van Wetenschappen, de stichting dezer Groep, zij het ook in aanleg, plaats gegrepen, terwijl in den voorzomer van 1928 zij definitief in haar vollen omvang zal worden geconstitueerd. Het Historisch Genootschap, mede uitgenoodigd, heeft gemeend, zich zijn deel aan de

voorgeschreven bijdrage, die elk toegetreden land aan het Committee te betalen heeft,

te moeten getroosten en zelfs voor de toekomst, als de Groep als een algemeene

organisatie der historische wetenschap hier te lande zal zijn gevormd, haar het uitzicht

op een hoogere bijdrage te openen. Men heeft de meening geuit, dat het Historisch

Genootschap, als een centrum van historische studiën in Nederland, hier het initiatief

had moeten nemen en de leiding behouden; wie zoo oordeelen, maken zich evenwel

een verkeerde voorstelling van de wijze, waarop het genootschapsbestuur werkt: zijn

leden, allen met andere werkzaamheden overladen, verrichten het vrij omvangrijke

werk, aan hunne bestuursfuncties verbonden, in hun spaarzamen vrijen tijd en geheel

belangeloos; alleen geniet de 1

ste

secretaris een bescheiden remuneratie, zoo ook de

amanuensis, die voor allerlei administratief werk niet gemist kan worden. Waar het

hier gold het stichten van een centraal bureau, dat noodzakelijkerwijze met behoorlijk

bezoldigde krachten moet werken - en men weet nu toch ook wel, dat het Genootschap

met moeite de beide einden aan elkaar bindt - kon er voor ons geen sprake van zijn,

in dit geval een rol te willen spelen, die ver boven onze krachten zou gaan. Alleen

door gemeenschappelijke samenwerking van allen, die in Nederland voor dit doel

in aanmerking komen en zeker niet zonder geldelijken steun van de Regeering,

waarop gehoopt mag worden, kan de gewenschte nationale organisatie tot bevordering

der historische wetenschap gevestigd worden. Het Historisch Genootschap zal,

zoolang het niet over veel en veel ruimer inkomsten beschikt, zich met zijn bescheiden

rol van uit-

(10)

XIII

gever van geschiedbronnen, naast de op geheel andere schaal geoutilleerde Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën, moeten tevreden stellen en het wenscht - zij het dan ook noodgedrongen - niet meer. De Voorzitter en de 1

ste

Secretaris hebben echter gemeend, zich niet te mogen onttrekken aan de taak, om de vorming der Groep Nederland mede tot stand te brengen, en resp. de functies van Voorzitter en Secretaris dezer Groep op zich te moeten nemen, totdat een definitief bureau zou zijn gevormd; inmiddels is de laatste reeds op zijn verzoek van het voorloopig secretariaat ontheven, sedert met ingang van 1928 Dr. N.B. Tenhaeff bereid was gevonden, als definitief secretaris der Groep op te treden.

Den stand der werkzaamheden, door de Atlas-commissie aan den Historischen Atlas van Nederland verricht, vindt de belangstellende lezer in Bijlage E geboekstaafd.

Alvorens thans over te gaan tot de jaarlijksche opsomming van de werkzaamheden van het Bestuur, die buiten zijn gewone bemoeiingen vallen, moge hier reeds nu aangekondigd worden, dat het Bestuur tegen 11 April a.s. de leden van het

Genootschap denkt op te roepen tot het houden eener Algemeene Vergadering, waarin het bestuurslid Dr. K. Heeringa en voorts Dr. N.B. Tenhaeff als sprekers zullen optreden.

Een aantal vragen om inlichtingen uit binnen- en buitenland werden weer, zoo ver dat soms mogelijk was, beantwoord; het heeft geen zin hierover in bijzonderheden te treden; alleen vinden wij wel aanleiding hier met een enkel woord te gewagen van een verzoek, dat ons bereikte, om te trachten, voor zoover onze krachten dit toelaten, bij de Spaansche Regeering tusschen beiden te komen ten behoeve van het vrije onderzoek in de archieven daar te lande, dat bedreigd scheen. Aanvankelijk scheen de gevraagde tusschenkomst niet meer noodig, maar later bleek het toch wel weer gewenscht, dat wij iets deden, maar dit valt al in het jaar 1928 en daarover het volgende jaar dus meer.

Eenige malen liet het Bestuur zich vertegenwoordigen op bijeenkomsten of bij

feestelijkheden, waartoe het uit-

(11)

XIV

genoodigd was; zoo op 30 Juni te Utrecht, en wel door het bestuurslid Dr. Heeringa, in een bijeenkomst, bijeengeroepen door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, om te geraken tot het samenbrengen van een Repertorium van topografische afbeeldingen van Oud-Nederland; terwijl de 1

ste

Secretaris het Genootschap vertegenwoordigde bij de opening op 18 Juli van het te Leiden gehouden 6

de

Internationale Congres voor de geschiedenis der Medische wetenschap. Daarentegen vond het Bestuur tot zijn spijt geen zijner leden in de gelegenheid, om voor het Genootschap deel te nemen aan de feestelijkheden, die op 29 en 30 Augustus te Leeuwarden gehouden zijn ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, zoodat wij alleen door een schriftelijken gelukwensch van onze belangstelling hebben kunnen doen blijken.

Van de deelneming van het Bestuur aan de oprichting van een Groep Nederland van het International Committee of Historical Sciences repten wij reeds boven.

Thans gaan wij over tot de gebruikelijke mededeelingen over de uitgaven van het Genootschap, hetzij deze in het afgeloopen jaar verschenen zijn of in 1928 zullen verschijnen, hetzij in voorbereiding of bewerking zijn. Geheel in overeenstemming met ons in het vorige jaarverslag geuit voornemen hebben wij in 1927 aan de leden kunnen toezenden het deel met de stukken, betreffende De Nationale Organisatie der Lakenkoopers tijdens de Republiek, uitgegeven door Prof. Mr. Dr. N.W.

Posthumus, het 48

ste

Deel der Bijdragen en Mededeelingen en het Verslag van de

Algemeene Vergadering der Leden van het Historisch Genootschap, gehouden te

Utrecht op 7 April 1926. Ter besparing op de hooge verzendingskosten besloten wij

alle drie de uitgaven in ééns aan de leden te doen toekomen, doch, toen wij hiertoe

het besluit namen, hadden wij niet kunnen denken, dat onverhoopte vertraging bij

de bewerking van ieder dezer publicaties, maar bovenal bij die van de Bijdragen en

Mededeelingen, ons zouden dwingen, eerst zóó laat in het jaar, als nu het geval is

geweest, tot de verzending over te gaan.

(12)

XV

Wij hebben dan ook maatregelen genomen, om de Bijdragen voortaan weer op den gewonen tijd aan de leden te kunnen doen toekomen. Als dit in 1928 zal geschieden, zullen zij daarbij dan tegelijkertijd ontvangen het deeltje Bijdragen tot de Geschiedenis der Nederlandsche Klarissen en Tertiarissen vóór de Hervorming van de hand van den heer David de Kok, dat wij nog in 1927 geheel lieten afdrukken, maar dat eenigen tijd moest blijven liggen.

