• No results found

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 38 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 38 · dbnl"

Copied!
489
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Genootschap. Deel 38

bron

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 38. Johannes Müller, Amsterdam 1917

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bij005191701_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Verslag van het bestuur over het dienstjaar 1916.

Een droevig toeval dwingt ons het relaas van hetgeen het jaar 1916 ons bracht met een bijna allerlaatst gebeuren aan te vangen. Immers op den 27 sten December overleed tot ons innig leedwezen zeer plotseling onze hooggeschatte 1 ste Bibliothecaris, Dr.

A.J. van der Meulen, die sedert het jaar 1908 van ons Bestuur deel uitmaakte. Lang

reeds wisten wij, hoezeer zijn gezondheid ernstig geschokt was, doch zoo gaarne

hadden wij hem nog vele jaren voor zijn gezin en voor onzen kleinen kring gespaard

gezien. Het heeft niet mogen zijn. De December-vergadering had hij niet meer

bijgewoond, daar toen reeds het zich verplaatsen hem bezwaarlijk viel, maar overigens

was hij tot het laatst op zijn post gebleven. Wij hebben aan Dr. Van der Meulen veel

te danken gehad, waarvan een woord van diepgevoelde waardeering op deze plaats

ons een behoefte is. Toen hij in het Bestuur plaats nam, was hij voor ons reeds geen

onbekende meer. Het derde deel van de Gedenkschriften van Gijsbert Jan van

Hardenbroek had hij reeds eerder als plaatsvervanger van Prof. Krämer in onze

Werken het licht doen zien; gedurende de jaren van zijn bestuurslidmaatschap mocht

hij het genoegen smaken, wederom een deel dezer omvangrijke uitgave te doen

volgen. Het grootste deel van den tijd, dat Van der Meulen in ons midden was, nam

hij het tweede bibliothecariaat waar; een bescheiden functie, maar met de opgewekte

werklust, die hem eigen was, en in de over-

(3)

tuiging, dat alle werk goed gedaan verdient te worden, gaf hij zich met ijver en nauwgezetheid aan de hem opgedragen taak. Toen hij na het vertrek van Prof. J.W.

Muller als vanzelf in aanmerking kwam, om dezen als eerste Bibliothecaris op te volgen, zette hij zich weer met zijn gewone energie aan den arbeid, om in het beheer onzer boekerij zich in te werken, om voort te gaan op de door zijn voorgangers ingeslagen wegen en nieuwe paden te zoeken, die hij meende dat tot het gewenschte doel zouden kunnen leiden. Maar meer nog dan in deze bestuursfuncties hebben wij ons medelid leeren waardeeren, wanneer hij in onze vergaderingen zijn meening helder, openhartig en steeds oorspronkelijk uitsprak over de dingen, waarover hij zich een oordeel had gevormd, opgewekt en met kennis van zaken praatte over het vele, dat zijn belangstelling genoot, en gaarne de behandeling van niet altijd vroolijke aangelegenheden met een woord van scherts of ironie wist te kruiden. Zijn juist inzicht in zaken, die toch niet binnen het gewone veld zijner studie lagen, als financieele en economische onderwerpen, maakte hem ook steeds tot een gewenscht adviseur, waar het de geldelijke belangen van het Genootschap betrof. Welwillend, behulpzaam en eenvoudig is hij zijnen weg gegaan; eenvoudig ook heeft hij gewild, dat zijn uitvaart zijn zou. Wat wij toen niet hebben kunnen getuigen, moge dan hier nog uiting vinden: hij heeft van het beste, wat in hem was, ons ruimschoots gegeven.

Wij zullen hem niet vergeten.

Hoewel het zoeken van een opvolger van Dr. Van der Meulen als bestuurslid en Bibliothecaris reeds tot de fata van 1917 is komen te behooren, willen wij thans reeds berichten, dat het ons kort voor het vaststellen van dit verslag gelukt is dien

gewenschten opvolger te vinden in den persoon van Mr. A. le Cosquino de Bussy, commies aan het Rijksarchief alhier.

In ons vorig verslag wilden wij nog geen afscheid nemen van onzen trouwen

Penningmeester, Dr. Singels. Hij had ons medegedeeld om redenen, die wij

eerbiedigen moesten, uit het Bestuur te willen scheiden, maar eerst de laatste door

hem uitgebrachte jaarrekening goedgekeurd

(4)

te willen zien. Toen hij, als altijd, op de meest eervolle wijze décharge van het door hem gevoerde beheer had verkregen, heeft hij ons in de maand Maart verlaten. Wij willen de woorden, door den Voorzitter toen tot hem gesproken, hier nog eens herhalen: wegens de zorgen, door hem steeds aan de belangen van het Genootschap gewijd, wegens zijn gewaardeerde adviezen, wegens zijn vriendschappelijken omgang heeft de heer Singels zich ruimschoots aanspraak op onze dankbaarheid verworven.

Wij hopen, dat hij even aangename herinneringen aan de jaren, in het Bestuur van het Genootschap doorgebracht, zal behouden, als wij aan zijn gezelschap. Dat Jhr.

Mr. B.C. de Savornin Lohman, hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit alhier, bereid werd gevonden de plaats en de functie van Dr. Singels over te nemen, konden wij verleden jaar nog berichten. Hij zit nu reeds een jaar in ons midden en het heeft geen zin thans nog een woord van welkom tot hem te spreken, maar wij willen constateeren, dat de heer Lohman ons reeds even gemeenzaam is geworden, alsof hij al jaren lid van het Bestuur ware geweest.

Omtrent het ledental van het Genootschap kunnen wij voor het eerst sedert het uitbreken van den onzaligen oorlog een verblijdend bericht geven. Het is namelijk iets vooruit gegaan. Op het einde van 1915 telde het Genootschap 23 honoraire en 490 gewone leden: het getal der laatsten bedroeg op 1 Januari 1917 505. In 1916 werden ten gevolge van overlijden 6 en wegens opzegging van het lidmaatschap 17 gewone leden van de lijst afgevoerd, terwijl gedurende het genootschapsjaar nog eenige nieuwbenoemde leden in verre landen het hun aangeboden lidmaatschap bleken aanvaard te hebben, een paar oudleden verzochten wederom als lid aangemerkt te worden en op het einde des jaars op onze uitnoodiging 33 nieuwe leden toetraden.

In de lijst der 23 honoraire leden van het Genootschap kwam geen verandering;

tenminste wij weten niet beter. Met twee hunner hebben wij ons in het afgeloopen

jaar om betreurenswaardige redenen moeten bezig houden. Toen tot het Bestuur de

mare doordrong, dat Paul Fredericq en Henri Pirenne uit Gent waren

(5)

weggevoerd en in Duitsche interneeringskampen ondergebracht, heeft het gemeend ten behoeve van deze twee beroemde Belgen, met wie het Genootschap oude en hartelijke betrekkingen onderhoudt, een poging te moeten wagen, om verzachting van hun lot te verkrijgen. Wij wendden ons namelijk tot H.M. de Koningin met het eerbiedig verzoek, om stappen te willen doen, die er toe zouden kunnen leiden, dat den beiden geleerden, zoolang de bezetting van België duurde, door de Duitsche regeering verlof werd gegeven, om zich in een neutraal land te vestigen, waar zij zich ongestoord aan hun wetenschappelijk werk zouden kunnen wijden; wij richtten ons verder om steun voor ons verzoek tot de afdeeling voor de taal-, letter-,

geschiedkundige en wijsgeerige wetenschappen der Koninklijke Academie van Wetenschappen. Het is bekend, dat ten slotte in zooverre eenige verbetering in hun lot is ingetreden, dat hun vergund werd zich in de universiteitsstad Jena te vestigen, waar zij ten minste zich niet als gevangenen behoeven te gevoelen

1)

. Aan de Belgische eere- en gewone leden konden wij sedert het uitbreken van den oorlog niets van de daarna van de pers gekomen publicaties van het Genootschap doen toekomen; toen echter de heeren Fredericq en Pirenne te Jena waren geïnterneerd, hebben wij hun al het achterstallige, hun toekomende toegezonden.

Bijlage A tot dit verslag geeft als gebruikelijk de ledenlijst van het Genootschap op 1 Januari 1917.

Evenzoo spreekt naar oud gebruik bijlage B over de genootschappen enz., waarmede het Historisch Genootschap in ruilverbinding staat. Het vorige jaar was hun getal 105, thans tellen wij er één meer. De K.-k. off. und Universitäts-Bibliothek te Praag richtte zich namelijk in den loop des jaars tot het Bestuur met de mededeeling, dat zij eenige nummers van de Bijdragen en Mededeelingen

1) Tijdens het afdrukken van dit verlag vernemen wij tot ons groot leedwezen, dat de heeren

Fredericq en Pirenne reeds niet meer in Jena vertoeven en van elkander gescheiden zijn.

(6)

bezat en de serie dier uitgave gaarne zag aangevuld. Wij vonden weinig aanleiding, om zonder meer aan dit verzoek te voldoen en vroegen derhalve een tegenprestatie, die ons dan ook toegezegd werd. Wij zonden daarop de gewenschte ontbrekende nummers der Bijdragen en ontvingen sedert uit Praag een omvangrijke verzameling genootschaps-werken en universitaire geschriften, terwijl in de toekomst dit

ruilverkeer zal worden voortgezet.

Met enkele onzer ruilgenootschappen werd, in tegenstelling met het vorige jaar, de briefwisseling hervat, terwijl door bemiddeling van het Leidsche centraal-bureau wederom een zending der uitgaven van het Genootschap naar het buitenland, voor zoover dit bereikbaar was, werd verzonden. Uit den aard der zaak blijft echter hetgeen wij vandaar ontvangen beneden het peil van normale jaren.

