• No results found

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 45 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 45 · dbnl"

Copied!
314
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 45

bron

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 45. Johannes Müller, Amsterdam 1924

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005192401_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

V

Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1923.

In het verslag, dat wij over het jaar 1922 uitbrachten, konden wij nog mededeelen, dat na het overlijden van Dr. Mr. S. Muller Fz. wij een oud-Voorzitter, Prof.

Kernkamp, bereid gevonden hadden zich wederom met de leiding van het

Genootschap te belasten. Sedert 1 Januari 1923 trad deze dan ook als Voorzitter op.

Niet lang daarna ging een andere oud-Voorzitter uit onzen kring heen. Prof. Krämer, die van 1893 af lid van het Bestuur van het Genootschap was geweest - sedert 1903 als buitenlid - en gedurende de jaren 1901-1903 het voorzitterschap had bekleed, deelde ons in het voorjaar mede, dat hij zijn ontslag als bestuurslid nam. Reeds sedert vele jaren hadden wij hem niet meer in onze vergaderingen gezien, wat met het oog op de bezwaarlijke ligging van zijn woonplaats intusschen heel begrijpelijk was. Wij hebben het besluit van ons medelid betreurd, maar ons er bij moeten neerleggen. De heer Krämer heeft in de jaren, dat hij actief deel nam aan onze werkzaamheden, en ook nog wel daarna, het Genootschap ten zeerste aan zich verplicht. Onder de Werken dragen de Lettres de Pierre de Groot à Abraham de Wicquefort 1668-1674 en vier van de zes deelen der op zijn voorstel indertijd ondernomen groote publicatie van de Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek 1747-1780 zijn naam als uitgever, terwijl hij in den loop der jaren talrijke kleinere, maar belangrijke bijdragen leverde in de Bijdragen en Mededeelingen. Behalve om deze uitgaven heeft Prof.

Krämer mede aanspraak op onze erkentelijkheid om de door hem uitgebrachte

adviezen en de medewerking, die hij toonde, wanneer het Genootschap verlof vroeg

en kreeg, om bescheiden uit H.M.'s huisarchief het licht te doen zien.

(3)

VI

Inmiddels was het getal der bestuursleden buiten Utrecht tot twee gedaald: de heeren Blok en Brugmans. Hoewel de bestuursleden in Utrecht over de belangstelling en medewerking der beide heeren zich allerminst hadden te beklagen, waren zij - en de beide genoemden met hen - van meening, dat het gewenscht was met een grooter aantal vooraanstaande persoonlijkheden op het gebied der vaderlandsche geschiedenis aanraking te zoeken en te onderhouden. Eene ervaring van langer dan twintig jaren had ons evenwel geleerd, dat, met enkele gunstige uitzonderingen, het bezoek der buitenleden aan onze bestuursbijeenkomsten nimmer zeer bevredigend was geweest.

De afstand van hunne woonplaats tot Utrecht was voor sommigen hunner een

onoverkomelijk bezwaar om dikwijls te komen; was dit niet het geval en de reis

korter, dan lokte het vaak ook niet aan, om na een inspannende vergadering nog met

een laatsten trein huiswaarts te moeten keeren en bovendien.... wij konden den heeren

van buiten niet altijd een agenda aanbieden, die hen het bezwaar, aan het herwaarts

komen verbonden, deed vergeten. De zeer belangrijke medewerking echter langs

schriftelijken weg, die het Utrechtsche Bestuur immer van de buitenleden ondervond,

deed dit er niet aan denken, hun getal te laten uitsterven. Integendeel, nu, zooals

gezegd, dit getal op twee was gedaald, was men er op bedacht het weder op te voeren,

maar daarbij de vroeger gevoelde bezwaren zoo veel mogelijk te ontgaan. Wij hebben

dan ook gemeend dit doel het best te bereiken, door aan hen, wien wij vroegen een

plaats in het Bestuur in te nemen, te kennen te geven, dat wij het zonder twijfel op

prijs zouden stellen, indien zij onze gewone vergaderingen zouden willen komen

bijwonen, waarin hetzij de loopende zaken van administratieven aard of die betrekking

hebben op uitgaven, die reeds ter perse liggen, dan wel de beslissing over het al dan

niet aanvaarden van kleinere uitgaven den hoofdschotel onzer werkzaamheden

uitmaken; doch dat wij op hunne aanwezigheid in onze maandelijksche bijeenkomsten

niet wilden aandringen. Daarentegen zouden wij die aanwezigheid op den hoogsten

prijs stellen in de twee buitengewone vergaderingen van het Bestuur, die wij

voornemens

(4)

VII

zijn omtrent Paschen en in de maand October uit te schrijven en waarin dan de grootere publicaties, die het Genootschap gaat ondernemen, alsmede het algemeene beleid van het Bestuur, zoomede al die andere werkzaamheden, die het Genootschap zich ten doel kan stellen, aan de orde zullen komen. Nadat wij in een uitvoerig schrijven in gemelden zin ons tot een vijftal vertegenwoordigers van verschillende richtingen op vaderlandsch historisch gebied hadden gericht en hun verzocht als buitenleden tot het Bestuur van het Genootschap toe te treden, hebben tot onze voldoening alle aangezochten daarop een instemmend antwoord gegeven. Zoo zullen wij dus in de eerste plaats den Algemeenen Rijksarchivaris, Prof. Mr. R. Fruin, weder in ons midden zien, nadat hij eenige jaren geleden om bovengemelde reisbezwaren er van had moeten afzien, als buitenlid onze gewone bestuursvergaderingen verder te komen bijwonen; terwijl voorts mede de namen der heeren Prof. Dr. I.H. Gosses te Groningen, Prof. Dr. W.J.M. Mulder S.J. te Nijmegen, Prof. Mr. Dr. N.W.

Posthumus te Amsterdam en Prof. Dr. A.A. van Schelven te Haarlem ons waarborgen, dat wij in een volgend jaarverslag van deze uitbreiding van het Bestuur als van een goeden greep zullen kunnen gewagen. In verband met deze nieuwigheid bleek het noodig een geringe wijziging in de genootschapswet aan te brengen. De laatste woorden van art. 13 luiden dus voortaan: ‘benevens een onbepaald tal ambtelooze buitenleden’.

Verleden jaar hadden wij te berichten, dat wij voor Mej. Van Soest een geschikten opvolger als amanuensis meenden gevonden te hebben, dien wij evenwel voorloopig slechts voor een half jaar op proef aanstelden. In het verslagjaar vonden wij aanleiding hem, den heer H.W. Danner, werkzaam aan de Universiteits-Bibliotheek alhier, van een vaste aanstelling en van een instructie te voorzien.

Aangaande de lijst der leden van het Genootschap valt ditmaal niet veel bijzonders

mede te deelen. Toeneming van eenige beteekenis van hun aantal valt, helaas, niet

te berichten, achteruitgang gelukkig echter ook niet. Toch zouden wij het betreuren,

indien, na sedert het begin der

(5)

VIII

bijzondere tijdsomstandigheden het getal der genootschapsleden toch nog met een 85-tal te hebben zien stijgen (einde 1914: 502; einde 1922: 587), wij thans moesten constateeren, de uiterste grens der expansiemogelijkheid van het Genootschap te hebben bereikt. Doch wij willen niet wanhopen, zoolang er van achteruitgang nog geen sprake is. Toch was het getal dergenen, die in het afgeloopen jaar voor hun lidmaatschap meenden te moeten bedanken, wel ongewoon groot. Met dat der overledenen en der van de lijst der gewone naar die der honoraire leden overgeganen mede bedraagt het 43, welk verlies ternauwernood wordt goedgemaakt door het toetreden op onze uitnoodiging aan het einde des jaars van 45 nieuwe leden, terwijl om bijzondere redenen in den loop van den verslagtijd nog één nieuw lid op de lijst werd bijgeschreven, zoodat de hierachter volgende bijlage A, die den feitelijken toestand op 1 Januari 1924 weergeeft, de namen van 590 gewone leden opsomt. De lijst der honoraire leden, thans 24 in getal, onderging een kleine uitbreiding. Verliezen hadden wij, voor zoover wij konden nagaan, niet in 1923; wel achten wij ons gelukkig, dat twee Duitsche geleerden, die reeds sedert eenige jaren met recht tot de gewone leden van het Genootschap mochten gerekend worden, bereid werden gevonden, het hun aangeboden eerelidmaatschap te aanvaarden. Het zijn de verdienstelijke beoefenaars der Nederlandsche economische geschiedenis, de hoogleeraren Dr.

Rudolf Häpke te Marburg en Dr. Hermann Wätjen te Münster, wier aanspraken op deze onderscheiding hier ter plaatse zeker geen nadere uiteenzetting behoeven.

Bijlage B tot dit jaarverslag, de lijst van Genootschappen enz., waarmede het Historisch Genootschap in betrekking staat en wier getal einde 1922 124 bedroeg, vertoont al evenmin aanwas van eenige beteekenis. Alleen met het Institute of Historical Research te Londen werd in 1923 nieuw ruilverkeer aangegaan, tegenover welks Bulletin of Historical Research wij onze Bijdragen en Mededeelingen

toezegden. Verder werd aan de in 1922 tot stand gekomen betrekkingen met het

Genealogisch-Heraldisch Genootschap ‘de Nederlandsche Leeuw’ terugwerkende

kracht ten

(6)

IX

aanzien der wederzijdsche vroegere publicaties verleend. Aan een verzoek van den Bibliothecaris der Nederlandsche Handelshoogeschool te Rotterdam, om de uitgaven van het Genootschap te mogen ontvangen, waartegenover de aan die hoogeschool verdedigde proefschriften van historischen aard zouden worden geleverd, meenden wij geen gehoor te moeten geven; niet omdat wij het aangebodene niet als voldoende gelijkwaardig aan het gevraagde zouden beschouwen, maar omdat wij aan het beginsel wilden vasthouden, geen ruilverkeer aan te gaan met bibliotheken in het algemeen, daar zoodoende het debiet onzer uitgaven, dat toch al niet bovenmatig groot is, niet anders dan geschaad kan worden.