In September dan zal de zeer omvangrijke publicatie over Piet Heyn en de Zilvervloot het licht zien, waarover wij reeds in het vorige jaar het een en ander mededeelden. De belangrijke inleiding over het leven van Piet Heyn en talrijke stukken over hem en zijn bedrijf, door den heer S.P. l'Honoré Naber uit Rotterdamsche en andere archieven bijeengebracht, die tezamen het eerste gedeelte van deze uitgave uitmaken, zijn reeds afgedrukt; hetzelfde mag gezegd worden van de stukken, uit de Spaansche archieven door Miss I.A. Wright verzameld over de vermeestering van de Zilvervloot, waarvan de afschriften door onze gewaardeerde medewerkster voorzien waren van een inleiding, in het Engelsch gesteld en die door de goede zorgen van mejuffrouw R. Heeringa als een inleiding in het Nederlandsch het licht zal zien. Nu rest nog alleen de druk van de vertalingen in onze taal van de Spaansche documenten, waarmede Prof. C.F.A. van Dam het Bestuur aan zich verplichtte. Wij hopen, dat deze jubileums-uitgave evenveel belangstelling bij het publiek, ook buiten den kring van het Genootschap, zal vinden, als voor eenige jaren met het Leven van een vloothouder het geval was. Dat van dit laatste werk, waarvan de oplage ruim was genomen, vele exemplaren zijn verkocht, bewijzen niet alleen de debietrekeningen over 1926 en 1927, maar het blijkt ook uit de omstandigheid, dat, toen in den aanvang van het verslagjaar de heer Naber, die er de uitgever van was geweest, ons in overweging gaf een 40-tal exemplaren er van tegen gereduceerden prijs ter

beschikking te stellen van het Departement van Marine ter plaatsing in de bibliotheek

van verschillende oorlogsbodems, wij hem moesten mededeelen, dat er zelfs niet

eens meer 40 exemplaren van beschikbaar waren.

(13)

XVI

Bij het opmaken van dit verslag had het Bestuur nog niet vastgesteld, welke kopij, ter verzending in 1929, in 1928 ter perse zou worden gelegd. Verschillende min of meer volledig voor den druk gereed liggende collecties zullen hiervoor in aanmerking komen. In de eerste plaats een nieuw deel van de Rekeningen van de graven en gravinnen uit het Henegouwsche huis, bewerkt door Dr. H.J. Smit. Toen wij de kopij voor dit deel niet op den door den heer Smit toegezegden tijd hadden ontvangen, hebben wij hem tot ons leedwezen moeten teleurstellen ten aanzien van zijn

verwachting, dat met den druk in 1927 nog kon worden begonnen. Het werk van den heer David de Kok, waarvan de kopij reeds geruimen tijd gereed lag, hebben wij toen moeten laten voorgaan, om bijtijds met een deel voor 1928 gereed te zijn, maar wij hebben den heer Smit toegezegd, dat wij zijn aanspraken in 1928 in overweging zouden nemen. Dan ligt gereed de zeer omvangrijke kopij van de correspondentie van Leycester, die ons medelid Prof. Brugmans ons in het verslagjaar persklaar deed toekomen; aangezien deze uitgave reeds voor jaren op stapel gezet is, zal het ook tijd worden, ons over den druk er van met den uitgever te verstaan. Ten slotte is ook nog in ons bezit gekomen, en wel reeds in het begin van het jaar, de kopij van het eerste deel der Bentinck-uitgave van de hand van Proff. Geyl en Gerretson. Onze medewerkers hadden ons toen gevraagd, reeds aanstonds met den druk te mogen beginnen met het oog op andere werkzaamheden, waaraan zij hun tijd wilden geven en in verband met de voorbereiding van de verdere deelen. Hoewel wij verheugd waren over het ontvangen der kopij, waarover door een onzer reeds een gunstig advies werd uitgebracht, moesten wij tot ons leedwezen den heeren berichten, dat wij geen besluit mochten nemen, vóór wij het toegezegde rapport over den inhoud van het tweede deel zouden hebben ontvangen. Wij schrijven deel en niet deelen;

immers van den beginne af aan was de afspraak geweest, dat de uitgave twee deelen

in het geheel zou omvatten. En terecht hadden wij besloten niet over den druk van

het eerste deel te spreken, vóór de omvang

(14)

XVII

van de geheele publicatie vaststond, want bij mondelinge besprekingen met een der bewerkers was ons in den loop van het jaar gebleken, dat de publicatie zeer veel omvangrijker zou worden, indien gevolg werd gegeven aan de nieuwe denkbeelden, welke zich intusschen bij de bewerkers hadden gevormd. Het bedoelde rapport mochten wij in het verslagjaar nog niet ontvangen; even vóór het vaststellen van dit verslag bereikte ons echter eene mondelinge aankondiging, dat wij zeer spoedig hunnerzijds nadere mededeelingen zullen mogen verwachten.

Na hetgeen wij in ons vorig jaarverslag schreven over de Correspondance de

Marguerite de Parme zal men licht bevroeden, dat wij ons in 1927 veelvuldig met

die uitgave hebben bezig te houden gehad. Hieronder volge een overzicht van die

bemoeiingen. Aan het slot van onze mededeelingen over deze publicatie in het

genoemde verslag over 1926 berichtten wij, dat wij onze beraadslagingen er over

wenschten op te schorten, tot wij kennis zouden genomen hebben van de kritiek

daarop, door den heer Van Alfen in de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis

en Oudheidkunde uitgeoefend. Deze zond ons in het voorjaar een overdruk daarvan

en had reeds eerder op ons verzoek den heer Theissen er kennis van doen nemen

door middel van een proefvel. In de gewone bestuursvergadering van de maand April

en de algemeene bestuursvergadering, die een paar dagen daarna gehouden werd,

hebben wij het geval breedvoerig besproken. Algemeen was men van meening, dat

de beteekenis van 's heeren Van Alfen opmerkingen niet moest worden onderschat,

maar ook niet overschat, daar zij de historische waarde van de uitgave grootendeels

onaangetast lieten. De vraag, of de uitgave van de Correspondentie der Landvoogdes

al dan niet moest worden voortgezet, nam men niet eens in overweging, daar het

vaststond, dat aan de uitgave moest worden voortgewerkt en aan het reeds verschenen

deel verbeterd, tot aan alle redelijk te stellen eischen voldaan was. Evenmin behoefden

wij te overwegen, of tot collationneering van Van den Brinks nog niet gedrukte

afschriften met de origineelen zoude worden overgegaan, daar immers

(15)

XVIII

reeds in het vorige jaar daartoe besloten was. Wel daarentegen werd nu vastgesteld, dat ook de reeds gedrukte brieven zouden worden vergeleken, opdat bij de voortzetting der uitgave een volledige lijst van errata en aanvullingen zou kunnen worden gegeven.

Natuurlijk ontveinsden wij ons niet, dat dit alles aanzienlijke extrakosten met zich zou brengen, maar wij achtten ons verplicht, om daar niet tegen op te zien, onder meer omdat het hier een uitgave gold, waarvoor reeds een belangrijke

regeerings-subsidie was ontvangen. De bezwaren van den heer Van Alfen hadden ook wel het kader van de uitgave betroffen, maar men was van meening, dat men zich houden moest aan vroegere bestuursbesluiten van reeds lange jaren geleden, zoodat thans besloten werd, de voortzetting te doen geschieden langs de indertijd vastgestelde lijnen, zoodat nog twee deelen zouden volgen, die in hoofdzaak de zgn.

pièces justificatives, zooals die door Bakhuizen van den Brink waren uitgezocht en gecopieerd, zouden bevatten; alleen zou in de portefeuilles, waaruit deze zijn stukken had samengelezen, worden nagegaan, of hij wellicht nog gewichtige documenten had over het hoofd gezien. Nieuw systematisch onderzoek naar ter aanvulling nog uit te geven materiaal achtte men ongewenscht in verband met den ouden opzet, om alleen de door Van den Brink voor jaren bijeengebrachte afschriftenverzameling in het licht te geven.

