• No results found

1 begeleider: Prof. dr. B.G. van Zadelhoff Drs. D.J.J. Heslinga september 2010 Marnix Rijkens s1424343 Carrouselfraude

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "1 begeleider: Prof. dr. B.G. van Zadelhoff Drs. D.J.J. Heslinga september 2010 Marnix Rijkens s1424343 Carrouselfraude"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Carrouselfraude

Marnix Rijkens

s1424343

(2)

Inhoudsopgave

-Hoofdstuk 1: Inleiding 3

-Hoofdstuk 2: Vraagstelling en methodologie. 5

Par. 2.1: Vraagstelling 5

Par. 2.2: Methodologie 5

-Hoofdstuk 3: Het systeem van de omzetbelasting 7

Par. 3.1: Het btw-systeem bij binnenlandse prestaties 7 Par. 3.2: Het btw-systeem bij intracommunautaire prestaties 8

Par. 3.3: Het btw-systeem bij invoer en uitvoer 10

Par. 3.4: Het btw-systeem bij verlegging 11

-Hoofdstuk 4: Carrouselfraude. 12

Par. 4.1: Carrouselfraude. 12

-Hoofdstuk 5: Bestrijding carrouselfraude 16

Par. 5.1: Preventie carrouselfraude 16

Par. 5.2: Detectie carrouselfraude 21

Par. 5.3: Repressie carrouselfraude 23

Par. 5.4: Intracommunautaire informatie-uitwisseling 29

-Hoofdstuk 6: Wijzigingen van het btw-stelsel 32

Par. 6.1: Verleggingsregeling 32

Par. 6.2: Clearinghouse 35

Par. 6.3: Aftrek van vooromzet 36

Par. 6.4: Btw-matching 37

-Hoofdstuk 7: Conclusie 39

(3)

Hoofdstuk 1: Inleiding

„Het systeem van berekening van omzetbelasting in de ene schakel van de handelsketen en aftrek ervan in de volgende, in beginsel onafhankelijk van de vraag of de berekende belasting ook voldaan is door die vorige schakel, is een paradijs voor handige vrije jongens die hogere marges kunnen maken op alle denkbare of desnoods imaginaire goederen door wel aftrek toe te passen, maar niet te voldoen.‟ Met deze uitspraak van Advocaat-generaal mr. Wattel1

wordt aangegeven dat er sprake is van een probleem in het systeem van heffing van de

omzetbelasting. Op vrij eenvoudige wijze kan er door malafide ondernemers een groot voordeel worden behaald door de verschuldigde btw niet te voldoen aan de Belastingdienst, terwijl de afnemer de btw wel in aftrek brengt. Deze vorm van fraude, die zich veelal voordoet in internationaal verband, wordt carrouselfraude genoemd.

De heffing van omzetbelasting vindt plaats aan de hand van een stelsel dat is vastgelegd in de Btw-richtlijn2. De basis van dit stelsel is dat de omzetbelasting wordt geheven over de waarde die een ondernemer toevoegt aan een prestatie in zijn schakel van de handelsketen, de bruto toegevoegde waarde (btw). Wanneer een transactie zich binnen één lidstaat bevindt is een ondernemer btw verschuldigd over deze transactie. Hier staat tegenover dat de ondernemer de btw die drukt op zijn inkopen in aftrek kan brengen. Hiermee is de ondernemer enkel de btw verschuldigd over de waarde die hij heeft toegevoegd in zijn schakel van de handelsketen. Dit lijdt tot een gefractioneerde betaling van de btw. De uiteindelijke consument is degene bij wie de belasting drukt, omdat een consument geen mogelijkheid heeft om de btw die op zijn aankopen drukt in aftrek te brengen.

Het huidige btw-stelsel heeft als nadeel dat het op bepaalde punten fraudegevoelig is. Met name het systeem waarbij een ondernemer de btw die drukt op zijn inkopen in aftrek kan brengen, terwijl een andere ondernemer in de handelsketen de verschuldigde btw niet heeft voldaan zorgt veelal voor negatieve opbrengsten voor de fiscus. Naar schatting3 is er in de Europese Unie in totaal een bedrag van ongeveer € 100 miljard per jaar gemoeid met btw die ten onrechte niet wordt voldaan.

1

BNB 2009/46 c* 2

Richtlijn betreffende belasting over de toegevoegde waarde, Richtlijn van de Raad van 28 november 2006, PbEU L 347

3

(4)

In Nederland liggen de schattingen van het bedrag aan ten onrechte niet voldane btw tussen de € 654 miljoen4

en € 4 miljard5. In Nederland is de btw met een jaarlijkse opbrengst van € 40 miljard6 goed voor ongeveer 30% van het totale bedrag aan belastinginkomsten, hiermee is het samen met de loonbelasting de belangrijkste inkomstenbron voor de overheid.

Het merendeel van de ten onrechte niet voldane btw is te wijten aan de zogenoemde carrouselfraude. Bij deze vorm van fraude krijgt een ondernemer bij een binnenlandse transactie de btw betaald van zijn afnemer, deze btw voldoet hij echter niet aan de Belastingdienst. De ondernemer maakt hierbij vaak gebruik van intracommunautaire verwervingen om de prestatie vrij van btw te verkrijgen. Een frauderende ondernemer zal namelijk vaak geen aangifte willen doen waarin hij de btw die drukt op zijn inkopen als voorbelasting kan aftrekken. Wanneer de fraudeur aan zijn afnemer de btw betaalt die hij niet op zijn aangifte terug vraagt en hij zijn goederen niet met een winstmarge kan verkopen, wordt er door de fraudeur geen voordeel behaald. Een fraudeur zal zijn goederen zo snel mogelijk willen verkopen, om daarmee het bedrag aan btw dat hij van zijn afnemers ontvangt zo hoog mogelijk op te laten lopen in korte tijd. Met de btw die de afnemers aan de fraudeur betalen wordt het voordeel behaald.

De gevolgen die carrouselfraude heeft op de economie en de samenleving zijn enorm. Ten eerste loopt de overheid door de carrouselfraude grote bedragen aan belastingopbrengsten mis. Daarnaast vindt er een verstoring plaats van de marktwerking, omdat de fraudeurs hun goederen kunnen verkopen ver onder de marktprijs. Ten slotte zal de overheid de fraudeurs op moeten sporen en vervolgen, ook met deze belasting van de overheid zijn grote kosten

verbonden. Momenteel staat de overheid voor de moeilijke taak om vele miljarden euro‟s te bezuinigen. Daarnaast loopt de overheid een groot bedrag aan inkomsten mis vanwege carrouselfraude. Een efficiënte aanpak van carrouselfraude kan de overheid grote bedragen opleveren. Dit onderzoek richt zich daarom op de wijze waarop de preventie, detectie en repressie van carrouselfraude plaatsvindt en welke middelen er zijn om carrouselfraude te voorkomen.

4

Staatssecretaris van Financiën, DGB2009/02112U

5

In de meest negatieve schattingen wordt het bedrag op 10% van de totale btw opbrengsten geschat. Commissie economische en monetaire zaken, inzake een gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude(2008/2033(INI)), 16 april 2008.

6

(5)

Hoofdstuk 2: Vraagstelling en methodologie

Paragraaf 2.1: Vraagstelling

De hoofdvraag die in dit onderzoek wordt gesteld is: „op welke wijze wordt carrouselfraude op nationaal en internationaal niveau bestreden en hoe kan carrouselfraude worden

voorkomen?‟ Om deze vraag te kunnen beantwoorden is eerst ingegaan op de werking van het btw-systeem voor zover relevant voor de toepassing van carrouselfraude. Daarna is

onderzocht wat carrouselfraude is en hoe dit wordt uitgevoerd. Nadat het systeem van heffing en het probleem zijn behandeld is er ingegaan op de methoden die de Belastingdienst heeft bij de bestaande wijze van heffing van btw om carrouselfraude te bestrijden. Ten slotte zijn een aantal alternatieve methoden van heffing van btw behandeld, waarbij carrouselfraude niet meer mogelijk is.

De hoofdvraag is onder te verdelen in de volgende deelvragen; 1. wat is carrouselfraude en op welke wijze vindt dit plaats?;

2. hoe vindt de preventie, detectie en repressie van carrouselfraude plaats op nationaal en internationaal niveau gegeven de bestaande wijze van heffing van btw?;

3. op welke wijze kan carrouselfraude worden voorkomen door het systeem van heffing van btw aan te passen?

Paragraaf 2.2: Methodologie

Dit onderzoek richt zich op de preventie, detectie, repressie en voorkoming van

carrouselfraude, op nationaal en internationaal niveau. Om de carrouselfraude te kunnen onderzoeken wordt in eerste instantie bekeken hoe het huidige systeem van de omzetbelasting bij nationale en intracommunautaire prestaties werkt. Het systeem van heffing van btw biedt immers de mogelijkheid tot carrouselfraude. Nadat de werking van het btw-stelsel is

behandeld wordt ingegaan op carrouselfraude en de wijze waarop hieraan vorm wordt gegeven in de praktijk.

(6)

Hiervoor zijn verschillende bronnen van de Belastingdienst en uit verdere literatuur onderzocht7. Voor de middelen die de Belastingdienst heeft ter repressie wordt tevens relevantie jurisprudentie, en de lijn die zich in de loop der jaren hierin heeft ontwikkeld, besproken. Daarna is onderzocht hoe het gaat met de informatie-uitwisseling op internationaal niveau, gezien informatie de basis vormt van detectie en bestrijding van fraude waarbij

meerdere lidstaten zijn betrokken.