Aan een verzoek van het Bestuur van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Sneek, om de uitgaven van het Genootschap ten behoeve der bezoekers dier instelling te mogen ontvangen, konden wij geen gehoor geven. Niets zal ons natuurlijk liever zijn dan dat de publicaties, die wij bezorgen, in den ruimsten kring nut stichten, doch als wij eenmaal den voorgeslagen weg uitgingen, ware het einde niet te zien; en een betrekking tot het Genootschap van vereenigingen, zonder dat daaraan ruilverkeer verbonden is, kent onze wet niet. Wij wilden echter in het onderhavige geval gaarne den heeren in Sneek ter wille zijn en stelden hun voor, één uit hun midden aan te wijzen, dien wij tot lid van het Genootschap konden benoemen en die de hem toekomende uitgaven aan de instelling, die zij beheeren, zou willen afstaan; tot onze voldoening is men op dit voorstel ingegaan. In dit verband wenschen wij op te merken, dat er natuurlijk weinig principieele bezwaren tegen kunnen bestaan, om

vereenigingen en lichamen tot het lidmaatschap van het Genootschap toe te laten, doch wij meenen daartoe toch niet te mogen overgaan, daar wij zoodoende het debiet onzer uitgaven aanmerkelijk zouden schaden en het ruilverkeer zeer zouden

bemoeilijken. Wanneer wij echter een faciliteit, als boven vermeld, verleenen, doen

wij dat, omdat wij

(7)

in een bepaald geval daar aanleiding toe vinden; elke aanvrage in dien geest zal dan ook afzonderlijk overwogen worden.

Iets anders is het natuurlijk, wanneer om bijzondere redenen het verzoek tot ons gericht wordt, een of meer der uitgaven van het Genootschap ten geschenke te mogen ontvangen, zonder dat een regelmatig verkeer volgt of volgen kan. Zoo hadden wij geen bezwaar, om op aanvrage een nummer der Bijdragen, waarin men daar bijzonder belang stelde, toe te doen komen aan de Universiteits-bibliotheek te Rostock, of gehoor te geven aan het verzoek van Prof. Oppermann alhier, om ten behoeve van de handbibliotheek van het onder zijne leiding staande Instituut voor middeleeuwsche geschiedenis een zevental deelen der genootschapswerken af te willen staan, waarvan wij voorraad genoeg bleken te hebben. Niet echter konden wij natuurlijk voldoen aan een vraag van den bibliothecaris der Universiteit te Tübingen, die de Alba Studiosorum dier hoogeschool en van Groningen te ruilen wenschte; wij verwezen hem naar het in de laatstgenoemde plaats bestaande Historisch Genootschap, dat in 1914 het bedoelde Album had in het licht gegeven.

De rekening van den Penningmeester, waarvan bijlage C een verkort overzicht

geeft, sluit met een ruim batig saldo. Toch zou men zich daaruit zonder nadere

toelichting een al te rooskleurig denkbeeld omtrent den staat der geldmiddelen van

het Genootschap kunnen vormen. Dit saldo toch sluit de overschotten der laatste

jaren in zich, die als kasgeld loopende waren gebleven en die wij nu voornemens

zijn te beleggen, alsmede een nog gedeeltelijk ongebruikt regeeringssubsidie met

speciale bestemming, maar vooral spruit het voort uit onze geringe productie van

het laatste jaar, die wij hieronder zullen verklaren. Reeds meermalen hebben wij

bericht, dat wij in de toekomst buitengewone eischen, aan de genootschapskas gesteld,

verwachtten, en, wanneer wij aanstonds over de eigenlijke hoofdwerkzaamheden

van het Bestuur gaan handelen, zal blijken, dat wij niet ten onrechte van die meening

waren. Maar in dit verband past hier reeds de mededeeling, dat de firma Kemink en

Zoon, van ouds

(8)

de drukkers van het Genootschap, in het afgeloopen jaar bericht heeft, in verband met de hooge papierprijzen en de sterk gestegen loonen, niet langer naar het bestaande contract te kunnen werken. Wij hadden deze aankondiging reeds lang verwacht, zagen er ook de billijkheid van in en moesten dus bewilligen in een verhooging van den contractprijs per vel druks van meer dan 35%. Aangezien deze verhooging voor een deel uit de tijdelijke duurte van het papier voortspruit, sloten wij met de firma een aanvullend contract voor den tijd van één jaar; maar zelfs als de papierprijzen dalen, waarop voorloopig niet veel uitzicht bestaat, blijft de verhooging der loonen voortduren.

Niet alleen de duurte, maar ook de oorzaak daarvan, de schaarschte van het papier, baarde ons in het afgeloopen jaar zorgen. De voorraad zgn. normaal-papier, waarop de uitgaven van het Genootschap tot nu toe werden gedrukt, slonk ter drukkerij bedenkelijk en kon op een gegeven oogenblik niet dan tegen exorbitante prijzen aangevuld worden. Wij hebben toen een besluit moeten nemen, dat wij gaarne achterwege hadden gelaten, maar waartoe de noodzaak van bezuiniging ons dwong.

Tot nader order laten wij van de oplage der genootschapsuitgaven één derde deel slechts drukken op het normaal-papier en bestemmen dat voor het ruilverkeer met bibliotheken, archieven e.d., verder voor de present-exemplaren voor onze

medewerkers en dan nog voor die der leden van het Genootschap, die ons hun verlangen te kennen hebben gegeven, ook voortaan de hun toekomende exemplaren op dat papier gedrukt te mogen ontvangen; wij meenden goed te doen hun aantal eenigszins te beperken door voor hun uitzonderingsgeval een geringen bijslag op de jaarlijksche contributie te vragen. Het resultaat hiervan was zeer bevredigend. Voor de andere twee derden der oplage wordt voorloopig een papiersoort gebruikt, die, hoewel minder van qualiteit, ongeveer evenveel kost als het normaal-papier vroeger en die ons na deskundig onderzoek als houtvrij en van voldoende hoedanigheid werd beschreven.

Wederom werden de Belgische leden van het betalen der contributie vrijgesteld.

(9)

Bijlage D, die thans volgt en de aanwinsten onzer boekerij en

handschriftenverzameling beschrijft, had van de hand van ons betreurd medelid, Dr.

Van der Meulen, moeten zijn; thans hebben Dr. Hulshof en onze amanuensis, Mejuffrouw Van Soest, haar samengesteld. Onder de aanwinsten, die der vermelding waard zijn, noemen wij de verder verschenen bladen van den Geschiedkundigen Atlas van Nederland en de eerste afleveringen van het werk Nederlandsche steden in de 16 de eeuw, Plattegronden van Jacob van Deventer, waarvan in beide gevallen de Minister van Binnenlandsche Zaken de schenker was. Indien men in onze lijst thans eerst als onder de handschriften opgenomen het manuscript van de

Aanteekeningen en Verbeteringen op het Register op de Journalen van Constantijn Huygens den Zoon aantreft, terwijl dit in het jaarverslag van het vorige jaar reeds als ten geschenke ontvangen was aangekondigd, zoeke men de verklaring hierin, dat de lijvige verzameling fiches eerst moest worden geordend, terwijl bij den druk, welker verzorging zooals men zich herinneren zal door zoovele handen gegaan was, nog al wat zoek geraakt was, dat eerst van her- en derwaarts moest worden bijeengezocht.

Evenmin konden wij natuurlijk van de hand van onzen 1 sten Bibliothecaris een

verslag over 1916 betreffende den staat der boekerij en der handschriften van het

Genootschap ontvangen. De enkele mededeelingen, die in de plaats daarvan ons door

Mejuffrouw Van Soest werden verstrekt, bevestigden weer onze overtuiging, dat de

heer Van der Meulen met groote ijver en toewijding gedurende de laatste jaren de

belangen van de aan zijn zorgen toevertrouwde bibliotheek had behartigd. Hij had

reeds een begin en aanmerkelijken voortgang gemaakt met een algemeene revisie

van de sedert de oprichting van het Genootschap verkregen serieën periodieken en

genootschapswerken, daarbij reeds eenige lacunes ontdekt en die grootendeels doen

aanvullen. Voorts had hij een nieuw systeem van inschrijven der aanwinsten ingesteld,

dat een betere contrôle op den kaartcatalogus en een gemakkelijker samenstellen van

Bijlage D op het jaarverslag waarborgde.

(10)

Op voorstel van Dr. Van der Meulen was het ook, dat wij in den aanvang des jaars besloten het incompleete exemplaar der uitgaven van de Smithsonian Institution te Washington, dat wij bezaten en waarvan de inhoud voor ons doel van geen belang was, ten geschenke aan te bieden aan het Aardrijkskundig Instituut van de

Rijks-Universiteit alhier.

De Vereeniging van Nederlandsche Archivarissen, die haar bezit aan boeken aan onze boekerij in bruikleen had afgestaan, zegde de overeenkomst in 1916 op en droeg hare kleine bibliotheek over aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

Aan het slot der bijlagen tot dit jaarverslag vindt de lezer onder de letter E het bericht over 1916 van de werkzaamheden der Centrale commissie voor de historischstatistische schetskaarten van Nederland.

Van het Leesgezelschap valt, als gewoonlijk, niet veel te vertellen. Het bloeit niet zeer; de filialen - dat te Groningen, waarvan wij het vorige jaar schreven, kwam tot stand - zetten hun bestaan voort. Op verzoek van onzen nieuwen Penningmeester droegen wij ook het geldelijk beheer van het Leesgezelschap aan zijn technischen verzorger, den 2 den Bibliothecaris, op.