Van dit alles werd nu aan Dr. Theissen kennis gegeven, doch wij hadden bij deze

mededeelingen aan hem nog iets bij te voegen. In de algemeene bestuursvergadering

was namelijk door een onzer, die den heer Theissen te Groningen had ontmoet en

met hem de zaak der Correspondance besproken, medegedeeld dat deze vermoedelijk

niet bereid zou gevonden worden, de bewerking der uitgave voort te zetten, ook al

in verband met den velen tijd, dien het wijdloopige collationeeren hem zou moeten

kosten. Wij hebben dus toen in onzen brief aan Dr. Theissen krachtig pressie op hem

uitgeoefend, om zich toch niet aan de voortzetting der uitgave te ontrekken en

aangeboden, hem voor dien arbeid een hulpkracht ter zijde te stellen. Doch wat wij

wel vreesden, is ten slotte

(16)

XIX

geschied: in zijn antwoord berichtte hij ons met eigen woorden, dat hij niet kon besluiten, zich voor de voortzetting van de uitgave der Correspondance beschikbaar te stellen. Men zal begrijpen, dat wij dit besluit, waarbij wij ons noodgedwongen hadden neer te leggen, ten zeerste hebben betreurd. Wij willen intusschen nog eens op deze plaats herhalen, wat reeds in de genoemde algemeene bestuursvergadering was uitgesproken, dat het Genootschap aan Dr. Theissen tot grooten dank is verplicht voor wat hij ten bate dezer uitgave heeft verricht. Dat wij hem zelf dit ook schreven, behoeft wel geen betoog.

Het was dus nu zaak een opvolger voor hem als uitgever te vinden. Na een

vergeefsche poging bij een onzer medebestuursleden, dien wij wegens de richting

zijner studiën daartoe bij uitstek geschikt achtten, slaagden wij niet lang daarna met

een aanbod te dezer zake aan Dr. H.A. Enno van Gelder, in wien wij een niet minder

bevoegd voortzetter der Correspondance meenden te zien. Nadat hij de zaak in haar

vollen omvang met een commissie uit het Bestuur te Utrecht had besproken en met

Dr. Theissen te Groningen had overleg gepleegd, verheugde hij ons met zijn

bereidverklaring in beginsel; een beslissend antwoord kon en wilde hij eerst geven,

nadat hij zich in het beschikbare materiaal had ingewerkt. Wij hebben toen Dr. Van

Gelder verzocht, ons het resultaat zijner overwegingen te doen weten vóór de in

November te houden najaarsvergadering van het Bestuur in pleno, opdat wij dit daar

zouden kunnen onderzoeken. Na nogmaals te Utrecht de zaak in quaestie met dezelfde

leden van het Bestuur, als boven bedoeld, te hebben behandeld, zond de heer Van

Gelder dan ook bijtijds een uitvoerige memorie in, die op 5 Nov. door het Algemeen

Bestuur is behandeld en met de strekking waarvan men zich toen in beginsel heeft

vereenigd, al wenschte men eerst nog het advies van een der buitenleden van het

Bestuur, die niet aanwezig had kunnen zijn, te vernemen, terwijl niet minder prijs

werd gesteld op het oordeel van Dr. Theissen, die dan ook schriftelijk met Dr. Van

Gelder over het plan van voortzetting der uitgave, dat deze in zijn memorie had

(17)

XX

ontwikkeld, van gedachte heeft gewisseld. Nu zou thans hier ter plaatse verslag moeten worden gegeven van den inhoud van de genoemde memorie van den heer Van Gelder, indien zich niet het geval had voorgedaan, dat deze in de Kerstvacantie zich naar Brussel wenschte te begeven, ten einde zich in verband met zijn voorstellen in het Koninklijk Archief aldaar te oriënteeren. En nu is, maar natuurlijk eerst in het begin van het jaar 1928, naar aanleiding van dat bezoek aan de Belgische hoofdstad een nader rapport van onzen medewerker ingekomen, waarin hij een gewijzigd, maar in hoofdzaak meer beperkt plan van uitgave aan ons oordeel onderwierp, waarover wij sedert met hem schriftelijk en mondeling van gedachten hebben gewisseld; in de algemeene voorjaarsvergadering van het Bestuur van het thans loopende jaar zal hierna een beslissing moeten genomen worden. Wij eindigen hiermede onze

verslaggeving over de uitgave der Correspondance, na nog te hebben medegedeeld, dat in beide voorstellen van Dr. Enno van Gelder een nader onderzoek te Weenen en te Napels wordt noodig geoordeeld, waartoe wij ons bereid hebben verklaard de noodige geldelijke medewerking te verleenen.

Over de voorbereiding van den herdruk der Annales Egmundani vernamen wij in het verslagjaar alleen, dat Prof. Oppermann nog geen gelegenheid had gevonden, om zijn daartoe noodige reis naar Londen te maken, terwijl de heer Dessing in November berichtte spoedig zijn kopij persklaar te zullen inzenden van de Hecmundensia, waarover wij in het verslag over 1926 uitvoerige mededeelingen hebben gedaan. Ons mede-bestuurslid Dr. Heeringa werkte in 1927 geregeld voort aan het tweede deel der Rekeningen van het bisdom Utrecht; wij kunnen verzekerd zijn, dat wij, als wij tot den druk hiervan zullen te besluiten hebben, hem gereed zullen vinden.

Weinig werd in het afgeloopen jaar door het Bestuur vernomen over den voortgang

van de voorbereiding voor den druk door Miss Wright te Sevilla van een verzameling

stukken uit Spaansche Archieven, betreffende de daden der Nederlanders in de

Caraïbische zee na het jaar 1621, waarvan reeds een jaar geleden werd medegedeeld,

(18)

XXI

dat wij er op haar voorstel toe hadden besloten en waarvoor wij haar een crediet hadden verleend. Maar dat wij er weinig van hoorden, sprak immers ook van zelf:

Miss Wright hield zich in 1927 bezig met het samenlezen en afschrijven der stukken.

Kort voor het vaststellen van dit jaarverslag kwamen wij echter in het bezit van een aanzienlijk deel harer kopij, die wij dus nu te onderzoeken zullen hebben. Of wij onze ijverige en toegewijde medewerkster evenwel spoedig een plaats in de serie der genootschapsuitgaven zullen kunnen inruimen, staat te bezien, maar zij weet dit en heeft een mogelijk uitstel van den druk als onvermijdelijk aanvaard.

Immers de stroom van de ter uitgave aangeboden kopij houdt aan en de middelen, om die te drukken, laten slechts een zeer matig tempo daarvoor toe. Zoo hebben wij in het afgeloopen jaar wederom in beginsel een nieuwe uitgave aanvaard, die thans nog in voorbereiding is en waarover een definitief besluit nog vallen moet, als het materiaal, voor den druk gereed, in onze handen zal zijn gekomen. Wij kunnen intusschen wel zeggen, dat het de publicatie betreft van het Verbaal der

werkzaamheden van Johannes graaf van den Bosch als Commissaris-Generaal der Nederlandsch-West-Indische bezittingen, waarop de heer Mr. B. de Gaay Fortman onze aandacht had gevestigd. Bij onderzoek van de toegezonden specimina van het Verbaal en zijn bijlagen waren wij tot de overtuiging gekomen, dat een onverkorte uitgave van hetgeen de heer De Gaay Fortman zich voorgesteld had te doen drukken ongeraden scheen en dat naar een aanmerkelijke beperking daarvan diende te worden gestreefd, die geen afbreuk zou doen aan het belang der uitgave. Na eenige

gedachtenwisseling toonde zich de heer Fortman tot de door ons voorgestelde besnoeiing bereid; ook hem hebben wij moeten waarschuwen, dat wij hem thans nog geenerlei toezegging kunnen verleenen van spoedig voor den druk aan de beurt te zullen komen.