Ten slotte is onderzoek gedaan naar verschillende methodes die in de literatuur zijn aangedragen om carrouselfraude te voorkomen. Door verscheidene partijen zijn vele aanbevelingen gedaan om carrouselfraude te voorkomen. Een aantal van deze methodes beogen een wijziging van het btw-stelsel. Bij andere methoden wordt de carrouselfraude bestreden door middel van uitgebreide controle op transacties. Deze methoden worden kritisch bekeken en beoordeeld op haalbaarheid en effectiviteit.

7

(7)

Hoofdstuk 3: Het systeem van de omzetbelasting

In dit hoofdstuk wordt in grote lijnen het systeem van de omzetbelasting behandeld, zodat in latere hoofdstukken kan worden ingegaan op de carrouselfraude en de gevolgen hiervan voor de fiscus onder het huidige btw-stelsel. In de eerste paragraaf wordt de werking van het systeem bij binnenlandse prestaties behandeld. Daarna komen de intracommunautaire prestaties aan de orde.

Paragraaf 3.1: Het btw-systeem bij binnenlandse prestaties

De omzetbelasting is een indirecte belasting. De belasting wordt niet geheven bij de particuliere consument, maar wordt voldaan door de ondernemers. Het doel van de omzetbelasting is om consumptief verbruik door particulieren te belasten, daar waar de consumptie plaatsvindt. Dit gebeurt op indirecte wijze, het is namelijk de ondernemer die de btw aan de consument in rekening brengt. Het is dezelfde ondernemer die deze

omzetbelasting aan de Belastingdienst moet voldoen. De ondernemer kan de omzetbelasting die bij zijn inkopen aan hem in rekening is gebracht door andere ondernemers in aftrek brengen. Dit recht op aftrek van voorbelasting geldt enkel voor ondernemers. Wanneer de omzetbelasting in rekening gebracht wordt aan een particulier of daarmee gelijk gestelde, vindt pas de belastingdruk plaats. Deze ondernemers fungeren als tussenpersoon voor de heffing van de omzetbelasting. Om deze reden wordt de omzetbelasting een indirecte verbruiksbelasting genoemd. De werking van de omzetbelasting bij binnenlandse prestaties zal worden verduidelijkt in het onderstaande cijfervoorbeeld.

Voorbeeld 1: Systeem voor btw-heffing bij binnenlandse transacties

Er zijn twee ondernemers, respectievelijk A en B. Ondernemer A is een fabrikant van autobanden, ondernemer B is een garagehouder waar onder andere autobanden worden verkocht aan particuliere afnemers.

(8)

De btw moet ondernemer B op de btw-aangifte voldoen aan de Belastingdienst. Het bedrag van € 19 wat B betaald heeft aan A als btw mag hij van de € 20.90 in aftrek brengen. Feitelijk moet B € 1.90 aan btw op zijn aangifte voldoen, dit is 19% van de waarde die hij heeft toegevoegd in zijn schakel van de handelsketen. De consument betaald voor de autoband uiteindelijk € 130.90, waarvan € 20.90 btw.

Een voordeel van dit systeem van heffing is dat de feitelijke belastingdruk recht evenredig blijft naarmate de schakel van ondernemers langer wordt. Een ander groot voordeel is dat het effect van fraude wordt afgeremd in dit systeem. De frauderemmende werking van het systeem van gefractioneerde betalingen kenmerkt zich op twee manieren. Ten eerste is het voor een ondernemer minder lonend om geen btw-aangifte te doen, hij zal dan namelijk de btw die drukte op zijn inkopen niet in aftrek kunnen brengen. Ten tweede zal de

Belastingdienst nog steeds de btw ontvangen van alle andere ondernemers in de handelsketen, waarmee het verlies voor de fiscus sterk wordt beperkt.

Opvallend is dat in het btw-stelsel geen verband bestaat tussen de voldoening van de btw door de leverende ondernemer en het recht op aftrek van voorbelasting bij de afnemer. Dit houdt in dat wanneer de leverancier besluit om de door hem verschuldigde btw niet te voldoen, de afnemer zijn recht op aftrek van deze btw niet zal verliezen. Dit kenmerk van het btw-stelsel ligt ten grondslag aan de carrouselfraude, waarover meer in hoofdstuk 4.

Paragraaf 3.2: Het btw-systeem bij intracommunautaire prestaties

Wanneer er sprake is van intracommunautaire prestaties tussen twee ondernemers geldt er een ander regime dan bij binnenlandse prestaties. Een intracommunautaire levering is niet belast bij de leverancier. De intracommunautaire verwerving is daarentegen een belaste verwerving bij de afnemende ondernemer. In Nederland geldt er voor een intracommunautaire levering een nultarief8, terwijl in de Europese Btw-richtlijn een vrijstelling9 geldt in combinatie met recht op aftrek van voorbelasting10. Het effect is in beide situaties gelijk.

8

Wet op de omzetbelasting 1968, Tabel II, post a.6. 9

Artikel 138, Btw-richtlijn 10

(9)

De werking van het btw-systeem bij intracommunautaire transacties wordt verduidelijkt met het onderstaande cijfervoorbeeld.

Voorbeeld 2: Systeem voor btw-heffing bij intracommunautaire prestaties

Van de twee ondernemers uit voorbeeld 1 is onderneming B dit maal in Duitsland gevestigd. Verder is de situatie gelijk. Ondernemer A verkoopt wederom een autoband aan ondernemer B voor € 100 exclusief btw. Omdat het in deze situatie gaat om een intracommunautaire levering is er door A geen btw verschuldigd over deze transactie. Ondernemer B verkrijgt de autoband voor een bedrag van € 100. Deze intracommunautaire verwerving wordt voor de werking van de btw gezien als een belaste verwerving voor ondernemer B11. De btw die op deze wijze wordt belast, mag ondernemer B echter op dezelfde btw-aangifte in aftrek brengen. Feitelijk levert dit voor ondernemer B geen belastingdruk op.

Wanneer onderneming B de autoband doorverkoopt aan een particuliere afnemer wordt hier het Duitse btw-percentage van 19% over geheven. Bij een verkoop aan een consument voor een bedrag van € 110 exclusief btw is de verschuldigde btw € 20,90. De autoband wordt verkocht voor € 130,90 inclusief btw. Ondernemer B moet het bedrag van € 20,90 afdragen aan de Duitse fiscus. Voor de uiteindelijke consument is er geen merkbaar verschil ten opzichte van de situatie uit voorbeeld 1.

Indien het binnenlandse btw-systeem gehanteerd zou worden bij intracommunautaire leveringen komt het volgende probleem aan de orde. De lidstaat van de leverancier van de goederen zal btw ontvangen. Vervolgens zal de lidstaat van de afnemer een aftrek van voorbelasting toe moeten staan. Dit komt niet overeen met de doelstelling van de

omzetbelasting, waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de opbrengsten ten goede moeten komen aan de lidstaat waar het consumptieve verbruik plaatsvindt. Daarom is

gekozen voor een systeem waarbij goederen en diensten vrij van btw de lidstaat uit gaan en er in de lidstaat van binnenkomst een compenserende heffing is.

Wanneer het binnenlandse btw-systeem gehanteerd zou worden bij intracommunautaire transacties zal er een zeer complex verrekenstelsel aan te pas moeten komen om de belastingopbrengsten te (her)verdelen tussen de beide lidstaten.

11

(10)

Anders zou de lidstaat van de leverancier de btw ontvangen, omdat de leverancier in zijn eigen lidstaat de btw af moet dragen. De lidstaat van de afnemer zal aftrek van voorbelasting moeten toestaan. Als er geen (her)verdeling plaats zal vinden komen de btw-opbrengsten niet ten goede aan de lidstaat waar het consumptief verbruik plaatsvindt.

Met een dergelijk verrekeningssysteem wordt een lidstaat afhankelijk van het functioneren van de Belastingdienst van de andere lidstaat. In grote lijnen is dit wel het systeem waarvoor de lidstaten in 1985 hebben gekozen, maar vanwege de problematiek over de implementatie van het verrekeningssysteem is gekozen voor de toepassing van het nultarief of vrijstelling bij intracommunautaire prestaties.

Paragraaf 3.3: Het btw-systeem bij invoer en uitvoer

Het doel van de btw is om consumptie te belasten daar waar het plaatsvindt. Wanneer er goederen worden ingevoerd in de Europese Unie is dit voor de btw een belaste handeling12. Wanneer goederen worden ingevoerd door een consument zal hij deze aan moeten geven op het moment dat hij de Europese Unie binnenkomt, bijvoorbeeld op het vliegveld. Op dat moment is hij de btw verschuldigd. Dit geldt ook als uitgangspunt ook voor een ondernemer die goederen invoert. Vaak zal een ondernemer zijn goederen echter opslaan in een douane-entrepot, deze opslag kwalificeert voor de btw (nog) niet als invoer. Pas het moment dat de goederen vanuit het douane-entrepot in het economische verkeer worden gebracht is er sprake van invoer en is de ondernemer btw verschuldigd.

In Nederland bestaat er een uitzondering op het moment van verschuldigdheid voor ondernemers die regelmatig goederen invoeren. Zij kunnen een zogenoemde „artikel 23 vergunning‟13

krijgen. Met deze vergunning wordt het moment van verschuldigdheid verlegd naar het moment dat de btw-aangifte moet worden gedaan. Voor zover de ondernemer belaste prestaties verricht heeft hij recht op aftrek van voorbelasting en vormt de btw geen

kostenpost. Nadat de goederen zijn ingevoerd geldt bij een latere verkoop binnen de Europese Unie het systeem zoals beschreven in paragraaf 3.1 en 3.2.