Werkzaamheden, buiten de verzorging der uitgaven van het Genootschap gelegen,

behoeft het verslag over 1916 bijna niet te vermelden. Het weinige, dat ons in dit

verband bezig hield, vinde hier nog een plaats. Op het verzoek van de redactie van

een nieuw op te richten tijdschrift voor de kerkelijke geschiedenis van het bisdom

's-Hertogenbosch, om de Regels voor het uitgeven van historische bescheiden daarin

te mogen afdrukken, gaven wij een toestemmend antwoord. Zoo ook op de aanvrage

van een beoefenaar der Nederlandsche muntgeschiedenis, om inzage te mogen nemen

van de afschriften uit het Rijselsche archief, die wij ten behoeve van de voortzetting

der uitgave van de Grafelijkheidsrekeningen van Holland en Zeeland hadden laten

nemen en over welker bewerking wij in ons vorig jaarverslag berichtten. Doch aan

een

(11)

verzoek van de commissie van voorbereiding van de te Amsterdam gehouden tentoonstelling betreffende het Verdwijnend Ghetto, om afbeeldingen e.d., op dit onderwerp betrekking hebbende, voor die tentoonstelling af te staan, moesten wij berichten, dat in onze verzamelingen daaromtrent uitteraard niets te vinden was.

In de maand April e.k. - wij roepen de leden van het Genootschap nog nader op - nemen wij ons voor wederom een Algemeene Vergadering uit te schrijven. Om als sprekers die vergadering op te luisteren, hebben zich op ons verzoek welwillend de heeren Prof. Dr. F. Pijper te Leiden en Dr. J.S. Theissen te Groningen bereid verklaard.

Toen in het begin des jaars ons bleek, dat de oplage van de wet van het Genootschap uitgeput raakte, hebben wij gemeend, alvorens tot een herdruk over te gaan, die artikelen aan een herziening te moeten onderwerpen, waarvan in den loop des tijds gebleken was dat zij wijziging behoefden. De laatste redactie der wet dateerde uit het jaar 1908; twee jaren later moesten wij in dit verslag berichten, dat wij eenige veranderingen van formeelen aard hadden aangebracht; wat wij nu als de vrucht van onze beraadslagingen aanbieden verdient geen andere benaming. Wat wij in

betrekkelijk vele artikelen wijzigden betreft verduidelijking of redactieverbetering.

Enkele veranderingen, die voor een deel van meer principieelen aard zijn, mogen

hier vermelding vinden. Art. 7 sprak tot nu toe slechts van Nederlanders en Belgen,

die van hunne belangstelling in de geschiedenis van Nederland en zijn koloniën

hadden doen blijken, als benoembaren tot gewone leden van het Genootschap. Het

bezwaar deed zich gevoelen, dat wij somtijds buitenlanders, geen Belgen, die

ruimschoots van die belangstelling blijk hadden gegeven, maar niet in aanmerking

konden komen voor het honorair lidmaatschap, moesten voorbijgaan. Wij zetten dus

in de plaats van de woorden ‘Nederlanders en Belgen, die’ alleen ‘zij, die’. Met

eenigen nadruk maken wij er opmerkzaam op, dat het om redenen van beheer

noodzakelijk gebleken was, den datum, waarvóór men zijn lidmaatschap moet

opzeggen, van den laatsten

(12)

December naar den eersten dier maand te vervroegen (art. 8). Tot nu toe zegde de eerste alinea van art. 10 aan de leden een exemplaar toe van alle de uitgaven, door het Genootschap na hunne benoeming gepubliceerd; aangezien de mogelijkheid bestaat, dat bijzonder kostbare uitgaven, uit het kapitaal van het Genootschap bekostigd, een dergelijke vrijgevigheid niet meer zouden toelaten, hebben wij, hoewel het geval zich nog nooit voorgedaan heeft, in het nieuwe artikel gesproken van uitgaven, ‘welker publicatie uit de jaarlijksche inkomsten wordt bekostigd’. Art. 37 (oud art. 39) alinea 1 luidt, in zijn nieuwe redactie eenigszins verduidelijkt: ‘Voor het stellen van inleiding, noten en indices bij ter publicatie aangenomen historische bescheiden, alsmede voor het persklaar maken dier bescheiden wordt honorarium betaald, terwijl bovendien in bijzondere gevallen het afschrijven of doen afschrijven vanwege het genootschap kan worden bezorgd of daarvoor een geldelijke vergoeding kan worden betaald. Het tarief per vel druks van dit honorarium wordt jaarlijks na het vaststellen van de rekening door het bestuur bepaald’. De woorden in art. 40, handelende over het kopijrecht, zijn vervallen.

Ook het Huishoudelijk Reglement van het Leesgezelschap onderging eenige wijziging. De bepaling in art. 2, dat de jaarlijksche bijdrage à f 4. - ook dienen moet voor het doen herstellen der boeken, die door de rondzending beschadigd zijn, lieten wij vervallen. Dat het geldelijk beheer van het Leesgezelschap aan den 2 den

Bibliothecaris werd opgedragen, vond reeds boven vermelding. De termijn, waarvóór men zijn deelneming aan het Leesgezelschap moet opzeggen, is ook in dit geval bepaald op 1 December, terwijl alinea 2 van artikel 11 voortaan aldus luiden zal:

‘Een lid van elken leeskring, tevens lid van het genootschap, is belast met de leiding

van dien leeskring, int de contributies en maakt bovengenoemde bijdrage jaarlijks

over aan den Penningmeester van het genootschap. Dit lid is verantwoordelijk voor

schade, aan boeken of tijdschriften aangebracht. Enz. enz.’ Wie van de verdere

veranderingen op de hoogte komen wil, die bestelle een exemplaar van de nieuwe

wet bij den uitgever.

(13)

Voor de derde maal reeds moeten wij op den nog steeds heerschenden oorlogstoestand

wijzen als op een drukkende belemmering voor onze werkzaamheden. Ware immers

de zoo gehoopte vrede in 1916 tot stand gekomen, dan hadden wij het programma,

dat wij in het vorige verslag voor dat jaar vaststelden, zonder twijfel kunnen ten

uitvoer leggen. Nu lukte dit helaas niet. De Bijdragen en Mededeelingen kwamen

op tijd uit; toch wel wat later dan in de laatste jaren gewoonte werd, daar de druk

van een artikel, dat wij nog gaarne opnemen wilden, meer tijd bleek te nemen dan

verwacht werd. In den zomer konden wij ook den aangekondigden herdruk van

Alpertus Mettensis, De diversitate temporum in het licht zenden, doch de aarzeling,

waarmede wij een jaar geleden verklaarden de Reisjournalen van Cosimo III dei

Medici - waarover toen zoo uitvoerig werd bericht - voor rondzending op het einde

van 1916 te bestemmen, bleek maar al te gerechtvaardigd. Immers reeds kort na het

stellen van die wellicht wat al te optimistische woorden berichtte Dr. Hoogewerff

ons, dat het reeds bij hem vaststond, dat de Reisjournalen niet meer in 1916 zouden

kunnen verschijnen. Zijne werkzaamheden aan het Nederlandsch Historisch Instituut

te Rome, welks secretaris hij is, de bezwaarlijke postverbinding met Italie, waardoor

het heen en weer zenden der proeven een buitengewone vertraging van den druk zou

met zich brengen, hadden hem tot deze meening geleid en hij bleek goed gezien te

hebben, want pas in de allereerste dagen van het jaar 1917 bereikte ons, en nog wel

langs bijzonderen, veel korteren dan den gewonen postweg, het eerste gedeelte der

beloofde kopij, die wij daarop aanstonds dankbaar ter perse legden. Maar inmiddels

zaten wij reeds sedert het voorjaar van 1916 met de zekerheid, dat wij ons programma

niet zouden kunnen afwerken, tenzij een onzer andere medewerkers, wiens arbeid

reeds in een min of meer gevorderd stadium van voorbereiding was, ons te hulp zou

willen komen. Wij herinnerden ons nl., dat wij in het jaarverslag over het jaar 1913,

toen wij mededeelingen hadden gedaan over het overnemen van de Rijks-commissie

van de uitgave der be-

(14)

scheiden over de zoogenaamde Droogscheerders-synode, gemeld hadden, dat wij dit werk voor het jaar 1916 hadden bestemd. Sedert was echter in onze plannen met deze uitgave eenige verandering gekomen, daar wij in overeenstemming met de oorspronkelijke plannen der Commissie voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën mèt de bescheiden omtrent de organisatie der lakenbereiders ook de stukken

betreffende die der lakenkoopers tot één publicatie wilden bijeenvoegen en zoodoende had Prof. Posthumus, die met het verzamelen der laatstgenoemde bescheiden nog niet geheel gereed was, zijn kopij eerst tegen het einde van 1916 kunnen toezeggen, waardoor ons eerste plan, om de uitgave in dat jaar te doen verschijnen, werd verijdeld. Niettemin waagden wij bij den heer Posthumus een poging en vroegen hem, of hij wellicht reeds voor het loopende jaar ons zou kunnen helpen. Het bleek toen, dat hij wel in zooverre daartoe bereid was, dat hij de bescheiden betreffende de organisatie der Hollandsche lakenbereiders voor uitgave tegen het einde van 1916 kon en wilde gereed maken, doch dat hij met het bijeenverzamelen der