Toen onze 2

de

Bibliothecaris in zijn hoedanigheid van beheerder der Utrechtsche Universiteits-Bibliotheek aan het Bestuur een lijst overlegde van periodieken, die zoowel door het Historisch Genootschap als door genoemde Bibliotheek werden ontvangen, met de bedoeling deze dubbele aanwinst van die instelling tot een enkele terug te brengen, besloten wij, dat in ieder geval het Genootschap zijn door ruilverkeer verkregen serieën onafgebroken zou voortzetten, terwijl de Universiteits-Bibliotheek dan kan beslissen, welke dier publicaties zij voor haar rekening wil handhaven.

De over de ruilbetrekkingen van het Genootschap gevoerde correspondentie had

in het verslagjaar al zeer geringen omvang en betrof aangelegenheden, wier beteekenis

niet verdient, dat zij hier nader vermeld worden. Een aanbod van de Smithonian

Institution te Washington, met welk lichaam wij in vroeger jaren lang in betrekking

gestaan hadden, om deze te hervatten in dien zin, dat het Genootschap voor zijn

uitgaven het Annual Report van de American historical Association zou ontvangen,

hielden wij nog in overweging. Het Historisch Genootschap is lid van genoemde

Association en ontvangt voor zijn contributie nog andere uitgaven daarvan dan het

genoemde Report alleen. Wij willen eerst onderzoeken, welke weg, waarlangs wij

deze gewaardeerde Amerikaansche periodieken zullen blijven ontvangen, voor ons

de voordeeligste zal blijken.

(7)

X

De in het vorige verslag reeds vermelde vereenvoudiging in de administratie onzer boekerij, die reeds met 1 Januari 1923 feitelijk was ingegaan, kreeg ook formeel haar beslag, doordat de daarvoor noodige wijziging van het contract tusschen Curatoren der Utrechtsche Rijks-Universiteit en het Genootschap, alsmede een

uitvoeringsregeling te dezer zake, in het verslagjaar tot stand kwamen. Eveneens namen wij in 1923 een besluit in een aangelegenheid, die reeds in het daaraan voorafgaande jaar aan de orde was gesteld. De Bibliothecaris der

Universiteits-Bibliotheek alhier, ons medebestuurslid Dr. Hulshof, had de

wenschelijkheid betoogd, dat van de oplage van elk der uitgaven van het Genootschap een 50-tal exemplaren ter beschikking dier Bibliotheek werden gesteld, opdat hij die bij andere, zoowel binnen- als buitenlandsche bibliotheken als ruilobject zou kunnen aanwenden. De heer Hulshof stelde als vergoeding daarvoor hetzij een betaling in geld, hetzij het voor rekening nemen der Universiteits-Bibliotheek van het bindwerk van de door het Genootschap verworven boeken in uitzicht. Nadat wij eerst onze voorkeur hadden geschonken aan het eerste voorstel, kwam ten slotte een regeling in den geest van het tweede tot stand.

Het verslag over den staat der boekerij en der handschriften van het Genootschap, dat wij jaarlijks van den 1

sten

Bibliothecaris plegen te ontvangen en waaraan wij de bovenstaande mededeelingen reeds ten deele ontleenden, geeft ook eenige toelichting op Bijlage C tot ons jaarverslag, waarin men de opsomming zal vinden van de aanwinsten, langs verschillende wegen in 1923 voor onze verzamelingen verworven.

Over het algemeen leverde het ruilverkeer bevredigende resultaten op, terwijl ook geschenken van beteekenis niet uitbleven. Hiervan mogen enkele op deze plaats nadere vermelding vinden. Zoo bood de burgemeester van Brielle, Mr. Egter van Wissekerke, ons voor het archief van het Genootschap eenige memoriën van zijn hand aan, betrekking hebbende op door hem zoowel in zijn tegenwoordige qualiteit als in de vorige van burgemeester van Nieuwenhoorn en Rockanje beleefde

gebeurtenissen. Wij hebben het geschenk

(8)

XI

in dank voor onze verzameling handschriften aanvaard en ons vereenigd met den wensch van den schenker, dat van het door hem opgestelde vóór een door hem gestelden termijn niets mag worden gepubliceerd.

Een dusdanige beperking gold uitteraard niet een geschenk van ons belangstellend medelid, den heer F. Vogels te 's-Gravenhage, die ons geregeld van zijn studiën over de Watergeuzen op de hoogte hield en wien wij in het afgeloopen jaar eenige malen, voor zooveel mogelijk, van inlichtingen konden dienen. Bij zijn onderzoekingen was hij in de gelegenheid geweest, een afschrift te nemen van een handschrift, bewaard in het archief te Emden en getiteld Defensionales und Gegenartikul, Productum Osnabrugge 11 Septembris anno 1572. Hoewel door Dr. A. Franz reeds gebruikt voor zijn werk Ostfriesland und die Niederlande, was het handschrift den heer Vogels gebleken nog zeer vele onbekende bijzonderheden over de geschiedenis der

Watergeuzen te bevatten. Wij hebben het afschrift, dat wij in dank als geschenk aanvaard hadden, daarop in handen van een onzer gesteld om bericht en raad over de wenschelijkheid het Emdener manuscript uit te geven, hoewel de schenker op een dusdanige publicatie niet had aangedrongen.

Nog een aanwinst in handschrift mocht de bewaarder onzer gedrukte en geschreven verzamelingen boeken. Een ander belangstellend lid van het Genootschap, de heer G.J. de Goede, burgemeester van Wijdenes en Oosterleek, die een beknopte geschiedenis dezer door hem bestuurde gemeente had samengesteld, bood een exemplaar daarvan in handschrift, vermeerderd met een overzicht van het oud-archief dier gemeente, aan het Genootschap aan. Het behoeft geen betoog, dat ook dit bewijs van belangstelling met ingenomenheid werd begroet.

Van de geschenken in gedrukten vorm wenschen wij inzonderheid met

dankbaarheid te gedenken een omvangrijke verzameling overdrukken van geschriften

van de hand van wijlen den Voorzitter en het Lid van Verdienste van het Genootschap,

Dr. Mr. S. Muller Fz., die mevr. de wed. M.G. Muller-Lulofs de zeer gewaardeerde

welwillendheid had te onzer beschikking te stellen. Verder

(9)

XII

voor de aanwinsten naar de mededeelingen onder Bijlage C verwijzende, willen wij toch met een enkel woord de aandacht vestigen op hen, die in den vreemde het Genootschap niet vergaten, op het honorair lid G. Edmundson te St.-Raphael en den heer E. Miklós in Hongarije, die beiden met historischen arbeid van hun hand, de Nederlandsche geschiedenis betreffende, de boekerij van het Genootschap verrijkten.

Omtrent den staat van het Leesgezelschap berichtte ons zijn bestuurder, de 2

de

Bibliothecaris, dat eenige genootschapsleden in Amersfoort den wensch hadden te kennen gegeven de portefeuilles te ontvangen. Aan dat verzoek is tegemoet gekomen door hunne opname in den Utrechtschen leeskring. Bij uitbreiding van het aantal belangstellenden in Amersfoort zal daar een afzonderlijk filiaal van het

Leesgezelschap worden gevestigd. Van den Haagschen leeskring vielen met het einde van 1923 eenige lezers af, zoodat Mej. Dr. S. Drossaers, de leidster daarvan, meende, dat hij niet bestendigd zou kunnen worden. Intusschen zijn de nieuwbenoemde leden in de residentie uitgenoodigd aan dien kring deel te nemen, zoodat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat hij zal kunnen blijven bestaan. De circulatie der portefeuilles had thans een geregeld verloop, terwijl de toestand der geldmiddelen bevredigend mag genoemd worden.

De rekening van den Penningmeester over 1923 sluit met een saldo in kas van f 162.91

5

en een saldo bij de Crediet- en Depositokas van f 8109.58

5

, tezamen dus een bedrag van f 8272.50 uitmakend. Einde 1922 bedroeg dit f 6616.90

5

, zoodat het eigenlijke voordeelig saldo der rekeningen thans f 1655.59

5

beloopt. Daar de saldi bij de Crediet- en Depositokas de laatste jaren steeds grooter werden en deze instelling slechts een geringe rente vergoedt, besloten wij een deel van onze kasmiddelen op voordeeliger wijze te beleggen door er fondsen voor te koopen. Men zal begrijpen, dat wij zoodoende niet kapitaliseeren wilden, wat een al te fraai resultaat zou zijn bij een drukkersrekening, die over 1923 het hooge bedrag van f 5969.15 bereikte.

Het steeds stijgende aandeel, dat de drukkosten van de gezamenlijke

(10)

XIII

uitgaven van de Genootschapskas uitmaken, heeft wel eens het denkbeeld door ons doen overwegen, of het niet zaak ware bij de leden navraag te doen, of allen wel op de ontvangst van de publicaties van het Genootschap prijs stellen. Daargelaten of het verondersteld mag worden, dat er onder hen zouden zijn, wier lidmaatschap met zóó weinig belangstelling gepaard gaat, zou tenslotte de besparing, op die wijze te bereiken, alleen in wat minder gebruik van papier komen te liggen.

In dit verband kunnen wij evenwel mededeelen, dat de in het vorige jaar als verwacht aangekondigde verlaging van den drukprijs in 1923, en wel reeds ingaande met het begin van dat jaar, in een nader contract met de firma Kemink en Zoon is vastgelegd.

Dezelfde Bijlage D, waaraan wij de bovengenoemde cijfers betreffende den stand der genootschapsmiddelen ontleenden, geeft ook een overzicht van de financiën van het Leesgezelschap, waarvan wij reeds boven op gezag van den 2

den

Bibliothecaris berichtten, dat zij tot tevredenheid stemmen.