12

Artikel 1 onderdeel d, Wet op de Omzetbelasting 1968 13

(11)

Wanneer een ondernemer goederen uitvoert naar een bestemming buiten de Europese Unie vindt er geen heffing van btw plaats. Het doel van de btw is immers heffen over consumptie daar waar de consumptie plaatsvindt, bij uitvoer vindt de consumptie plaats buiten de Europese Unie. De heffing zal dus plaats moeten vinden naar de eventuele wetgeving in het land buiten de Europese Unie.

Paragraaf 3.4: het btw-systeem bij verlegging

In bepaalde situaties wordt binnen het systeem van de omzetbelasting de btw niet geheven bij de ondernemer die de goederen levert of de dienst verricht, maar bij de afnemer van deze prestatie. Een dergelijke verleggingsregeling geldt bijvoorbeeld wanneer een ondernemer een dienst verricht aan een andere ondernemer die is gevestigd in een andere lidstaat14. Voor de dienstverlening die de ondernemer verricht aan de ondernemer in de andere lidstaat wordt er een factuur verstuurd met de melding „btw verlegd‟. Het is nu niet de presterende ondernemer die de btw moet voldoen aan de Belastingdienst, maar de afnemende ondernemer. Deze wijze van heffing van btw komt voor bij intracommunautaire dienstverlening tussen ondernemers , maar ook in bijvoorbeeld de bouwsector. In de bouwsector is de verleggingsregeling

(succesvol) ingezet om fraude met btw te voorkomen. Wanneer de heffing van de btw wordt verlegd naar de afnemer zijn er geen negatieve opbrengsten voor de Belastingdienst wanneer de leverancier de btw niet voldoet, terwijl de afnemer de btw wel op zijn aangifte in aftrek brengt. Hierover meer in paragraaf 6.1.

14

(12)

Hoofdstuk 4: Carrouselfraude

In dit hoofdstuk wordt carrouselfraude of Missing Trader Intracommunity Fraude (MTIC Fraud) behandeld. Er wordt uitgelegd op welke wijze deze vorm van belastingfraude plaats vindt.

Paragraaf 4.1: Carrouselfraude.

Het basisprincipe van carrouselfraude is vrij eenvoudig. Een ondernemer brengt bij zijn transacties aan de afnemer in dezelfde lidstaat op normale wijze btw in rekening en ontvangt deze ook. Deze ontvangen btw voldoet de ondernemer echter niet aan de Belastingdienst. Wanneer de ondernemer de btw niet voldoet op aangifte zal hij ook geen recht op aftrek van voorbelasting kunnen uitoefenen. Dit nadeel wordt door de frauderende ondernemer

opgevangen door gebruik te maken van intracommunautaire verwervingen, hierbij wordt er immers geen btw in rekening gebracht door de leverancier aan de frauderende ondernemer. De afnemer zal de btw die hij aan de ploffer heeft betaald wel in aftrek brengen op zijn eigen btw-aangifte. Hierdoor ontstaan negatieve opbrengsten voor de Belastingdienst.

Carrouselfraude wordt doorgaans op de volgende manier vorm gegeven. In de meest eenvoudige vorm zijn er minstens drie ondernemers, waarvan zich er een in een andere lidstaat dan de andere twee heeft gevestigd. Deze ondernemers moeten allemaal beschikken over een geldig btw-nummer, om recht te hebben op aftrek van voorbelasting.

Een ondernemer (B) koopt goederen van een andere ondernemer (A) vanuit een andere lidstaat, waarbij door ondernemer A het nultarief wordt gehanteerd. Vervolgens worden dezelfde goederen doorverkocht in hetzelfde land aan de derde onderneming (C), met berekening van het normale btw tarief. Deze btw wordt echter nooit aan de Belastingdienst voldaan door onderneming B. Op het moment dat de Belastingdienst er achter komt dat B de door hem verschuldigde btw niet heeft voldaan, blijkt B met de noorderzon te zijn vertrokken. Hierom wordt onderneming B ook wel de 'ploffer' binnen de carrousel genoemd.

(13)

Nu kan dezelfde ronde opnieuw worden gemaakt, vandaar de naam carrouselfraude. In een korte tijd kan een partij goederen dezelfde cyclus meerdere malen doorlopen.

Hieronder treft u een schematisch overzicht aan van de beschreven carrouselfraude.

In de praktijk kan de schakel van ondernemers langer zijn en zich over meer lidstaten/landen uitstrekken. Het komt in dergelijke gevallen vaak voor dat in meerdere landen de btw niet wordt voldaan. Er zijn dan meerdere ploffers in dezelfde carrousel. Door deze manier van handelen kan in korte tijd voor zeer hoge bedragen worden gefraudeerd. De ploffers zullen er alles aan doen om een carrousel zo ingewikkeld en ondoorzichtig mogelijk te maken, om het de Belastingdienst daarmee zo moeilijk mogelijk te maken. De carrouselfraude wordt pas ontdekt wanneer de Belastingdienst een grondig onderzoek instelt naar de administratie van alle betrokken ondernemers. Voor dit onderzoek zijn gegevens nodig uit andere lidstaten waarvan het in de praktijk lang kan duren voordat deze beschikbaar wordt.

In de praktijk wordt een dergelijke carrousel vaak opgezet met kleine producten van hoge waarde, zoals computerchips en mobiele telefoons. Maar ook bij op minder voor de hand liggende zaken, zoals de handel in CO2-emissierechten15, zijn er sterke aanwijzingen geweest dat er carrouselfraude heeft plaatsgevonden.

15

Besluit Overdracht CO2-emissierechten, 14 juli 2009, nr. DGB2009/3897M,

(14)

CO2-emissierechten vertegenwoordigen voor een ondernemer het recht op uitstoot van een bepaalde hoeveelheid CO216. Voor de omzetbelasting kwalificeert de verkoop van een CO2-emissierecht als een belastbare dienst.

Bij de verkoop van een dienst naar een ondernemer die is gevestigd in een andere lidstaat wordt heffing van de btw verlegd naar de afnemer17. Hiermee is de handel in

CO2-emissierechten zeer vatbaar voor carrouselfraude. Een frauderende ondernemer kan op een elektronische beurs eenvoudig CO2-emissierechten inkopen zonder btw uit een andere lidstaat en met btw doorverkopen in de eigen lidstaat.

Zeer recent is er in Italië ook carrouselfraude geconstateerd bij de handel in belminuten die worden gebruikt bij telefonie via het VOIP-systeem18. Ook de handel in deze belminuten vindt plaats via een elektronische beurs, en is hiermee zeer vatbaar voor carrouselfraude. Uit de geconstateerde carrouselfraude in CO2-emissierechten en VOIP-belminuten blijkt dat er een verschuiving plaats vindt van fraude in goederen naar fraude in diensten. De fraude met diensten is voor de fraudeur veel eenvoudiger uit te voeren. Er zijn immers geen grote reële goederenstromen noodzakelijk, en de fraudeur kan de handel in diensten vanuit zijn

zolderkamer achter zijn computer uitvoeren.

Bij carrouselfraude wordt door de frauderende ondernemer de winst behaald door het niet voldoen van de verschuldigde btw. Hij hoeft dus geen winst te behalen op de

handelstransacties. De fraudeur zal bereid zijn om met verlies de goederen of diensten door te verkopen en daarmee een gedeelte van zijn winst, de btw, in te leveren. Door de goederen of diensten met verlies door te verkopen kan de frauderende ondernemer in korte tijd een groot marktaandeel naar zich toetrekken. Hoe groter het marktaandeel van de frauderende

ondernemer is, des te meer btw hij zal ontvangen van de afnemers die hij niet gaat voldoen. De schade die door de fraudeurs wordt toegebracht aan de maatschappij bestaat hiermee niet alleen uit de niet voldane btw, maar ook uit de verstoring van de marktwerking. Hoe groot de impact is van deze marktverstoring is echter niet bekend.

16

1 ton CO2 per European Union Allowances (EUA) 17

Artikel 196 Btw-richtlijn

18

(15)
(16)

Hoofdstuk 5: Bestrijding carrouselfraude

In dit hoofdstuk komt de bestrijding van carrouselfraude binnen het bestaande systeem van heffing aan de orde. De middelen die de Belastingdienst in kan zetten binnen het huidige systeem van de omzetbelasting voor de preventie, detectie en repressie van de carrouselfraude worden onderzocht. Eerst worden de middelen besproken die de Belastingdienst heeft ter preventie. Er wordt daarna aan de hand van de jurisprudentie onderzocht in hoeverre het recht op aftrek van voorbelasting bij de afnemer van de ploffer kan worden geweigerd. Vervolgens wordt aan de hand van jurisprudentie de toepassing van het nultarief bij intracommunautaire leveringen onderzocht. Tot slot wordt internationale informatie-uitwisseling behandeld. Informatie-uitwisseling zelf richt zich niet direct op preventie of bestrijding van

carrouselfraude, maar is voor de lidstaten noodzakelijk om de carrousel goed in kaart te brengen en daarmee essentieel voor de detectie.

Paragraaf 5.1: Preventie carrouselfraude

Door de opzet en de werking van het stelsel kan elke ondernemer met een geldig btw-nummer een carrousel opzetten. Door de lidstaten kunnen preventieve maatregelen worden ingezet om carrouselfraude te beperken. Preventie kan binnen het bestaande systeem van heffing plaatsvinden door potentiële fraudeurs niet toe te laten tot het systeem door hen geen nummer te verstrekken wanneer ze zich bij de Belastingdienst aanmelden als btw-ondernemer. Een andere mogelijkheid bestaat uit het informeren van (nieuwe) ondernemers over de risico's die zij lopen wanneer ze meewerken met carrouselfraude.