Van nog een nieuwe uitgave werd de kiel gelegd, maar het zal nog wel geruimen

tijd duren voor het scheepje zal zijn afgebouwd. Dr. D.Th. Enklaar te Breda, voor

de lezers dezer Bijdragen geen vreemde meer, had

(19)

XXII

ons namelijk voor dit deel een betrekkelijk kleine verzameling stukken toegezonden, uit de Utrechtsche archieven afgeschreven, die ter illustratie van de

wordingsgeschiedenis der Staten van Utrecht konden dienen; in het verslag van 1926 hadden wij reeds met een enkel woord daarvan gerept. Na bespreking met den bewerker bleek evenwel, dat het materiaal nog aanmerkelijk voor uitbreiding vatbaar was en werd dus Dr. Enklaar geraden, om zijn aandacht hieraan te wijden en een collectie stukken bijeen te brengen, die te gelegener tijd als een deeltje der Werken zou kunnen verschijnen. De heer Enklaar heeft dit wel in beginsel toegezegd, maar kon niet beloven, dat hij zich spoedig met den van hem verwachten arbeid zou kunnen onledig houden.

Eenige malen hadden wij ons ten slotte bezig te houden met een nog vaag geschetst denkbeeld van een uitgave van archivalia, betrekking hebbende op den 1

sten

Engelschen Zeeoorlog, maar tot meer dan voorloopige mededeelingen kwam het hierover in onze vergaderingen niet. Het plan lokt ons evenwel ten zeerste aan en wij hopen er in 1928 meer van te vernemen.

Niet veel verder zijn wij gekomen met onze reeds eenige malen vermelde pogingen, om contact te krijgen met Russische geleerden, van wie wij hoopten, dat zij onze aandacht zouden vestigen op bronnenpublicaties, in Rusland verschenen over de betrekkingen tusschen dat land en het onze in het verleden, en die dan in het

Nederlandsch zouden kunnen worden vertaald, al zijn die pogingen door vriendelijke bemiddeling van meer dan een Nederlandsch geleerde voortgezet, nadat

rechtstreeksche briefwisseling tot geen resultaat had geleid. Kort geleden evenwel, maar eerst in 1928, scheen dit contact eindelijk aangebracht te zullen worden.

Anders dan in het vorige jaar was het aanbod van kleine publicaties voor de Bijdragen

en Mededeelingen zeer ruim, zóó ruim, dat wij niet alles konden opnemen. Er lagen

bovendien nog eenige stukken van vorige jaren in reserve en die wilden wij allereerst

plaatsen. Het zijn de tweede serie Franeker boedelinventarissen, bewerkt

(20)

XXIII

door den heer A. Hallema, en de Rekening van Maerten Ruychaver, die men hierachter afgedrukt vindt en waarvan reeds eenige malen in onze verslagen sprake was. Ook de 13

de

-eeuwsche oorkonden, betrekking hebbende op Zeeland, afkomstig van de Abdij Ter Does, die mede in dezen bundel voorkomen, werden reeds tevoren vermeld.

De insgelijks ten vorigen jare aangekondigde brieven uit de jaren 1622 en 1624, gewisseld tusschen Maurits Huygens en zijn broeder Constantijn, kwamen wel, bewerkt door Dr. M. de Haas te 's-Hertogenbosch, in ons bezit, maar tot onzen spijt te laat, om nog in deze Bijdragen en Mededeelingen te worden opgenomen. Wij bewaren ze dus voor het volgende jaar, wanneer wij ook hopen te kunnen drukken een aantal bescheiden, betreffende een enquête naar den graanvoorraad in de Nederlanden in 1565, die Dr. Brünner - wij deelden het reeds in 1927 mee - bezig is te verzamelen. Wij hebben zijn handschrift reeds in ons bezit gehad, maar den heer Brünner in overweging gegeven, om zijn stukken nog wat aan te vullen en hem daartoe een bescheiden crediet geopend. De daardoor ontstane vertraging heeft evenwel den uitgever blijkbaar belet, de kopij tijdig voor dit deel der Bijdragen in te zenden. De bijdragen verder hierachter van de heeren Prof. Van Schelven, Prof.

Blok, Dr. Cornelissen te Rome, den heer l'Honoré Naber en Dr. Quicke te Brussel kwamen in 1927 als nieuwe aanbiedingen ter tafel en voldoende op tijd, om ter perse te worden gelegd. Wij mogen voor den inhoud er van naar het tweede gedeelte van dezen jaarbundel verwijzen.

Over de verdere bewerking van een bijdrage, reeds voor eenige jaren in behandeling

geweest, van de hand van mr. Bouricius te Delft en die hij thans in samenwerking

met zijn stadgenoot, den heer Van Dijk, opnieuw aanhangig maakte en die, zooals

men zich herinneren zal, over geldelijke bijdragen van Delftsche burgers aan de

kosten van den opstand gaat, alsmede over een andere, aangeboden door Dr. J. Pot

te Haarlem en stukken over het beleg van Zierikzee in 1576 bevattende, zijn wij nog

met de uitgevers in onderhandeling. Zoo ook met de archivaris van Kampen,

mejuffrouw Welcker, van wie

(21)

XXIV

wij reeds eenige jaren geleden een voorstel, om eenige Sallandsche bedelijsten af te drukken, mochten ontvangen. Er is toen stagnatie gekomen, doch in het verslagjaar kwam de uitgave wederom binnen onzen gezichtskring; over den gewenschten omvang er van kwamen wij met de bewerkster echter nog niet tot overeenstemming.

In verband met de reeds tweemaal vermelde brieven van Hongaren aan

Nederlandsche geleerden uit de 17

de

en 18

de

eeuwen hebben wij nu slechts te berichten, dat onze correspondent zich niet kon vereenigen met het hem gedane voorstel, om de brieven hier te lande te doen bewerken; hij kondigde zijn voornemen aan, in den loop des jaars uit Hongarije naar hier te komen, om dan de zaak mondeling met het Bestuur te behandelen, maar blijkbaar heeft hij daaraan geen gevolg kunnen geven.

Een oogenblik hebben wij gemeend, ter uitgave te mogen ontvangen een aantal brieven, in 1672 door Maurits le Leu de Wilhem op zijn reis naar Stockholm aan zijn zuster geschreven en waarvan ons de inhoud door een zeer bevoegde

beoefenaarster van de histoire intime van ons verleden als belangrijk werd

afgeschilderd; maar ten slotte heeft zij die, deels tengevolge van een misverstand, deels omdat zij ze daartoe geschikter achtte, aan een anderen kenner dier geschiedenis ter bewerking tot een tijdschrift-artikel afgestaan.

Wij willen ten slotte onze mededeelingen over de werkzaamheden van het Bestuur van het Historisch Genootschap in 1927 besluiten met de aankondiging, dat wij wellicht nog wat zullen vernemen op ons voorstel, om een ter uitgave aangeboden Kroniek van Medemblik aanmerkelijk te besnoeien en aan te vullen met materiaal uit andere bronnen en daardoor geschikter te maken voor opneming in de Bijdragen en Mededeelingen.

Het Bestuur van het Historisch Genootschap, G.W. KERNKAMP, Voorzitter.

W.A.F. BANNIER, 1

ste

Secretaris.

(22)

LV

Bijlage C.

Lijst van de in 1927 door schenking en aankoop voor het genootschap verkregen werken.