Ten slotte vindt de belangstellende lezer in Bijlage E de gebruikelijke mededeelingen van de Centrale Commissie voor de Historisch-statistische

Schetskaarten van Nederland ter zake harer werkzaamheden aan den Historischen Atlas van Nederland. Van het Comité voor Koloniale historische Studiën ontvingen wij over 1923, evenmin als over 1922, een verslag zijner verrichtingen. Het schijnt, dat deze commissie, voor eenige jaren door het Koloniaal Instituut in samenwerking met ons Genootschap opgericht, geen krachtig bestaan vermag te voeren.

Van de op 22 Mei des verslagjaars gehouden Algemeene Vergadering der leden van het Genootschap behoeven wij hier geen verder gewag te maken, sinds wij van het daar verhandelde in den afgeloopen zomer een afzonderlijk verslag het licht deden zien.

Slechts bij uitzondering waren wij in 1923 in de gelegenheid, het Genootschap bij

feestelijke bijeenkomsten van andere vereenigingen of op congressen te doen

vertegenwoordigen. Zoo bij de 150-jarige herdenking der oprichting van het

Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en

(11)

XIV

Wetenschappen en op het te Brussel gehouden 5

de

Internationaal historisch Congres.

Bij een aantal andere dergelijke gelegenheden, waartoe wij uitgenoodigd werden, moesten wij tot ons leedwezen bericht van verhindering zenden, terwijl wij dan echter, indien er aanleiding toe bestond, schriftelijk van onze belangstelling deden blijken.

De Vereeniging tot het verstrekken van Nederlandsche wetenschappelijke uitgaven aan het buitenland, aan welke wij ten vorige jare toezegging hadden gedaan, aan een aantal Duitsche bibliotheken de uitgaven van het Genootschap voor den tijd van vijf jaren om niet te zullen toezenden, vroeg in het afgeloopen jaar uitbreiding dier toezegging ten aanzien van de Universiteits-Bibliotheek te Heidelberg, aan welk verzoek wij gaarne voldeden. Om de kosten voor ons zoo laag mogelijk te houden, verzenden wij de voor deze bibliotheken bestemde exemplaren der

genootschapsuitgaven tegelijk met de gewone verzendingen naar het buitenland door bemiddeling van het Nederlandsch wetenschappelijk centraal Bureau te Delft;

aangezien deze verzendingen slechts ééns in de paar jaren plegen te geschieden, zullen onze begunstigden eenig geduld moeten oefenen.

Bijzonder talrijk waren in het jaar, waarover dit verslag loopt, de verzoeken om medewerking en voorlichting, die het Bestuur bereikten. Enkele daarvan waren gemakkelijk genoeg te beantwoorden, of, indien het niet anders kon, van de hand te wijzen; doch verscheidene namen vrij wat tijd in beslag of noopten tot navraag elders bij meer bevoegden, indien wij onze correspondenten niet in den steek wilden laten.

Wij verklaren ons gaarne bereid, voor zoover dit mogelijk zal blijken, belangstellenden

van inlichting te dienen; maar wij meenen, dat verzoeken om genealogische en

heraldische voorlichting, zooals ons een paar uit Engeland en België bereikten,

gevoegelijker in den vervolge rechtstreeks aan op dit gebied deskundigen gericht

werden, tot wie wij zelven ons tenslotte toch ook om advies moeten wenden. Een

verzoek, dat ons bereikte, om steun van materieelen en moreelen aard te verleenen

aan den druk van een academisch proefschrift, door een jong Duitsch staathuis-

(12)

XV

houdkundige samengesteld, over de financiën van Holland en Zeeland vóór den tijd der Republiek, moesten wij natuurlijk van de hand wijzen, daar zulks in strijd met de bepalingen der gehootschapswet zou zijn, maar wij meenden dengene, die dit werk in onze belangstelling aanbeval, met goed recht naar het Nederlandsch Economischhistorisch Archief te mogen verwijzen. Gaarne verstrekten wij verder ons gevraagde inlichtingen over vroegere publicaties van het Genootschap, over litteratuur over Peter Minnewit, over huismerken en over verschillende werken en artikelen van historischen aard, waarover belangstellenden in binnen- en buitenland voorlichting zochten.

Toen het honorair lid van het Genootschap Prof. Dr. Dietrich Schäfer ons verzocht van het cliché van het portret van wijlen den heer Muller gebruik te mogen maken, dat de Bijdragen en Mededeelingen van 1923 sierde, voor een artikel van zijn hand over onzen oud-Voorzitter in de Hansische Geschichtsblätter, hebben wij ons natuurlijk gehaast aan zijn verzoek gevolg te geven.

Hoewel uit den aard der zaak in onze maandelijksche bijeenkomsten de besprekingen over de uitgaven van het Genootschap den hoofdschotel uitmaken, wat zich ook in de uitgebrachte jaarverslagen pleegt af te spiegelen, zullen ditmaal onze

mededeelingen dienaangaande vrij sober moeten blijven. Behalve waar het kleinere bijdragen, voor de Bijdragen en Mededeelingen bestemd, betrof, liepen immers onze beraadslagingen steeds over ondernemingen, die reeds van vroeger aan de orde waren.

Toch zal het den getrouwen lezers van onze verslagen wellicht belang inboezemen over den stand daarvan het een en ander te vernemen.

Uitteraard vernamen wij in het verslagjaar verder niets over de uitgave der

Bisschoppelijke rekeningen, wier bewerking in het begin van dat jaar Dr. Heeringa

in beginsel op zich had genomen. De nadere bearbeiding van het door onzen

betreurden oud-Voorzitter nagelaten materiaal vereischt veel tijd en wij hadden ons

medebestuurslid Heeringa ten aanzien van den tijd van den druk geheel vrij gelaten.

(13)

XVI

Iets meer hebben wij te berichten aangaande de omvangrijke publicatie der Papieren van Willem Bentinck van Rhoon, die de heeren Geyl en Gerretson ons hadden aangeboden en waarover wij in het vorige jaarverslag uitvoerige mededeelingen hebben gedaan. Konden wij in dat verslag reeds berichten, dat wij na het rapport van Prof. Brugmans en nauwlettende overweging onzerzijds van het gedane voorstel in beginsel tot het aanvaarden voor den druk der nagelaten papieren van Bentinck hadden besloten, er bleven toch nog enkele desiderata van den kant van het Bestuur met onze toekomstige medewerkers te bespreken. Deze betroffen in hoofdzaak de door hen voorgestelde verdeeling der beschikbare stof over twee deelen, waarmede wij ons minder goed hadden kunnen vereenigen; verder de uitlichting uit de uitgave van alles wat de familiegeschiedenis der Bentincks en de Overijselsche

aangelegenheden betreft, evenals een beperking ten opzichte der stukken, die de

betrekkingen van Bentinck met de Hollandsche regenten illustreeren, die wij

gewenscht oordeelden. Ook waren wij van meening, dat de correspondentie van

Bentinck met den hertog van Brunswijk aanmerkelijk moest worden verkort, terwijl

wij den heeren Geyl en Gerretson in overweging wilden geven, om na te gaan, of de

familie-archieven der Bentincks op de huizen Middachten en Amerongen wellicht

bescheiden bevatten, die de voorgenomen publicatie zouden kunnen aanvullen. Wij

hebben in dezen geest een uitvoerig schrijven tot de aanstaande uitgevers gericht en

het is met voldoening, dat wij thans kunnen mededeelen, dat reeds vroeg in het jaar

hun antwoord inkwam. Over het algemeen konden zij zich met onze voorstellen

vereenigen; alleen ten aanzien van onze denkbeelden over de stukken betreffende

de Overijselsche aangelegenheden en de correspondentie met Hollandsche regenten

en anderen meenden zij eenig voorbehoud te moeten maken. Ook werd door hen zoo

spoedig mogelijk een nader onderzoek toegezegd naar den omvang van het door hen

nog niet onderzochte materiaal - immers wij hadden slechts een deel daarvan onder

de oogen gehad: datgene wat zij tot nu toe hadden bijeengebracht -, opdat een beter

overzicht

(14)

XVII

zou kunnen worden verkregen van de wijze, waarop de beschikbare bescheiden over de twee deelen, waarop de uitgave geraamd was, moesten worden verdeeld. Wij hebben sedert niets meer van de heeren gehoord, maar verwachtten dit met het oog op het tijdroovende van dezen laatsten arbeid ook niet. Waarschijnlijk zullen wij een volgend jaar op deze uitgave wel hebben terug te komen.

Met den druk van Dr. Theissens uitgave der Correspondance de Marguerite de Parme werd gedurende het verslagjaar geregeld voortgegaan, maar niet zoo vlug als wij gehoopt hadden, zoodat de verwachting, verleden jaar uitgesproken, dat wij in 1923 het eerste deel zouden kunnen verzenden, te optimistisch is gebleken. Dr.

Theissen verzekerde ons echter, dat in den zomer van 1924 dit deel zeker gereed zou komen.

Een gevolg van deze teleurgestelde verwachting was, dat wij in het verloopen jaar den leden van het Genootschap slechts weinig hebben kunnen toezenden: behalve de Bijdragen en Mededeelingen alleen het Verslag van de Algemeene Vergadering, op 22 Mei jl. gehouden. Uit hetgeen verder volgen gaat en uit bovenstaande mededeeling aangaande Dr. Theissens, ook door ons gedeelde, verwachting zal blijken, dat wij in het volgende jaar onze schade zullen kunnen inhalen.

