• No results found

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 16 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 16 · dbnl"

Copied!
428
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Historisch Genootschap. Deel 16

bron

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 16. Martinus Nijhoff, 's Gravenhage 1895

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005189501_01/colofon.php

© 2011 dbnl

i.s.m.

(2)

Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1894.

Ook ditmaal, in ons tweede verslag, hebben wij vele en niet onbelangrijke zaken mede te deelen, waarvan het verhaal u eenigen tijd zal bezighouden.

Vooraf de mededeeling, dat ook nu weder eene verandering in ons bestuur is gekomen. Mr. R. Fruin Th. Az., dien wij ten vorigen jare tot onzen tweeden secretaris kozen, werd door zijne benoeming tot rijksarchivaris in Zeeland met 1 November genoodzaakt uit ons midden te scheiden. Met groot leedwezen zagen wij hem vertrekken: wel maakte Mr. Fruin slechts korten tijd deel uit van onzen kring, maar wij hadden ruimschoots gelegenheid zijnen ijver en zijne nauwkeurigheid te waardeeren. In de reorganisatie van het genootschap, die in de afgeloopene twee jaren heeft plaats gehad, had hij een belangrijk aandeel. Gelukkig vonden wij Dr.

G.W. Kernkamp bereid de ledig gelatene plaats in te nemen: in zijne frissche krachten hopen wij een krachtigen steun bij onze werkzaamheden te vinden.

Ons ledental is in het afgeloopene jaar weder eenigszins vermeerderd. Tegenover 13 leden, die ons ontvielen (waarvan 6 door den dood) hadden wij het geluk 28 nieuwe leden tot ons te zien toetreden. Tot honorair lid werd door ons benoemd de heer Emile Michel te Parijs, bekend door zijne uitnemende studie over Rembrandt.

De lijst der leden op 1 Januari

(3)

1895 volgt hierachter onder bijlage A. - Met twee nieuwe instellingen traden wij in betrekking: met de redactie der Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique en de Cercle archéologique de Termonde. Wij meenden aan de verzoeken dezer lichamen, om met ons in ruiling van werken te treden, met vertrouwen te mogen voldoen, al is ook nu weder alleen toezending beloofd van onze voor hen belangrijke werken. Een dergelijk aanbod, door eene andere buitenlandsche instelling gedaan, wezen wij van de hand, daar haar werkkring met dien van ons genootschap niet voldoende scheen overeen te komen. De volledige lijst der genootschappen, met wie wij thans in betrekking staan, volgt hierachter als bijlage B.

De kas van ons genootschap verkeert in bevredigenden toestand. Van de vele ten vorigen jare door den geringeren omvang onzer publicatiën bespaarde gelden, meenden wij nog f 500. - te mogen voegen bij ons kapitaal, dat volgens onze wet eene speciale bestemming heeft. Dit jaar zijn de uitgaven weder veel grooter geweest, zooals het hierachter onder bijlage C volgende overzicht van den stand onzer kas u zal duidelijk maken. Het heeft onze aandacht getrokken, dat de voor drukkosten besteede som naar verhouding tot den omvang van het gedrukte vrij hoog is. Onzen drukker valt daar evenwel geen verwijt van te maken: de reden ligt in het hooge bedrag der extra-correctiekosten, - een bezwaar, onafscheidelijk aan genootschaps-publicatiën verbonden.

Wij willen u thans een overzicht geven van hetgeen door ons verricht is met

betrekking tot de uitgave onzer werken, waarvan het resultaat u reeds gedeeltelijk

bereikt heeft of (althans grootendeels) in den loop van dit jaar bereiken zal.

(4)

De lijvige inleiding en de registers van Prof. Fruin's bewerking der Annales van Frans van Dusseldorp zijn in de eerste maanden van het verloopen jaar afgedrukt.

Wij verheugden ons in staat te zijn deze bijzonder gewichtige publicatie, die reeds zooveel jaren geleden door ons ontworpen was, aan onze leden te kunnen

toezenden.

De uitgave der Brieven van Pieter de Groot aan Abraham de Wicquefort,

waarmede Prof. Krämer ons verplicht heeft, is met kracht voortgezet. Deze uitgave ondervond meer moeielijkheden dan aanvankelijk voorzien was, door de ontdekking van verschillende afschriften der correspondentie, die veel meer brieven bevatten dan het afschrift, dat van ouds in ons bezit was, deed verwachten. Toch is het Prof.

Krämer gelukt het geheele werk met de (op verlangen van onzen uitgever in het Fransch gestelde) inleiding in het najaar te voltooien. Het boek, waarvan de kopij zoovele jaren in ons archief berust had, is thans in de handen van onze leden.

Ook het 15

de

deel onzer Bijdragen en mededeelingen is in den zomer aan de leden toegezonden: het bevat de in ons vorig verslag reeds vermelde journalen van L.P. Van de Spiegel en Constantijn Huygens, het Sommaire van onzen

regeeringsvorm in 1647, de Memoriën van den Kaapschen gouverneur Van de Graaff en bovendien eene verzameling brieven van C.L. Van Beyma, ons

aangeboden door Dr. W.W. Van der Meulen te 's Gravenhage, die wij na deskundig onderzoek - al was de inhoud niet bijzonder belangrijk - meenden in dit deel onzer Bijdragen en mededeelingen te mogen opnemen, ook met het oog op de

omstandigheid, dat de origineele brieven door vocht zoo beschadigd zijn, dat ze

eerlang te gronde zullen gaan. Wij besloten ze nog in dit deel te drukken, waarvoor

ze nog juist tijdig aankwamen,

(5)

omdat Prof. Höhlbaum te Giessen, die ons eene bijdrage van zijne hand beloofd had, tot ons groot leedwezen door ongesteldheid verhinderd werd, voor ditmaal aan zijne belofte te voldoen.

Tegenover deze teleurstelling verheugen wij ons melding te kunnen maken van een bewijs van waardeering van het gouvernement van de Kaap de Goede Hoop, dat 100 exemplaren bestelde van de ons door Dr. Vos Leibbrandt voor onze Bijdragen en mededeelingen toegezondene en door Mr. Heeres met tal van uitvoerige noten uit de bescheiden van het Algemeene Rijksarchief toegelichte Memorie van den gouverneur Van de Graaff; de bedoeling is, deze overdrukken in de openbare bibliotheken van de Kaap te plaatsen. - Niet minder aangenaam is het ons te kunnen mededeelen, dat ook elders onze publicatiën een gunstig onthaal gevonden hebben.

Zij werden in eenige binnenlandsche tijdschriften besproken, en ook uit het buitenland werden ons enkele aankondigingen toegezonden, die getuigden van ingenomenheid en waardeering.

In den zomer ontvingen wij de kopij der door Mr. Overvoorde bewerkte (en reeds in ons vorig verslag aangekondigde) uitgave van de middeleeuwsche rekeningen der gilden van Dordrecht. Nadat deze uitgave op ons verlangen van eene inleiding voorzien was, die het belang daarvan zeer verhoogd heeft, hebben wij haar onmiddellijk ter perse doen leggen; het werk is zelfs reeds grootendeels afgedrukt.

In de laatste maanden van het jaar konden wij eindelijk gevolg geven aan ons

voornemen, om ook de door Dr. Kernkamp bezorgde uitgave der hoogst belangrijke

aanteekeningen van den Amsterdamschen schepen Hans Bontemantel ter perse

te leggen. De druk daarvan gaat met buitengewonen spoed voort;

(6)

toch zal het nog geruimen tijd duren, eer onze leden het boek in handen krijgen.

Het voornemen van Dr. Kernkamp is, de uitgave te splitsen in twee afdeelingen, die ieder waarschijnlijk te lijvig voor één deel zullen blijken. De eerste, thans ter perse gelegde afdeeling zal de door Bontemantel nagelatene uitvoerige beschrijving van de inrichting der regeering van Amsterdam bevatten, waarbij Dr. Kernkamp (in den vorm van noten en bijlagen) gevoegd heeft alles, wat in de talrijke deelen van Bontemantels handschrift op dit onderwerp betrekking heeft. Deze afdeeling (waarbij eene uitvoerige inleiding zal gevoegd worden) belooft derhalve een duidelijk beeld te leveren van de voor onze inwendige geschiedenis zoo belangrijke constitutie van Amsterdam. Voor het groote publiek zal echter zeker aantrekkelijker zijn de tweede afdeeling, die alles bevatten zal, wat Bontemantel heeft opgeteekend over de politiek van Amsterdam en van de provincie Holland in den tijd van Jan De Witt. Ook de tekst van dit deel wordt reeds volgens de aanwijzingen van Dr. Kernkamp overgeschreven; maar de druk dezer afdeeling zal zich nog eenigen tijd laten wachten.

De druk van den tekst van Dr. Brom's Bullarium Trajectense, die uit ons kapitaal bekostigd wordt, is afgeloopen. De publicatie van het slot wacht op de bewerking van de inleiding en de registers, die de uitgever op zich genomen heeft te leveren.

Dr. Brom zelf betreurt het zeer, dat zijne drukke ambtsbezigheden hem tot nog toe verhinderden zijn werk te voltooien. Van eene verplaatsing naar Utrecht verwacht hij echter eene zoo groote vermindering van bezigheden, dat hij overtuigd is ons nog in dezen zomer de geheele kopij persklaar te kunnen afleveren.