I. Ten geschenke ontvangen.

A. Van de schrijvers of de uitgevers.

M. B a r e n t s . Het onderling diamantslijpers weduwenen weezenfonds (1848-1916). Een stuk maatschappelijk werk uit de 19

e

eeuw. Amsterdam, [1927].

F.S. B e t t e n , S.J. St. Boniface and St. Virgil. A study from the original sources of two supposed conflicts. A contribution to the history of the eighth century.

[Washington,] 1927.

Mr. L.G.N. B o u r i c i u s . Geschiedenis van het geneeskundig gesticht voor krankzinnigen ‘Het St. Joris Gasthuis’ en het daarmede verbonden geweest zijnde ‘Tuchthuis binnen Delft’. Delft, 1927.

H. C o h e n . Bijdrage tot de geschiedenis der geneeskruidcultuur in Nederland.

Rotterdam, 1927. (Proefschrift Utrecht.)

(23)

LVI

Dr. C.C. D e l p r a t . De geschiedenis der Nederlandsche geneeskundige tijdschriften van 1680-1857. Amsterdam, 1927.

Mr. T h . G. v a n E c k . De Nederlandsche familie Alvarez en hare afstamming uit den hertog van Alva. 's-Gravenhage, 1927.

Mr. L.J.C. v a n G o r k o m . De beteekenis van den Fransch-Duitschen oorlog 1870-1871. Nijmegen, enz., [1927.] (Proefschrift Utrecht.)

Dr. C. H o i t s e m a . 's Rijks munt, 25 jaren in eigen beheer, 1902-1927. Utrecht, 1927.

Dr. L.W.A.M. L a s o n d e r . Verslagen omtrent de kerkelijke archieven, IV (1926). 's-Gravenhage, 1927.

N. O t t e m a . Het oude zuivelbedrijf in het Friesche museum. [Leeuwarden,]

1926. (Geschenk van het Friesch Gen.)

H.M. We r n e r . Een wensch ten opzichte onzer cavalerie uit het verleden toegelicht. Z. pl., [1927.] (Voordracht gehouden voor de Vereen. ter beoef. van de krijgswetenschap in het jaar 1883.)

J a c . W i l l e . De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de tweede helft der 18

e

eeuw. Eerste deel, eerste stuk. Zutphen, 1924. (Proefschrift Leiden.) Dr. J.H.J.M. W i t l o x . De Katholieke Staatspartij in haar oorsprong en

ontwikkeling geschetst. 2

e

deel: De Nederlandsche Katholieken in de politiek

onder Koning Willem II. 's-Hertogenbosch, 1927.

(24)

LVII

J a c . Z w a r t s . De Joodsche gemeente van Amersfoort. Gedenkschrift, samengesteld ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van haar Synagoge.

Amersfoort, 1927.

H.A. Z w i j n e n b e r g . Alexander Numan; in het bijzonder zijn invloed op de Nederlandsche schapenfokkerij, eene kritisch-historische studie. Utrecht, 1925.

(Proefschrift Utrecht. V.f.)

Voorts a r t i k e l e n , o v e r d r u k k e n en v e r s l a g e n van: S.H. Azijnman, H. Beckering Vinckers, mr. A.J.L. van Beeck Calkoen, mr. N. de Beneditty, dr.

D.Th. Enklaar, dr. J.L.M. Franken, dr. S.P. Haak, A. Hallema, M.E. Kronenberg, P. dr. Willibrord Lampen O.F.M., dr. L.W.A.M. Lasonder, S.P. l'Honoré Naber, L. van Puyvelde, dr. W.S. Unger, P. Verrua, dr. A. van Vollenhoven, dr. A.J.

van der Weijde, Jac. Zwarts.

H a n d s c h r i f t e n .

F. Vo g e l s . Stukken betreffende de verrassing van Loevestein door Herman de Ruyter in 1570. (Vervolg: no. 213.)

B. Van of door Departementen van Algemeen Bestuur, Genootschappen, Maatschappijen, enz.

Va n h e t M i n i s t e r i e v a n B i n n e n l a n d s c h e Z a k e n . Recueil des traités XIX, 1, 2; XX, 1.

Verslagen omtrent 's Rijks verz. van gesch. en kunst XLV (1922).

(25)

LVIII

Va n h e t M i n i s t e r i e v a n K o l o n i ë n .

J. M o o i j . Bouwstoffen voor de geschiedenis der Protestantsche Kerk in Nederlandsch-Indië. 1

e

deel. Weltevreden, 1927.

Va n h e t M i n i s t e r i e v a n O n d e r w i j s ,K u n s t e n e n We t e n s c h a p p e n . Geschiedkundige atlas van Nederland.

De Bourgondische tijd.

I.P.J. Blok. De noordel. Nederlanden in 1476.

II. A. Telting en W.S. Unger. De stadsrechten.

De kerkelijke indeeling omstreeks 1550, tevens kloosterkaart.

I.S. Muller Hzn. Het bisdom Utrecht.

II. J.G.C. Joosting. De bisdommen Munster en Osnabrück (in Gron. en Friesl.).

III. J.S. van Veen. De bisdommen Munster, Keulen en Luik.

A.A. Beekman. Het bisd. Doornik en de kloosters van Windesheim en de huizen van de broeders en zusters des gemeenen levens.

J.C. Ramaer. De Fransche tijd (1795-1815).

A.H.L. Hensen en A.A. Beekman. De R.K. Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden in 1853.

Jaarverslagen v.d. Commissie voor 's Rijks Geschiedk. Publicatiën 1926.

Va n d e n D i r e c t e u r v a n h e t K r i j g s g e s c h i e d k u n d i g A r c h i e f v a n d e n G e n e r a l e n S t a f , t e 's-G r a v e n h a g e .

Nasporingen en Studiën op het gebied der Nederlandsche krijgsgeschiedenis, 32

e

jaarverslag.

(26)

LIX

Va n d e C o m m i s s i e v o o r 's R i j k s G e s c h i e d k u n d i g e P u b l i c a t i ë n , t e 's-G r a v e n h a g e .

Jaarverslag 1924-1926.

R.G.P., Kl. Serie, N

o

. 22. The dispatches of Thomas Plott (1681-1682) and Thomas Chudleigh (1682-1685), English envoys at the Hague. Ed. by F.A. Middlebush.

R.G.P., Kl. Serie N

o

. 23. Correspondentie van Willem III en van H.W. Bentinck, uitgegeven door Dr. N. Japikse, 1

e

ged.: Het archief van Welbeck Abbey, deel 1.

Va n h e t O u d h e i d k u n d i g G e n o o t s c h a p ‘N i f t a r l a k e ’, t e A b c o u d e . Jaarboekje 1926.

Va n h e t S t e d e l i j k M u s e u m t e A l k m a a r .

Verslag van het Archief, het Museum en de Bibliotheek over 1926.

Va n h e t B e s t u u r d e r v e r e e n i g i n g ‘F l e h i t e ’ t e A m e r s f o o r t . Verslag 1926.

Va n h e t G e n o o t s c h a p ‘A m s t e l o d a m u m ’, t e A m s t e r d a m . Amstelodamum XII, 4-11; XIII, 1-10; XIV, 1-10.

Jaarboek 1927.

Va n h e t S e c r e t a r i a a t v a n h e t I n t e r n .C o n g r e s s o f A m e r i c a n i s t s .

Proceedings of the 21. intern. congress, held at The Hague Aug. 12-16, 1924.

(27)

LX

Va n h e t I n d i s c h G e n o o t s c h a p , t e 's-G r a v e n h a g e .