Btw-nummers

De preventie van carrouselfraude begint bij de verschillende belastingkantoren. Deze kantoren zijn belast met het uitgeven van een btw-nummer wanneer een nieuwe onderneming zich aanmeldt. Dit btw-nummer moet de ondernemer op zijn factuur zetten, anders is er voor de Wet op de omzetbelasting 1968 geen sprake van een geldige factuur19. Zonder een geldige factuur heeft de afnemer van de fraudeur geen recht op aftrek van voorbelasting20. Ook zal de fraudeur in de praktijk niet intracommunautair kunnen verwerven, omdat de leverancier het

19

Artikel 35a, Wet op de omzetbelasting 1968. 20

(17)

nultarief niet toe zal willen passen. De leverancier heeft immers geen bewijs dat goederen in de lidstaat van aankomst zijn onderworpen aan heffing van btw. Zonder een geldig btw-nummer werkt de carrousel dus niet.

Hiermee is de aanvraag van een btw-nummer voor de Belastingdienst een geschikt moment om preventief de ondernemer te controleren en eventueel uit te sluiten uit het economisch verkeer door hem het btw-nummer niet toe te kennen.

Bij het uitgeven van het btw-nummer zal een controle plaats kunnen vinden naar de intenties van de ondernemer. De Belastingdienst heeft echter slechts 5 werkdagen om een btw-nummer te verschaffen. Dit is vastgelegd in het stuurcontract van de Belastingdienst uit 2008. Elk jaar wordt er door de Belastingdienst een stuurcontract opgesteld waarin afspraken worden

vastgelegd over de prestaties waaraan de belastingregio's moeten voldoen. Het binnen 5 dagen verschaffen van een btw-nummer is hierin opgenomen om ondernemerschap niet te

belemmeren. Een nieuwe ondernemer zal niet lang willen wachten voor hij facturen kan versturen. Een nadeel is dat de Belastingdienst weinig tijd heeft om een grondige controle uit te kunnen voeren.

Elke lidstaat van de Europese Uie heeft een andere termijn waarin een btw-nummer moet worden verstrekt. In bijvoorbeeld België dient dit binnen drie dagen te gebeuren, terwijl er in Duitsland geen termijn wordt gesteld21.

Het btw-nummer mag alleen worden geweigerd door de Belastingdienst wanneer er geen economische activiteiten worden uitgeoefend door de ondernemer. Het feit dat een

ondernemer een criminele achtergrond heeft is geen geldige reden om het btw-nummer te weigeren. Zelfs indien een ondernemer in het verleden is veroordeeld voor btw-fraude kan hij opnieuw een btw-nummer aanvragen. Zolang er daadwerkelijk een goederenbeweging plaats vindt tegen vergoeding is er ondernemerschap voor de omzetbelasting. De lidstaten zijn in een dergelijk geval verplicht om een btw-nummer verstrekken.

21

(18)

Vanaf 31 maart 2008 is het mogelijk om bij de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, (hierna: KvK), direct ingeschreven te worden bij de Belastingdienst. Hierbij wordt vervolgens een btw-nummer verstrekt.

Vooralsnog geldt deze mogelijkheid enkel voor ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid, waardoor het niet waarschijnlijk is dat potentiële fraudeurs van deze mogelijkheid gebruik zullen maken. Zonder rechtspersoonlijkheid zal een fraudeur hoofdelijk aansprakelijk zijn voor zijn onderneming, dit zal hij in de praktijk juist willen voorkomen.

Een ander mogelijkheid voor potentiële fraudeurs naast het oprichten van een nieuwe onderneming is het overnemen van een bestaande onderneming inclusief btw-nummer. Bij een wijziging van bestuurder of aandeelhouder wordt er door de Belastingdienst vaak alleen gecontroleerd of er winst uit aanmerkelijk belang is behaald door de oude aandeelhouders. Bij een wijziging van de bestuurders is er in veel gevallen ook sprake van een wisseling van belastingregio. Bij de wisseling van belastingregio vindt er in de praktijk weinig controle plaats. Belastingkantoor Rotterdam-Rijmond22 stelt bijvoorbeeld dat er geen tijd is om een dossier te kopiëren of in te scannen en door te sturen naar de nieuwe belastingeenheid.

Zoals blijkt uit het bovenstaande is het voor een malafide ondernemer erg eenvoudig om aan een geldig btw-nummer te komen. Bij aanmelding van een nieuwe ondernemer vindt er nauwelijks controle plaats. En wanneer het niet op die manier lukt om aan een geldig btw-nummer te komen kan er altijd een bestaande (lege) onderneming worden overgenomen. Het blijkt lastig voor de Belastingdienst om malafide ondernemers met de huidige wet- en- regelgeving te weren uit het economisch verkeer.

Bedrijfsbezoeken

Een ander preventief middel om carrouselfraude en belastingfraude in het algemeen tegen te gaan zijn bedrijfsbezoeken. Al sinds een aantal jaren richt de Belastingdienst zich bij

bedrijfsbezoeken voornamelijk op startende ondernemers23. Er wordt bewust gekozen voor deze doelgroep, die zich voornamelijk in het midden en klein bedrijf bevindt, vanwege de veronderstelde preventieve werking op het aangiftegedrag dat uitgaat van een bedrijfsbezoek.

22

Rapport Intracommunautaire btw-fraude, algemene rekenkamer, maart 2009 23

(19)

Wanneer een belastinginspecteur direct contact heeft gehad met een ondernemer is het voor hem veel eenvoudiger om te oordelen over de intenties van deze ondernemer.

Wanneer de inspecteur twijfelt over de intenties kan hij deze ondernemer gericht aan controles onderwerpen. Een ondernemer zal minder snel geneigd zijn om te frauderen wanneer hij in contact is geweest met de Belastingdienst.

Daarnaast kan een inspecteur een bonafide ondernemer wijzen op de risico's van

carrouselfraude. Hierdoor kan deze ondernemer eerder attent zijn op verdachte transacties. Vaak zijn er in een carrousel meerdere ondernemers die zich in eerste instantie niet bewust zijn van fraude. Een bonafide ondernemer kan worden gelokt door de lage prijzen die de frauderende ondernemer hanteert, die daarmee een stukje van zijn fraudewinst aan de afnemer laat toekomen. Ook kan een bonafide ondernemer met een smoes worden betrokken in de carrousel. De frauderende ondernemer kan bijvoorbeeld stellen dat hij zelf niet mag of kan verkopen in Nederland en daarom de facturatie via de bonafide ondernemer wil laten lopen. De ondernemer krijgt daarvoor vervolgens een marge toegekend, zonder dat hij feitelijke werkzaamheden hoeft te verrichten.

De Belastingdienst stelt om deze redenen steeds meer tijd ter beschikking voor

bedrijfsbezoeken, en dan vooral bij starters. Het aantal bedrijfsbezoeken is van 2005 tot en met 2008 opgelopen van 19000 naar 43000. Een gevolg hiervan is echter wel dat de controles op andere punten terug lopen.

Horizontaal toezicht

(20)

leveranciers en afnemers. Daarnaast kan de Belastingdienst sneller achter informatie over een mogelijke ploffer komen.

Ondanks dat horizontaal toezicht zich voornamelijk toespits op de voorkoming van fraude kan het ook bijdragen aan de bestrijding hiervan. Horizontaal toezicht draagt dus zowel bij aan de preventie en bestrijding van carrouselfraude.

Bestuursverbod

Bij het Ministerie van Justitie wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel voor een civielrechtelijk bestuursverbod. Bestuurders die worden geacht ongeschikt te zijn om een vennootschap te besturen kunnen door middel van deze wet uit het bestuur van een

vennootschap worden gezet. Dergelijke ongeschikte bestuurders zouden in een (openbaar) register opgenomen kunnen worden. Indien een bestuurder op een gegeven moment een nieuwe vennootschap opricht en een btw-nummer aanvraagt, zou een toetsing aan dit register plaats moeten vinden. Deze bestuurder mag namelijk niet langer een vennootschap oprichten. Wanneer er een match is kan ook een nader onderzoek ingesteld worden voordat de

onderneming een btw-nummer krijgt verschaft. Met de invoering van een dergelijk civielrechtelijk bestuursverslag zou de Belastingdienst een nieuw hulpmiddel in handen krijgen om malafide bestuurders de mogelijkheid te ontnemen om een nieuwe carrousel op te starten. De praktijk moet uitwijzen hoe effectief dit middel zal zijn.

Wanneer de functie van bestuurder wordt vervuld door een stroman, zal een civielrechtelijk bestuursverbod weinig effect hebben. Dit geldt zowel in de situatie dat er een nieuwe

vennootschap wordt opgericht als in de situatie dat een bestaande (lege) vennootschap wordt overgenomen.

(21)

Paragraaf 5.2: Detectie carrouselfraude

Controle aangiften

De detectie van carrouselfraude kan plaats vinden door het controleren van de btw-aangiften omzetbelasting. Momenteel richt de Belastingdienst zich voornamelijk op negatieve btw-aangiften, waarbij een ondernemer per saldo geld terug krijgt van de Belastingdienst.