Twee nieuwe uitgaven namelijk zijn in het jaar 1923 ter perse gelegd, van één

waarvan in het jaar, dat nu ingetreden is, in elk geval een deel het licht zal zien. In

het verslag over het eerstgenoemde jaar hebben wij reeds gemeld, dat wij aan de

heeren Dr. H.J. Smit en Dr. H.A. Enno van Gelder, die reeds eenigen tijd met hun

kopij hadden gereed zullen zijn, gevraagd hadden, ons daarmede thans van dienst te

willen wezen. De eerste bleek daartoe op dat oogenblik in staat, de andere vroeg nog

eenig uitstel, dat wij konden verleenen. Dr. Smit en zijn Grafelijkheidsrekeningen

waren dus aan de beurt, maar nu rees een nieuw, echter niet onoverkomelijk gebleken

bezwaar. Onze geleerde medewerker vond bij de bewerking van de indertijd voor

het Genootschap te Rijsel vervaardigde afschriften der rekeningen een aantal plaatsen,

waarvan de lezing hem onzeker

(15)

XVIII

voorkwam en eenige blijkbare lacunes in de copie. Toen het oplossen van dit bezwaar langs den schriftelijken weg tusschen Den Haag en Rijsel niet wel doenlijk was gebleken, hebben wij ter wille van de nauwkeurigheid der uitgave besloten, Dr. Smit te machtigen op kosten van het Genootschap voor eenigen tijd naar Rijsel te

vertrekken, ten einde daar de twijfelachtige lezingen der afschriften met de origineelen te kunnen vergelijken. In den zomer ondernam hij de gewenschte reis, die in alle opzichten een succes is gebleken. De archivaris van het Noorderdepartement van Frankrijk, de heer Max Bruchet, verleende, behalve vele gewaardeerde persoonlijke inlichtingen, aan den heer Smit de gelegenheid, ook op andere dan de gewone diensturen op het archief te Rijsel te mogen werken, zoodat binnen zeer korten tijd diens taak volbracht was, terwijl nu alle onzekerheid bij hem aangaande de copieën verdwenen was, die hem bovendien over het geheel voortreffelijk gebleken waren.

De door deze reis veroorzaakte onderbreking van den inmiddels in het voorjaar reeds aangevangen druk der Grafelijkheidsrekeningen kon thans weder opgeheven worden.

Toen echter in het najaar door tijdelijk buitenlandsch verblijf van Dr. Smit eenige stagnatie in den voortgang van den druk intrad en ook de bewerking van de

Correspondance de Marguerite de Parme eenige vertraging ondervond, besloten wij de inmiddels van den heer Enno van Gelder ontvangen kopij van een deel der Memoriën en Adviezen van C.P. Hooft II, aanstonds ter perse te leggen. Het is te hopen, dat ook deze publicatie, die een lijvig deel belooft te worden, nog in 1924 afgedrukt zal zijn.

Van de overige voorgenomen uitgaven, die in bewerking zijn, maar nog niet tot

den druk genaderd, en waarvan wij in de laatste jaren zoo nu en dan wat te melden

hadden, kwam in 1923 alleen die betreffende de Nationale Lakenkoopersorganisatie

een oogenblik binnen onzen gezichteinder. Prof. Posthumus, die reeds het vorige

jaar bericht had, dat zijn aandacht er op gericht bleef, vroeg in den zomer een

bescheiden crediet aan, om gedurende zijn vacantie persoonlijk in verschillende

archieven in den lande het reeds beschikbare materiaal aan te gaan vullen.

(16)

XIX

Natuurlijk stelden wij het gewenschte bedrag bereidwillig te zijner beschikking en hopen nu spoedig te vernemen, dat de voorbereiding dezer publicatie haar einde nadert.

Een onderwerp, dat zelden tevoren de aandacht van het Bestuur van het

Genootschap heeft gaande gemaakt, nl. de herdruk van een zijner uitgaven, vroeg in het jaar, waarover dit verslag loopt, onze belangstelling. Het was ons opgevallen, dat betrekkelijk dikwijls bij den uitgever naar exemplaren van de Annales Egmundani werd gevraagd, zonder dat aan die aanvragen kon worden voldaan, daar dit belangrijke werk reeds geruimen tijd was uitverkocht. Wij hebben toen in beginsel besloten het te herdrukken en dien herdruk beter op de hoogte van den tijd te brengen, indien wij namelijk een bij uitstek bevoegd geleerde, dien wij voor dien arbeid op het oog hebben, daartoe gezind zullen vinden.

Ook ditmaal weder mochten wij tot onze blijdschap vaststellen, dat de bereidheid, om ons te helpen met kleine bijdragen de jaarlijksche Bijdragen te vullen, onverzwakt aanhield. Het ruime aanbod schonk ons echter de gelegenheid wat kritischer te werk te gaan en niet alles, wat ons geboden werd, te aanvaarden. Het betrof dikwijls stukken, wier beteekenis op zich zelf niet te ontkennen viel, maar die òf niet genoeg een samenhangend geheel vormden òf in onze uitgaven minder op hun plaats waren.

Niet alles echter, wat geweigerd moest worden, was voor de Bijdragen en Mededeelingen bestemd. Zoo bereikte ons een vraag van een der leden van het Genootschap, of wij bereid waren, een in handschrift gereed liggend vervolg op Hofman Peerlkamps De poetis Latinis Nederlandorum, tot op onzen tijd volledig bijgewerkt, het licht te doen zien. Men zal begrijpen, dat wij van oordeel waren, dat bij de ons gestelde vraag aan het begrip ‘het publiceeren van geschiedbronnen’, waarvan de genootschapswet als het doel van het Genootschap gewaagt, wel een heel ruime strekking was gegeven. Ook het subsidieeren van een dergelijke, overigens niet ongewenschte uitgave stond buiten onze mogelijkheid en zoo moesten wij den geleerde, die onze hulp had ingeroepen, ongetroost laten gaan.

Evenmin vonden wij aanleiding in de Bijdragen en

(17)

XX

Mededeelingen, waarvoor zij aangeboden was, een plaats te gunnen aan een

verzameling bescheiden betreffende de Provinciale Utrechtsche Compagnie van 1720 en de rol daarin door de Joden gespeeld; het onderwerp was elders reeds veelvuldig behandeld en de bescheiden overigens over het algemeen te veel van speciaal belang.

In het vorige jaarverslag vermeldden wij het weigerend antwoord, dat wij aan een ander lid van het Genootschap hadden moeten geven, die ons een door een Duitsch predikant bijeengebrachte lijst ter uitgave had aangeboden van Nederlanders, die in de 17

de

en 18

de

eeuw aan eenige Duitsche universiteiten en andere inrichtingen van hooger onderwijs hadden gestudeerd. Wellicht hadden wij ditmaal toegegrepen, toen van dezelfde zijde een dergelijk uittreksel uit het matrikel van de hoogeschool te Keulen werd toegezonden, indien niet aanstonds gebleken was, dat bedoeld matrikel reeds voor lang in extenso elders was afgedrukt.

Insgelijks van Duitsche zijde werd onze aandacht gevestigd op een levensverhaal van een Nederlandsch officier van Duitsche geboorte, die in de eerste helft der 19

de

eeuw in het leger van Koning Lodewijk, van Napoleon en van Koning Willem I zoo goed als alle krijgsverrichtingen uit die tijden had meegemaakt; wij hebben het handschrift, dat trouwens eerst in 1864 was opgesteld, opgevraagd, maar, hoewel het vele aardige bijzonderheden bevatte, scheen het ons niet belangrijk genoeg uit een algemeen historisch oogpunt bezien, om de uitgave er van, die ons trouwens ook niet gevraagd was, te wettigen.

Zoo hebben wij ook om dezelfde redenen moeten afwijzen een publicatie

betreffende de straatverlichting in Leiden in het jaar 1597, die ons meer van lokaal

belang voorkwam, alsmede een bundel brieven, die al konden sommigen er van om

den naam van den schrijver van eenig gewicht zijn, onderling in het geheel geen

ander verband hadden, dan dat zij aan de regeering van Mechelen waren gericht. Ten

slotte wenschten wij evenmin op te nemen een reproductie met bijschrift van het

plan van een schans, die bij het beleg van Leiden een rol had kunnen spelen, maar

ten slotte niet voltooid is geworden.

(18)

XXI

In het vorig jaarverslag gaven wij te kennen, dat wij het Utrechtsch Kroniekje, dat Dr. Henri Obreen te Brussel ons reeds voor eenigen tijd had toegezegd, doch waarover wij in 1922 niets meer hadden gehoord, zoo het in 1923 in onze handen kwam, gaarne in de Bijdragen, die met dit verslag openen, wilden opnemen. De heer Obreen ging op onzen wenk in en zond ons de volledige copie er van in den loop van het

verslagjaar toe. Er was evenwel gebleken, dat van bedoeld kroniekje zich ook een redactie in de handschriftenverzameling der Utrechtsche Universiteitsbibliotheek bevond, waarmede het afschrift uit Brussel toen door een onzer werd vergeleken.

Dit nam eenigen tijd in beslag en tenslotte bleek er ook aan de verdere bewerking

nog al wat vast te zitten, tenminste wij hebben de kopij van Dr. Obreens bijdrage

niet op tijd ontvangen, om haar nog hierachter te kunnen afdrukken. Het volgende

jaar dus! Evenmin hebben wij tijdig voor deze Bijdragen in handen gekregen een

afschrift van een Kopenhaagsch handschrift van het journaal van een Duitsch soldaat,

die het beleg van Haarlem meemaakte, en waarvan een Wolfenbüttelsche redactie

indertijd door Van Vloten door de zorgen van het Genootschap was uitgegeven. Bij

onderzoek bleek, dat de beide redacties voldoende verschil vertoonden, om de uitgave

van het ons aangeboden verhaal te wettigen. Het toegezonden afschrift was echter

in geenen deele persklaar en evenmin van een inleiding of aanteekeningen voorzien,

zoodat wij onzen correspondent verzochten, het voorloopig terug te nemen en, zoodra

het voor den druk gereed zou zijn, ons wederom toe te zenden. Wij hebben inmiddels

nog niets naders van het aanbod gehoord; aandrang hebben wij ook niet uitgeoefend,

omdat er genoeg stof voor deze Bijdragen gereed lag, maar in den loop van 1924

hopen wij het journaal toch persklaar te mogen ontvangen. Hetzelfde mogen wij

wellicht verwachten van een andere kleine publicatie, die reeds in 1922 onder onze

aandacht was gebracht en waarover wij met den bewerker, een Keulsch geleerde, in

1923 vrij uitvoerig correspondeerden, zonder dat wij veel verder kwamen. Wij hebben

ons evenwel een definitief antwoord op het verzoek om op-

(19)

XXII

name van het stuk, een reisjournaal van een te Keulen woonachtig Antwerpenaar en bloedverwant van Rubens' tweede vrouw Hélène Fourment, voorbehouden, totdat wij de kopij, voor den druk gereed gemaakt, voor ons zouden gezien hebben.