Verslagen der vergaderingen van 1925, 31-71 107-120; 1926, 1-135; 1927, 1-82.

Va n d e Ve r e e n i g i n g ‘D i e H a g h e ’, t e 's-G r a v e n h a g e .

J.C. Ve r m a a s . Geschiedenis van Scheveningen. 2 dln. 's-Gravenhage, 1926.

Va n h e t B e s t u u r v a n h e t B i s s c h o p p e l i j k m u s e u m t e H a a r l e m . Verslag 1923-1925.

Va n h e t G e m e e n t e -B e s t u u r v a n L e i d e n . Verslag toestand archief 1925.

Va n h e t B e s t u u r v a n h e t M u s e u m v a n O u d h e d e n t e R o t t e r d a m . Verslag 1924-1926.

Va n h e t G e m e e n t e -B e s t u u r v a n U t r e c h t . Verslag Archief en Centraal Museum 1924-1926.

Va n h e t G e m e e n t e -B e s t u u r v a n V l a a r d i n g e n . Archiefverslag 1924, 1925.

Va n h e t B e s t u u r v a n h e t H i s t o r i s c h G e n o o t s c h a p , t e U t r e c h t . Bijdragen en Mededeelingen XLVIII.

Verslag 1923, 1926.

Werken 3

de

S. No. 51: De nationale organisatie der lakenkoopers tijdens de republiek,

uitgeg. door N.W. Posthumus.

(28)

LXI

Va n h e t B e s t u u r d e r Ve r e e n .t o t u i t b r e i d i n g e n i n s t a n d h o u d i n g d e r Z a a n l a n d s c h e O u d h e i d k . Ve r z a m e l i n g ‘J a c o b H o n i g J z n . J r .’ t e Z a a n d i j k .

Verslag 1923, 1924.

Va n D r . W.H. D a m m a n n , t e F l e n s b u r g , e n D r . H. S c h m i d t , t e K i e l . Nordelbingen. Beiträge zur Heimatforschung in Schleswig-Holstein, Hamburg und Lübeck II (1923)-V (1926).

Bücher Nordelbingens:

Hartich Sierk aus Wrohm. Die Bauernchronik (1615-1664). Flensburg, 1925.

Theod. Dittmann. Dat nyge Münster. Forschungen und Untersuchungen zur Geschichte Neumünsters. Flensburg, 1925.

Va n D r . P. S o u t o -M a i o r , t e R i o d e J a n e i r o . Van de Bibliotheca nacional do Rio de Janeiro:

Annaes XLI (1919); XLII (1920).

Boletim bibliographico III (1920), 3/4.

Regulamento 1922.

Va n D r . A. l e C o s q u i n o d e B u s s y , t e H i l v e r s u m . Van de vereeniging ‘Hendrick de Keyser’:

Jaarverslag VII (1924); VIII (1925).

(29)

LXII

II. Door ruiling met of lidmaatschap van andere genootschappen verkregen.

A i x . Redactie der Annales des Facultés de Droit et des Lettres.

Annales de la Faculté de Droit N.S. 13-15.

Annales de la Faculté des Lettres XIII, 1-4.

A l b a n y (N.-Y.). New-York State historical Association.

Quarterly Journal VI (1925), 2-4; VII (1926), 1-4; VIII (1927), 1-3.

A m s t e r d a m . Koninklijke Akademie van Wetenschappen.

Jaarboek 1923/'24-1925/'26.

Mededeelingen, Afd. Letterkunde, deel 57 serie A 1-6; deel 58 serie B 3-8; deel 59 serie A 1-9; deel 60 serie B 1-3; deel 61 serie A 1-6; deel 62 serie B 1-3.

Afd. Letterkunde. Nieuwe reeks XXIV, 2:

W. Caland. Das Srautasutra des Apastamba. 8. bis 15. Buch aus dem Sanskrit übersetzt.

Afd. Letterkunde. Nieuwe Reeks, XXV, 1:

L.P.H. Eijkman. Phonetische beschrijving van de klanken der Schiermonnikoogsche taal.

Afd. Letterkunde. Nieuwe reeks, XXV, 2:

A.J. Wensinck. Arabio new-year and the feast of tabernacles.

Afd. Letterkunde. Nieuwe reeks, XXV, 3:

W. Caland. Ziegenbalgs Malabarisches Heidentum.

[Prijsverzen]:

1924. Daedalus et Elpenor.

1925. Natale solum.

1926. Venus et Mars.

(30)

LXIII

A m s t e r d a m . Kon. Oudheidk. Genootschap.

Jaarverslag LXV (1923)-LXVIII (1926).

A m s t e r d a m . Bond ‘Heemschut’.

‘Heemschut’ (Orgaan van den Bond) I (1924), nrs. 1-3 - III (1926), nrs. 1-12.

A n t w e r p e n . Académie royale d'Archéologie de Belgique.

Annales LXXIII, 1-4.

Bulletin 1924, 2; 1925, 1, 2; 1926, 1.

A r n h e m . Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht.

Bijdragen en Mededeelingen XXVIII; XXIX; XXX.

Register Leenen. Bannerheerlijkheid Baer.

Werken XVI: De blokkade van Zalt-Bommel. Dagverhaal van Gasp. de l'Agarge...

Uitgeg. door H.T.M. Huijbers en J. Kleijntjens, 1925.

Werken XVII: S. Gouda Quint. Grondslagen voor de bibliographie van Gelderland.

Vervolgdeel, 1910-1925.

Ongen.: Catalogus der Oranje-Nassau-tentoonstelling in het gemeente-museum te Arnhem, 1926.

A u g s b u r g . Historischer Verein für Schwaben und Neuburg.

Zeitschrift XLVI (1926), 1. Beil. 1926.

B a s e l . Historische und antiquarische Gesellschaft.

Zeitschrift XXV (1926).

B a t a v i a . Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Daghregister gehouden in 't Casteel Batavia Anno 1681. Uitgeg. door F. de Haan.

(31)

LXIV

Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde LXIV (1924), 3, 4; LXVI (1926), 1-4.

Oudheidkundig Verslag 1924; 1925; 1926.

Verhandelingen LXV (1924), 3; LXVI (1925), 1-4; LXVII (1927), 1, 3; LXVIII (1927), 3.

B e r g e n -o p -Z o o m . Sinte Geertruydtsbronne, tijdschrift voor de geschiedenis van West-Brabant e.o., I (1924), 4; II (1925), 2-4; III (1926), 1-3; IV (1927), 2, 3.

B e r l i j n . Verein für Geschichte der Mark Brandenburg.

Forschungen XXXVII, 2; XXXVIII, 1-2; XXXIX, 1-2; XL, 1.

B e r n . Allgemeine Geschichtsforschende Gesellschaft der Schweiz.

Zeitschrift IV (1924), IV-VII (1927), 1.

B o n n . Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande.

Jahrbücher, Heft CXXVI (1919); CXXX (1925)-CXXXII (1927).

B r e m e n . Historische Gesellschaft des Künstlervereins.

Jahrbuch XXIX, XXX.

B r u g g e . Société d'émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre.

Annales. Revue trimestrielle, LXVII, 4; LXVIII, 1-4; LXIX, ½.

B r u s s e l . Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique.

Annuaire XCI (1925) - XCIII (1927).

Biographie nationale: Sabatier - Sypen.

Bulletins de la Classe des lettres et des sciences morales et politiques 1924, 10-12;

1925, 1-2; 1926, 1-6, 10-12; 1927, 1-5.

(32)

LXV

Bulletins de la Classe des Beaux-Arts 1924, 10-12; 1925, 1-12; 1926, 1-6, 10-12;

1927, 1-5.