Eerstdaags hopen wij ook de lang onderbrokene

(7)

onderneming van Prof. Muller en den heer Diegerick, de Documents concernant le duc d'Anjou, weder te kunnen opvatten. Het begin der kopij is gereed, en zoo wij die nog niet ter perse gelegd hebben, dan is dit voornamelijk te wijten aan de omstandigheid, dat onze pers op dit oogenblik zeer bezet is. Bovendien hopen wij echter door dit uitstel op een voordeel. Prof. Muller had aanvankelijk gemeend, dat het noodig zou zijn, dit deel in twee afleveringen te doen verschijnen; door eenig uitstel zal het echter denkelijk mogelijk zijn, het geheele deel achtereen af te drukken, hetgeen ons voor de goede orde onzer publicatiën wenschelijk voorkomt. De hervatting dezer ook in het buitenland hoog gewaardeerde publicatie zal onzen leden ongetwijfeld bijzonder aangenaam zijn.

Met het begin van het jaar stellen wij ons voor, ook het nieuwe deel der Bijdragen en mededeelingen ter perse te leggen. Wij ontvingen daarvoor van Mr. J.G.C.

Joosting eene bewerking van de lang verloren gewaande kroniek van het Utrechtsche

Regulierenklooster door den prior Cornelis Block, waarvan het eenig bewaarde

handschrift, welks uitgave wij lang gewenscht hadden, in de Universiteits-bibliotheek

alhier berust. - De heer F.A. Hoefer te Hattem zond ons toe een uitvoerig except uit

de overgeblevene 15

de

eeuwsche rekeningen der stad Hattem. - En Dr. Kernkamp

zegde ons toe een kort overzicht van het politiek systeem der stad Amsterdam van

de hand van den schepen Gerrit Schaep. - Wij stellen ons voor in dezen bundel

niets meer op te nemen, ten einde de publicatie der Bijdragen en mededeelingen

voor het vervolg vroeger in het jaar te doen plaats hebben, hetgeen ons, nu wij den

band openen met een verslag over het afgeloopene jaar, wenschelijk voorkomt.

(8)

Eene publicatie, die wij reeds in ons vorig verslag aankondigden, de door den heer Trosee ondernomene uitgave der notulen van het College van gedeputeerden der Nader geünieerde provinciën, is nog niet zooveel gevorderd als wij gewenscht hadden. Zooals wij verwachtten, ontvingen wij inderdaad in het begin van het afgeloopene jaar eene proeve van bewerking der notulen, die wij in handen stelden van eenen met dit tijdvak bijzonder bekenden beoordeelaar. Zijn advies was gunstig;

hij stelde enkele wijzigingen voor, waarover wij met den heer Trosee nader in overleg traden, en deze beloofde ons daarop het werk thans met kracht door te zetten. Tot heden mochten wij echter de kopij nog niet ontvangen.

Trouwens op dit oogenblik zou het ons onmogelijk zijn het werk ter perse te leggen.

Wij ontvingen reeds eenigen tijd geleden de ons door Prof. Blok toegezegde afschriften der drie oudste rekeningen van de stad Groningen, terwijl de uitgever daarbij, zoodra wij dit wenschen, de inleiding kan leveren. Het staat echter te vreezen, dat het dit jaar niet tot de uitgave zal kunnen komen.

Met het oog op deze drukte betreuren wij het ook minder dan anders het geval zou zijn, dat wij nog geene definitieve beslissing kunnen mededeelen over hetgeen ons te doen zal staan met de in ons vorig verslag vermelde handschriftelijke nalatenschap van Dr. H.G. Hamaker. Wij hebben eene keuze uit deze papieren in handen gesteld van twee uitnemend bevoegde deskundigen en zien hun rapport te gemoet. Het ligt in den aard der zaak, dat het moeielijk is, uit deze verspreide en niet geheel voor de pers gereedgemaakte stukken een eenigszins behoorlijk geheel te vormen; toch wanhopen wij er nog niet aan, een bevredigend resultaat te verkrijgen.

Eene publicatie van meer omvang werd ons (als

(9)

direct gevolg onzer in ons vorig verslag vermelde circulaire aan de archivarissen) aangeboden door den heer C.J. Gonnet. Hij zond ons in den loop van het jaar achtereenvolgens toe twee pakken met brieven uit het archief der familie Van der Goes. De eene bevatte de correspondentie tusschen den Haagschen advocaat Van der Goes en eenen wegens doodslag naar het buitenland gevluchten broeder; de andere, kleinere verzameling vertoonde een bont allerlei van brieven, door

verschillende personen aan beide broeders gericht. De correspondentie tusschen de beide broeders bleek, toen zij op ons verzoek door een bevoegd deskundige beoordeeld was, inderdaad de eer der uitgave in haar geheel te verdienen. Hoewel zij geene onbekende feiten aan het daglicht brengen zal en hier en daar zelfs onbelangrijk moet heeten, levert het geheel kostbare bijdragen tot de kennis van het leven in de hoogere Haagsche kringen ten tijde van Jan De Witt; zal het beeld volledig zijn, dan is het evenwel noodig de geheele verzameling, niet een uittreksel daarvan te kennen. De tweede verzameling, hoewel voor eene uitgave niet geschikt, levert hier en daar gewenscht materiaal voor de inleiding, die de uitgave zal vergezellen. Ofschoon deze inleiding, toen de heer Gonnet ons de stukken toezond, reeds grootendeels gereed was, heeft hij ons later eenig uitstel verzocht voor de toezending der kopij, - een uitstel, dat wij hem met het oog op onze vele ter perse gelegde werken gaarne verleenden.

Een tweede gevolg van de door ons tot de archivarissen gerichte circulaire was,

dat ons de heer Mr. J.J.S. baron Sloet te Arnhem toezond eene verzameling brieven,

gericht aan Bernard van Merode heer van Rumen, door hem ontdekt in het thans

in het Geldersche archiefgebouw gedeponeerde archief

(10)

der familie Van Pallandt van Neerijnen. De bundel bleek te bevatten verschillende brieven van prins Willem I en zijnen broeder Lodewijk, die wij (na onderzoek) verzochten gereed te maken voor eene uitgave in onze Bijdragen en mededeelingen, als supplement op de reeds gedrukte verzameling brieven van beide personen. Bij deze brieven bevonden zich tal van stukken betreffende het College van

gedeputeerden van de Nadere unie en den Landraad beoosten Maze. Schenen deze stukken minder geschikt voor eene afzonderlijke publicatie, wij verzochten den heer Sloet, ze te willen mededeelen aan de heeren J. Trosee en Prof. P.L.

Muller, om later te dienen bij hunne over de geschiedenis dezer beide colleges ontworpene publicaties.

De heer Sloet had de goedheid, ons bij de toezending dezer stukken tegelijk mededeeling te doen van zijn plan voor eene andere, veel omvangrijker publicatie, waarmede wij zeer ingenomen waren. Wij hebben daarover breedvoerig met hem van gedachten gewisseld. Maar daar wij over de wijze van uitvoering nog niet tot volkomene overeenstemming gekomen zijn, schijnt het ons beter de bespreking van deze zaak tot een volgend verslag uit te stellen.

Twee andere belangrijke plannen werden ons van verschillende zijden in het afgeloopene jaar voorgesteld, die onze bijzondere aandacht gaande maakten.

In het voorjaar deed een bekend geleerde het voorstel, om op onze kosten de uitgave te ondernemen van de belangrijkste instructiën, door de Staten-Generaal aan hunne gezanten naar het buitenland gegeven van 1588-1740. Deze uitgave zou met noten voorzien worden naar het voorbeeld van eene dergelijke publicatie, onlangs in Frankrijk door de Commission des archives diplomatiques ondernomen.

De bedoeling was, de instructiën te verdeelen vol-

(11)

gens de hoven, waarheen de gezanten gezonden werden, en voorloopig met Frankrijk of Engeland te beginnen. Het spreekt van zelf, dat dit hoogst belangrijke plan onze volle sympathie had; maar het was zoo buitengewoon omvangrijk, dat wij eenigszins aarzelden daaraan de hand te slaan. Wij gaven den voorsteller in overweging, om de instructiën allen in chronologische orde te rangschikken, omdat de politiek, door de Staten jegens alle buitenlandsche hoven gevolgd, op tal van punten in elkander grijpt, zoodat de gelijktijdige instructiën dikwijls alleen in onderling verband te begrijpen zijn. Daarom stelden wij voor, te beginnen met de uitgave der instructiën over 1588-1609, en eerst daarna te beslissen over de voortzetting der serie. Op eene conferentie van den voorsteller met het bestuur zouden de détails der uitgave nader besproken worden. Doch deze conferentie heeft geen plaats gehad, daar de voorsteller ons tot ons leedwezen berichtte, dat andere

werkzaamheden, hem onverwachts opgedragen, zijne medewerking aan het plan voorshands onmogelijk maakten.

Het tweede plan, dat ons voorgesteld werd, eveneens van grooten omvang, was van geheel anderen aard. Wij ontvingen het voorstel, om op onze kosten de uitgave te ondernemen van een bundel levensberichten der evangeliepredikers, die op Nederlandschen bodem gewerkt hebben, in Hollandsche vertaling en voorzien van uitvoerige noten, die bepaaldelijk ten doel zouden hebben, het belang dezer heiligenlevens voor de kennis der Germaansche mythologie in het licht te stellen.