Van de ten vorige jare vermelde verzameling stukken over de schatting der schildtalen in de 15

de

eeuw vernamen wij alleen langs een omweg, dat er aan gewerkt wordt.

In ieder geval ontbreekt het ons dus ook nu reeds aan materiaal voor de

eerstvolgende Bijdragen niet geheel; wij verheugen ons hierover, maar niet minder bevredigend is de omstandigheid, dat wij voor den bundel van 1924 geregeld zóóveel bijdragen, die aanvaard konden worden, ontvingen, dat, wat in jaren niet gebeurd was, reeds vóór het einde van het verslagjaar de druk er van zoo goed als geheel was afgeloopen. Wij hebben ons dan ook voorgenomen, het jaarboek ditmaal aanmerkelijk vroeger aan de leden van het Genootschap toe te zenden, dan, tegen onze bedoeling, langzamerhand gewoonte was geworden.

Het heeft geen zin, om op den inhoud dier bijdragen hier ter plaatse terug te komen.

De hierachter afgedrukte kleine publicaties mogen hare opname door hare beteekenis rechtvaardigen, al willen wij wel verklaren, dat wij ten aanzien van één er van, die over het verhandelde ter Admiraliteit op de Maze, ons eerder hebben laten leiden door de curiositeit dan wel door de historische waarde van het medegedeelde. De verscheidenheid van onderwerp en tijd, die zij aanbieden, kan niet anders dan de aantrekkelijkheid van het geheel verhoogen. Ten minste, zoo meenden wij. Zij deze meening ook die der lezers en mogen zij van die instemming getuigen, door ons in het nieuw ingetreden jaar met ruime hand de vruchten van hun studie en onderzoek te doen geworden.

Het Bestuur van het Historisch Genootschap, G.W. K

ERNKAMP

, Voorzitter.

W.A.F. B

ANNIER

, 1

ste

Secretaris.

(20)

XLIX

Bijlage C.

Lijst der van januari 1923 tot januari 1924 door schenking, ruiling en aankoop voor het genootschap verkregen werken.

I. Ten geschenke ontvangen.

A. Van de schrijvers of de uitgevers.

Mr. J.H. A b e n d a n o n , Het oud Spaansch koloniaal stelsel, zooals dit is nedergelegd in de ‘Leyes de Indias.’ Overdr. uit: Bijdr. Taal-, Land- en Volkenkunde Ned. Indië deel 79 afl. 1 en 2 (1923).

A u g . F. A m m a n n , Hans Jakob Ammann, genannt der Thalwyler Schärer, und seine Reise ins Gelobte Land. Zürich 1919. (Geb.)

Dr. J.N. B a k h u i z e n v a n d e n B r i n k , De oudchristelijke monumenten van Ephesus. Epigraphische studie. Den Haag 1923.

J.C. v a n d e n B e r g h , Bijdrage tot de kennis van gestichtspatienten. (Acad.

Proefschr. Utr.) Utr. s.a.

Dr. M.G. d e B o e r , Leven en bedrijf van Gerhard Moritz Roentgen, grondvester van de Maatschappij ‘Fijenoord’ (1823-1923). 1923 s.l. (Geschenk der

Maatschappij.)

(21)

L

Mr. Dr. S. v a n B r a k e l , Economische historie en historische economie.

Overdr. uit: De Gids.

-, Over Werner Sombart en zijn opus magnum. Overdr. uit: eod.

J.A. B r a k m a n , Geschiedenis van de familie Brakman. Breskens 1922.

Dr. J o h . C. B r e e n , Gereformeerde populaire historiographie in de zeventiende en achttiende eeuw, I, II. Overdr. uit: Tijdschrift voor Geschiedenis jrg. 37 afl.

3, 4.

G.J. B u i t e n h o f , Bijdrage tot de kennis van Constantijn Huygens' letterkundige opvattingen. (Acad. Proefschr. Gron.) Gouda 1923.

G e o r g e E d m u n d s o n , History of Holland (in: Cambridge Historical Series).

Cambridge 1922.

Dr. D. T h . E n k l a a r , De overeenstemming tusschen Maerlants Alexander en den Reinaert. Overdr. uit: Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterkunde XLI afl. 4.

-, De Jaarstijl van bisschop David van Bourgondië. (Met naschrift van R.

F(ruin).) Overdr. uit: Ned. Archievenblad 1923/1924 n

o

1.

E v e r a r d G e w i n , Friedrich von Hardenberg (Novalis). Overdr. uit: Stemmen des Tijds.

Dr. J.B.F. v a n G i l s , Een merkwaardig overblijfsel van een chirurgijnsgilde.

Overdr. uit: Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde 1923 2

e

helft n

o

16.

G.J. d e G o e d e , Beschrijving van het archief van de Purmer. Edam 1923.

(Getypt.)

G o d s - e n G a s t h u i z e n t e U t r e c h t . Geschiedenis van de Ver. - van

1817 tot 1917. II. Geschiedenis van het Algemeen Gasthuis en van de overige

stichtingen, door Dr. Mr. S. Muller Fz. †. Utrecht 1923. (Geschenk van het

College van Regenten.)

(22)

LI

J.J. G r a a f , 1922-1923: Inleiding op het 42

ste

deel der Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem. Overdr. uit: Bijdragen gesch. bisdom Haarlem XLII.

-, Onvormelijke letters bij schrift en druk. Overdr. uit: Het Gildeboek.

Catalogus van de Historische Tentoonstelling van de Stad H a a r l e m , Sept.

1923. Haarlem 1923. (Gesch. van het Frans Halsmuseum der gemeente Haarlem.) Mr. Dr. P. v a n H e i j n s b e r g e n , De pijnbank in de Nederlanden. I-IV.

Overdr. uit: Tijdschr. v. Strafrecht.

-, Schets der Westfaalsche Veemgerechten. Overdr. uit: eod.

J.G.A. v a n H o g e r l i n d e n , Stukken betreffende de stichting van Nassau's Weduwenhuis te Arnhem. Overdr. uit: Bijdr. en Meded. Gelre XXVI.

M a r i a H ü f f e r , De adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg (1133-1574).

Nijm./Utr. 1923.

Dr. F.W.T. H u n g e r , Over het geboortejaar van Rembertus Dodonaeus. Overdr.

uit: Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 1923 1

e

helft n

o

18.

Dr. M. d e J o n g Hzn., Organies collectivisme. (Proeve van geschied- en wereldbeschouwing.) (Rede.) Gron./ Den Haag 1923.

W. t e n K a t e , De pestkeuren in Kampen. Overdr. uit: Ned. Tijdschr. v.

Geneesk. jrg. 1922 2

e

helft n

o

15.

M.G.J. K e m p e r s , De Doelen-muur; het voormalig vesting-front van

Harderwijk aan de landzijde, en zijn val. Harderwijk 1923.

(23)

LII

Vereeniging ‘Hendrik de Keyser.’ Vijfde jaarverslag 1922.

J o s . K l e y n t j e n s S.J., Correspondentie van Willem van Oranje, Reinoud van Brederode e.a. met Adriaan van Camons, drost van Jaarsveld, heer van Nijestein. Overdr. uit: Hist. Tijdschrift.

- en Dr. H.F.M. H u y b e r s , Algemeene Geschiedenis. I. (12

e

druk.) Leiden s.a.

J o a n n e s d e L a e t , Historia ou annaes dos feitos da Companhia Privilegiada das Indias Occidentaes. (1621-1636.) I (livros I-VII). (Traducçâo dos Drs. José Hygino Duarte Pereira e Pedro Souto Maior.) Rio de Janeiro 1916. (Gesch. van Dr. Pedro Souto Maior.)

Fr. Dr. W i l l i b r o r d L a m p e n O.F.M., Paus Adriaan VI over de veelvuldige H. Communie. Overdr. uit: De Katholiek dl. 164 (1923).

-, Pseudo-Dionysius Areopagita, de vader der christelijke mystiek. Overdr. uit:

eod.

Dr. L. L a s o n d e r , Verslagen omtrent de kerkelijke archieven. I (1919-1920, 1920-1922). 's-Grav. 1923.

J a n L e l s , De Nederlandsche Stoombootreederij; haar ontstaan en ontwikkeling als de oudste stoomvaartonderneming op het W. halfrond. (1822-1912.) Rotterdam s.a. (Bijgewerkt ex.)

Dr. J.G. d e L i n t , Losse anatomische prenten. Overdr. uit: Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde 1923 1

e

helft n

o

14.

Ir. S.F. L o e b (†), De kloostergang van St. Marie te Utrecht. S.l. et. a. (Gesch.

van den heer G. van Klaveren.)

(24)

LIII

M.G.A. de M a n , De grafelijke munt van Zeeland en de balansmeesters, die er voor hebben gewerkt. Overdr. uit: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 1922.

-, Over het grootzegel der Admiraliteit van Zeeland. Overdr. uit: eod.

Ö. M i k l ó s , Hop Jakab bécsi holland követ interventiója. (1698-1700.) (De interventie van Jacob Hop, gezant der Ver. Nederlanden te Weenen.) Overdr.

uit: Századok (orgaan v.h. Hong. Hist. Genootschap) jrg. LVI.

Regulamento do M u s e u Historico Nacional do Brasil dd. Aug. 1922. Rio de Janeiro 1922. (Gesch. van Dr. Pedro Souto Maior.)

Dr. J.A. P o r t e n g e n , Tusschen Portaengen ende Polane. Overdr. uit: Jaarboek Niftarlake 1922.