lakenkoopersprotocollen tegen dien tijd niet gereed kon zijn, waarom hij voorstelde, de voorgenomen uitgave in twee deelen te splitsen, waarvan dan het eerste ons voor het oogenblik uit den brand zou helpen. Wij hebben de bezwaren van dit voorstel ernstig gevoeld, ook omdat wij ons tegenover de Nederlandsche regeering, die ons voor deze uitgave subsidie geeft, gebonden achtten ten opzichte van een gezamenlijke uitgave; doch wij legden ons ten slotte noodgedrongen bij het denkbeeld eener splitsing neer en tot onze voldoening bestond tegen deze wijziging van het

oorspronkelijke plan bij den Minister van Binnenlandsche Zaken geen bezwaar. Daar

het evenwel wenschelijk werd geacht, dat de stukken aangaande de nationale

lakenkoopers-organisatie niet al te lang op zich zouden laten wachten en het ons

gebleken was, dat de heer Posthumus, hoezeer ook bereid ons spoedig van dienst te

zijn, zich niet aan een termijn wilde binden, deden wij hem het denkbeeld aan de

hand, dat hij zich ter bespoediging bij het verzamelen uit de in aanmerking komende

archieven op kosten van het Genootschap door

(15)

deskundige medewerking zou doen bijstaan. Wij wachten van Prof. Posthumus nog een nadere uitwerking van dit in beginsel door hem aanvaarde voorstel en zijn hem intusschen dankbaar voor de verleende hulp. Zijn kopij kwam op den beloofden tijd in, maar het was inmiddels al vrij laat in het jaar geworden en ieder, die bekend is met werk als het onze, weet, hoe dikwijls berekeningen omtrent den vermoedelijken duur van het drukken van een werk falen. Zoo is de druk der Bescheiden betreffende de provinciale organisatie der Hollandsche lakenbereiders (de zgn.

Droogscheerders-synode) in 1916 niet meer tot een einde gekomen. Zij liggen thans voor de verzending gereed en als dit verslag het licht ziet, zullen ze reeds in handen der leden van het Genootschap zijn.

In verband met het gemelde omtrent de reisjournalen van Cosimo III vinde hier de mededeeling nog een plaats, dat de onderhandelingen tusschen eenige door ons uitgenoodigde Nederlandsche uitgevers en Dr. Hoogewerff over het eventueel in reproductie uitgeven van de vaderlandsche stadsgezichten, die het statie-handschrift dier journalen in de Laurenziana sieren, niet tot een bevredigend resultaat hebben geleid. Op ons voorstel heeft zich toen het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam bereid verklaard, met Dr. Hoogewerff over de bedoelde uitgave in overleg te treden; wij meenen, dat dit overleg reeds tot een afspraak heeft geleid.

Toen wij, gehoorzamende aan de bepaling der genootschapswet, een programma voor het thans reeds ingetreden jaar 1917 moesten opmaken, hebben wij overwogen, dat het verstandiger zou zijn, rekening te houden met enkele vogels in de hand dan met een koppel in de lucht. Er zijn namelijk verscheidene uitgaven in staat van voorbereiding, maar slechts van weinige hebben wij zekerheid, dat zij in dit jaar gereed zullen zijn, en van enkele wisten wij zelfs met zekerheid, dat dit het geval niet zijn zou.

Zoo hadden wij er op gerekend, in dit jaar het eerste deel van de Brieven aan Johan

de Witt te kunnen verzenden. Dr. Japikse had de kopij voor dat deel, de voortzetting

van zijn publicatie der brieven van den raad-

(16)

pensionaris, tegen Januari 1917 toegezegd en uit de ervaring, die wij van vroeger met dezen medewerker hadden, putten wij de hoop, dat dit deel nog vóór het einde des jaars aan de leden van het Genootschap zou kunnen worden rondgedeeld. Onze hoop is echter ijdel gebleken, want in de maand Juni van het verslagjaar berichtte de heer Japikse ons, dat hij, met andere bezigheden overladen, zijn belofte niet zou kunnen houden. Het was een groote teleurstelling, want wij hadden ons werkplan op het verschijnen van het nieuwe deel van de De Witt-publicatie ingericht. Wij zijn sedert dit bericht met Dr. Japikse in onderhandeling geweest over het vaststellen van een tijdstip, waarop de beloofde uitgave zou kunnen tot stand komen, maar kunnen daarover op het oogenblik nog geen mededeelingen doen.

Geheel en al verworpen hebben wij het denkbeeld niet, dat wij dit jaar het eerste deel van de Correspondance de Marguerite de Parma zouden kunnen verzenden, maar wij achtten, met het oog op den waarschijnlijk langen duur van den druk daarvan, het gewenschter dit voor 1918 te bestemmen. Deze mededeeling vereischt, in verband met hetgeen wij verleden jaar over deze uitgave te berichten hadden, eenige

opheldering. Wij waren toen nog in de onzekerheid, of wij zonder het beloofde en naar onze berekeningen noodzakelijk subsidie van de Belgische regeering het zouden durven wagen, alvast met het eerste deel dezer op vier deelen geschatte publicatie een aanvang te maken. In den afgeloopen zomer hebben wij dit vraagstuk met aandacht onder de oogen gezien. Op de daaromtrent uitgebrachte rapporten van eenigen onzer hebben wij gemeend de gestelde vraag bevestigend te mogen

beantwoorden. Wij beschikken thans reeds over drie termijnen van het subsidie onzer eigen regeering; op de uitgaven van de laatste jaren was wegens haar beperkten omvang een niet onaanzienlijke besparing aan drukkosten en honorarium verkregen;

wel stond een verhooging van het tarief van den drukker te wachten, doch wij hielden

daarmede rekening en meenden, gewapend met een noodige dosis optimisme, het te

mogen wagen, Dr. Theissen te verzoeken, de bewerking, die hij

(17)

tijdelijk had laten rusten, wederom ter hand te nemen. Deze heeft aan onze

uitnoodiging gehoor gegeven en is thans aan den arbeid; maar, zooals gezegd werd, wij wilden hem niet haasten en bewaren dus zijn werk voor het volgende jaar.

Op de Leycester-correspondentie konden wij natuurlijk ook geen staat maken. Dr.

Geyl te Londen deed ons in het voorjaar weten, dat hij nauwelijks een begin met de bewerking er van gemaakt had, en de tijdsomstandigheden alsmede de werkkring van dezen medewerker vermochten ons niet te doen verwachten, dat de voortgang sneller zou zijn. Dit schijnt ook niet noodzakelijk, daar Prof. Brugmans, die tezamen met den heer Geyl deze uitgave zal bezorgen, nog uit verschillende bibliotheken en archieven aan het bijeenzoeken is van aanvullend materiaal op de Engelsche afschriften, welk materiaal thans door onze amanuensis wordt afgeschreven. In het volgende jaarverslag zullen wij waarschijnlijk onze plannen met deze uitgave nader kunnen uiteenzetten.

Wij hadden eigenlijk wel hoop gehad, het oudste Actaboek van den Hollandschen Kerkeraad te Londen op ons programma voor 1917 te kunnen zetten, in verband met hetgeen hierover verleden jaar werd bericht, doch gedurende het verslagjaar hoorden wij er zoo goed als niets over en eerst onlangs deelde Dr. Van Schelven te Vlissingen op onze navraag mede, dat hij weinig gelegenheid had gehad, zich met de bewerking daarvan bezig te houden, dat deze intusschen voor een niet onaanzienlijk deel voortgeschreden was en dat hij gaarne rekening zou houden met een aanwijzing van middelen ter bespoediging van het werk, die wij hem gegeven hadden. Ook hierover dus een volgenden keer meer.

Verleden jaar waren wij zoo boud van de mogelijkheid te gewagen, dat wellicht de Lijst van Noord-Nederlandsche Kronijken in 1917 zou kunnen worden

rondgedeeld; doch dezelfde omstandigheid als het vorige jaar, die de bewerking

vertraagde, nl. de onmogelijkheid door den oorlog om handschriften uit het buitenland

toegezonden te krijgen, duren voort en Dr. Hulshof heeft derhalve weinig of niets

aan deze nieuwe bewerking van een

(18)

oude uitgave van het Genootschap kunnen doen. En aangezien Prof. Huizinga niet vóór 1918 zich aan de Grafelijkheidsrekeningen van Holland en Zeeland uit den tijd der Henegouwsche graven denkt te zetten, zouden wij de leden bedroevend hebben moeten teleurstellen, indien niet onvoorziene omstandigheden ons te hulp waren gekomen. In de laatste bestuursvergadering vóór de zomervacantie werd het denkbeeld te berde gebracht een herdruk te geven van het bekende Goudsch Kroniekje. Na de vacantie bespraken wij de zaak uitvoeriger en vonden wij Dr. Hulshof bereid, zich met de zorg voor dezen herdruk te belasten. Hij heeft hier reeds een begin mee gemaakt; veel werk is er niet aan te doen; het zal een klein boekje worden: drie redenen voor één om het deeltje voor 1917 te bestemmen.

Behalve Cosimo dei Medici hebben wij dus nu ook deze kleine uitgave op de pers, maar sedert eenige weken is er nog een derde bijgekomen. Hoewel naar tijdsorde de behandeling er van reeds tot het thans ingetreden jaar behoort, meenen wij er nu reeds gewag van te mogen maken. Door het overlijden van Dr. A.J. van der Meulen waren ook de Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek verweesd geraakt.