Eene uitgave van vertaalde heiligenlevens scheen ons niet op onzen weg te liggen;

maar wij erkenden het belang van een bundel, die de levens van alle Nederlandsche

geloofspredikers vereenigde in betrouwbare kritische uitgaven, steu-

(12)

nende op de handschriften of althans, waar dit mogelijk was, op vroegere erkend goede uitgaven. Wij zouden de levens wenschen te drukken, al of niet voorzien van noten, maar in geen geval uitsluitend van uitvoerige noten over Germaansche mythologie; ten einde echter aan het verlangen van onzen correspondent zooveel mogelijk te gemoet te komen, gaven wij hem in overweging, deze door hem gewenschte noten als excursen achter den tekst der levens te voegen. Tot ons leedwezen mocht echter deze concessie niet baten: het bezorgen van kritische tekstuitgaven der heiligenlevens bleek niet op den weg van onzen correspondent te liggen.

Ook bij eene andere poging, door ons gewaagd om te komen tot eene publicatie

van belangrijken omvang en van groote waarde, mochten wij niet slagen. In het

archief van het Duitsche huis alhier berust eene waarlijk unieke serie rekeningen

van de verschillende kommanderijen, die tot de balije van Utrecht behoorden. Deze

rekeningen, vrij wel volledig sedert de 14

de

of 15

de

eeuw, moeten niet alleen een

overzicht geven van de inrichting dezer merkwaardige en nog vrij onbekende

stichtingen, maar zij schenen ons ook een exceptioneel belang te bezitten, omdat

zij (naar wij vernamen) nauwkeurige opgaven bevatten omtrent de huishouding der

gestichten. In deze rekeningen moeten uitvoerige en vertrouwbare gegevens

verborgen liggen omtrent de prijzen van verschillende eetwaren en andere artikelen

in verschillende deelen van ons land, die wij hier gedurende een groot deel der

latere middeleeuwen bijna van jaar tot jaar zouden kunnen nagaan. Hoogst welkom

was ons derhalve het bericht, dat ons toevallig ter oore kwam, dat de archivaris van

het Duitsche huis, ons eerelid Jhr. De Geer van Oudegein, gedurende tal van jaren

uitvoerige excerpten uit deze

(13)

rekeningen vervaardigd had en daarmede thans gereed was. Wij wendden ons aanstonds tot hem met verzoek, de uitgave dezer excerpten in onze werken te willen bezorgen, na vooraf de onmisbare toestemming van het kapittel der Duitsche orde daarvoor verkregen te hebben. Tot ons leedwezen antwoordde echter de heer De Geer, dat de excerpten in hun tegenwoordigen toestand niet voor publicatie geschikt waren, en dat hij op zijn hoogen leeftijd bezwaar moest maken, het uiterst

omvangrijke werk geheel te herzien.

Ten slotte moeten wij nog melding maken van eene belangrijke uitgave, die zeer omvangrijk worden kan, en die wij ons onlangs bereid verklaarden te ondernemen.

Onze 1

e

secretaris deelde ons mede, dat er uitzicht bestond, dat in den zomer van 1895 een aanvang zal worden gemaakt met de bewerking der eerste afdeeling van een Oorkondenboek van het sticht Utrecht, die loopen zal tot 1301. Zou deze onderneming echter tot stand komen, dan wenschte hij vooraf zeker te zijn van eenen uitgever, terwijl hij bovendien behoefde een crediet voor het doen vervaardigen van afschriften. Hoewel het werk in de eerste jaren natuurlijk nog niet voor de pers gereed zal zijn, verklaarden wij ons gaarne bereid, de uitgave casu quo uit ons kapitaal te ondernemen, en wij stelden voorloopig een crediet van f 250. - voor kopiëerkosten beschikbaar. Van de zijde van den voorsteller werd echter het voorbehoud gemaakt, dat de zaak der uitgave vooraf zou besproken worden met de Vereeniging tot uitgave van oud-vaderlandsche rechtsbronnen, daar eenige bestuurders dezer vereeniging van oordeel waren, dat eene eventueele uitgave meer op den weg dezer vereeniging scheen te liggen.

Nog moeten wij melding maken van een door ons

(14)

genomen maatregel, die met onze uitgaven ten nauwste samenhangt. Er is in den laatsten tijd van vele zijden gewaarschuwd tegen de slechte qualiteit van het veelal voor uitgaven gebruikte papier; er is voorspeld, dat zeer veel van hetgeen thans met veel moeite en kosten gedrukt wordt, over betrekkelijk weinige jaren

onherroepelijk weder verloren zal zijn. Wij waren ons bewust, dat het vroeger voor de werken van het Historisch Genootschap gebruikte papier niet te best was, en wij hadden reeds een paar jaren geleden in overleg met de firma Nijhoff beter papier uitgekozen. Doch ook deze maatregel scheen ons bij nader inzien onvoldoende, waar het eene zaak gold, die voor onze publicatiën (als geschiedbronnen meer dan eenige andere voor een langdurig bestaan bestemd) van geheel éénig belang is.

Wij besloten mitsdien, bij onzen uitgever aan te dringen op de levering van papier van eene bepaalde, door de Versuchs-anstalt te Charlottenburg als voldoend aangewezene qualiteit; het geleverde papier is daarna te Charlottenburg onderzocht en goedgekeurd. Wij kwamen met onzen uitgever overeen, dat bij verandering der papiersoort weder vooraf een monster te Charlottenburg zal onderzocht worden.

Zoodoende meenen wij, zooveel in ons vermogen is, gezorgd te hebben voor het langdurig bestaan der voortaan door ons in het licht te geven werken.

De bovenaangeduide besprekingen gaven ons aanleiding onze verhouding tot onzen drukker en onzen uitgever nader te overwegen. Het bleek, dat ons contract met de firma Kemink van zeer ouden datum was en dringend herziening eischte, vooral ook omdat het contract, veel later met de firma Nijhoff over de uitgave onzer werken gesloten, daarin niet onbelangrijke veranderingen had noodig gemaakt.

Door eene commissie uit ons midden werd in overleg met

(15)

de firma Kemink een nieuw contract ontworpen, dat op het laatst van het jaar door partijen geteekend werd. De firma Kemink is thans belast met het drukken der werken en met het verzenden aan de leden, de firma Nijhoff uitsluitend met het debiet onzer werken aan niet-leden. Terwijl het terrein van iedere firma thans nauwkeurig is afgebakend, is het niet mogelijk, dat verwarringen ontstaan, zooals zich in den laatsten tijd enkele malen hadden voorgedaan. Ook de boven aangeduide bepaling over het voor den druk onzer werken te gebruiken papier is nu definitief in het contract opgenomen.

Ook den toestand van het fonds onzer uitgaven hebben wij overwogen. Toen wij de lijst van de voorhandene massa raadpleegden, bleek het, dat van enkele zeer oude werken een groot getal exemplaren voorhanden was, terwijl de voorraad van andere werken bijna geheel was uitgeput. Een onzer deed het voorstel, om ter ontlasting van onzen uitgever een zeker aantal exemplaren onzer oudste werken op te ruimen. De lijst van het voorhandene fonds heeft in onzen kring gecirculeerd;

maar ten slotte oordeelden wij het beter niets van de hand te doen, doch den bibliothecaris der universiteit kennis te geven, dat wij bereid waren exemplaren van de deelen, waarvan een groot aantal exemplaren voorhanden is, te zijner beschikking te stellen, om te dienen bij ruilingen ten bate zijner bibliotheek. Zoodoende kunnen deze overcompleete exemplaren wellicht nog eenigen dienst doen ten bate der wetenschap.

Wij gaan thans over tot een ander deel onzer bemoeiingen. In ons vorig verslag

deelden wij mede, dat de van ouds gebruikelijke vergaderingen der Utrechtsche

leden van ons genootschap sinds een paar jaren wegens te geringe deelneming

gestaakt waren en dat de weinige belangstelling, die wij bij onze

(16)

pogingen ontmoetten, ons geen vrijmoedigheid gegeven had om deze bijeenkomsten te doen hervatten. Wij deelden toen reeds mede, dat wij zonnen op middelen, om op andere wijze met onze leden in betrekking te komen. Die overwegingen hebben thans tot een resultaat geleid. Naar aanleiding van den Historikertag, die in April 1894 reeds ten tweeden male een zeer groot aantal Duitsche historici vereenigde, stelde een onzer voor om te trachten het instituut, dat op deze wijze in Duitschland vasten voet scheen gekregen te hebben en daar uitnemend in eene behoefte scheen te voorzien, ook in ons vaderland wortel te doen schieten. Het Historisch

Genootschap, dat (zoover wij kunnen oordeelen) alle Nederlandsche historici onder zijne leden telt, en dat er althans naar streeft dit doel steeds meer nabij te komen, scheen aangewezen om hier de leiding op zich te nemen: eene vergadering, waartoe alle leden van het genootschap uitgenoodigd werden, scheen ongeveer te zullen voldoen aan dezelfde eischen, die de Duitschers aan hunne Historikertage stellen.

Het voorstel, om in het aanstaande voorjaar bij wijze van proef zulk eene algemeene

ledenvergadering te Utrecht samen te roepen, ontmoette dadelijk bijval in onzen

kring, te meer daar zich zoodoende eene passende gelegenheid aanbood, om het

50jarig bestaan van het genootschap feestelijk te herdenken en den nieuwen tijdkring

met nieuwe krachten in te treden. Het plan is sedert nader overwogen in eene

speciaal daartoe uitgeschrevene vergadering, waartoe onze hooggeachte

eere-voorzitter Prof. Fruin de goedheid had uit Leiden over te komen. Nadat het

noodige definitief vastgesteld was, is in het najaar van ons voornemen aan de leden

voorloopig kennis gegeven. Wij stellen ons voor eerstdaags de bijzonderheden

nader te bespreken en u in de week na Paschen tot de

(17)

ontworpene vergadering uit te noodigen. Moge een talrijke opkomst onze plannen begunstigen!