D i e t r i c h S c h ä f e r , Nachruf Samuel Muller Fz. Overdr. uit: Hansische Geschichtsblätter.

H.J. S c h a r p , Nieuwer-Amstel in den loop der eeuwen. 1672-1674. In: Verslag v.d. toestand der gemeente Nieuwer-Amstel over 1922.

J. S c h e r r e r , Historisch-Geographischer Katalog für Brasilien (1500-1908).

Overdr. uit: ? (Gesch. van Dr. Pedro Souto Maior.)

R.R. S c h u l l e r , ‘Yñerre, o ‘Stammvater’ dos Indios Maynas. (Esboço ethnologico-linguistico.) Rio de Janeiro 1912. (Gesch. van Dr. Pedro Souto Maior.)

W.R. S c o t t , Adam Smith. (Lecture.) Overdr. uit: Proceedings British Academy Vol. XI.

M.C. S i g a l Jr., Het geslacht Dorsman te Vlaardingen (1620-1922). Vlaardingen

1922. (geb.) (Gesch. van den heer Jan Dorsman te Vlaardingen.)

(25)

LIV

Mr. J.P.W.A. S m i t , Summiere lijst der Noordbrabantsche rechterlijke archieven voor de invoering der Fransche rechtspraak in het jaar 1811. Overdr. uit: Versl.

's Rijks Oude Archieven 1921.

T i m o t h e u s . Jubileumnummer, 1898-1923. Zwolle 1923.

Mr. A.J. v a n d e Ve n , Over den oorsprong van het aartsbisschoppelijke kapittel van Utrecht der Oud-Bisschoppelijke Clerezij. (Acad. Proefschr. Utrecht 1923.) Utrecht s.a.

C o r n . Ve t h , Het geïllustreerde boek. In: Catalogus der tentoonstelling van het geïllustreerde boek tot 1900 (14-26 Maart 1923 bij Hertzberger te

Amsterdam.)

J.A.J. de V i l l i e r s , Storm van 's Gravesande, zijn werk en zijn leven uit zijne brieven opgebouwd. 's-Grav. 1920. (geb.)

-, The Dutch in South-Africa. (Lecture.) London 1923.

G. Vo e t , Purmerend. In: Buiten van 2 en 9 Maart 1918.

-, Dr. Bernard Nieuwentijt. In: Purmerender Courant van 5, 12, 19 en 26 Juni 1918.

R u d . Vo n k a , Betrekkingen tusschen Czechen en Nederlanders. Overdr. uit:

De Nieuwe Gooilander van 7 April 1923.

J.C.M. Wa r n s i n c k , Een Nederlandsch Eskader in de Middellandsche Zee (1651-1653). Den Helder s a.

-, De vlucht der ‘Goeben’ en ‘Breslau’ naar Konstantinopel. Overdr. uit:

Marineblad jrg. 1920 afl. 5.

(26)

LV

J.C.M. Wa r n s i n c k , Eene opwekking tot de studie der zeekrijgsgeschiedenis.

Overdr. uit: eod. jrg. 1921 afl. 1.

-, De laatste tocht van Wassenaer van Obdam (24 Mei-13 Juni 1665). Overdr.

uit: eod. afl. 4.

-, Boekbespreking van: Dr. Phil. Carl Ballhausen, Der erste Engl.-Holl. Seekrieg (1652-1654) sowie der Schwed.-Holl. Seekrieg (1658-1659). Overdr. uit:

Marineblad.

Dr. A.J. v a n d e r We y d e , In memoriam J.A. Wijnhoff. Overdr. uit: Ned.

Tijdschr. v. Geneesk. jrg. 1922 1

e

helft n

o

1.

-, Collegium medicum ultrajectinum Overdr. uit: eod. 2

e

helft n

o

24.

-, Pestkeuren in Utrecht. Overdr. uit: eod. jrg. 1923 1

e

helft n

o

1.

-, Rapport, uitgebracht door het Utrechtsch Collegium Medicum in 1787. Overdr.

uit eod. jrg. 1923 2

e

helft n

o

5.

J.S. W i j l e r , Isaac de Pinto; sa vie et ses oeuvres. (Acad. Proefschr. Amst.

1923.) Apeldoorn s.a.

W. W i j n a e n d t s v a n R e s a n d t , Inventaris der huisarchieven op Oolde.

S.l. et. a.

-, Genealogie van het geslacht Sels - van Löben Sels (1525-1922). Arnhem 1923. (Gesch. van Mr. P.J. van Löben Sels.)

Z a l t - B o m m e l . Gedenkboek van de verrassing van Salt-Boemel na 350 jaren

herdacht. Zalt-Bommel 1922. (Gesch. van ds. F.S. Knipscheer te Zalt-Bommel.)

(27)

LVI

J a c . Z w a r t s , De vestiging der Sephardiem in de Republiek der Ver.

Nederlanden. Overdr. uit: Nieuw Israël. Weekblad.

-, Twee Oranjevorsten ter Synagoge.

-, Een Joodsche Gravin van Nassau.

-, Het Prinselijk bezoek bij de Pereira's in 1772.

-, Joodsche hulp bij 's Prinsen overtocht naar Engeland in 1688.

Overdrukken uit: eod. van 31 Aug. en 7 Sept. 1923.

-, De Joodsche archieven in Nederland. Overdr. uit: Ned. Archievenblad 1922/23 n

o

1.

A*. Van Mevr. M.G. Muller-Lulofs de volgende werken en artikelen van Dr. Mr. S. Muller Fz.

Lijst van Noord-Nederl. kronieken. Utr. 1880.

Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. (Inleiding.) Utr. 1892.

De middeleeuwsche rechtsbronnen der stad Utrecht. Utr. 1883-1885.

Mr. H u g o W s t i n c , Het rechtsboek van den Dom van Utrecht. Utr. 1895.

Rechtsbronnen van den Dom van Utrecht. Utr. 1903.

Over Claustraliteit. Amst. 1890.

Lijsten der Utrechtsche prelaten vóór 1300 (bewerkt door Mr. C. Pijnacker Hordijk †).

Verslagen van kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht in de 16

e

eeuw (met Mr.

F.A.L. ridder van Rappard †). Utr. 1911.

Rapport over de vrijwoningen der Ver. Gods- en Gasthuizen (met Mr.

Molengraaff en W.A. Mees.) Utr. 1900.

(28)

LVII

Bepalingen over de uitgave van hss. Utr. 1884 (1

e

ed.); s.l. et a. (1890) (2

e

ed.).

Bepalingen over het uitgeven van hss. betr. de nieuwe geschiedenis (met proff.

Krämer en Kernkamp). Utr. 1896.

Provinciale historiographie. (Ned. Spectator 1892.)

Nog eens de opleiding der archivarissen. (Ned. Spectator 1905.) De paleograaf. (Weekbl. Burgerl. Administratie 1901.)

Pro domo. (Ned. Archievenblad 1894.)

De Stuers en onze archieven. (Leven Victor de Stuers 1913.)

Onze rechterlijke archieven. (Met naschrift.) (Ned. Spectator 1877.) De kerkelijke archieven. (Ned. Spectator 1902.)

Het Zwolsche archief-conflict. (N. Rott. Ct. 1910.)

De aankoop der Hollandsche hss. van Sir Thomas Phillips te Cheltenham. (Bijdr.

v. Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde 1889.)

Het archief der Oud-bisschoppelijke Klerezij te Utrecht. (Bijdr. v. Vaderl. Gesch.

en Oudheidkunde 1887.)

Het oorkondenboek van Groningen en Drenthe. (Ned. Spectator 1895.)

De questie van het Ethnografisch museum. (Ned. Spectator 1904.)

De archeologische conferentie te Utrecht. (Bull. Oudheidk. Bond 1906.)

Het Rijksmuseum en het geschenk-Drucker. (Alg. Handelsblad 1912.)

Het stokpaardje van Dr. Veth. (Alg. Handelsblad 1912.)

(29)

LVIII

A. Pit, Het goud- en zilverwerk in het Ned. museum. (Bull. Oudheidk. Bond 1901.)

Th. Hampe, Das Germanische Nationalmuseum. (Museum 1903.) Het nieuwe Centrale Museum te Utrecht. (Bull. Oudheidk. Bond 1916.) Tyman Ysbrantss. de goudsmid. (Oud-Holland 1917.)

De authoriteit van Pieter Saenredam. (Bull. Oudheidk. Bond 1910.) Beschilderde plafonds. (Bull. Oudheidk. Bond 1914.)

Het nieuw aangekochte familieportret van den admiraal De Ruyter. (Bull.

Oudheidk. Bond 1912.)

Specklin's afbeeldingen en Hogenberg's prentwerk. (Oud-Holland 1911.) Contract met den Dombouwmeester Godijn van Dormael. (Bull. Oudheidk.

Bond 1905.)

De beelden der graftombe van bisschop Rudolf van Diepholt. (Ned. musea 1916.)

Nieuw werk van de Utrechtsche beeldendrukkers. (Oud-Holland 1922.) Inventaris van het goud- en zilverwerk der Utr. geestelijke gestichten in 1578.

(Archief Aartsbisdom Utrecht 1870.)

Een zilveren turfschip van Breda. (Oud-Holland 1914.) Borden en kannen. (Bull. Oudheidk. Bond 1903.) Bourgondische deviezen. (Bull. Oudheidk. Bond 1911.)

Nederland als markt van zeldzaamheden. (Oud-Holland 1913.)

De penningen der Utrechtsche bisschoppen. (Oud-Holland 1922.)

(30)

LIX

De medailleur Steven van Herwijck te Utrecht. (Oud-Holland 1922.) John Osborn. (Oud-Holland 1915.)

Vereer-penningen. (Tijdschr. Munt en Penningk. Gen. 1912.)

Trop de zèle. (Bestemming van het voormalig Kabinet van landbouwwerktuigen te Utrecht.) (Utr. Dagblad 1880.)