[Publications...]:

Correspondance de la cour d'Espagne sur les affaires des Pays-Bas au XVII

e

siècle.

T. II.

Correspondance de Barth. Jos. Dotrenge (1781-1794).

Jacq. de Hemricourt. Oeuvres. T. II.

G. Espinas et H. Pirenne. Recueil de documents relatifs à l'hist. de l'industrie drapière en Flandre. T. IV.

B r u s s e l . Bulletin de la Commission royale d'Histoire de Belgique LXXXVIII, 4;

LXXXIX, 1-4; XC, 1-4; XCI, 1.

B r u s s e l . Bulletin des Commissions royales d'Art et d'Archéologie.

LXIII (1924); LXIV (1925).

B r u s s e l . Société d'archéologie de Bruxelles.

Annales XXX, 1; XXXI.

Annuaire XXVI.

B r u s s e l . Société pour le progrès des études philologiques et historiques.

Revue IV (1925), 1-4; V (1926), 1-4; VI (1927), ½.

B r u s s e l . De Bollandisten.

Analecta Bollandiana XLIII, 1-4; XLIV, 1-4; XLV, ½.

B u e n o s A i r e s . Instituto de investigaciones historicas de la facultad de filosofia y letras de la universidad nacional.

Biblioteca argentina de libros raros americanos. T. IV, V.

(33)

LXVI

Boletin IV (1926), 27, 28; V, 29-32.

Publicaciones N

o

. XXV-XXXVII.

C a t a n i a . Società di storia patria per la Sicilia orientale.

Archivio XX (1924)-XXII (1926/27).

D a n z i g . Westpreussischer Geschichtsverein.

Mitteilungen XXIV (1925)-XXVI (1927).

Quellen und Darstellungen XI (1926)-XIII (1927).

Zeitschrift LXV (1925)-LXVII (1927).

D r i e b e r g e n . Redactie van het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht.

Archief L, 3; LI, 1; LII, 1-3; LIII, 1.

D ü s s e l d o r f . Düsseldorfer Geschichtsverein.

Jahrbuch XXXI (1920/'24).

E l b e r f e l d . Bergischer Geschichtsverein.

Zeitschrift LI (1918/'19), LIV (1923/'24), LV (1925/'26).

E m d e n . Alt-Emden. Geselschaft für bildende Kunst und vaterl. Altertümer.

Heimatblätter aus Ostfriesland. 1924/'25, 1-12.

Jahrbuch XXI (S. 65-274); XXII.

Upstalsboom-Blätter XIII (1925/'27), 1-4.

E s s e n . Historischer Verein für Stadt und Stift Essen.

Beiträge zur Geschichte von Stadt und Stift Essen XLIII; XLIV.

G e n è v e . Société d'histoire et d'archéologie.

Bulletin IV, 9/10; V, 1.

Mémoires et documents XXXIV.

G e n t . Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taalen Letterkunde.

[Uitgaven van de...]:

K. de Flou. Woordenboek der toponymie van W. Vlaanderen, enz. Dln. 3-7.

1923-1927.

(34)

LXVII

Een Limburgsch gebedenboek uit de XV

e

eeuw, uitgeg. door E.H. Floris Prims. 1926.

A. Moortgat. Germanismen in het Nederlandsch, 1925.

P. van Oye. Handleiding bij de praktische studie der niet-parasitaire micro-organismen. 1927.

A. Quicke. Verklarend Nederlandsch woordenboek van het brouwersvak met Fr., D. en E. vertaling der technische woorden. 1926.

Verslagen en Mededeelingen 1925-1927 (Juli).

Jaarboek XXX (1921); XXXV (1926); XXXVI (1927).

G e n t . Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde. Bulletijn 33, 34.

G i e s s e n . Oberhessischer Geschichtsverein.

Mitteilungen, n.F. XXVI, XXVII.

G l a s g o w . Redactie van The Scottish historical Review.

Review XXII (1924), 3, 4; XXIII (1925), 1-4; XXIV (1926/'27), 1-4; XXV (1927/'28) 1.

G ö r l i t z . Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften.

Codex diplomaticus Lusatiae superioris. IV, umfassend die Oberlausitzer Urkunden von 1437-1457. 5. H. (Schlussheft). 1455-1457 und Register.

Neues Lausitzisches Magazin XCIX-CII.

's-G r a v e n h a g e . Genealogisch-Heraldisch Genootschap ‘De Nederlandsche Leeuw’.

Maandblad XLIII (1925), 1-12; XLIV (1926), 1-12; XLV (1927), 1-11.

's-G r a v e n h a g e . Koninklijk Instituut voor de Taal-Land- en Volkenkunde van

Nederlandsch-Indië.

(35)

LXVIII

Bijdragen LXXXI 1-4; LXXXII 1-4; LXXXIII 1-3.

Register LI (1900)-LXXX (1924).

Gedenkschrift, uitgegeven ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan op 4 Juni 1926.

's-G r a v e n h a g e . Linschoten-Vereeniging.

Jaarverslag XVII (1924)-XIX (1926).

Werken XXIV: De reis van Mahu en De Cordes door de straat van Magalhaes naar Zuid-Amerika en Japan, 1598-1600. Scheepsjournaal, enz., uitgeg. door F.C.

Wieder. 3

e

deel. 1925.

Werken XXV: De eerste schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië onder Corn.

de Houtman, 1595-1597. Journalen, enz., uitgeg, door G.P. Rouffaer en J.W. IJzerman.

2

e

deel.

Werken XXVI: De stichting van New-York in Juli 1625. Reconstructies.... ontl.

aan de Van Rappard documenten, door F.C. Wieder. 1925.

Werken XXVII: De reis om de wereld door Olivier van Noort, 1598-1601. Uitgeg.

door J.W. IJzerman. 1

e

deel. 1926.

Werken XXVIII: Id. 2

e

deel. 1926.

Werken XXIX: De eerste Nederlandsche transatlantische stoomvaart in 1827 van Zr. Ms. stoompakket ‘Curaçao’, door J.W. van Nouhuys. 1

e

deel. 1927.

's-G r a v e n h a g e . Vereeniging ‘Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief’.

Jaarboek XI, XII.

Werken IV-VI: Documenten betr. de buitenlandsche handelspolitiek van Nederland

in de 19

e

eeuw, uitgeg. door N.W. Posthumus. 3

e

-5

e

deel. 1923-'27.

(36)

LXIX

Werken VII: P.J. van Winter. Het aandeel van den Amsterdamschen handel aan den opbouw van het Amerikaansche gemeenebest. 1

e

deel. 1927.

G r a z . Historischer Verein für Steiermark.

Blätter für Heimatkunde II (1924)-IV (1926).

Zeitschrift XX (1924)-XXII (1926).

G r e i f s w a l d . Rügisch-Pommerscher Geschichtsverein.

Jahrbücher XXII, XXIII.

H a a r l e m . Redactie der Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem.

Bijdragen XLII 3; XLIII 2, 3; XLIV 1-3; XLV 1, 2.

H a a r l e m . Vereeniging ‘Haerlem’.

Jaarverslag 1924/'25; 1925/'26.

H a l l e . Gedenkschriften van den Geschied- en Oudheidkundigen kring. N

o

. 1 (1924);

N

o

. 2 (1925); N

o

. 3 (1926).

H a l l e . Thür.-Sächs. Geschichtsverein.

Zeitschrift XIII (1923/'24)-XVI (1927), 1.

H a n n o v e r . Historischer Verein für Niedersachsen.

Jahrbuch I (1924)-III (1926).