Ook over onze boekerij hebben wij eenige besluiten genomen, ten einde haren toestand en hare vermeerdering op vasten voet te brengen. De ten vorigen jare door ons vastgestelde bepalingen over het binden van boeken zijn nader ingescherpt, nadat ons uit de hooge rekening van bindwerk gebleken was, dat zij onvoldoende nageleefd werden.

Een onzer Utrechtsche leden zond in onze maandvergadering een voorstel in, strekkende om jaarlijks een zeker bedrag uit de genootschapskas beschikbaar te stellen tot aankoop van belangrijke historische boeken voor de Utrechtsche

universiteits-bibliotheek. Daar dit voorstel in directen strijd was met een artikel onzer nieuwe wet, dat bepaalde, dat de gelden van het genootschap uitsluitend zouden strekken voor het doen van publicatiën, kon het natuurlijk niet aangenomen worden.

Bij de besprekingen werd er echter de aandacht op gevestigd, dat aankoop van zeldzame of bijzonder kostbare historische boeken of handschriften eene enkele maal wel kon strekken tot bevordering der historische wetenschap, en dat derhalve ons genootschap misschien niet wel deed zich geheel daarvan te onthouden. Wel mocht er naar ons inzien geen sprake van zijn, om eenvoudig een subsidie te verleenen aan de Utrechtsche bibliotheek, waardoor in hoofdzaak alleen onze Utrechtsche leden gebaat zouden zijn, terwijl het onzen zeer talrijken buitenleden volkomen onverschillig kon zijn, of een boek, dat b.v. te Leiden of 's Gravenhage voor hen verkrijgbaar was, nogmaals in de Utrechtsche verzameling

vertegenwoordigd werd. Maar wanneer het bleek, dat een uitstekend of zeldzaam

boek in geene onzer vijf groote boekerijen aanwezig was, dan mocht het zeer zeker

in het belang van al onze

(18)

Nederlandsche leden heeten, dat een exemplaar daarvan althans in ééne boekerij geplaatst werd. Ten gevolge van deze overwegingen werden door ons in artikel 49

b

onzer wet bijgevoegd de woorden: ‘door het bestuur aangekochte handschriften en boeken, noodig voor de uitgaven van het genootschap of hier te lande in de openbare boekerijen ontbrekende’. Aan artikel 34 der wet werd eene tweede alinea toegevoegd, luidende: ‘Het beschikbaar saldo kan worden gebruikt tot het aankoopen van boeken, bedoeld in artikel 49

b

’. In de artikels 3 en 41 zijn ten gevolge daarvan ook de aangekochte boeken vermeld.

Het in 1872 verschenen supplement op den catalogus onzer boekerij was door de talrijke nieuwe aanwinsten geheel verouderd. Leverde dit een bezwaar voor onze leden, niet minder bedenkelijk moest het heeten, dat wij zelven van onze boekerij geene volledige lijst bezaten, te meer nu wij sedert eenige jaren het eigen beheer onzer verzameling hebben opgegeven. Dientengevolge werd besloten een tweede supplement op den catalogus onzer boekerij te doen drukken. Ten einde echter voor het vervolg het drukken van supplementen onnoodig of althans minder dringend te maken, besloten wij, voortaan niet alleen de lijst der door ruiling of schenking verkregene boeken achter ons verslag te doen drukken, maar om ook daaraan toe te voegen eene lijst van de boeken, die door aankoop verkregen zijn. Dergelijke lijsten over het jaar 1894 volgen hierachter onder bijlage D.

Over ons leesgezelschap hebben wij niet veel goeds te berichten. Terwijl wij ons verheugen de toetreding van 2 nieuwe leden te kunnen vermelden, staat

daartegenover, dat 5 leden ons door den dood of door vertrek naar elders ontvielen.

- Maar er is meer. Onze tweede bibliothecaris, die het beheer

(19)

van het leesgezelschap voert, betuigde ons reeds in eene onzer eerste vergaderingen van het afgeloopene jaar, dat de in ons vorig verslag besprokene nieuwe regeling dezer instelling haar met een zekeren ondergang bedreigde. In vroegere jaren was het de gewoonte om, zoo er een tekort op de rekening van het leesgezelschap bestond, dit uit de kas van het genootschap aan te zuiveren, waartegenover stond, dat alle door het leesgezelschap aangekochte boeken eigendom van het

genootschap werden. Bij de laatste wetsherziening hadden wij overwogen, dat het niet aanging, de bijdragen onzer buitenleden aan te spreken ten behoeve van een leesgezelschap, dat uitsluitend aan onze Utrechtsche leden kon ten goede komen.

Omgekeerd ging het niet aan de voor de contributiën der leden van het

leesgezelschap aangekochte boeken klakkeloos ten behoeve van het genootschap

verbeurd te verklaren. - De nieuwe regeling voldeed echter niet geheel. Het

leesgezelschap, aan welks bestaan wij hechten, omdat het onze vele door schenking

verkregene werken geregeld althans onder de oogen onzer Utrechtsche leden

brengt, bleek zonder toelage onmogelijk te kunnen bestaan. Daarbij was het verlegen,

hoe met zijne aangekochte boeken te handelen, die meerendeels vervolgwerken

waren en dus slechts eene zeer geringe handelswaarde bezaten; terwijl onze eerste

bibliothecaris klaagde, dat de seriën onzer vervolgwerken, die wij vroeger van ons

leesgezelschap ten geschenke ontvingen, nu op eenmaal onvolledig werden. Wij

meenden alle belangen te vereenigen door te bepalen, dat voortaan de door het

leesgezelschap aangekochte boekwerken voor de helft van den kostenden prijs

door ons overgenomen en bij onze bibliotheek gevoegd zouden worden. Een

compromis, zoo men wil, doch in den bestaanden toestand de eenig mogelijke

oplossing.

(20)

Nog moeten wij vermelden, dat wij in den loop van dit jaar van Mevrouw Falck ontvingen het archief van het leesgezelschap, door wijlen haren echtgenoot Mr.

A.R. Falck lange jaren beheerd. Na de voor eenige jaren tot stand gekomene opheffing van het afzonderlijk beheer van het leesgezelschap, was het archief onder Mr. Falck blijven berusten. Het werd thans in dank aanvaard en bij ons archief in de Universiteits-bibliotheek geplaatst.

Het Bestuur van het Historisch Genootschap, B.J.L.

DE

G

EER VAN

J

UTFAAS

,

Voorzitter.

S. M

ULLER

F

Z

.,

Secretaris.

(21)

Overzicht van den stand der kas van het genootschap.

Rekening van het kapitaal.

UITGAVEN

.

ONTVANGSTEN

.

f 76.86 Druk Bullarium

f 7501.87½ In kas

f 88.- Vervaardigen van twee kaartjes voor de

Bijdragen en mededeelingen

f 7337.01½ In kas

_____

f 7501.87½

Rekening van het genootschap.

UITGAVEN

.

ONTVANGSTEN

.

f 2047.70 Drukkosten

f 2368.70 In kas

f 696.01 Papier

f 294.97 Rente van het

kapitaal

f 215.70 Schrijfloonen

f 3370.- Contributiën

f 6.75 Aankoop boeken

f 29.19 Verkoop Werken

f 105.91 Overname boeken

Leesgezelschap f 165.60

Verkoop Bullarium

_____

f 66.10 Bindwerk

f 6228.46

f 27.80 Assurantie

f 50.10 Bodeloon

f 84.99½ Administratiekosten

f 39.10½ Te kort

Leesgezelschap

f 2888.29 In kas

_____

f 6228.46

Rekening van het leesgezelschap.

UITGAVEN

.

ONTVANGSTEN

.

f 211.82½ Aankoop boeken

f 180.-

Contributiën

(22)

_____

f 50.05 Bodin

f 325.01½

f 3.89 Administratiekosten

_____

f 325.01½

(23)

Bijlage D.

Lijst der van januari 1894 tot januari 1895 door schenking, ruiling en aankoop voor het genootschap verkregen werken.

Ten geschenke ontvangen boekwerken.

a. Van de schrijvers.

C.W. B r u i n v i s . Handschrift betreffende het klooster van St. Clara te Enkhuizen.

- Vicarijen in de parochie-kerk te Alkmaar.

- Verdrukking en volharding der Remonstranten te Alkmaar in 1619 vlg.

- Het Alkmaarsche kerkgeschil op 't ergst 1610.

- Te Alkmaar in den Geuzentijd. 1566-72.

- De slooping der abdij van Egmond.

J.J. G r a a f . Onze dierbare dooden; gebruik en misbruik.

- Uit de Levens der ‘Maechden van den Hoeck’ te Haarlem. 5

e

-7

e

vervolg:

Dordrecht, 's Gravenhage, Hoorn.

(24)

G.J. V o s A z . De bewaring van de vaderlandsche kerk in 1588, 1688, 1888.

- Ter gedachtenis aan de opening van de Muiderkerk.

E.B. K i e l s t r a . Bijdrage tot de geschiedenis van Borneo's Westerafdeeling.

N

o

3.

Th.M. R o e s t . Nog niet teruggevonden gouden leeuw van Karel den Stoute.

- Muntvondst op de Zelhemsche heide.

- Beschrijving der verzamelingen van het Groot-Oosten der Nederlanden.

Gedenk-, draagpenningen enz.

L e m m e r s . Nu noch. (Encore, encore.) Farce du XV

e

siècle.

J.C.A. H e z e n m a n s . Itinéraire d'une excursion archéologique à Bois-le-Duc et au château de Heeswijck.