De burg van Leiden in Engeland. (Bull. Oudheidk. Bond 1908.) Hofwijck. (N. Rott. Ct. 1913.)

Pyroen. (Oud-Holland 1922.)

Een cultuurbelang. (De Parlementsbouw.) (Amsterdammer 1914.) De groote zaal te Woerden. (Bull. Oudheidk. Bond 1909.)

De Utrechtsche monumenten 1813-1913 II (slot). (Buiten 1914.) Het huis te Nigtevecht. (Jaarb. Nifterlake 1918.)

Drie bisschopsgraven. (Ned. Kunstbode 1880.)

De graftombe van bisschop Fred. v. Blankenheim te Utrecht. (Bull. Oudheidk.

Bond 1903.)

Nogmaals de ‘syter’. (Oudheidk. Jaarboek 1921.)

Middelleeuwsche glasventers. (Bull. Oudheidk. Bond 1917.)

Het herstel van onzen Domtoren. (Utr. Dagblad 1916.)

Onze kloostergang van St. Marie. (Utr. Dagblad 1918.)

Het oude Utrechtsche Stadhuis I. (Huis Oud en Nieuw 1907.)

(31)

LX

Het St. Agnietenklooster te Utrecht. (Bull. Oudheidk. Bond 1903.) Het huis Zoudenbalch te Utrecht. (Bull. Oudheidk. Bond 1906.) Het koffiehuis naast den Domtoren. (Utr. Dagblad 1897.)

Verslag van het Bestuur v.h. Hist. Genootschap 1901. (Bijdr. en Med. v.h. Hist.

Gen. 1902.)

Nieuwe wegen voor de historiographie. (Rede Prov. Utr. Genootschap 1899.) M.G. de Boer en H. Hettema Jr., Platen-atlas. (Museum 1901.)

De kritiek van prof. Fockema Andreae over Fruin's nagelaten: Gesch. der Staatsinstellingen (met P.J. Blok en P.L. Muller). (Rechtsgel. Mag. 1901.) De noordelijke mond van den Rijn. (Oudheidk. Jaarboek 1922.)

Die Hollantsche cronike van den Heraut. (Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde 1885.)

De kronieken van Holland van Jan van Naeldwijck. (Bijdr. v. Vaderl. Gesch.

en Oudheidkunde 1888.)

Roomsche mysteriën. (Amsterdammer 1905-'06.)

Grotius contra Mare liberum. (Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde 1876.) De stapel van Rijnwijk. (Gelre 1905.)

Der Haushalt des Utrechter Domkapitels um das Jahr 1200. (Westdeutsche Zeitschr. f. Gesch. u. Kunst 1904.)

Rekeningen van den drost van Twenthe over 1336-1339. (Bijdr. en Med. v.h.

Hist. Gen. 1897.)

(32)

LXI

Brugmans' Geschiedenis v. Amsterdam's handel en nijverheid in de 17

de

eeuw.

(Ned. Spectator 1902.)

De geboorteplaats van Mabuse. (Oud-Holland (1916.) Adellijke armenzorg. (Opstellen aangeb. aan Fruin 1894.)

De opvoeding van een jongen edelman omstreeks 1500. (Oud-Holland 1920.) Een middeleeuwsch gasthuis. (Oudheidk. Jaarboek 1921.)

Anna van Nassau. (Oud-Holland 1919.)

Een bezoek te Groningen en Emden in het jaar 1617 [door A. Buchelius].

(Oud-Holland 1886.)

De goede, oude tijd. (Klok op het Prinsenhof te Amsterdam.) (Oud-Holland 1912.)

De echtheid van het charter van bisschop Balderik. (Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidkunde 1911.)

Drie Utrechtsche kroniekjes vóór Beka's tijd. (Bijdr. en Med. Hist. Gen. 1888.) De lijkkist van Weerestein. (Jaarb. Nifterlake 1917.)

Fragment eener kroniek van het voorgevallene te Utrecht in 1524-1548 door Jhr. H.v. Amstel v. Mijnden. (Bijdr. en Med. Hist. Gen. 1882.)

Gedenkschriften van Jhr. Herberen v. Mijnden. (Bijdr. en Med. Hist. Gen. 1888.) De verandering in het beheer van den Lekdijk Bovendams gemaakt door Karel V. (Bijdr. en Med. Hist. Gen. 1887.)

Verhaal van het beleg van het kasteel Vredenburg te Utrecht in 1576 door een

ooggetuige. (Bijdr. en Med. Hist. Gen. 1883.)

(33)

LXII

De oprichting van het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht. (Bijdr. en Med. Hist. Gen. 1887.)

Een Utrechtsch pamflet uit den Leycesterschen tijd. (Bijdr. en Med. Hist. Gen.

1915.)

Het oprichten eener vroedschap te Utrecht. (Bijdr. en Med. Hist. Gen. 1879.) Eene Utrechtsche prinses. (Ned. Spectator 1892.)

Het landrecht der Proosdij van St. Jan van 1396. (Versl. en Med. Oud-Vaderl.

Recht 1898.)

P.A.N.S.v. Meurs, Geschiedenis en Rechtsontwikkeling van Elburg. (Rechtsgel.

Magazijn 1886.)

De hof te Knijfhese. (Versl. en Med. Oud-Vaderl. Recht 1905.)

S.J. Fockema Andreae, De stad Vollenhoven en haar recht. (Rechtsgel. Magazijn 1886.)

Een conflict tusschen het geestelijke en wereldlijke recht te Steenwijk in 1502.

(Bijdr. t.d. Gesch. v. Overijssel 1896.)

Stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht (en met de stad Amersfoort) over het bezit van heerlijke rechten. (Bijdr. en Med.

Hist. Gen. 1886.)

Nog eenige stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht over het bezit van heerlijke rechten. (Bijdr. en Med. Hist. Gen.

1893.)

Het zoogenaamde leenrecht der St. Paulus-abdij te Utrecht. (Versl. en Med.

Oud-Vaderl. Recht 1881.)

De Woudenbergsche meente. (Versl. en Med. Oud-Vaderl. Recht 1889.)

(34)

LXIII

Twee zonderlinge erfpachtsbrieven. (Versl. en Med. Oud-Vaderl. Recht 1905.) Der scepene boeck van Utrecht. (Versl. en Med. Oud-Vaderl. Recht 1886.) Het rechtsboek van den Dom. (Versl. en Med. Oud-Vaderl. Recht 1896.) Das Eigentum an den Domcurien der deutschen Stifter. (Westdeutsche Zeitschr.

f. Gesch. u. Kunst 1891.)

De verplichtingen van den proost van het kapittel van Oudmunster te Utrecht.

(Versl. en Med. Oud-Vaderl. Recht 1902.)

Sprokkelingen uit het archief van het kapittel van St. Pieter. (Versl. en Med.

Oud-Vaderl. Recht 1885.)

Lijst van de goederen en rechten, behoorende aan de proosdij van St. Jan te Utrecht in de 15

de

eeuw. (Versl. en Med. Oud-Vaderl. Recht 1900.)

Nog eenige stukken over de proosdij van St. Jan te Utrecht. (Versl. en Med.

Oud-Vaderl. Recht 1904.)

Het Forum academicum der Utrechtsche hoogeschool. (Rechtshist. opstellen, aangeb. aan prof. Fockema Andreae 1914.)

Het Bullarium Trajectense. (Ned. Spectator 1891.)

Een nuttige uitgave. (Mr. C. Pijnacker Hordijks' lijsten der Utr. prelaten vóór 1300.) (Ned. Archievenblad 1912.)

Catholica non leguntur. (Over Grijpinks' Register op de parochiën.) (Alg.

Handelsblad 1914.)

Lebuinus en zijne stichting te Deventer. (Ned. Spectator 1886.)

(35)

LXIV

De oudste goederenlijsten der abdij van Egmond. (Bijdr. en Med. Hist. Gen.

1914.)

Mandamenten van bisschop Aernt van Hoorn tot handhaving der kerkelijke tucht (1372-1375). (Archief v.d. Gesch. v.h. Aartsbisdom Utrecht 1889.) Collatierecht en ambtsbejag. (Naschrift.) (Bijdr. v. Vad. Gesch. en Oudheidkunde 1889).

De invoering van het burgerlijk huwelijk te Utrecht. (Ned. Archief v. Kerkgesch.

1903.)

De moderne devotie te Utrecht. (Ned. Archief v. Kerkgesch. 1915.)

Het verbod van den Kath. godsdienst in de prov. Utrecht in 1581. (Ned. Archief v. Kerkgesch. 1914.)

Raadsbesluiten van Utrecht betreffende geheime godsdienstoefeningen der Roomsch-Katholieken in 1652-1655. (Archief v.d. Gesch. v.h. Aartsbisdom Utrecht 1886.)

A. Buchelius, Observationes ecclesiasticae (1622-1626). (Bijdr. en Med. Hist.

Gen. 1887.)

Geestelijke en kerkelijke goederen. (Onze Eeuw 1906.) Eene gereformeerde abdis. (Oud-Holland 1909.)

Een contract van correspondentie tegen het Cartesianisme. (Ned. Archief v.

Kerkgesch. 1906.)

De eerste reizen der Nederlanders naar de Noordpool. I. (Eigen Haard 1877.) De nieuwste berichten over de Nederlandsche Noordpoolvaarders. (Gids 1920.) Willem Barentsz.' ambt. (Het Boek 1921.)

Een Nederlandsch kartel. I, II. (Sociaal Weekblad 1897.)

(36)

LXV

Handelscompagnieën en kartellen. (Sociaal Weekblad 1897.) Van Perugia en Assisi. (XX Eeuw 1905.)

Professor Paul Fredericq. (N. Rott. Ct. 1920.) Fruin-studiën. (Tweemaandel. Tijdschr. 1901.)

Levensbericht van Jhr. J.J. de Geer van Oudegein. (Levensber. d. Mij. v.

Letterkunde 1911.)