Wij hadden nog niet rechtstreeks met wijlen ons medebestuurslid afspraken gemaakt, maar wij wisten toch, dat hij te allen tijde bereid was het vijfde deel der

Gedenkschriften ter hand te nemen, als onze pers bij toeval geen werk mocht hebben,

en wij zouden zonder twijfel dit jaar op zijn werklust en zijn welwillendheid een

beroep gedaan hebben. Toen hij nu onverwacht van ons heengegaan was en wij nog

niet wisten, dat de kopij van de reisjournalen van Cosimo III op komst was, hebben

wij van het zoeken van een opvolger voor Van der Meulen als Hardenbroek-uitgever

aanstonds werk gemaakt. Wat was natuurlijker dan dat wij ons richtten tot ons

medebestuurslid Prof. Dr. F.J.L. Krämer, die indertijd de eerste twee deelen der

Hardenbroek-publicatie had bezorgd? Gelukkig bleek de heer Krämer juist een

anderen langdurigen arbeid voltooid te hebben en was hij aanstonds bereid, aan ons

verzoek gehoor te geven. Toen hij vernam, dat

(19)

wij om kopij verlegen waren, verklaarde hij zelfs terstond met het werk een aanvang te willen maken en hij heeft dit inderdaad reeds gedaan. Als alles meêloopt, hoopt de heer Krämer zelfs vóór het einde van dit jaar één van de twee deelen, waarop hij de rest der Gedenkschriften nog schat, gereed te hebben. Wij moeten Prof. Krämer zeker recht dankbaar zijn voor zijn vlotte medewerking.

Zoo hebben wij dus dit jaar behalve de Bijdragen en Mededeelingen voor 1918 drie Werken op de pers: voorwaar een tegenwoordig ongekende weelde, waaruit wij hopen te kunnen putten, om in 1917 den leden de gewone productie van twee deelen Werken te doen geworden. Deze overvloed is ook wel gewenscht, want vooreerst is er nog geen nieuwe kopij van Dr. Hoogewerff aangekomen en het heen en weer zenden der drukproeven naar Italië zal tijdroovend genoeg zijn, al hebben wij reeds maatregelen genomen, om de behandeling van den druk te bespoedigen, en al was de Minister van Buitenlandsche Zaken zoo welwillend, zijn tusschenkomst bij het verkeer tusschen Dr. Hoogewerff en ons toe te zeggen.

Nog al wat ‘nova’ kwamen in het afgeloopen jaar in de bestuursvergaderingen ter tafel, maar niet alles werd aanvaard of leidde tot nadere onderhandelingen. Wel namen wij met ingenomenheid voor de Bijdragen, die met dit verslag openen, een verzameling stukken aan, die betrekking hebben op den beroemden tocht naar Chatham en die Dr. Geyl ons uit Londen toezond. Wij komen op deze collectie hieronder nog met een enkel woord terug. Evenzeer aanvaardden wij gaarne met diezelfde bestemming een inventaris van huisraad en boeken uit de 16 de eeuw van het kasteel der Brederodes te Vianen. Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave te Groningen, die ze ons aanbood, was bereid ze van inleiding en aanteekeningen te voorzien. Toen er evenwel nog al wat aan te doen bleek en deze jaargang der Bijdragen en

Mededeelingen onwillekeurig veel omvangrijker was geworden, dan in onze bedoeling

had gelegen, hebben wij Prof. De Grave gevraagd, zijn bijdrage voor den volgenden

jaarbundel, die terstond na dezen ter perse zal worden gelegd, te mogen bestemmen;

(20)

hij was ons gaaine ter wille en zijn publicatie zal de volgende aflevering openen.

Een oogenblik hebben wij ons ernstig bezig gehouden met het aanbod, om in de Werken een verzameling van bescheiden te mogen uitgeven, betrekking hebbende op de aanrakingen in het verleden tusschen Nederland en Cambodja en Laos, welke bescheiden in het Algemeen Rijksarchief berusten. Wij zagen het belang dezer koloniale publicatie in en trachtten er reeds plaats voor in te ruimen in het program der uitgaven, toen ons bericht werd, dat de aanstaande bewerker zich tegenover reeds eerder door hem ter zake dezer uitgave aangegane verplichtingen te zeer gebonden achtte, dan dat hij zijn aanbod aan ons gestand zou kunnen doen.

Eveneens met belangstelling namen wij kennis van twee ons gedane voorstellen, ten eerste, om de ten deele onuitgegeven en verder verspreid gedrukte brieven van Geert Groote door het Genootschap te doen uitgeven, en voorts de uitgave van de kroniek van het Doesburgsche Fraterhuis, waarvan het eenige handschrift in het Rijksarchief in Gelderland berust, te willen bezorgen. Ten opzichte van het eerste voorstel overwogen wij, dat, hoe belangrijk hunne inhoud ook zijn moge, deze brieven allicht meer van theologischen dan van historischen aard zouden zijn, en wij rieden den betrokken geleerde dus aan, eerst te trachten voor zijn plan medewerking te zoeken op een plaats, die voor een uitgave, als bedoeld werd, meer geeigend scheen;

lukte dit niet, dan konden wij nog altijd zien. Tot onze bevrediging, en wij verwachten

ook tot de zijne, heeft hij gastvrijheid gevonden in een kerkhistorisch tijdschrift. Op

het tweede voorstel hadden wij wel willen ingaan; maar een bezwaar was, dat wellicht

op dit speciale onderwerp een andere gegadigde het oog zou hebben geslagen dan

de ons in vooruitzicht gestelde medewerker. Dit bleek inderdaad het geval te zijn, al

kon de eerste voorloopig zijn voornemen niet volvoeren. Trouwens de zaak raakte

bij ons voorloopig van de baan, toen ons bericht werd, dat onze correspondent, een

Duitsch theoloog hier te lande, in zijn vaderland voor den krijgsdienst was opgeroepen.

(21)

Ten slotte achtten wij ons verplicht den inzenders van eenige kleinere historische bescheiden en verhandelingen in overweging te geven, elders hun aanbod te herhalen, aangezien wij òf hun stukken niet van genoegzaam belang voor de Nederlandsche geschiedenis òf in onze uitgaven minder op hunne plaats vonden.

Voor wij eindigen, geven wij nog het gewone overzicht van den inhoud van dit acht-en-dertigste deel der Bijdragen en Mededeelingen. Zeer lang zal dit overzicht niet worden, want de opgenomen bijdragen zijn weinig in getal, maar zij zijn niet gering van omvang. De eerste is getiteld De registers van den biertol te Amsterdam en is medegedeeld door Dr. H.J. Smit, die door zijn proefschrift over de opkomst van den handel van Amsterdam in deze materie wel zeer bevoegd genoemd mag worden. In het vorige jaarverslag spraken wij reeds met een enkel woord hierover;

gedurende het afgeloopen jaar hebben wij ons vrij dikwijls met dit onderwerp bezig gehouden. Het materiaal, dat Dr. Smit ter uitgave had aangeboden, scheen ons omvangrijk genoeg en, zonder schade aan zijn historisch belang, zeer wel voor verkorting vatbaar. Een onzer deed een uitgewerkt voorstel in die richting, waarmede Dr. Smit zich gelukkig zeer wel kon vereenigen; wij verwachten dat de belangrijke en zeldzame stof door de bekorting aan overzichtelijkheid zal hebben gewonnen.

Een groot deel dezer Bijdragen wordt ingenomen door de voortzetting van een publicatie van het vorige jaar, de Goudsche vroedschapsresoluties betreffende dagvaarten der Staten van Holland en der Staten-Generaal, 1525-1560, van de hand van Mr. A. Meerkamp van Embden. Het ware mogelijk geweest, dit gedeelte van de uitgave dier resoluties aanmerkelijk te bekorten door voor ditmaal een vroeger eindjaar vast te stellen, maar wij wenschten het met het dagvaarten-register van de advocaten van Holland Aert en Adriaen van der Goes parallel te doen loopen. Met een

voortzetting dezer publicatie over de jaren 1560-1572 hoopt de heer Meerkamp van Embden in het volgende nummer van dit jaarboek de uitgave dezer serie

belangwekkende resoluties te besluiten.

(22)

Het derde en laatste stuk werd ons door den inzender, Dr. P. Geyl, onder den titel Stukken betrekking hebbende op den tocht naar Chatham en berustende op het Record Office te Londen, als een gedachtenis-uitgave ter gelegenheid van het 250-malig verjaren van het gedenkwaardige krijgsfeit aangeboden. Wij hebben het als zoodanig gaarne aanvaard; het nieuws, dat de stukken brengen, is niet overweldigend, doch zij belichten een zijde der gebeurtenis, die tot nu toe in de schaduw was gebleven;

zij zijn voor een deel het tegenovergestelde van officieel en daarom dubbel welkom en bovenal zijn zij voor een ander gedeelte weer merkwaardig voor wie belangstelt in de studie der oorlogs-psychologie.

Een terugblik slaande op het jaar, waarover dit verslag loopt, moeten wij erkennen, dat het naast leed en teleurstelling ook bemoedigende en hoopvolle dingen gebracht heeft, al leden onze werkzaamheden wederom nog al te zeer onder de

oorlogsbezwaren. Is het een wonder, dat wij vragen: ‘wat zullen wij in een volgend jaarverslag tot deze dingen te zeggen hebben?’

Het Bestuur van het Historisch Genootschap, S. M ULLER F Z ., Voorzitter.

W.A.F. B ANNIER , 1 ste Secretaris.

(23)

Bijlage C.

Kasoverzicht van het genootschap 1916.

UITGAVEN .

ONTVANGSTEN .

f 37.00 5 Contributiën

genootschappen f 1198.50

Saldo in kas 1 Jan.