Bij de beoordeling van negatieve aangiften wordt er gebruik gemaakt van de zogenoemde “individuele negatieve norm”. Aan de hand van een aantal geselecteerde criteria wordt door een geautomatiseerd systeem de aangiften gecontroleerd. Genoemd de NNO-box, de negatieve norm overschrijding. Uit deze controle komen btw-aangiften waar extra aandacht aan wordt besteed door de Belastingdienst. Vanwege capaciteitsgebrek bij de Belastingdienst worden echter lang niet al deze aangiften daadwerkelijk gecontroleerd. Vanuit het LTO24 zijn enkele pilots opgestart om tot meer maatwerk te komen binnen het geautomatiseerde proces. Het resultaat hiervan moet nog worden afgewacht.

Ook bij positieve btw-aangiften kan er echter sprake zijn van een ondernemer die betrokken is bij carrouselfraude. Om tot een betere detectie van carrouselfraude te komen zouden hierom ook btw-aangiften gecontroleerd kunnen worden die in belangrijke mate afwijken van de voorgaande btw-aangiften. Een aangifte van de afnemer van een fraudeur kan afwijken van zijn vorige aangiften wanneer hij betrokken raakt bij carrouselfraude. Deze ondernemer kan bewust of onbewust deel uitmaken van een carrousel. Het controleren van de btw-aangiftes is voor de Belastingdienst één van de meest directe methoden om carrouselfraude op te sporen en te bestrijden.

VAT Inforation Exchange System

Een andere wijze om carrouselfraude op te sporen is door een controle uit te oefenen aan de hand van de opgegeven btw-nummers bij intracommunautaire prestaties. De controle vindt in intracommunautair verband plaats aan de hand van het VAT Information Exchange System, (hierna: VIES). Het VIES is een elektronisch informatiesysteem tussen de verschillende lidstaten over gebruikte btw-nummers bij intracommunautaire prestaties. Daarnaast bevat dit

24

(22)

systeem gegevens over alle ingeschreven ondernemingen met betrekking tot naam, adres, btw-nummer en woonplaats.

Een onderneming kan in dit systeem een btw-nummer, en de geldigheid hiervan, verifiëren van een onderneming uit een andere lidstaat. Hierdoor weet een ondernemer dat hij

daadwerkelijk met een andere ondernemer handelt, en bij een intracommunautaire prestatie aan deze ondernemer geen btw in rekening hoeft te brengen.

De geldigheid van het btw-nummer is echter het enige dat een ondernemer in VIES kan verifiëren. Het systeem bevat geen verdere informatie over de andere onderneming, zoals haar betaalverleden. Dit blijft hiermee de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf.

Wanneer een onderneming een intracommunautaire prestatie verricht, moet hij hiervan een listing doen25. Er kan vervolgens per btw-nummer worden bijgehouden wat het totaal is aan omzet van intracommunautaire prestaties. Deze informatie wordt vervolgens vastgelegd in VIES. De Belastingdienst kan aan de hand van deze informatie controleren of het bedrag dat een ondernemer opgeeft als intracommunautaire leveringen overeenkomt met het bedrag dat de verkrijgende ondernemer opgeeft als intracommunautaire verwerving.

Wanneer er een mismatch is tussen de listing en de btw-aangifte kan dit een signaal zijn dat er sprake is van carrouselfraude. De fraudeur zal in veel gevallen namelijk geen aangifte doen over de (intracommunautaire) transacties waarover hij fraudeert. Controle aan de hand van de gegevens in VIES wordt door de Belastingdienst veel toegepast om carrouselfraude te

detecteren.

Een veel voorkomende oorzaak van een mismatch tussen een btw-aangifte en de listing is te vinden in het feit dat veel ondernemers de intracommunautaire verwervingen niet aangeven in de btw-aangifte of de intracommunautaire verwerving niet aangeven op de listing.

Voor ondernemers die enkel btw-belaste prestaties verrichten lijdt een intracommunautaire verwerving niet tot belastingdruk. Hij moet btw over de prestatie voldoen, maar kan deze op dezelfde aangifte weer in aftrek brengen. Veel ondernemers geven hierom de

intracommunautaire verwervingen niet aan.

25

(23)

Paragraaf 5.3: Repressie carrouselfraude

De Belastingdienst heeft een aantal middelen voor de repressie van carrouselfraude. Vaak richten deze middelen zich niet op de ploffer, maar op het recht op aftrek van voorbelasting bij de afnemer van de ploffer of een andere ondernemer in de carrousel. Daarnaast kan de toepassing van het nultarief worden geweigerd bij de leverancier. In deze paragraaf worden aan de hand van de jurisprudentie de middelen besproken die waarmee succesvol de aftrek van voorbelasting en de toepassing van het nultarief kunnen worden geweigerd.

Hierbij wordt eerst nationale rechtspraak behandeld, daarna wordt overgegaan op uitspraken van het Hof van Justitie EG. Ten slotte wordt ingegaan op de Nederlandse mogelijkheid om een ondernemer hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor misgelopen belastinginkomsten.

Schijnhandel

Een van de eerste middelen dat de Nederlandse Belastingdienst aangreep om carrouselfraude te bestrijden was door zich te beroepen op het civielrechtelijk begrip schijnhandel. Het betrof hier een handel in bubble memory boards in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Op papier vond er een handel in de bubble memorie boards plaats, terwijl in de praktijk werd gehandeld in waardeloze producten tussen verschillende ondernemers in Nederland en België. De Belastingdienst bestreed het recht op aftrek van voorbelasting van verschillende ondernemers in de handelsketen met wisselend succes.

Na een reeks van uitspraken van verschillende gerechtshoven waarin schijnhandel als middel is aangehaald oordeelde de Hoge Raad als volgt26:

Het eerste middel voert terecht aan dat dit oordeel onbegrijpelijk is en dat – nu voor het aannemen van een schijnhandeling vereist is dat beide partijen hebben geweten dat de tussen naar schijn gesloten overeenkomst in werkelijkheid niet zou gelden – met name niet

begrijpelijk is, op grond waarvan het Hof tot het vermoeden is gekomen dat ook

belanghebbende slechts in schijn een overeenkomst heeft willen sluiten en wel ter versluiering van een rechtstreekse koopovereenkomst tussen de Nederlandse leverancier en de Belgische afnemer.

De Hoge Raad verwees de procedure naar het Hof Den Haag.

26

(24)

Inmiddels waren de resultaten uit het strafrechtelijke onderzoek beschikbaar, waaruit bleek dat belanghebbende slachtoffer was geworden van oplichting. Hierom oordeelde het hof dat er geen sprake is geweest van eens schijnhandeling, en dat het recht op aftrek van voorbelasting in stand bleef27.

In een reeks van arresten beroept de Belastingdienst zich op een schijnhandeling, soms met en soms zonder succes. Het bleef in de praktijk moeilijk om aannemelijk te maken dat beide partijen bij de transactie zich realiseerden dat er geen sprake was een reële overeenkomst. Daarnaast kan alleen een beroep worden gedaan op schijnhandel wanneer de daadwerkelijke transacties niet overeenkomen met hetgeen partijen in werkelijkheid afgesproken hebben. In veel gevallen van carrouselfraude vindt er een daadwerkelijke goederenbeweging plaats en kan geen beroep worden gedaan op schijnhandel.

Factuurgebreken

Een ander middel waarmee de het recht op aftrek van voorbelasting is bestreden door de Belastingdienst zijn factuurgebreken. Het recht op aftrek van voorbelasting is immers gekoppeld aan 'op een voorgeschreven wijze opgemaakte factuur28'. Dit middel wordt echter pas op grote schaal aangewend vanaf 1999. In dit jaar kwam het hof Den Haag in drie procedures29 tot het oordeel dat op de factuur niet de juiste leverancier stond vermeld, waardoor het recht op aftrek van voorbelasting kon worden geweigerd. Na deze procedures volgde een reeks van uitspraken waarin dit is bevestigd. Naast het vermelden van een onjuiste of niet bestaande leverancier is ook als middel aangevoerd dat een onjuiste prijs op de factuur is vermeld30 en dat de goederen die vermeld staan op de factuur in werkelijkheid niet

bestaan31. Uit deze jurisprudentie blijkt dat de Belastingdienst met succes het recht op aftrek van voorbelasting kan weigeren wanneer zij factuurgebreken aan kan tonen.

Hiernaast zijn er in de Nederlandse jurisprudentie nog een aantal andere middelen aangewend, zoals nietigheid en fraus legis. Deze middelen zijn echter niet succesvol gebleken om het recht op aftrek van voorbelasting bij de afnemer te kunnen weigeren.

27

Hof Den Haag, 4 december 1991, nr. 91/0897 28

Wet op de omzetbelasting 1968, artikel 15, lid 1 onderdeel a 29

Hof Den Haag 24 maart 1999, 19 mei 1999 en 28 september 1999, nr. 98/2929 30

Hof Arnhem 2 mei 2000, nr. 96/1124 31

(25)

Opvallend is dat Nederlandse rechters nooit prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EG hebben gesteld over het recht op aftrek van voorbelasting in gevallen waarbij carrouselfraude aan de orde was.

Inmiddels heeft het Hof van Justitie EG zich uitgesproken over het recht op aftrek van

voorbelasting naar aanleiding van vragen uit andere lidstaten. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen partijen die direct afnemer zijn van de ploffer en afnemers die zich elders in de

carrousel bevinden.

Optigen/Fulcrum/Bond House Systems

Bij de gevoegde zaken Optigen Limited, Fulcrum Trading Company en Bond House Systems Limited waren de handelaren niet direct afnemer van de ploffer. In deze zaken betrof het de handel in computeronderdelen. De Engelse Belastingdienst had de aftrek van voorbelasting geweigerd met het argument dat er geen sprake zou zijn van een economische activiteit. Het Engelse High Court heeft vragen gesteld omtrent het recht op aftrek van voorbelasting32 wanneer carrouselfraude plaats heeft gevonden elders in de handelsketen. Niet aangetoond is of de partijen wisten (of konden weten) dat elders in de handelsketen carrouselfraude heeft plaatsgevonden.