J.A.G.C. T r o s e e . Het verraad van Rennenburg.

W.F. D e J o n g e . De Mercurius Gallo-Belgicus, 1592-1625.

Ch.W. D a r l i n g . Roads good and bad.

- Our dutch allies.

J.G. D e G r o o t J a m i n J r . La famille Rouvière d'Amsterdam.

L. W i c h e r s . De secreete negociatien van den Raadpensionaris Van de Spiegel en den Engelschen gezant Auckland met Dumouriez, 1792/93.

F. S m i t K l e i n e . Hertog Ernst II van Saksen-Coburg-Gotha.

A.J. N i j l a n d . De geschiedenis der Utrechtsche hoogeschool in plaat.

- Catalogus van de tentoonstelling, gehouden bij de opening van het nieuwe Universiteits-gebouw.

J.A. F e i t h . De Groninger kermis in vroegere eeuwen.

F. N a g t g l a s . Wat het was en hoe het werd. Blik op het maatschappelijk

leven in de laatste zestig jaren.

(25)

A.J. A n d r e a e . Nalezing op de nieuwe naamlijst van grietmannen van H.

Baerdt van Sminia.

- Jancko Douwama, friesch edelman.

G.H. V a n B o r s s u m W a a l k e s . Nederland in betrekking tot de godsvrienden in het buitenland.

- Andreae Tiarae annotationes.

S. M u l l e r F z . Pro domo. Toespraak ter opening van de 3

e

jaarvergadering der Vereeniging van archivarissen in Nederland.

- Verslag over het voorgevallene in de gemeenteverzamelingen (van Utrecht).

1893.

(L. L e g r a n d .) La revolution francaise en Hollande. La république batave.

Paris, 1894.

F.A. H o e f e r . De Gaasberg bij Hattem.

- Het klokkenspel te Sittard.

J. D e F r e m e r y . De Naaldwijksche praebenden in de St. Pancras of Hooglandsche kerk te Leiden.

- Schenking van land in 1295 ten behoeve van een eventueelen kruistocht.

- Oorkonde tot aanvulling van het oorkondenboek van Holland en Zeeland.

J. V a n d e r L e e u w . De gecombineerde St. Pietersen Bloklands-gasthuizen te Amersfoort.

C h . J. P o l v l i e t . Genealogie van het geslacht Van Tuyl van Serooskerke.

- Genealogie van het geslacht Kalff.

R. F r u i n T h . A z . Verslag omtrent oude gemeenteen waterschaps-archieven in de provincie Utrecht. 1893.

H.J. S c h o u t e n . De Hollandsche tak van het Schotsche geslacht Crafford of Crawford.

K. D u m o n . Études d'art Grec.

R. F r u i n . Afscheidsrede 1 Juni 1894.

T h e o d . M. B a n k a . The Holland-society of New-York.

J.B. D e v a n d e r S c h u e r e n . Louis de Boisot.

(26)

P.M. N e t s c h e r . W.J. Knoop.

R.C. B o e r . De studie van het Oud-Noorsch.

H. D y s e r i n c k . Levensbericht van J.J. Backer Dirks.

P.A. V e r h a g e n . Eenige aanteekeningen over den zeeheld Jan van Amstel, diens familie enz.

J.L. M e u l e n e e r s . De slag van Mook 14 April 1574.

R. K r u l . Drie singulieren: Frans van Dusseldorp, Bestje van Meurs en Engeltje van der Vlies.

H.M. W e r n e r . De havezathe de Rees.

M. P h i l i p p s o n . Ein Ministerium unter Philipp II. Kardinal Granvelle am Spanschen Hofe, 1579-86.

G.H. B e t z . Karel de Stoute.

P h . V a n B l o m . Wat de terpen ons leeren.

b. Van of door Departementen van algemeen bestuur, Genootschappen, Maatschappijen enz.

V a n h e t M i n i s t e r i e v a n B i n n e n l a n d s c h e Z a k e n .

Publications de la Société historique et archéologique dans le Duché de Limbourg.

XXIX, XXX (N.S. IX, X).

Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven. XV, 1892.

Verslagen omtrent 's Rijks verzamelingen van geschiedenis en kunst. XV, 1893.

Verslag over den toestand der Koninklijke Bibliotheek in 1893.

V a n h e t M i n i s t e r i e v a n M a r i n e .

Jaarboek van de Koninklijke Nederlandsche zeemacht. 1892/3.

V a n d e n A l g e m e e n e n R i j k s a r c h i v a r i s .

Notulen van de 3

e

en 4

e

bijeenkomst der Rijksarchivarissen. 1892 en 1893.

Het Rijksarchief te 's Gravenhage. 1893.

(27)

V a n d e n R i j k s a r c h i v a r i s i n G r o n i n g e n .

Inventaris van de rechterlijke archieven, berustende in het oud archief van Groningen.

V a n d e n R i j k s a r c h i v a r i s i n N o o r d H o l l a n d . Inventaris van het archief van Enkhuizen.

V a n h e t L e e s k a b i n e t t e R o t t e r d a m . Verslag over 1893.

V a n h e t S t e d e l i j k M u s e u m t e L e i d e n .

8

e

Supplement op den Catalogus van het Stedelijk museum. 1893.

Verslag der Commissie van beheer over 1893.

V a n d e C o m m i s s i e v a n b e s t u u r o v e r h e t M u s e u m v a n o u d h e d e n i n D r e n t h e .

Verslag over 1893.

V a n d e v e r e e n i g i n g d i e H a g h e t e 's G r a v e n h a g e . Verslag over 1893/94.

Lijst van de aanwinsten der bibliotheek.

Vermaning in rijm.

Drie handteekeningen.

V a n d e C o m m i s s i e v a n d e t e n t o o n s t e l l i n g v a n o u d e s c h i l d e r k u n s t t e U t r e c h t .

Catalogus der tentoonstelling. 1894.

V a n d e r e d a c t i e v a n d e K a t h o l i e k . De Katholiek. Jan.-Aug., Nov. Dec. 1894.

V a n d e G e s e l l s c h a f t f ü r R h e i n i s c h e G e s c h i c h t s k u n d e t e K e u l e n .

Jahresbericht. 1893.

(28)

V a n h e t A k a d e m i s c h e r V e r e i n D e u t s c h e r H i s t o r i k e r t e W e e n e n .

Bericht. 1892/93.

V a n d e N e w S o u t h W a l e s G o v e r n m e n t B o a r d f o r I n t e r n a t i o n a l E x c h a n g e s t e S i d n e y .

Historical Records of New South Wales. Vol. I. II.

V a n h e t G e n e a l o g i s k I n s t i t u t t e K o p e n h a g e n .

Stamtavler over Slaegterne Olivarius og de Fine, door L.H.F. de Fine Olivarius.

1894.

V a n d e n h e e r J. D e F r e m e r y t e 's G r a v e n z a n d e . J. W(a l v i s ). Beschrijving der stad Gouda. Gouda 1713.

C.R. V a n K i n s c h o t . Beschrijving van Oudewater. Delft, 1747.

Genealogischer und Post-Kalender. 1810.

Ruiling van genootschappelijke werken.

A k e n . Aachener Geschichts-Verein.

Zeitschrift. XV. XVI.

A m s t e r d a m . Koninklijke Akademie van Wetenschappen.

Jaarboek. 1893.

Afd. Letterkunde. Verslagen en mededeelingen. 3

e

Reeks X, 1-3; XI, 1.

Verhandelingen. N. Serie I, 3.

J. P a s c o l i . Phidyle, aliaque poemata.

(29)

Afd. Natuurkunde. Verslagen. 1893-1894.

Item. Verhandelingen. N. Reeks.

Eerste Sectie. II, 1-8.

Tweede Sectie. III, 1-14.

IV, 1.

A n t w e r p e n . Académie d'Archéologie de Belgique. Bulletin. (4

e

Série des Annales.) 2

e

partie, XIII-XX.

A u g s b u r g . Historischer Verein für Schwaben und Neuburg.

Zeitschrift. XX.

Jahresbericht. 1892/3.

B a t a v i a . Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Verhandelingen. XLVII, 2. XLVIII, 1.

Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde. XXXVII, 1-6; XXXVIII, 1. 2.

Notulen. XXXI, 3. 4. XXXII, 1. 2.

V a n d e r C h i j s . Nederlandsch-Indisch Plakaatboek, 1602-1811. Dl. XII.

V a n d e r C h i j s . Catalogus der ethnologische verzameling. 4

e

druk. Suppl.

De Java-oorlog van 1825-1830. I.

B o n n . Verein von Alterthumsfreunden im Rheinlande. Jahrbücher. Heft XCV.

B r u s s e l . Société d'Archéologie de Bruxelles.

Annales. VII, 4; VIII, 1.

Annuaire. 1894.

Mémoires, Rapports, Documents. VIII, 2. 3.

B r u s s e l . De Bollandisten.

Analecta Bollandiana. XII, 4. XIII, 1-4.

C h r i s t i a n i a . Université royale de Norvège.

Monumenta historica Norvegiae. Krist. 1880.

D u s s e l d o r p . Düsseldorfer Geschichtsverein.

Beiträge zur Geschichte des Niederrheins. Jahrbuch VIII.

(30)

Düsseldorf in 1715. (Panorama in lichtdruk.) E l b e r f e l d . Bergischer Geschichtsverein.

Zeitschrift. XXIX, XXX (N.F. XIX, XX).

E m d e n . Gesellschaft für bild. Kunst und vaterl. Alterthümer.

Jahrbuch. I, 1-3, II-X.