1916

f 218.25 5 Administratiekosten

f 1965.07 5 Saldo Cred. en Dep.

kas 1 Jan. 1916

f 37.80 Reiskosten

f 1007.50 Afgelost dep. bilj.

met rente

f 300. - Salarissen

f 252.83 Terugbetaald saldo

spaarbankboekje, waarop gestort bijdrage Teylers Genootschap, met rente

f 63.63 5 Copiëerkosten

f 301.42 5 Honoraria

f 60.37 5 Aankoop boeken en

tijdschriften f 78.59

Rente Cred. en Depos. kas

f 36.10 Verzekering

f 1418.92 Rente effecten

f 38.82 Inningskosten

contributiën f 4820. -

Contributie leden

f 127.70 Bindwerk

f 261.82 Verkoop werken

f 2240.24 5 Drukken der werken

f 500. - Subsidie Regeering

voor uitgave brieven van Marg.

v. Parma enz.

f 15.38 Saldo incasseering effect

en aankoop nieuw effect f 0.20

Diversen

f 7831.23 Saldo Cred. en Depos.

kas 31 Dec. 1916

f 145.46 5 Saldo in kas 31 Dec.

1916

_____

_____

f 11453.43 5

f 11453.43 5

(24)

Leesgezelschap 1916.

UITGAVEN .

ONTVANGSTEN .

f 475.33 Aan Cred. en Depos.

kas f 94.50

Saldo in kas 1915

f 52. - Bodeloon

f 475.33 Saldo Cred. en Dep.

kas

f 15.60 Administratiekosten

f 201.32 Contributie lezers

f 117.75 Tijdschriften

f 58.88 Verkoop van

tijdschriften aan het Hist. Genootschap

f 11.50 Drukwerk

f 5.08 Aan Cred. en Dep. kas

(rente) f 5.08

Rente Cred. en Depos. kas

f 157.85 Saldo in kas 31 Dec.

1916

_____

_____

f 835.11 f 835.11

REK. KAP. LEESGEZELSCHAP.

REK. KAP. HIST. GENOOTSCHAP.

f 480.41 Saldo Cred. en

Depos. kas f 41000. -

Effecten nominaal

f 157.85 Saldo in kas

f 35995.94 Effecten

beurswaarde 31 Dec. 1916.

f 7831.23 Saldo Cred. en Dep.

kas 31 Dec. 1916.

f 145.46 5 Saldo in kas 31

Dec. 1916.

_____

_____

f 638.26

f 43972.63 5

(25)

Bijlage D.

Lijst der van januari 1916 tot januari 1917 door schenking, ruiling en aankoop voor het genootschap verkregen werken.

I. Ten geschenke ontvangen.

A. Van de schrijvers of uitgevers.

M.A. v a n A n d e l , Een examen chirurgicum in 1636. (Overdr. uit: Nederl.

Tijdschr. v. Geneesk., 1916, II, N o . 4.)

- Praktizeerende apothekers in de 17 e en 18 e eeuw. (Overdr. uit Nederl. Tijdschr.

v. Geneesk., 1916, II, N o . 15.)

C. G r a h a m B o t h a , Some early exploring expeditions and travels in South Africa.

C a t a l o g u s van de typografische verzameling van J o h . E n s c h e d é e n Z o n e n .

H. D a v i g n o n , België en Duitschland. Teksten en oorkonden met een woord aan den lezer.

C.C. D e l p r a t , De wording en de geschiedenis van het Genootschap ter

bevordering van natuur- genees- en heelkunde te Amsterdam, 1790-1915.

(26)

D e l C o u r t v a n K r i m p e n , La famille Del Court van Krimpen, réfugiés de Verviers, leur rôle dans l'industrie drapière en Hollande au 17 me et au 18 me Utrecht, siècle, etc.

T.F.J.A. D o l k , Het veenrecht in de provincie 1592-1916. (Acad. proefschrift.) W. v a n E v e r d i n g e n , De oorlog in Zuid-Afrika, II 2 .

B. d e G a a y F o r t m a n , Curaçao en de groote Europeesche oorlog in 1914.

(Overdr. uit: Tijdschr. v. Gesch. Land- en Volkenk., 1916, blz. 293/364.) J.J. G r a a f , Het portret van Nicolaus Stenius.

E.J. H a s l i n g h u i s , Supplementen van het Repertorium van tijdschriftartikelen betreffende Nederl. Monumenten voor geschiedenis en kunst. I (1909); II (niet compleet, blz. 3-10); III (1911); IV (1912-1913); V (1914).

S. H o y n c k v a n P a p e n d r e c h t , Het oude Noord-Nederlandsche majolica in het museum van oudheden te Rotterdam.

A.J. I m m i n k , Maatschappelijke kwalen en hare genezing.

R. J e s s e , Oude inventaris der bezittingen van het gasthuis te Rhenen.

E.C. v a n L e e r s u m , Een drietal brieven van Joh. Conr. Peyer. (Overdr. uit:

Nederl. Tijdschr. v. Geneesk., 1916, I, N o . 11.) - Medical science in the Netherlands.

- Joh. Wier, de bestrijder der heksenvervolgingen. (Overdr. uit: Nederl. Tijdschr.

v. Geneesk., 1916, II, N o . 11.)

- Boerhaaviana. (Overdr. uit: Nederl. Tijdschr. v. Geneesk., 1916, II, 19.)

(27)

E.C. v a n L e e r s u m , Bijdrage tot de geschiedenis van het klinisch onderwijs in de Nederlanden. (Overdr. uit: Nederl. Tijdschr. v. Geneesk., 1916, II, 25.) - Thomas Bartholin. (Overdr. uit: Nederl. Tijdschr. v. Geneesk., 1916, II, 21.) J.G. d e L i n t , The plates of Jenty. (Overdr. uit: Janus, 21 me année, 1916.) - Venus' minzieke gasthuis. (Overdr. uit: Nederl. Tijdschr. v. Verlosk. en Gynaecologie.)

J.B. v a n L o e n e n , Beschouwingen over het dijkwezen voorheen en thans.

(Overdr. uit: Maandblad v. ingenieurs, Jrg. 6, 1916.)

M.G.A. d e M a n , Een doosje met Zeeuwsch goudgewicht.

O. N a c h o d , Ein niederländisches Kunstwerk für den Shogun als diplomatischer Streitpunkt zwischen England und Holland im Jahre 1670. (Sonderabdruck:

Ostasiatische Zeitschrift, IV, 3.)

- Japan. (Sonderabdruck: Jahresber. der Geschichtswissensch., XXXVI (1913).) G. P o l v l i e t , Alle hens aan dek. Algemeene oefenplicht met beperkte herhalingsoefeningen en diensttijd, enz.

H.J. S c h a r p , Willem Cuser, bastaard van Henegouwen, en zijne nakomelingen.

- Verslag van den toestand der gemeente Nieuwer-Amstel over 1915 (waarin:

‘Nieuwer-Amstel in den loop der eeuwen’, N o . 4).

N.J. S i n g e l s , Desiderius Erasmus herdacht op den 450 sten dag van zijn geboorte.

B.M. v a n d e r S t e m p e l , Twee handschriftjes van Bilderdijk. (Overdr. uit:

Het Boek, 1916, blz. 273).

(28)

L.F. T e i x e i r a d e M a t t o s en Ve t h , De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland, dl. V. De eilanden, afd. I. Het eiland Rozenburg.

E.M.A. T i m m e r , Beetwortelcultuur en bietsuikerfabricage in ons land tijdens de inlijving bij Frankrijk. (Overdr. uit: De Economist, 1915.)

- De strijd der generale brouwers van Holland om het gistmonopolie, I, II.

(Overdr. uit: De Economist, 1916.)

- De import op de gijlbieren. (Overdr. uit: Bijdr. v. Vaderl. Geschied. en Oudheidk., 5 de R. dl. 3 (1915-16).)

- Iets over duurte van levensmiddelen en uitvoerpolitiek der regeering in het jaar 1800. (Overdr. uit: Vragen van den Dag.)

- Uit de nadagen der Delftsche brouwersnering. (Overdr. uit: De Economist, 1916.)

H a r o l d M. W i e n e r , The date of the Exodus. (Reprint from Bibliotheca Sacra.)

D.S. v a n Z u i d e n , Niets nieuws onder de zon, I, II. (Overdr. uit: Ned. Tijdschr.

v. Geneesk., 1916, II, 6, 12.)

- Verstandige inmenging der Middelburgsche vierschaar in een geval van tooverij, 1629. (Overdr. uit: Ned. Tijdschr. v Geneesk., 1916, II, 20)

- Genezing van lamheid na opzettelijk besmet te zijn geweest door pokken, 1679. (Overdr. uit: Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1916, II, 23.)

- P.C. la Fargue en Gerard Hoet. (Overdr. uit: Oud-Holland, 1916, II.)

- Een geschil over de besmettelijkheid der Spaansche pokken, 1696. (Overdr.

uit: Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1916, I, 1.)

- Nog meer over het Roonhuysiaansch geheim. (Overdr. uit Ned. Tijdschr. v.

Geneesk., 1916, I, 11.)

(29)

B. Van of door Departementen van algemeen bestuur, Genootschappen, Maatschappijen enz.

Va n h e t M i n i s t e r i e v a n B i n n e n l a n d s c h e Z a k e n t e 's-G r a v e n h a g e .

Verslagen omtrent 's-Rijks oude Archieven, XXXVIII (1915), 1, 2.

Verslagen omtrent 's-Rijks Verzamelingen van Geschiedenis en Kunst, XXXVIII (1915).