Het Hof van Justitie EG oordeelde dat de afnemers in een dergelijke situatie recht op aftrek van voorbelasting hadden. Om te beginnen was er aldus het Hof van Justitie EG wel degelijk sprake van een economische activiteit, daarnaast oordeelt het Hof van Justitie EG dat het recht op aftrek van voorbelasting niet kan worden aangetast door het feit dat er elders in de keten sprake is van btw-fraude, maar de belastingplichtige hier niet van af wist of kon weten.

Kittel/Recolta

In de gevoegde zaken Kittel en Recolta33 werd er direct handel gedreven met de ploffer. Duidelijk was dat Kittel bewust een onderdeel van de carrouselfraude uitmaakte. Bij Recolta is dit niet aangetoond. De Belgische Belastingdienst weigerde bij beide bedrijven het recht op aftrek van voorbelasting, omdat de koopovereenkomst nietig zou zijn wegens een

ongeoorloofde oorzaak aan de hand van Belgische wetgeving. De Belgische rechter wende

32

High Court of Justice, 28 juli 2003 (Optigen en Fulrum) en 27 oktober 2003 (Bond House) 33

(26)

zich tot het Hof van Justitie EG voor de vraag in hoeverre het recht op aftrek van

voorbelasting kon worden geweigerd. In de vraagstelling werd er al een onderscheid gemaakt tussen een ondernemer die te goeder trouw handelt (Recolta) en de ondernemer die op de hoogte was van de (carrousel)fraude (Kittel).

Het Hof van Justitie EG maakt in de beantwoording op de gestelde vragen een onderscheid in de ondernemer die niet van de btw-fraude wist of kon weten en de ondernemer die op de hoogte was van de btw-fraude. Bij de ondernemer die niet wist of kon weten dat er sprake was van btw-fraude kan het recht op aftrek van voorbelasting niet worden geweigerd. Het beroep op nietigheid van de verkoopovereenkomst door de verkoper op grond van een ongeoorloofde oorzaak kon geen stand houden. Hierdoor kan het recht op aftrek van voorbelasting niet worden geweigerd bij een bonafide ondernemer die zorgvuldig handelt. In beginsel is er geen direct verband tussen het aftrekrecht van een ondernemer en de aanwezigheid van btw-fraude elders in de handelsketen.

Dit is anders bij de ondernemer die bewust deel uitmaakt van de btw-fraude. Omdat hij wist of had kunnen weten dat er geen voldoening van btw plaats zou vinden elders in de

handelsketen kan zijn recht op aftrek van voorbelasting wel worden geweigerd. Deze

bewustheid zal wel moeten worden vastgesteld aan de hand van objectief toetsbare elementen.

Met deze uitspraak is de Belastingdienst een belangrijk hulpmiddel aangereikt om

carrouselfraude te bestrijden. Het blijft echter de taak van de Belastingdienst om de objectief toetsbare elementen aan te tonen waaruit blijkt dat een ondernemer wist, of had kunnen weten, dat er sprake is van carrouselfraude.

Wel mag van een ondernemer worden verwacht dat hij zorgvuldig handelt, zeker wanneer er sprake is van ongebruikelijke of verdachte transacties. In Nederland hebben rechters al

meerdere malen de criteria uit Kittel toegepast, zowel in het voordeel34 als het nadeel35 van de belastingplichtige.

34

Rechtbank Breda, 5 juli 2006, AWB 06/00008 35

(27)

Het nultarief bij een intracommunautaire levering

Bij carrouselfraude zal een fraudeur zijn goederen het liefst zonder btw in willen kopen. Eén methode om dit te doen is door middel van een intracommunautaire verwerving. De

intracommunautaire levering is bij de leverancier immers niet belast met btw. In de

jurisprudentie is meerdere malen het nultarief bij de intracommunautaire verwerving aan de orde gekomen.

Hier komt aan de orde of de Kitteldoctrine zoals hierboven besproken kan worden doorgetrokken naar de toepassing van het nultarief bij een intracommunautaire levering. Hiervoor worden eerst de vereisten voor de toepassing van het nultarief besproken, daarna wordt ingegaan op de relevante jurisprudentie.

In de Wet op de omzetbelasting 1968 worden de volgende twee eisen gesteld om het nultarief toe te kunnen passen36(voetnoot Tabel II, post a 6):

de goederen zijn vervoerd naar een andere lidstaat; en

de goederen zijn in de andere lidstaten onderworpen aan heffing ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen.

Wanneer aan deze twee vereisten wordt voldaan kan door een ondernemer het nultarief worden toegepast bij de intracommunautaire levering. Het HvJ EG heeft dit in de zaak Collée37 bevestigd. In deze zaak was er een autodealer die een provisie kreeg voor de verkopen van auto's in Duitsland. Hij verkocht echter aan een Belgische handelaar. Om toch recht te hebben op zijn provisie gaf hij de verkopen van deze auto's in de btw-aangifte aan als binnenlandse levering. Na een belastingcontrole wilde de ondernemer de verkopen alsnog kwalificeren als intracommunautaire leveringen naar België. De Duitse fiscus weigerde echter de toepassing van het nultarief. Het HvJ EG besliste echter dat aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van het nultarief was voldaan. De goederen waren immers vervoerd naar een andere lidstaat en zijn daar onderworpen aan heffing. Omdat dubbele heffing voorkomen moet worden moest Duitsland de toepassing van het nultarief toestaan.

Momenteel ligt de zaak R38 voor bij het HvJ EG. In deze zaak is er sprake van een Duitse ondernemer die de identiteit van zijn Spaanse afnemers wilde verhullen. Hiervoor werden de

36

Wet op de omzetbelasting 1968, Tabel II, post a 6 37

HvJ EG 27 september 2007, zaak C-145/05 38

(28)

gegevens van andere Spaanse ondernemers gebruikt voor het aangeven van de

intracommunautaire leveringen. Sommige van deze afnemers waren op de hoogte van het feit dat hun gegevens werden gebruikt, ander niet. Wel staat vast dat er een levering heeft

plaatsgevonden aan ondernemers in Spanje. De Duitse rechters hebben het HvJ EG gevraagd om uitspraak te doen op de vraag of de toepassing van het nultarief geweigerd mag worden wanneer een ondernemer wist dat er in de handelsketen wordt gefraudeerd.

Als advies voor het HvJ EG heeft advocaat-generaal (hierna: A-G) Cruz Vilalon een conclusie geschreven39. De A-G stelt dat het nultarief ook door een ondernemer toegepast kan worden wanneer hij op de hoogte was van fraude elders in de keten. Zolang aan de voorwaarden voor toepassing van het nultarief wordt voldaan. De A-G stelt dat de fiscale neutraliteit in gevaar komt wanneer het nultarief geweigerd wordt.

De heffing van btw hoort plaats te vinden in het land van de uiteindelijke consumptie, wanneer het nultarief wordt geweigerd is daar geen sprake van. Daarnaast ontstaat er het risico van dubbele heffing, namelijk in Duitsland en in Spanje.

Het is nog de vraag of het HvJ EG de A-G volgt in deze uitspraak. Mijn inziens is een vergelijking tussen de toepassing van het nultarief en het recht op aftrek van voorbelasting niet met elkaar te vergelijken. Het is daarom niet wenselijk om dezelfde criteria voor de toepassing van deze rechten te hanteren. Daarnaast zal er voor bonafide ondernemers nog meer onduidelijkheid ontstaan. Zeker in internationale situaties is het moeilijk om de intenties van je afnemer te controleren. Hoe zou een Nederlandse bonafide handelaar in

computeronderdelen de intenties van een Italiaanse afnemer moeten vaststellen? Natuurlijk mag je van een ondernemer wel enige voorzichtigheid verwachten. De ondernemer zal wel enige controle uit moeten oefenen omtrent de identiteit van de afnemer. Voordat bijvoorbeeld de vrachtwagens met computeronderdelen gaan rijden zal wel na moeten gaan of de afnemer een ondernemer is en dat het opgegeven btw-nummer aansluit bij deze ondernemer, maar verder hoeft de controle mijn inziens niet te gaan.

Aansprakelijkheid

In artikel 42c Invorderingswet 1990 worden ondernemers hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor verschuldigde omzetbelasting over leveringen van een aantal specifiek aangewezen

(29)

goederen40. Deze aansprakelijkheid geldt wanneer de ondernemer „wist of behoorde te weten dat de ter zake van die levering verschuldigde omzetbelasting niet of niet volledig is of zal worden voldaan‟. Daarnaast moet er door de ondernemer een voordeel worden behaald met de transactie, dit wordt verondersteld wanneer de ondernemer zijn goederen goedkoper in kan kopen dan bij vrije mededinging41.

Vanuit de praktijk is kritisch gereageerd op de gevolgen die de uitwerking van deze wet heeft op de bewijslastpositie voor bonafide ondernemingen42. Daarnaast roept het feit dat de bepaling alleen opgaat bij specifiek aangewezen goederen veel kritiek op. Een frauderende onderneming zal steeds andere goederen kunnen gebruiken, om op deze wijze buiten het bereik van dit artikel te vallen. De lijst met aangewezen goederen zal aangepast kunnen worden aan de actuele situatie, maar dit kan lijden tot een steeds groeiende lijst met goederen. Fraudeurs kunnen in zeer korte tijd andere goederen gebruiken, de wetgeving kan zich hier niet snel op aanpassen. Hierdoor is het niet waarschijnlijk dat met artikel 42c Invorderingswet 1990 een structurele oplossing voor het probleem carrouselfraude is geboden.