F r a n k f u r t a/M. Verein für Geschichte und Alterthumskunde.

Mittheilungen über Römische Funde in Heddernheim.

Inventare des frankfurter Stadtarchivs. IV.

F r i e d r i c h s h a f e n . Verein für Geschichte des Bodensees und seiner Umgebung.

Schriften. Heft 22, 23.

G e n è v e . Société d'Histoire et d'Archéologie.

Bulletin. I, 3, 4.

Mémoires et documents. Nouvelle Série, III, 4.

Les études orientales à la Societé d'Hist. et d'Arch. (1838-94) par E. F a v r e . G e n t . Koninklijke Vlaamsche Akademie.

Jaarboek. 1894.

Verslagen en mededeelingen. Oct.-Dec. 1893, Jan.-Dec. 1894.

N a p . D e P a u w , Middelnederlandsche gedichten en fragmenten. Afl. 2.

P. A l b e r d i n g k T h i j m . Kalender en gezondheidsregels, getrokken uit een HS. te Leuven, getiteld: ‘Liber Orat. Flandr. MS.’

W.L. D e V r e e s e , Middelnederlandsche geneeskundige recepten en tractaten.

E d w . G a i l l i a r d , De keure van Hazebroek van 1336.

F r . D e P o t t e r . Vlaamsche bibliographie (1830-90). Afl. 2.

T h . C o o p m a n , Vak- en kunstwoorden.

(31)

G e n t . Redactie van den Messager des sciences historiques.

Messager. 1893, 4; 1894, 1. 2.

G ö r l i t z . Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften.

Neues Lausitzisches Magazin. LXX, 1, 2.

G r ä t z . Historischer Verein für Steiermark.

Mittheilungen. XLI.

Beiträge für Kunde St. Geschichtsquellen. 25.

's G r a v e n h a g e . Koninklijk Instituut voor de land-, taal- en volkenkunde van Ned.-Indie.

Bijdragen. 5

e

Reeks, X. afl. 1-4; IX.-6

e

Reeks, I. afl. 1.

A.C. K r u y t , Woordenlijst van de Baree-taal.

Naamlijst. 1894.

's G r a v e n h a g e . Indisch Genootschap.

Vergadering: Nov., Dec. 1893, Jan.-Mrt., Mei, Oct., Dec. 94.

H a m b u r g . Verein für Hamburgische Geschichte.

Mittheilungen. XV. 1892.

Register für Jahrgang XIII-XV.

Zeitschrift. IX. 3. H a n n o v e r . Historischer Verein für Niedersachsen.

Zeitschrift 1894.

's H e r t o g e n b o s c h . Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in N.-Brabant.

Handelingen. 1891-3.

K e u l e n . Stadt-Archiv.

Mittheilungen. Heft 24. 25.

K e u l e n . Historischer Verein für den Niederrhein.

Annalen. Heft 57b-59.

K i e l . Gesellschaft für Schleswig-Holstein-Lauenburgische Geschichte.

Zeitschrift. 23

er

Band.

(32)

L e e u w a r d e n . Friesch Genootschap.

65

e

Verslag. 1892/3.

L e i d e n . Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.

Handelingen en mededeelingen. 1893/4.

Levensberichten. 1893/4.

L e i p z i g . Königlich sächsische Gesellschaft der Wissenschaften.

Abhandlungen der philologisch-historischen Classe. XIV, 2-7; XV. 1.

Berichte über die Verhandlungen. 1893 II, III.

L e u v e n . Redactie der Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique.

Analectes. 1

e

Serie T. I-XVI, 2

e

Serie T. I-IX, 1, 2. II

e

Section. (Série des cartulaires.) 1

er

fascicule.

L o n d e n . Redactie van de English Historical Review.

English Historical Review. IX. 33-36.

L u b e c k . Verein für Lubeckische Geschichte und Altherthumskunde.

Zeitschrift. VII. 1.

Mittheilungen. 1892 (V) n

o

11, 12; 1893/4 (VI) n

o

1-10.

Berichte über 1892, 1893.

L u i k . Institut archéologique liégeois.

Bulletin. XXIII, 2. 3; XXIV, 1.

Rapport sur les travaux de l'Institut archéologique liégeois pendant 1893.

L u n d . Universiteit.

Acta Universitatis Lundensis. XXIX, 1. 2.

M a a s t r i c h t . Geschied- en oudheidkundig genootschap in het hertogdom Limburg.

Publications. XXX (N.S.X.)

M a d r i d . Real Academia de la Historia.

Boletin. XXIII, 6; XXIV, 1-6; XXV, 1-6.

M a r e d s o u s . Abbaye de Maredsous.

(33)

Documents inédits pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique, par le R.P.

Dom U r s m e r B e r l i è r e . Tom. I.

Anecdota Maredsolana. II.

Revue Bénédictine. 1893, X, 11. 12. 1894, XI, n

o

1-12. 1895, XII, n

o

1.

M e i s s e n . Verein für Geschichte der Stadt Meissen.

Mitteilungen. Bnd. 3, Heft 3. 4.

M i d d e l b u r g . Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen.

Verslag. 1885-93.

Archief. VII, 4.

M ü n c h e n . K. Bayerische Akademie der Wissenschaften.

Sitzungsber. der philos. philol. u. histor. Cl. 1893, II, 3. 4. 1894, 1. 2.

N a m u r . Société archéologique de Namur.

Annales. XX, 3, 4.

Rapport sur la situation de la société en 1893.

N e u r e n b e r g . Germanisches Museum.

Katalog der Gemälde. 3

e

Auflage.

Mittheilungen. 1893.

Anzeiger. 1893.

S t . N i c o l a s . Oudheidkundige kring van het land van Waas.

Annales. XIV, 4; XV, 1.

P o s e n . Historische Gesellschaft für die Provinz Posen.

Zeitschrift. VIII, 1-4; IX, 1, 2.

R e g e n s b u r g . Historischer Verein für Oberpfaltz und Regensburg.

Verhandlungen. Bd. 46 (Neue Folge Bd. 38).

R o m e . Reale societa Romana di storia patria.

Archivio. XVI, 3-4; XVII, 1-4.

S c h w e r i n . Verein für mecklenbürgische Geschichte und Alterthumskunde.

(34)

Urkundenbuch. XVI, 1366-70.

Jahrbücher. 59

er

Jahrg.

S t r a a t s b u r g . Historisch-litterarischer Zweigverein des Vogesen-Clubs.

Jahrbuch f. Gesch., Sprache und Litteratur Elsass-Lothringens. X.

T e r m o n d e . Cercle archéologique de la ville et de l'ancien pays de Termonde.

Annales. 1864-1867. 2

e

Serie I-V, 1. 2.

Catalogue général de la bibliothèque publique de Termonde. 1

e

partie en 2

e

Supplément.

Cartulaire de l'abbaye de Zwyveke lez Termonde par A.L. d e V l a m i n c k . Livr.

1. 2.

Notice historique sur les accises communales de Termonde par A l p h . d e V l a m i n c k .

Cartulaire de la ville de Termonde. Livr. 1-3.

Analyse sommaire des registres aux priviléges de Termonde par A l p h . d e V l a m i n c k .

Dendermondsche drukpers door J. B r o e c k a e r t . Fêtes jubilaires de Termonde. 1850.

P.J. D e y n o o d t . Pater de Smet.

P r u d e n s v. D u y s e . Feestzang door E. H i e l . Van Duyse-cantate door A. D e S c h e p p e r . (Tekst.)

U l m . Verein für Kunst und Alterthum in Ulm und Oberschwaben.

Würtembergische Vierteljahrshefte für Landesgeschichte. Neue Folge III 1-4.

U t i c a . Oneida Historical Society.

Transactions. 1892-94.

U t r e c h t . Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Verslag. 1893.

Aanteekeningen der sectievergaderingen. 1893.

L.A. V a n L a n g e r a a d , De Nederlandsche ambassade-kapel te Parijs. 2 dln.

(35)

W a s h i n g t o n . Smithsonian Institution.

Miscellaneous collections. N

os

664. 665. 843.

Annual report of the board of regents. July 1891.

Bureau of ethnology. Annual Report. 8. 9.

Bibliography of the Salishan languages.

Bibliography of the Chinookan languages.

Contributions to knowledge. 1884.

Smithsonian Miscellaneous collections. Vol. XXXIV, art. 2: Transactions of the Anthropological Society. Vol. III.

Smithsonian Report. 1891, I en II. (U.S. National Museum). - It. 1892, I.

W e e n e n . Kaiserliche Akademie der Wissenschaften.

Archiv für österreichische Geschichte. Bd. 78, 2; Bd. 79, 1. 2; Bd. 80, 1.

W e e n e n . Institut für österreichische Geschichtsforschung.

Mittheilungen. XV, 2-4; III. Ergänzungsband 3 (Schlussheft).

W e r n i g e r o d e . Harz-Verein für Geschichte und Alterthumskunde.

Zeitschrift. 27

r

. Jahrgang.

W ü r z b u r g . Historischer Verein für Unterfranken und Aschaffenburg.

Archiv. 36.

T h . H e n n e r . Der Historische Verein für Unterfranken in seinem 60-jährigen Wirken.

Jahresbericht. 1892.

Z w o l l e . Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis.

Verslag der handelingen der 73

e

vergadering.

(36)

Aankoopen van het Historisch Genootschap

1)

. a. Aankoopen van het genootschap.

D e R o e v e r . Het leven van onze voorouders. afl. 16-18.

D e B a s . Prins Frederik en zijn tijd. afl. 24.