Verslag over het Kon. Kabinet van Munten, Penningen en gesneden Steenen te 's-Gravenhage, 1915.

Geschiedkundige Atlas van Nederland: Holland, Zeeland en Westfriesland in 1300. I. Holland's Noorderkwartier. (1 blad met tekst.)

J a c o b v a n D e v e n t e r , Nederlandsche steden in de 16 de eeuw. Plattegronden.

Facsimile-uitgave met eene inleiding van R. F r u i n .

E.G. L a g e m a n s en J.B. B r e u k e l m a n , Recueil des Traités et Conventions conclus par le Royaume des Pays Bas, XVIII, 1, 2.

Va n d e n D i r e c t e u r v a n h e t k r i j g s g e s c h i e d k u n d i g A r c h i e f v a n d e n G e n e r a l e n S t a f t e 's-G r a v e n h a g e .

Nasporingen en studiën op het gebied der Nederlandsche Krijgsgeschiedenis, 20 ste en 21 ste Jaarverslag.

Va n d e C o m m i s s i e v o o r 's R i j k s g e s c h i e d k u n d i g e P u b l i c a t i ë n t e 's-G r a v e n h a g e .

R.G.P. Gr. Serie N o . 28. De Briefwisseling van C o n s t a n t i j n H u y g e n s

(1608-1687), uitgeg. door J.A. Wo r p , V, 1649-1663.

(30)

R.G.P. Gr Serie N o . 29. Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit, uitgeg.

door P.C. M o l h u y s e n , II, (8 Februari 1610-7 Februari 1647).

R.G.P. Gr. Serie N o . 30 en N o 31. Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, uitgeg door H.T. C o l e n b r a n d e r , VIII. Regeering van Willem I, 1815-1825, III. IX Regeering van Willem I, 1825-1830, I.

R.G.P. Kl Serie N o . 16. Acta der particuliere Synoden van Zuid-Holland 1621-1700, VI, 1687-1700, uitgeg door W.P.C. K n u t t e l

Va n h e t R i j k s - a r c h i e f i n N o o r d - H o l l a n d t e H a a r l e m . Inventaris van het archief van Medemblik, 1915.

Va n h e t S t e d e l i j k M u s e u m t e A l k m a a r .

Verslag van het Archief, het Museum en de Bibliotheek over 1915. 1878 (ter aanvulling).

Va n h e t B e s t u u r v a n d e s t i c h t i n g I n t e r n a t i o n a l e S c h o o l v o o r W i j s b e g e e r t e t e A m e r s f o o r t .

Openingswoord gesproken door den voorzitter ter gelegenheid van den aanvang van de werkzaamheden.

Va n h e t G e n o o t s c h a p A m s t e l o d a m u m t e A m s t e r d a m . Veertiende Jaarboek.

Amstelodamum, Maandblad, III, 1.

Va n d e Ve r e e n i g i n g ‘K o l o n i a a l I n s t i t u u t ’ t e A m s t e r d a m

Vijfde Jaarverslag, 1915

(31)

Va n d e n h e e r J.W. P o n t t e A m s t e r d a m .

Jaarboek der Vereeniging voor Nederl.-Luthersche kerkgeschiedenis. (Nieuwe Bijdragen tot de kennis van de geschiedenis en het wezen van het Lutheranisme in de Nederlanden. I, II, III, VI, VII.)

Va n h e t I n d i s c h G e n o o t s c h a p t e 's-G r a v e n h a g e .

Verslagen der Vergaderingen van 8, 28 Nov., 13 Dec, 10 Jan., 16 Febr., 13 Maart, 27 Mei, 23 Oct. 1915-1916. Blz. 71-175, 1-26. 1915-1916. Naamlijst der leden op 1 Mei 1916.

Va n d e L i n s c h o t e n - Ve r e e n i g i n g t e 's-G r a v e n h a g e . Achtste Jaarverslag, 1915.

Werken XI, XII. Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd, dl. I, II, uitgeg. door E.C. G o d é e M o l s b e r g e n

Va n M e v r . d e d o u a i r . J h r . M r . J.H. H o r a S i c c a m a , g e b . Va n d e n B e r c h v a n H e e m s t e d e , t e 's-G r a v e n h a g e .

Aanteekeningen en verbeteringen op het Register op de Journalen van Constantijn Huygens Jr., bijeenverzameld door J h r . M r . J.H. H o r a S i c c a m a (handschrift in 7 portefeuilles).

Va n h e t B e s t u u r v a n h e t M u s e u m v a n O u d h e d e n t e R o t t e r d a m .

Verslag over 1915.

(32)

Va n h e t B e s t u u r v a n h e t H i s t o r i s c h G e n o o t s c h a p t e U t r e c h t . Bijdragen en Mededeelingen, XXXVII.

Werken, 3 de S. N o . 37. Alperti Mettensis De Diversitate Temporum met eene inleiding van wijlen Mr. C P i j n a c k e r H o r d i j k , uitgeg. door Dr. A. H u l s h o f . Va n D r . A.J. v a n d e r M e u l e n t e U t r e c h t .

Verslag der Koninklijke Bibliotheek over 1915.

II. Door ruiling met of lidmaatschap van andere genootschappen verkregen.

A m s t e r d a m . Koninklijke Akademie van Wetenschappen.

Jaarboek, 1915.

Afd. Letterkunde. Verhandelingen, Nieuwe Reeks, XVI, 4, 5 - Verslagen en Mededeelingen, 5 de Reeks, II, 1, 2

- Poemata (Leg. Hoeufft) Aviae Lychnus.

Afd. Natuurkunde. Verhandelingen, Eerste Sectie, XII, 2.

- Verhandelingen, Tweede Sectie, XVIII, 6; XIX, 1.

- Verslagen en mededeelingen, XXIV, 1, 2.

A m s t e r d a m . Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Jaarverslag, uitgebracht

in 1915 (N o . 57). Bijbelprenten door Jan Swart.

(33)

A r n h e m . Gelre, Vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht.

Bijdragen en Mededeelingen, XIX.

A u g s b u r g . Historischer Verein für Schwaben und Neuburg.

Zeitschrift, XLII (1916).

B a t a v i a . Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, LVII, 3, 4.

Notulen, LIII (1915), 3.

Oudheidkundig Verslag, 1915, 3, 4.

B e r l i j n . Verein für Geschichte der Mark Brandenburg.

Forschungen zur brandenburgischen und preussischen Geschichte, XXVIII, 2;

XXIX, 1.

B r e m e n . Historische Gesellschaft des Künstlervereins. Bremisches Jahrbuch, XXVI.

D a n z i g . Westpreussischer Geschichtsverein.

Mitteilungen, XV, 1-4.

Zeitschrift, LVI.

E m d e n . Gesellschaft für bildende Kunst und vaterländische Altertümer.

Jahrbuch, XIX, 1; Inhalt I-XVIII.

Upstalsboom-Blätter für ostfriesische Geschichte und Heimatkunde, V, 1-5; VI, 1-6.

G ö r l i t z . Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften.

Neues Lausitzisches Magazin, XC, XCI.

Codex diplomaticus Lusatiae superioris, IV 2 . Oberlausitzer Urkunden unter König Albrecht II und Ladislaus Posthumus.

's-G r a v e n h a g e . Koninklijk Instituut voor de Taal- Land- en Volkenkunde van

Nederlandsch-Indië.

(34)

Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, LXXI, 2-4;

LXXII, 1-4.

Naamlijst der leden op 1 Juli 1916.

's-G r a v e n h a g e . Algemeen Rijksarchief.

Het Rijksarchiefwezen in het algemeen, 1915.

Het Algemeen Rijksarchief, 1915.

H a a r l e m . Redactie der Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem.

Bijdragen, XXXVII, 1, 2

H a m b u r g . Verein für hamburgische Geschichte.

Zeitschrift, XIX, 1; XX.

Mitteilungen, XXXIV (1914), XXXV (1915).

H a n n o v e r . Historischer Verein für Niedersachsen.

Zeitschrift, 1914, 1-4; 1915, 1-4.

's-H e r t o g e n b o s c h . Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant.

Handelingen, 1874-1881 (ter aanvulling).

A.F.O. v a n S a s s e v a n Y s s e l t , Nieuwe catalogus der oorkonden en handschriften berustende in de boekerij van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. 1 ste Supplement.

K a r l s r u h e . Badische historische Kommission.

Zeitschrift fur die Geschichte des Oberrheins, Neue Folge XXXI, 1-4.

K a s s e l . Verein für hessische Geschichte und Landeskunde.

Zeitschrift, XLIX (N.F. XXXIX).

Mitteilungen, 1914/1915.

K o n i n g s b e r g e n . Redactie van de Altpreussische Monatschrift.

Altpreussische Monatschrift, LII, 3, 4; LIII, 1/2.

L e e u w a r d e n . Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde.

(35)

De vrije Fries, XXIV.

H. U i l k e m a , Het Friesche boerenhuis. Text en platen.

Wet, 1916.

L e i d e n . Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.

Handelingen en Mededeelingen, 1915-1916.

Levensberichten, 1915-1916.

Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde, XXXIV, 2-4; XXXV, 1.

L e i p z i g . Königlich-sächsische Gesellschaft der Wissenschaften.

Abhandlungen der philologisch-historischen Klasse, XXXIII, 1.

Berichte über die Verhandlungen d. philol.-hist. Klasse, LXVII (1915), 2, 3; LXVIII (1916), 1-3.

Jahresbericht der fürstlich Jablonowskischen Gesellschaft. Leipzig, im Februar 1916.

L o n d e n . Redactie van de English historical Review.