Gezien de omvang van de carrouselfraude kan er ook aan worden gedacht om de advies en accountants-kantoren aansprakelijk te stellen wanneer één van de klanten wordt veroordeeld voor carrouselfraude. De kantoren zouden bijvoorbeeld een licentie kunnen krijgen die zij verliezen wanneer een klant wordt veroordeeld, of wanneer ze zich niet rregelmatig bijscholen over carrouselfraude. Momenteel kunnen deze kantoren al een boete krijgen wanneer er sprake is van grove schuld of ernstige nalatigheid. In de praktijk is deze mogelijkheid echter nog niet toegepast. Naar mijn mening is het een overheidstaak om fraude te bestrijden en moet deze verantwoordelijk dan ook niet bij het bedrijfsleven worden gelegd.

Paragraaf 5.4: internationale informatie-uitwisseling

In deze paragraaf wordt ingegaan op de internationale samenwerking met betrekking tot carrouselfraude. Aangezien carrouselfraude vaak plaatsvindt in intracommunautair verband is een snelle en efficiënte samenwerking tussen de verschillende lidstaten cruciaal voor de detectie en repressie van carrouselfraude.

40

Genoemd in artikel 40a uitvoeringsregeling invorderingswet 1990. 41

Invorderingswet 1990, artikel 42c, lid 2 laatste volzin 42

(30)

De belastingdiensten van de verschillende lidstaten hebben informatie van elkaar nodig om carrouselfraude op te kunnen sporen. De informatie kan op verschillende manieren worden verkregen. Het meest voor de hand liggend is de situatie waarin een lidstaat een verzoek doet bij een andere lidstaat om bepaalde informatie te verschaffen. Het wettelijk kader hiervoor is vastgelegd in EU-verordeningen 1798/2003 en 1925/2004.

Wanneer een lidstaat een informatieverzoek binnenkrijgt moet deze eerst vertaald worden. Vervolgens wordt het verzoek doorgezet naar de relevante belastingregio, hier vindt een verdere behandeling van het verzoek plaats. Voor gegevens die eenvoudig zijn te achterhalen is een termijn van een maand gesteld als maximum responstijd, voor meer complexe zaken is deze termijn drie maanden. Deze termijnen, die in de verordening zijn vastgesteld43, worden in de praktijk vaak niet gehaald. De Europese Rekenkamer heeft over het jaar 200744 een onderzoek gedaan naar de responstijd op de internationale informatieverzoeken.

Uit dit onderzoek is gebleken dat de termijn van drie maanden bij ongeveer de helft van de ingediende informatieverzoeken wordt overschreden. Ook is naar voren gekomen dat er verschillen bestaan tussen het aantal informatieverzoeken dat een lidstaat binnen heeft gekregen en het aantal informatieverzoeken dat andere lidstaten hebben ingediend. Ergens in het proces gaan blijkbaar informatieverzoeken verloren.

Informatie kan ook spontaan door een van de lidstaten worden verstrekt wanneer deze informatie relevant kan zijn voor de fiscus van een andere lidstaat. Van deze mogelijkheid wordt in de praktijk tot nu toe nog weinig gebruik gemaakt.

In het vierde hoofdstuk van verordening 1798/2003 zijn een aantal situaties vastgelegd waarin een lidstaat over moet gaan tot spontane uitwisseling van gegevens. Hierin is onder andere opgenomen dat spontane informatievoorziening plaats moet vinden wanneer een gevaar voor belastingderving in een andere lidstaat bestaat of wanneer er een inbreuk wordt gedaan op de btw-wetgeving. De bepalingen zijn echter weinig concreet, en bieden hierdoor in de praktijk weinig houvast.

Een informatiesysteem dat gebruikt kan worden bij spontane informatieverzoeken is

Eurocanet ( European Carrousel Network). Dit systeem, opgezet door België, wordt inmiddels

43

Art 8 verordening 1798/2003 44

(31)

door 18 lidstaten gebruikt. Eurocanet heeft als voordeel op VIES dat het veel sneller de opgevraagde informatie kan aanleveren. Gemiddeld is Eurocanet twee tot drie maanden sneller dan VIES. Een groot nadeel is echter dat niet alle lidstaten zich hebben aangesloten bij Euranet, zo heeft bijvoorbeeld Duitsland zich niet aangesloten.

Het Verenigd Koninkrijk heeft zich formeel wel aangesloten bij het Eurocanet project, maar heeft sinds december 2005 geen gegevens meer aangeleverd. Het Verenigd Koninkrijk wil geen input leveren, omdat deze gegevens ter beschikking van het OLAF komen.

Het OLAF is het Europese Bureau voor fraudebestrijding. Het Verenigd Koninkrijk heeft het OLAF echter niet geaccepteerd als bevoegde instantie45.

De Ecofin-raad heeft op 7 oktober 2008 besloten dat Eurocanet wordt vervangen door een Europees informatie uitwisselingsnetwerk genaamd Eurofisc, een systeem dat is gebaseerd op de fundamenten van Eurocanet. Lidstaten kunnen wederom participeren op vrijwillige basis. De Ecofin-raad heeft de wens uitgesproken dan zo veel mogelijk lidstaten deelnemen aan Eurofisc.

Ondanks de gestandaardiseerde formulieren en internationale netwerken voor

gegevensuitwisseling blijft internationale samenwerking met betrekking tot carrouselfraude een moeizaam proces. In de praktijk gaat er veel tijd overheen voordat wordt gereageerd op een informatieverzoek en gaan er kennelijk informatieverzoeken verloren. Daarnaast blijft bijvoorbeeld de taalbarrière een probleem. Informatieverzoeken en de reacties daarop moeten worden vertaald. Behalve dat dit veel tijd in beslag kan nemen is ook de kwaliteit van de vertalingen niet altijd van hoog niveau. Bij een vertaling naar bijvoorbeeld gebrekkig Engels kan er later bij een eventuele rechtszaak een probleem ontstaan met de bewijsvoering. Een ander probleem bevindt zich in de verschillen tussen de lidstaten. In Italië is het bijvoorbeeld gebruikelijk dat slechts eenmaal per jaar een btw-aangifte wordt gedaan46. In de meeste lidstaten is dit echter per kwartaal of per maand. Bij een jaarlijkse aangifte kan het fraudebedrag zeer hoog oplopen en wordt informatie veel later beschikbaar. Door de verschillende handelswijzen van de lidstaten wordt de opsporing van de „ploffers‟ nog verder bemoeilijkt.

45

House of Lords, Minutes of evidence annex H, 6 February 2007. 46

(32)

Hoofdstuk 6: wijzigingen van het btw-stelsel

In het vorige hoofdstuk is in kaart gebracht op welke wijze de Belastingdienst carrouselfraude op kan detecteren en bestrijden binnen het huidige systeem van heffing. In dit hoofdstuk worden een aantal mogelijke oplossingen voor carrouselfraude besproken die een verandering van het btw-systeem met zich meebrengen. Door het invoeren van de in dit hoofdstuk

besproken oplossingen zal carrouselfraude niet langer mogelijk zijn. De meest besproken aanpassingen in het btw-systeem zijn de verleggingsregeling en clearinghouse, deze zullen eerst worden besproken. Vervolgens worden methodes besproken waarbij een potentiële fraudeur geen beschikking meer krijgt over de btw die zijn afnemer betaald. Ten slotte zal het systeem van aftrek van vooromzet worden besproken. Bij deze wijze van heffen van de omzetbelasting is niet de door de ondernemer betaalde btw het uitgangspunt, maar het verschil tussen het bedrag aan zijn verkopen en inkopen.

Paragraaf 6.1: verleggingsregeling

Een manier om carrouselfraude te bestrijden is het invoeren van een algemene

verleggingsregeling. Wanneer de verschuldigdheid van de btw wordt verlegd is niet langer de ondernemer die de prestatie verricht degene die de btw moet voldoen, maar de afnemer van de prestatie, zie hiervoor paragraaf 3.4. Een potentiële ploffer zal hiermee de btw niet meer ter beschikking krijgen. De afnemer van de prestatie moet nu in de btw-aangifte de btw voldoen, in dezelfde btw-aangifte kan de ondernemer deze btw in aftrek brengen47. Met een algemene verleggingsregeling blijft er hiermee geen ruimte over voor carrouselfraude.

Er wordt bij dit systeem alleen nog maar omzetbelasting voldaan aan de Belastingdienst bij een prestatie aan een particulier of vrijgestelde ondernemer. Dit zijn de laatste schakels in de handelsketen die geen hebben op recht op aftrek van voorbelasting. Wanneer de

verleggingsregels grootschalig worden ingevoerd spreekt men ook wel van een 'kleinhandelsheffing'.

47

(33)

Deze kleinhandelsheffing heeft echter ook aanzienlijke nadelen. Zo wordt bij het huidige systeem van gefractioneerde voldoening de btw afdracht, en hiermee ook het risico, verspreid over meerdere ondernemers.

Elke ondernemer is verantwoordelijk voor de afdracht van btw over de waarde die hij toevoegt. Bij het systeem van de kleinhandelsheffing ligt dit risico echter volledig bij de laatste schakel. Een ander groot nadeel is dat particuliere afnemers zich voor zullen gaan doen als ondernemer, ze krijgen dan immers geen btw berekend. Btw-fraude kan een andere vorm aan gaan nemen waarbij veel vaker met kleine bedragen zal worden gefraudeerd.