L i n d e n s c h m i d t . Die Alterthümer unserer heidnischen Vorzeit. IV, 9.

b. Overgenomen van het leesgezelschap.

Bijdragen voor vaderl. geschiedenis en oudheidkunde. IX, 1.

De Navorscher. 1895 n

o

1-4.

Geldersche volksalmanak. 1895, en Register 1885-94.

Oud-Holland. XII, 3. 4.

Bulletin de la Commission pour l'histoire des églises Wallonnes. VI (2

e

Ser. I) livr. 3.

Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis. V, 2.

Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem. XX, 1. 2.

Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel. 2

e

Ser. I. afl. 1. 2. en Bladwijzer op de 2

e

vijf dln.

Nederlandsch Museum. 4

e

Reeks IV, afl. 6-9.

Revue historique. LVII, 1. 2.

Neues Archiv für ältere deutsche Geschichtskunde. XX, 2.

Historische Zeitschrift von Sybel. Bd. XXXVII, Lief. 3. XXXVIII, 1-3.

1) Deze lijst is niet geheel volledig, daar alleen de boeken zijn vermeld, die niet reeds zijn opgenomen in het 2e supplement op den Catalogus der boekerij, waarbij dit overzicht zich moet aansluiten.

(37)

Revue belge de numismatique. 1895, 1. 2.

Mittheilungen aus der historischen Litteratur. Red. von F. H i r s c h . XXII, 4.

XXIII, 1. 2.

Jahresbericht der Geschichtswissenschaft von J. J a s t r o w . XVI. 1893.

Revue archéologique. 1894. T. XXV. Juillet-Déc.

Bulletin historique et littér. de la Société de l'histoire du protestantisme francais.

4

e

Ser. 4

e

Année n

o

1-3.

Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst. XIII, Heft 3. 4.

Korrespondenzblatt dazu. VIII, n

o

9-12. XIV, 1. 2.

Jahrbuch des Kaiserlich-Deutschen Archaeologischen Instituts. Herausgegeben von M. F r ä n k e l . IX, H. 3. 4. Mit Ergänz. Heft 3. (H. W i n n e f e l d . Die Villa des Hadrian bei Tivoli.)

Mittheilungen des Kais. Deutschen Archaeolog. Instituts. Römische Abtheilung IX Heft 23.

Bibliotheek van Middelnederlandsche Letterkunde. afl. 52. 53.

Jaarboek der Rijks-universiteit te Utrecht. Jaargang 1894-95.

Revue d'histoire diplomatique. IX, 1. 2.

D e B o n n a c . Mémoire historique sur l'ambassade de France à Constantinople.

Tijdschrift van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. 2

e

Serie dl. XI, afl. 7. 8. XII, 1.

Nieuwe Drentsche volksalmanak. 1895, XIII

e

Jaarg.

(38)

Cornelis Block's kroniek van het regulierenklooster te Utrecht, Medegedeeld door Mr. J.G.Ch. Joosting.

Door Mr. S. Muller Fz. werd mijne aandacht gevestigd op het handschrift eener kroniek van het Regulierenklooster te Utrecht, gewijd aan St. Maria en de Twaalf Apostelen. In verband daarmede droeg hij mij de regeling op van het archief van genoemd klooster, dat met het archief van het Burgerweeshuis

1)

in het

gemeente-archief gedeponeerd is en daarmede thans in het Rijksarchief-gebouw te Utrecht berust. Nu die regeling afgeloopen is, ga ik over tot de uitgave der kroniek.

Het handschrift is in klein quarto, met duidelijke 16

e

eeuwsche hand geschreven op papier en gebonden in een perkamenten band; de folieering loopt, buiten de schutbladen voor- en achterin, van fol. 1-48. Het

1) Wegens de schade, door het St. Elisabeths-gasthuis (Weeshuis) geleden bij de beschieting van en uit het Vreeburg in 1577, stond de raad bij resolutien dd. 9 Febr. 1582, 15 April 1583 en 5 Mei 1597 aan dat gasthuis het gebruik toe van het gebouw en de goederen van het in dien tijd gesaeculariseerde Regulierenklooster. Daardoor kwam het archief van het klooster tevens in het bezit van het Weeshuis.

(39)

is een afschrift van de kroniek van genoemd klooster, door zijnen prior Cornelis Block omstreeks het jaar 1535

1)

geschreven. Dat wij hier niet de origineele kroniek voor ons hebben, blijkt - behalve uit het verschil in schrift met stukken, door Cornelis Block geschreven

2)

- ook uit het opschrift boven het voorwoord: het is toch wel niet te veronderstellen, dat Block zichzelven betiteld zoude hebben als ‘prior dignissimus vigilantissimusque’, vooral waar hij in cap. 16 de procuratuur noemt een ‘onerosum officium’ en het prioraat ‘pondus (procuratura) gravius’.

De geschiedenis van ons handschrift is vrij volledig bekend. De afschrijver was waarschijnlijk de notaris van het Domkapittel Nicolaas van Schoonhoven, die in het midden der 16

e

eeuw leefde en dus Block's tijdgenoot was. Later kwam het

handschrift in het bezit van Johan van Renesse van Wilp Dirksz., die het in 1640 ten geschenke gaf aan den bekenden Utrechtschen burgemeester D

r

Cornelis Booth.

Deze schreef op de keerzijde van het schutblad voorin: ‘Donum nobilissimi domini Joannis Renessii de Wylp Theod. f. anno CIƆIƆCXL, qui habet Nicolai

Schoonhoviani, quondam ad divum Martinum vicarii et notarii, epitomen chronici Ultrajectini

3)

, anno 1544 hac eadem manu scriptam.’ Zoo bevond het handschrift zich in de collectie van Cornelis Booth, die in 1840 door Gedeputeerde Staten der provincie Utrecht ten bate van het toenmalige provinciaal archief van baron

1) Zie omtrent deze tijdsbepaling het medegedeelde op bladzijde 6 hierachter.

2) Vgl. daartoe ons HS. met het charter dd. 1521 (betreffende land op Rijsbrugge, in het gerecht van Bunnik) aanwezig in het archief van het klooster, waarop de aanteekening voorkomt:

‘soe heb ick brueder Cornelis Block procurator deese copie daeruut ghescreven mit mijn selfs hant.’

3) In HS. staat hier een doorgehaald ‘MS.’

(40)

d'Yvoy werden aangekocht

1)

; het stempel van het ‘Archief der provincie Utrecht’ is dan ook afgedrukt op het schutblad voorin en op fol. 1. Met machtiging van den Minister van Binnenl. Zaken dd. 24 Mei 1882, Afd. K.W. N

o

1093, is het, blijkens eene aanteekening op het schutblad, overgedragen aan de Academische bibliotheek te Utrecht, waarna het naast de vermelde stempelafdrukken een ontving van de

‘Bibliotheek der Universiteit te Utrecht’. In den geschreven catalogus der

handschriften dier bibliotheek wordt het vermeld als ‘Aevum medium. Scriptores historici. N

o

. 137’; terwijl D

r

P.A. Tiele het in zijnen gedrukten Catalogus codicum manuscriptorum vermeldt als N

o

. 797.

De schrijver der kroniek was, gelijk ik reeds boven zeide, de prior van het klooster Cornelis Block

2)

. Hij was een zoon van Gielis Block, terwijl zijne moeder Lysbeth heette

3)

. Zijn geboortejaar is onbekend, maar zal in het laatst der 15

e

eeuw gezocht moeten worden. Immers hij wordt in 1520 als procurator van het klooster genoemd

4)

, welk ambt hij 12 jaren later verwisselde voor het prioraat, dat hij tot zijnen dood in 1553 bekleedde

5)

. Hij schijnt een man van

1) Vgl. het ‘Verslag aangaande de archieven der provincie en der voormalige vijf kapittelen te Utrecht gedaan aan HH. Gedep. Staten van dat gewest door Dr. P.J. Vermeulen, archivarius der provincie Utrecht,’ dd. 1850 blz. 40 vlg. en dd. 1867 blz. 2.

2) Valerius Andreae, Bibliotheca Belgica, ed. 1623, blz. 205, noemt hem (zeker ten onrechte)

‘Hagensis.’

3) Een charter dd. 1498, waarbij de stad Utrecht eene lijfrente verkoopt aan Gielis Block en Lysbeth ‘zijn wijf’ ten lijve van ‘Cornelis hoer beyder zoen’ is nog aanwezig in het archief van het klooster. Genoemde Gielis Block was gewis identiek met den gelijknamige, die in 1491 en 1498 voorkomt als deken van het Zadelaarsgild, vgl. Mr. S. Muller Fz.,

Schildersvereenigingen te Utrecht, blz. 56.

4) Vgl. cap. 16 der kroniek.

5) Eene marginale aanteekening op blz. 205 in het exemplaar ter Utr. Univ. Bibl. van Val. Andreae, Bibl. Belg., ed. 1623 vermeldt zijn overlijden in 1553 ipso die Damasi (11 December). Een charter dd. 1553, April 23 (betreffende land in het gerecht van Rhenen) in het archief van het klooster noemt hem nog als prior, een dd. 1555 (eveneens betreffende land in het gerecht van Rhenen) daarentegen Jan Schaey, die blijkens het vorige charter in 1553 procurator was.