English historical Review, XXXI, 121.

L o n d e n . Royal Historical Society.

Transactions, Third Series IX.

L u b e c k . Verein für lubeckische Geschichte und Altertumskunde.

Zeitschrift, XVIII, 1, 2.

L u b e c k . Hansischer Geschichtsverein Hansische Geschichtsblätter, 1915, 2.

L u n d . Kongelige Universitet.

Acta Universitatis Lundensis. Nova Series. Första afd. X (1914), XI (1915); Andra afd. X (1914), XI (1915).

M a a g d e n b u r g . Verein für Geschichte und Altertumskunde des Herzogtums

und Erzstifts Magdeburg.

(36)

Geschichtsblatter fur Stadt und Land Magdeburg, XLIX-L (1914/15), 3, 4.

M a d r i d . Real Academia de la Historia.

Boletin, LXVIII, 1-6; LXIX, 1-6.

M ü n c h e n . Redaction des historischen Jahrbuches der Görres-Gesellschaft.

Historisches Jahrbuch, XXXVI, 4; XXXVII, 1-3.

M u n s t e r en P a d e r b o r n . Verein fur Geschichte und Alterthumskunde Westfalens.

Zeitschrift für vaterländische Geschichte und Alterthumskunde, LXXIII, 1.

N e u r e n b e r g . Germanisches Museum.

Anzeiger, 1915, 1-4.

Mitteilungen, 1915.

O s n a b r ü c k . Verein für Geschichte und Landeskunde von Osnabrück.

Mitteilungen, XXXIX (1916).

P a r i j s . Société d'histoire diplomatique.

Revue d'histoire diplomatique, XXIX, 5; XXX, 1-3.

P o s e n . Historische Gesellschaft für die Provinz Posen.

Zeitschrift, XXIX, 2.

Historische Monatsblätter, XVI, 1-12.

R o e r m o n d . Limburg. Provinciaal Genootschap voor geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst.

Limburg's Jaarboek, XXII, 1-4. Bijlage I bij XVIII, 1 (= Catalogus).

R o m e . Nederlandsch Historisch Instituut.

Jaarverslag, 1915.

R o t t e r d a m . Gemeente-Archief.

Verslag over 1915.

S c h w e r i n . Verein fur mecklenburgische Geschichte und Altertumskunde.

Jahrbücher und Jahresberichte, LXXX.

(37)

S t e t t i n . Gesellschaft für pommersche Geschichte und Altertumskunde.

Baltische Studien, XIX.

S t o c k h o l m . Kungl. Vitterhets Historie och Antikvitets Akademi.

Fornvännen, X (1915).

S t o c k h o l m . Nordiska Museet.

Fataburen, 1915, 1-4.

S t r a a t s b u r g . Historisch-literarische Zweigverein des Vogesen-Clubs in Elsass-Lotharingen.

Jahrbuch für Geschichte, Sprache und Literatur Elsass-Lothringens, XXXI.

S t u t t g a r t . Königliche Landesbibliothek.

Würtembergische Jahrbücher für Statistik und Landeskunde, 1915, 2.

Würtembergische Vierteljahrshefte für Landesgeschichte, Neue Folge XXIV (1915), 3, 4; XXV (Festband 1916).

U l m . Verein für Kunst und Altertum in Ulm und Oberschwaben.

Mitteilungen, 1 (ter aanvulling).

U t r e c h t . Gemeente-Archief.

Verslag van den toestand der Gemeente Utrecht in 1915, I, II.

Verslag van den Gemeente-Archivaris over het voorgevallene in de Gemeente-verzamelingen in 1915.

U t r e c h t . Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Verslag van het verhandelde in de Algemeene Vergadering, 1916.

Aanteekeningen van het verhandelde in de Sectie-Vergaderingen, 1916.

(38)

U t r e c h t . Redactie van het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht.

Archief, XLI, 3; XLII, 1, 2.

U t r e c h t . Redactie van De Katholiek.

De Katholiek, CXLIX (Jan.-Juni 1916); CL (Juli-Dec. 1916).

Wa s h i n g t o n . American Historical Association.

The American Historical Review, XXI, 2-4; XXII, 1.

We e n e n . Kaiserliche Akademie der Wissenschaften.

Archiv für österreichische Geschichte, CV, 1.

We e n e n . Institut für österreichische Geschichtsforschung.

Mitteilungen, XXXVI, 2-4. Kunstgeschichtliche Anzeigen, 1913, 1-4.

Ergänzungsband, X, 1.

We r n i g e r o d e . Harz-Verein für Geschichte und Alterthümer.

Zeitschrift, XLVIII (1915), 1-3 (slot); XLIX, 1-2 (slot).

W ü r z b u r g . Historischer Verein von Unterfranken und Aschaffenburg.

Archiv, LVII.

Jahresbericht für 1914.

Z w o l l e . Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis.

Verslagen en Mededeelingen, XXX-XXXII (2 de Reeks VI-VIII).

W. N a g g e . Historie van Overijssel, I (ter aanvulling).

Register van Overijsselsche Oorkonden, I-III (ter aanvulling).

J. v a n D o o r n i n c k . Schets eener verdeeling van Overijssel in schout- en

rigterambten en marken omstreeks 1750 (ter aanvulling).

(39)

Reglement voor de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. 1892 (ter aanvulling).

Aanwinsten van Bibliotheek, Archief en Museum in 1886, 1892, 1893 (ter aanvulling).

III. Overgenomen van het leesgezelschap.

Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis, Nieuwe Serie XII, 3, 4; XIII, 1, 2.

Nederlandsch Archievenblad, XXIV (1915/1916), 2-4; XXV (1916/1917), 1.

Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 5 de Reeks III, 3/4; IV, 1, 2.

Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, 2 de Serie IX, 1-6.

Oud-Holland, XXXIV, 1-4.

Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde, XXXI (1916), 1-6.

Groningsche Volksalmanak, 1915, 1916.

Deutsche Geschichtsblätter, XVI (1914/1915), 11/12; XVII (1915/1916), 1-10.

Mitteilungen aus der historischen Literatur, Red. von F. H i r s c h , XLIV, 1-4.

Vierteljahrschrift für Sozial- und Wirtschaftsgeschichte, XIII, 3, 4; XIV, 1.

Historische Zeitschrift, 3 e Folge XIX, 3; XX, 1-3; XXI, 1.

La Révolution française, 34 e /35 e année, 17/18; 35 e /36 e année, 19-28.

Revue historique, CXXI-CXXIII (1916).

Zeitschrift f Kirchengeschichte, XXXVI (1916), 1-4.

(40)

Bijlage E.

Jaarverslag van de Centrale commissie voor de historisch-statistische kaarten van Nederland over 1916.

Tengevolge van de pensioneering als leeraar van den Secretaris, dr. A.A. Beekman, zal de bewerking der in het algemeen plan opgenomen kaarten voortaan, naar wij mogen verwachten, in iets sneller tempo kunnen geschieden, wanneer de bewerkers der historische gegevens niet in gebreke blijven deze laatsten ter beschikking van den bewerker der kaarten zelve te stellen. In dit jaar ondervond de bewerking vertraging naar aanleiding van droevige huiselijke omstandigheden, die dr. Beekman in zijn arbeid belemmerden. Het verheugde ons zeer, dat de Regeering het voor eenige jaren verminderde subsidie thans weder op het vroegere bedrag heeft willen herstellen;

het zal ons daardoor mogelijk zijn voortaan de bewerking met meer kracht door te zetten.

Dit jaar verscheen van de kaarten slechts n o 5, blad 1: Holland's Noorderkwartier, bewerkt door A.A. Beekman, met tekst.

De copy voor de kaart n o 8: Les Pays de Pardeça ± 1555, kon gedeeltelijk voor den druk gereed gemaakt worden, doch de oorlogstoestand, die het moeielijk maakt de gegevens voor de zuidelijke gewesten te verzamelen, vertraagt de afwerking ten zeerste. Hetzelfde was het geval met de Barrière- en andere kaarten van dr. Bannier.

Ook de tekst bij de kaart der Rijnverdeelingen liet ten gevolge van de vroeger

vermelde omstandigheden nog op zich wachten, al zag de heer Welcker kans met

dit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap.. Ende alsoe tMeersdiep ofte tVlye, twelcke die mont van der zee es, leggende es wel achtien mijlen van Amsterdam, daer

Pour moi je conois assez votre bonté pour être persuadée que si vous voyés l'état des choses, vous nous assisteriés, mais ma crainte est que, parlant en partie intéressée, je ne

vermindering van de krijgsmacht de hoogste belangen van de kolonie in de waagschaal stelde, de Portugeesche kolonisten begrepen het ook. Voor hen was de tijd om tegen het

3) Als een haringbuis, omdat een buis op de nering liggende zijn mast streek en alleen een klein zeiltje achterop bij hield... sijn gedivaliseert schip geëquipeert, verscheijde

Item dicta preceptoria habet omni anno in villa Hermelen de diversis personis ratione census agrorum et pascuum florenos centum et octuaginta quatuor stuber viginti quatuor

Men heeft de meening geuit, dat het Historisch Genootschap, als een centrum van historische studiën in Nederland, hier het initiatief had moeten nemen en de leiding behouden; wie

Nademaal dat Mondragon een dag of twee - - salvo justo tempore 1) - - binnen de stad geweest was, zoo hadden die Spanjaarden en andere natiën - - die het beleg deser stede hadden

Ook de nuntius zelf werd aangespoord zijn uiterste best te doen om het tot stand komen der beraamde overeenkomst te verhinderen. Daarbij zou hij misschien, dacht de