's-H e r t o g e n b o s c h . Prov. Gen. v.K. en W. in Noord-Brabant.

Handelingen 1916-1927.

J e n a . Verein für thüringische Geschichte und Altertumskunde.

Zeitschrift n.F. XXXV (1924), 2-XXVII (1927).

K a r l s r u h e . Badische historische Kommission.

Zeitschrift für die Geschichte des Oberrheins. N.F. XXXIX (1923/'26), 2-4; XLI

(1927), 1, 2.

(37)

LXX

K a s s e l . Verein für hessische Geschichte und Landeskunde.

Mitteilungen 1925/'26.

Zeitschrift LIV (1924)-LVI (1926).

K i e l . Gesellschaft für Schleswig-Holsteinische Geschichte.

Zeitschrift LV (1926), LVI (1927).

K o n i n g s b e r g e n . Redactie der Altpreussische Forschungen.

Forschungen 1924 1-2; 1926 1-2; 1927 1.

L a u s a n n e . Société d'histoire de la Suisse romande.

Mémoires et documents 2

e

série XII, XIII.

L e e u w a r d e n . Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde.

Verslag 1925/'26.

‘De Vrije Fries’ XXVIII 2, 3.

P.C.J.A. Boeles. Friesland tot de 11

e

eeuw. Zijn oudste beschaving en geschiedenis.

(Uitgeg. bij het 100-jarig bestaan van het Friesch Genootschap in 1927).

L e i d e n . Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.

Handelingen (waarin Levensberichten) 1924/'25-1926/'27.

Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde XLIII (1924)-XLVI (1927), 1.

L e u v e n . Redactie der Revue d'histoire ecclésiastique.

Revue XXI (1925), 2-4; XXII (1926), 1-4; XXIII (1927), 1-4.

L o n d e n . Redactie van The English historical Review.

Review XL (1925), 158-XLII (1927), 168.

(38)

LXXI

L o n d e n . Royal historical Society.

[Publications...] N

r

. 12, 20, 22, 23, 27, 32, 35, 36, 38, 42, 46, 52, 63, 71, 75, 76, 82, 90, 93, 98; n. ser. 8, 9, 12, 18, 32, 40, 46, 49, 50, 57, 59, 60-62; 3rd. ser. 1, 5, 7, 14, 16, 19, 23, 31, 40.

Voorts de volgende ongenummerde werken:

List and index...

Repertory of Brit. archives.

The Domesday of inclosures. 1517-1518. (2 vol.).

Domesday commemoration. 1886.

Magna Carta commemoration essays.

Proceedings of the Gibbon commemoration. 1794-1894.

Transactions Fourth Series VIII (1925); IX (1926).

L o n d e n . The historical Association.

History (Quarterly Journal) N.S. VIII 37-47.

L o n d e n . Institute of historical research of the University.

Bulletin I (1923)-IV (1926), no. 14.

Report (Annual) II (1922/'23)-V (1925/'26).

L ü b e c k . Verein für Hansische Geschichte.

Geschichtsblätter 1925.

Pfingstblätter XV-XVIII.

L ü b e c k . Verein für Lübeckische Geschichte und Altertumskunde.

Mitteilungen 14. H. Nr. 10.

Zeitschrift XXI (1921/'23)-XXIV (1927), 1.

L u i k . Institut archéologique liégeois.

Bulletin XLXIX (1924); L (1925).

L u n d . Kongelige Universitet.

Acta Universitatis Lundensis, Nova Series, 1. Avd. XX-XXII; 2. Avd. XX-XXII.

(39)

LXXII

L u x e m b u r g . Institut Grand-Ducal de Luxembourg.

Publications LXI (1926).

M a a g d e n b u r g . Verein für Geschichte und Altertumskunde des Herzogtums und Erzstifts Magdeburg.

Geschichtsblätter 56-61.

M a a s t r i c h t . Société historique et archéologique dans le Limbourg à Maestricht.

Publications LX (1924)-LXII (1926).

M a r e d s o u s . Abbaye de Maredsous.

Revue bénédictine XXXVII (1925), 1-4; XXXVIII (1926), 1-4; XXXIX (1927), 1-3.

M e c h e l e n . Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines.

Bulletin XXX (1925).

S t .-M i c h i e l s g e s t e l . Redactie van de Bossche Bijdragen.

Bijdragen VII 1-3; VIII 1-3.

M i d d e l b u r g . Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.

Archief 1925-1927.

M ü n c h e n . Bayerische Akademie der Wissenschaften.

Abhandlungen der philos.-philol. und der hist. Klasse XXXII, 2-5.

Sitzungsberichte 1923 1-8 u. Schlussh. 1926 1-5.

Festreden:

A. Sandberger. Orlando di Lasso und die geistigen Strömungen seiner Zeit.

K. Vossler. Realismus in der spanischen Dichtung der Blütezeit.

(40)

LXXIII

M ü n c h e n . Redaction des historischen Jahrbuches der Görres-Gesellschaft.

Jahrbuch XLV (1925); XLVI (1926); XLVII (1927) 1-3.

M ü n s t e r . Verein für Geschichte und Altertumskunde Westfalens.

Westfalen. Mitteilungen des Landesmuseums der Provinz Westfalen und des Vereins.... XIII. Jhrg. (1927), H. 1-5.

Zeitschrift LXXXIII (1926), 1.

N a m e n . Société archéologique de Namur.

Annales XXXVI, 1-2; XXXVII, 1-2.

N e w -Yo r k . Collections of the New-York historical Society.

Publication LIV (1921)-LVIII (1925).

N e w -Yo r k . American scenic and historic Preservation Society.

Report (Annual) XXX (1925).

S t .-N i k o l a a s . Oudheidkundige kring van het land van Waas.

Annalen XXXVII (1923/'24); XXXVIII (1924/'26).

N i j m e g e n . Redactie van het Historisch Tijdschrift.

Historisch Tijdschrift IV (1925), 1-3-VI (1927), 1-3.

O s l o . Universitets-Biblioteket.

Aktstykker vedkommende Stormagternes Mission til Kjöbenhavn og Christiania

i Aaret 1814. Udg. ved Y. Nielsen. Hist.-filos. Kl. 1. R.: Danske og engelske

Aktstykker. No. 1, 2. R.: Österrigske, preussiske og russiske Aktstykker. No. 3.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 1921 verloor het Genootschap door overlijden 11 en door bedanken 16 gewone leden, terwijl in den loop des jaars nog één nieuw lid toetrad, dat, reeds met den ingang van 1920

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap.. Ende alsoe tMeersdiep ofte tVlye, twelcke die mont van der zee es, leggende es wel achtien mijlen van Amsterdam, daer

Pour moi je conois assez votre bonté pour être persuadée que si vous voyés l'état des choses, vous nous assisteriés, mais ma crainte est que, parlant en partie intéressée, je ne

vermindering van de krijgsmacht de hoogste belangen van de kolonie in de waagschaal stelde, de Portugeesche kolonisten begrepen het ook. Voor hen was de tijd om tegen het

3) Als een haringbuis, omdat een buis op de nering liggende zijn mast streek en alleen een klein zeiltje achterop bij hield... sijn gedivaliseert schip geëquipeert, verscheijde

Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Hermelen de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos centum et octuaginta quatuor stuber viginti quatuor

Nademaal dat Mondragon een dag of twee - - salvo justo tempore 1) - - binnen de stad geweest was, zoo hadden die Spanjaarden en andere natiën - - die het beleg deser stede hadden

Ook de nuntius zelf werd aangespoord zijn uiterste best te doen om het tot stand komen der beraamde overeenkomst te verhinderen. Daarbij zou hij misschien, dacht de