(41)

talent geweest te zijn en vol toewijding aan zijn klooster en zijne orde, waarom zijn tijdgenoot van Schoonhoven (wanneer wij dezen voor den afschrijver mogen houden) hem de boven vermelde lofspraak gaf. Zijne toewijding aan het kloosterleven blijkt uit een paar geschriften van zijne hand. De tijd namelijk, waarin hij leefde, kenmerkte zich door eene sterke zucht der Reguliere kanunniken naar persoonlijk bezit, met schending van de kloostergelofte. Daarom was het, dat Cornelis Block in 1544, door den prior superior van het Windesheimsch kapittel uitgenoodigd de redevoering te houden op de jaarlijksche kapittelvergadering, tot tekst dier rede koos: ‘Fera pessima comedit eum, bestia devoravit Joseph’

1)

en in eene warme philippica de ‘proprietarii’

bestrafte over hunne onrechtmatige handelingen

2)

. Ook tegen een ander kwaad, dat toen ter tijd het Windesheimsch kapittel besmette, trok hij te velde. In dien tijd was simonie een algemeen verbreid euvel, wat den nauwgezetten prior aanleiding gaf zijn ‘Tractatulus de simonia religiosorum’ te schrijven

3)

.

In zijne kroniek vermeldt hij helaas niets omtrent zichzelven, maar uit zijn oordeel over de procuratuur

1) Genesis XXXVII: 33.

2) Acquoy, Het klooster te Windesheim, dl. II blz. 89 noot 1 (en de aldaar vermelde plaatsen bij Valerius Andreae blz. 143 (ed. 1643) en Foppens (dl. I blz. 194) in hunne Bibl. Belg.), blz.

148 jo147, en blz. 281 jo338.

3) Acquoy, a.w., dl. II blz. 338 noot 6, en de aldaar vermelde plaatsen bij Valerius Andreae a.w.

en Foppens a.w. en v. Heussen en v. Rijn, Historie v/h Utr. Bisdom, dl. I blz. 386, 552.

(42)

en het prioraat mogen wij, in verband met het medegedeelde, zeker wel besluiten, dat hij zijne ambten met ernst en zorg ter harte nam. En daaraan was het dan ook ongetwijfeld toe te schrijven, dat het aantal kloosterlingen tijdens zijn prioraat toenam (zij het ook dat de qualiteit niet met de quantiteit gelijken tred hield) en het klooster ook in stoffelijke welvaart vooruitging.

Ter betere kenschetsing van zijn persoon, en om ons de overtuiging te geven, dat zijn werk niet vergeefsch was, zouden wij wenschen, dat in de kroniek ook zijn prioraat behandeld werd, doch helaas valt het einde der kroniek samen met het begin van Block's praelatuur.

Zoo zijn wij genaderd aan Block's monumentum aere perennius, zijne kroniek, en zullen daaromtrent nog een en ander mededeelen.

De stof in de kroniek behandeld is de geschiedenis van het Regulierenklooster te Utrecht van den tijd, dat de gebouwen aan de orde der Zakbroeders ontnomen en toegewezen werden aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem ten einde het te bevolken. Dit had plaats in 1290-1292

1)

. Block kende de akten, waarbij dit geschiedde, niet, daar zij in het archief van het moederklooster bewaard werden en dus bij het stellen zijner kroniek niet onder zijn bereik waren. Vandaar dan ook, dat hij omtrent die mutatie weinig of niets weet mede te deelen en zich daar met overleveringen moet behelpen. Omtrent de orde der Zakbroeders, die in het laatst der 13

e

eeuw zich oplostte in andere (Augustijner?) orden, weet hij ongeveer niets te verhalen

2)

.

1) Vgl. Jhr. J.J. de Geer van Oudegein, Het voormalige klooster der Zakbroeders binnen Utrecht, in Bijdr. en Meded. v.h. Utr. Hist. Gen., dl. I blz. 287-296. Vgl. ook bladz. 25, noot 1 hierachter.

2) De fortuin was mij gunstiger, men zie bladz. 20, noot 3 hierachter.

(43)

Na aldus van den duisteren oorsprong van het klooster te hebben verhaald, wat hij wist, behandelt hij de geschiedenis ervan, ingedeeld naar de opvolgende priors. Bij zijnen eigenen tijd gekomen, vermeldt hij zijne aanvaarding van het prioraat in 1532, deelt mede hetgeen kort daarna plaats vond, doch sluit dan zijn werk met de formule:

‘Cui (nl. Deo) laus, honor et gloria per infinita saeculorum saecula!’ Deze woorden wijzen onweerlegbaar aan, dat Block zijne kroniek oorspronkelijk hier deed eindigen.

Wat daarna nog volgt in caput 16 is een toevoegsel van hemzelven of van een anderen Utrechtschen Regulieren kanunnik. Dat de continuator in het klooster thuis behoorde, blijkt uit de woorden: ‘Dicamus ergo breviter, quod anno 1537 a p u d n o s ’, waarmede een verhaal wordt ingeleid van eene gebeurtenis, die i n h e t k l o o s t e r plaats greep.

Hieruit kunnen wij den tijd opmaken, waarin Block zijne kroniek heeft geschreven.

De oorspronkelijke kroniek vermeldde de geschiedenis tot 1532 of kort daarna, het toevoegsel deelt feiten mede uit de jaren 1537 en 1538. De kroniek is dus geschreven omstreeks 1535.

Wat de betrouwbaarheid van Block's mededeelingen betreft, meen ik voorop te mogen stellen, dat uit zijne mededeelingen waarheidszin spreekt. Immers hetgeen hij verhaalt strekt niet altijd tot lof van zijn klooster; en al zoude men voor de vermelding van een betreurenswaardig feit de algemeene bekendheid ervan nog tot motief kunnen aannemen

1)

, ditzelfde is niet voor de mededeelingen uit ouderen tijd

2)

aan

1) ‘Nunquid dissimulandum, quasi nemo sciat, quod nemo ignorat? Nunquid tacendum, quod cuncti loquuntur? Res ipsa sole vix orto per totam civitatem vulgata erat’, zegt de continuator (cap. 16) omtrent den doodslag, in 1537 in het klooster gepleegd.

2) Zoo bv. hetgeen hij mededeelt omtrent de zucht van kloosterlingen naar persoonlijk bezit (cap. 2 i. pr.), het noodeloos verzuim van kerkelijke verplichtingen (cap. 5 i.f.) enz.

(44)

te nemen. In geen geval was hij behept met een leugengeest; moge iets onjuist blijken te zijn, dan zal de schuld ervan bij zijne bronnen of bij zijn gebrek daaraan te zoeken zijn. Zoo b.v., waar hij mededeelt, dat door de Utrechtsche Zakbroeders berust werd in de toekenning van hun kloostergebouw aan het klooster Bethlehem;

waar hij, doch onder voorbehoud, verhaalt van eene reis door Utrechtsche Regulieren naar Brussel over die zaak. Hij is hier onjuist, doch te goeder trouw, want hij kende de akten niet, berustende in het archief van het klooster Bethlehem.

Ten slotte moet hier nog vermeld worden, dat als schrijver der kroniek genoemd is geworden Cornelis Beeck of van Beeck

1)

. Waarschijnlijk was in de kroniek de naam Block verkeerd gelezen, en zoo meende men, dat er een prior Beeck was geweest. Men stelde toen in denzelfden tijd een prior Block, gelijk van elders bleek, en een prior Beeck, tevens schrijver der kroniek. Later werd, en terecht,

verondersteld, dat men hier slechts met één persoon te doen had; doch ten onrechte werd toen tevens de naam Beeck de juiste geacht. Daarom is het misschien niet ondienstig hier te verklaren, dat ik bij de regeling van het archief van het

Regulierenklooster geen prior Beeck aangetroffen heb, maar wel gedurig den naam Block ontmoette

2)

. Er bestaat dus geen redelijke twijfel, of de prior Beeck behoort,

1) Valerius Andreae, Bibliotheca Belgica, ed. 1623, blz. 205.

2) Zoo bv. in 1498 (charter, hierboven vermeld op bladz. 3 in noot 3), 1521 als procurator (charter, hierboven vermeld op bladz. 2 in noot 2), 1523 als procurator (cartul. A, fol. 69), 1525 als procurator (ibid. fol. 57), 1526 als procurator (ibid. fol. 129), 1544 als prior (charter, betreffende land in het gerecht van Lopikerkapel; cartul. A los blad tusschen fol. 30 en 31 en fol. 115 vs.), 1553 als prior (charter, hierboven vermeld op bladz. 3 in noot 5).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 1921 verloor het Genootschap door overlijden 11 en door bedanken 16 gewone leden, terwijl in den loop des jaars nog één nieuw lid toetrad, dat, reeds met den ingang van 1920

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap.. Ende alsoe tMeersdiep ofte tVlye, twelcke die mont van der zee es, leggende es wel achtien mijlen van Amsterdam, daer

Pour moi je conois assez votre bonté pour être persuadée que si vous voyés l'état des choses, vous nous assisteriés, mais ma crainte est que, parlant en partie intéressée, je ne

vermindering van de krijgsmacht de hoogste belangen van de kolonie in de waagschaal stelde, de Portugeesche kolonisten begrepen het ook. Voor hen was de tijd om tegen het

3) Als een haringbuis, omdat een buis op de nering liggende zijn mast streek en alleen een klein zeiltje achterop bij hield... sijn gedivaliseert schip geëquipeert, verscheijde

Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Hermelen de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos centum et octuaginta quatuor stuber viginti quatuor

Men heeft de meening geuit, dat het Historisch Genootschap, als een centrum van historische studiën in Nederland, hier het initiatief had moeten nemen en de leiding behouden; wie

Nademaal dat Mondragon een dag of twee - - salvo justo tempore 1) - - binnen de stad geweest was, zoo hadden die Spanjaarden en andere natiën - - die het beleg deser stede hadden