Levensbericht van M.S. Pols. (Levensber. d. Mij. v. Letterkunde 1898.) Victor de Stuers. (Eigen Haard 1900.)

Brieven van Alberdingk Thym. (Ned. Spectator 1896.) Modern drukwerk. (Bull. Oudheidk. Band 1902.) Hulp voor Zuid-Afrika. (Amsterdammer 1902.)

B. Van of door Departementen van algemeen Bestuur, Genootschappen, Maatschappijen enz.

Va n h e t M i n i s t e r i e v a n O n d e r w i j s , K u n s t e n e n We t e n s c h a p p e n t e 's-G r a v e n h a g e .

Jaarverslagen v.d. Commissie voor 's Rijks Geschiedk. Publicatiën 1922.

Verslagen omtrent 's Rijks Verzamelingen van Geschiedenis en Kunst XLV (1922).

Rijksarchief in Utrecht. Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht (722-1528). IV. Indices door Mej. M.I. v a n S o e s t .

Geschiedkundige Atlas van Nederland.

(37)

LXVI

Kaart 9. De kerkelijke indeeling omstreeks 1550, tevens kloosterkaart. Bl. 2, 5, 12-14, 16-19, titelblad en verklaringsblad.

Carton A. De kloosters van Windesheim.

Carton B. De emuniteiten der kapittelkerken te Utrecht.

De nieuwe bisdommen in de N. Nederlanden, 1559-1561. Met afz. tekst van Dr.

A.H.L. H e n s e n en Dr. A.A. B e e k m a n .

Kaart 11. De oorlog van 1672. Met afz. tekst van Dr. A.A. B e e k m a n .

J.A. v a n D e v e n t e r , Ned. steden in de 16e eeuw. (Plattegronden.) Afl. 14, 15.

Va n h e t M i n i s t e r i e v a n B i n n e n l a n d s c h e Z a k e n e n L a n d b o u w . Dr. J.H. S c h u u r m a n s S t e k h o v e n , Ontwikkeling van het krankzinnigenwezen in Nederland (1813-1914). Met afbeeldingen, kaarten en plattegronden. 's-Grav.

1922.

Va n d e n D i r e c t e u r v a n h e t K r i j g s g e s c h i e d k u n d i g A r c h i e f v a n d e n G e n e r a l e n s t a f t e 's-G r a v e n h a g e .

Nasporingen en Studiën op het gebied der Nederlandsche krijgsgeschiedenis, 28

ste

jaarverslag (1922).

Va n d e C o m m i s s i e v o o r ' s R i j k s g e s c h i e d k u n d i g e P u b l i c a t i ë n t e 's-G r a v e n h a g e .

R.G.P. Gr. Serie N

o

. 52. Romeinsche bronnen van den kerkelijken en staatkundigen

toestand der Nederlanden in de 16e eeuw, verzameld door Mgr. Dr. G i s b . B r o m (†)

en Mgr. Prof. Dr. A.H.L. H e n s e n .

(38)

LXVII

R.G.P. Gr. Serie N

o

. 53. Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit, uitgegeven door Dr. P.C. M o l h u y s e n . VI.

R.G.P. Gr. Serie N

o

. 54. Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in den landsheerlijken tijd, uitgegeven door Dr. W.S. U n g e r . I.

Va n h e t S t e d e l i j k M u s e u m t e A l k m a a r .

Verslag van het Archief, het Museum en de Bibliotheek over 1922.

Va n h e t G e n o o t s c h a p A m s t e l o d a m u m t e A m s t e r d a m . Amstelodamum 1-10.

Va n d e Ve r e e n i g i n g v a n N e d e r l a n d s c h e W i j n h a n d e l a a r s t e A m s t e r d a m .

Jaarboek 1923.

Va n d e G e d e p u t e e r d e S t a t e n v a n D r e n t h e t e A s s e n .

Verslag over het prov. museum von oudheden en geschiedkundige voorwerpen over 1922.

Va n h e t I n d i s c h G e n o o t s c h a p t e 's-G r a v e n h a g e .

Verslagen der vergaderingen van 19 Jan.-16 Maart 1923 (blz. 1-35, 37-67, 69-108).

Va n h e t G e m e e n t e b e s t u u r v a n V l a a r d i n g e n . Archiefverslag 1922.

Va n h e t B e s t u u r v a n h e t H i s t o r i s c h G e n o o t s c h a p t e U t r e c h t .

Bijdragen en Mededeelingen XLIV.

(39)

LXVIII

II. Door ruiling met of lidmaatschap van andere Genootschappen verkregen.

A i x . Redactie der Annales des Facultés de Droit et des Lettres.

Annales de la Faculté de Droit N.S. 8-10.

Annales de la Faculté des Lettres XII 1-4.

A l b a n y (N.-Y.). New-York State historical Association. Quarterly Journal II 4;

III 1-4; IV 1-4.

A m s t e r d a m . Koninklijke Akademie van Wetenschappen.

Afd. Letterkunde. Naam- en Zaakregister van de Verhandelingen, Bijdragen en Levensberichten tot Juni 1920.

- A.J. We n s i n c k , Mystic treatises by Isaac of Nineveh.

- N. v a n W i j k , Die Baltischen und Slavischen Akzent- und Intonationssysteme.

- Twee oude Fransche verhandelingen over het Hindoeïsme, uitgegeven en toegelicht door W. C a l a n d .

- C.C. U h l e n b e c k , Zur vergleichenden Lautlehre der Baskischen Dialekte.

- Mededeelingen, Deel 53 Serie A 11-13; Deel 54 Serie B 1, 2, 7, 8; Deel 55 Serie

A 1, 2; Deel 56 Serie B 1-4.

(40)

LXIX

A n t w e r p e n . Académie royale d'Archéologie de Belgique.

Annales 67 livr. 1/2; 70 livr. 4.

Bulletin 1922, 3.

A r n h e m . Gelre. Vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht.

Bijdragen en Mededeelingen XXVI.

Register op de Leenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen. 13

e

stuk.

B a t a v i a . Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde LXI 6, LXII 1, 2.

Notulen LIX (1921 4 en extra bijv.).

Oudheidkundig Verslag 1922 1-4.

Verhandelingen LXIV 1.

Rapporten van den Oudheidkundigen dienst 1923, zijnde: Inventaris Hindoe-oudheden, derde deel.

B e r l i j n . Verein für Geschichte der Mark Brandenburg.

Forschungen zur brandenburgischen und preussischen Geschichte XXXVI 1.

B e r n . Allgemeine geschichtforschende Gesellschaft der Schweiz.

Zeitschrift für schweizerische Geschichte I (1921) 1/4; II (1922) 1/4; III (1923) 1, 2.

B o n n . Verein von Altertumsfreunden im Rheinlande. Bonner Jahrbücher Heft 127.

(1922).

B r u g g e . Société d'émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre.

Annales. Revue trimestrielle LXV 4; LXVI 1, 2-3.

(41)

LXX

B r u s s e l . Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique.

Annuaire 89 (1923.)

Biographie nationale XXIII 1.

Bulletin de la Classe des lettres et des sciences morales et politiques 1922 8-12.

Bulletin de la Classe des Beaux-Arts 1922 8-12.

A l f r . C a u c h i e et A l p h . v a n H o v e , Documents concernants la principauté de Liège (1230-1532). Tome II.

A l f r . d'H o o p , Inventaire général des archives ecclésiastiques du Brabant. Tome III: Abbayes.

E d . P o n c e l e t , Inventaire analytique des chartes de la collégiale de Sainte-Croix à Liège. Tome II.

Catalogue onomasticque des accroissements de la Bibliothèque, par F. L e u r i d a n t et J. P e r r é e . Beaux-Arts 1890-1914.

H. L o n c h a y † e t J o s . C u v e l i e r , Correspondance de la cour d'Espagne sur les affaires des Pays-Bas au XVII

e

siècle. Tome I: Précis de la correspondance de Philippe III (1598-1621).

B r u s s e l . Bulletin de la Commission royale d'Histoire de Belgique LXXXVI 2;

LXXXVII 1-2.

B r u s s e l . Bulletin des Commissions royales d'Art et d'Archéologie LXI (1922.) B r u s s e l . Société pour le progrès des études philologiques et historiques.

Revue belge de philologie et d'histoire II (1923) 2-4.

B r u s s e l . De Bollandisten.

Analecta Bollandiana XL 3-4; XLI 1-2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alzoe mijnen heeren van den gerechte gebleken es, dat Anna Willem de smits wijff enige persoonen vander Lutherie suspect tot hoeren huyse gehadt ende daer mede geconverseert heeft.

Nademaal dat Mondragon een dag of twee - - salvo justo tempore 1) - - binnen de stad geweest was, zoo hadden die Spanjaarden en andere natiën - - die het beleg deser stede hadden

Boek van publicatien, blz. weeten, dat alle die gasten ende utheimschen, die binnen die tijt van vijr jaeren naist-.. verleden inder stadt ende vriheit van Zwolle gekhamen sinnen,

Geschiedt dit alles, dan zal Zweden's seheepvaart toenemen en werk gegeven worden aan de schepen, waarvan er nu vele ledig liggen en vergaan. ‘Ick can wel offmeeten, dat de Croon

Wij vreesden wel reeds, afgaande op dit gedeelte, dat een onverkorte uitgave van het geheel niet wel doenlijk zou zijn; doch de bevoegde adviseur, wien wij het afschrift hadden

Cleynheyns ende Jan Boschman den jongen, schepenen van Keerbergen, Jan Daems ende Jan Voet, onze medeschepenen, ende Hendrik van der Reest, meyer, ende hebben verclaert,

Maakten de rekeningen deel uit van eene serie, denkelijk zou ik niet juist deze voor eene uitgave in extenso hebben uitgekozen; en had ik ze geëxcerpeerd, dan zouden waarschijnlijk

van Bewinthebberen by desen geauthoriseert om het- selve tot bate ende schade van dese Compagnie to moghen does op alsoodanighe premie en voorwaer- den als sy mittengheenen, die