Als kanttekening moet worden vermeld dat de bedragen waarmee gefraudeerd zal worden over het algemeen kleiner zal zijn. De hoeveelheid goederen die in de laatste schakel

overgaan, van ondernemer naar particulier of vrijgestelde ondernemer, zal over het algemeen kleiner zijn dan de hoeveelheid goederen die per transactie tussen twee niet vrijgestelde ondernemers wordt verhandeld.

Oostenrijk48 en Duitsland49 hebben een voorstel ingediend bij de Europese Commissie50 waarin ze voorstellen om over te gaan op een systeem met algemene verlegging. In beide voorstellen komt het idee aan de orde om een algemene verleggingregel toe te passen indien het factuurbedrag voor de prestatie met een bepaald bedrag wordt overschreden. Duitsland wilde tevens de verplichting opnemen dat de presterende ondernemer de geldigheid van het btw-nummer van de afnemende ondernemer controleert voordat de levering plaatsvindt. De Europese Commissie heeft vanwege een aantal argumenten negatief op dit voorstel

gereageerd51.

Wellicht het belangrijkste argument dat wordt opgevoerd, is dat een dergelijke wijziging een ondermijning zal zijn van het huidige systeem van heffing. Een algemene verleggingsregel doet namelijk afbreuk aan de gefractioneerde voldoening van btw. Daarnaast is de Europese Commissie van mening dat er een te zware administratieve verplichting zal komen voor het

48 27 oktober 2005 49 18 april 2006 50

Communication from the commission to the council, Brussels, 19.07.2006 51

(34)

bedrijfsleven. Ondernemers zullen bij een dergelijke algemene verleggingsregeling te maken krijgen met drie verschillende belasting regimes.

Namelijk het reguliere systeem, het systeem bij intracommunautaire prestaties en het systeem van algemene verlegging wanneer aan bepaalde criteria wordt voldaan. Een ander bezwaar is de verschuiving van risico van de belastingautoriteiten naar de ondernemers. De presterende ondernemer moet zelf gaan beoordelen wat de status is van de afnemer. Dit kan een

verzwaring van de administratieve lasten en daarmee kosten met zich meebrengen. Een algemene verleggingsregeling is een dermate fundamentele wijziging van het btw-stelsel, en de uitkomsten zijn onzeker. Het is dus niet denkbaar dat op korte termijn een algemene verleggingsregeling zal worden ingevoerd, zoals door Duitsland en Oostenrijk voorgesteld.

In de strijd tegen carrouselfraude heeft ook het Verenigd Koninkrijk zich voorstander getoond van de verleggingsregeling52. Het Verenigd Koninkrijk wil een verleggingsregeling invoeren bij handel tussen ondernemers in bepaalde goederen, zoals mobiele telefoons. Tot op heden wil het Verenigd Koninkrijk echter nog niet zo ver gaan als Duitsland en Oostenrijk, die een algemene verleggingsregeling willen invoeren.

Een variant op de algemene verleggingsregel die is voorgesteld door de NOB53, is een variant van hoofdelijke aansprakelijkheid met een optionele verleggingsregeling. Bij deze variant is de afnemer onder omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van btw, behalve indien zowel afnemer als leverancier kiezen voor een verlegging. De NOB

veronderstelt dat hier een preventieve werking van uit zal gaan. Indien de leverancier niet mee wil werken aan een dergelijk verlegging, kan dit voor een afnemer al een duidelijk signaal zijn dat er mogelijk wordt gefraudeerd.

Een nadeel aan een verleggingsregeling bij specifiek aangewezen goederen of diensten is de eenvoudigheid waarmee fraudeurs kunnen wisselen van goederen. Zo is bijvoorbeeld

gebleken dat na invoeren van een verleggingsregeling bij CO2-emissierechten, de fraude zich heeft verplaats naar VOIP belminuten.

52

Business Brief 10/06, 19 juli 2006, HMRC 53

(35)

Paragraaf 6.2: clearinghouse

Een mogelijkheid die onder andere door de eurocommissaris László Kovács wordt voorgesteld wordt clearinghouse genoemd.

Het principe van het clearinghouse is vrij eenvoudig. Het nultarief bij intracommunautaire leveringen wordt afgeschaft. Wanneer een Nederlandse ondernemer goederen levert aan bijvoorbeeld een Duitse ondernemer, is deze levering belast met btw, alsof er sprake is van een binnenlandse transactie. De Duitse ondernemer kan vervolgens deze btw in Duitsland terug vragen. Later zal de Nederlandse Belastingdienst de btw terug moeten betalen aan Duitsland.

Het grote voordeel van een dergelijk systeem is dat er voor een fraudeur bij

intracommunautaire transacties een veel minder groot bedrag over blijft om mee te frauderen. In het huidige systeem kan de fraude, door het btw-vrij verwerven, plaatsvinden over de btw over het gehele factuurbedrag. Wanneer het systeem clearinghouse systeem wordt ingevoerd kan er hooguit worden gefraudeerd over de marge van de ondernemer. Wanneer er voor intracommunautaire transacties een btw-tarief geldt van bijvoorbeeld 15%, terwijl voor binnenlandse transacties een tarief geldt van 19%, kan er door de fraudeur hooguit een marge van 4% worden behaald. Echter loopt de Belastingdienst van de ene lidstaat 19% btw mis, terwijl de andere lidstaat 15% ontvangt.

Er zijn voor ondernemers echter ook andere manieren dan een intracommunautaire verwerving om aan goederen en diensten te komen zonder dat er feitelijk heffing van btw plaatsvindt. Bijvoorbeeld wanneer goederen worden ingevoerd vanuit buiten de Europese Unie door een ondernemer met een 'artikel 23' vergunning54. Met deze vergunning wordt de btw over de invoer vanuit buiten de Europese Unie verlegd naar de aangifte in plaats van het tijdstip van invoer. Ondanks het feit dat de mogelijkheid tot carrouselfraude enigszins wordt beperkt blijven er nog genoeg mogelijkheden over om te kunnen frauderen.

Daarnaast is het niet waarschijnlijk dat het systeem van de omzetbelasting op korte termijn ingrijpend zal worden gewijzigd. Het huidige systeem, dat oorspronkelijk als tijdelijk was

54

(36)

bedoeld, is in de jaren 90 ingevoerd omdat de toenmalige lidstaten geen overeenstemming konden bereiken over een clearinghouse systeem. Inmiddels zijn er vele lidstaten bij gekomen, die allemaal hun eigen redenen hebben om het huidige systeem te handhaven. Ten eerste willen lidstaten niet afhankelijk zijn van het functioneren van de Belastingdienst van een andere lidstaat. De afhankelijkheid kan er immers toe leiden dat een bepaalde lidstaat niet het bedrag krijgt waar het denkt recht op te hebben. Daarnaast zal voor een goede

werking van het clearinghouse systeem het btw-percentage in alle lidstaten gelijk zijn. Om deze redenen is niet waarschijnlijk dat er op korte termijn overeenstemming zal komen vanuit de Ecofin Counsil over een dergelijk systeem. Momenteel zouden 27 verschillende lidstaten overeenstemming moeten bereiken. Deze opgave is hiermee vele malen groter dan bij de invoering van de gezamenlijke grondslag bij intracommunautaire prestaties in de jaren 90.

Paragraaf 6.3: aftrek van vooromzet

Een andere wijze om omzetbelasting te innen is aan de hand van een systeem van aftrek van vooromzet. Bij dit systeem van heffing wordt de door een ondernemer verschuldigde btw berekend door de geproduceerde omzet te verminderen met de ingekochte omzet, het verschil wordt vermenigvuldigd met het btw-tarief [(output-/- input) * tarief].

Een voordeel van deze wijze van heffing is dat een ondernemer geen omzetbelasting meer in beheer heeft voor de fiscus, welke hij op een later tijdstip moet voldoen. Het kunstmatig rond laten gaan van btw tussen ondernemers, met het risico dat één ondernemer de btw niet zal voldoen aan de Belastingdienst verdwijnt hiermee. Ondanks het feit dat carrouselfraude in deze vorm niet meer voor kan komen zijn er een aantal nadelen aan het systeem van aftrek van vooromzet.

Wanneer ergens in de handelsketen een ander btw-tarief geldt, verdwijnt de directe relatie tussen de geheven belasting en de eindprijs. Het btw-tarief is dan niet meer rechtevenredig aan de eindprijs, maar ontstaat door de combinatie van de verschillende tarieven. Voor een goede werking van het systeem van aftrek van vooromzet zou er één btw-tarief moeten gelden.

(37)

Ook bij aftrek van vooromzet blijft er een verlies voor de Belastingdienst wanneer een ondernemer zijn goederen „zwart‟ verkoopt en zijn behaalde omzet niet aangeeft. Een

voordeel is echter dat een fraudeur geen bedrag aan btw ter beschikking krijgt die hij later aan de Belastingdienst moet voldoen.

Ook kan een ondernemer kunstmatig omzet genereren die alleen op papier bestaat,

bijvoorbeeld door te handelen met een gelieerde of bevriende ondernemer. De afnemer creëert vooromzet waarmee een teruggaaf van btw kan worden gerealiseerd. De leverancier kan ploffen, om daarmee zijn verschuldigde btw nooit te voldoen. De betaling tussen de ondernemers kan onderhands worden teruggedraaid. Hierbij ontstaat een verlies voor de Belastingdienst.

Er zijn een aantal alternatieven op het huidige systeem van de heffing van btw waarbij carrouselfraude niet meer voor kan komen.

Het is echter sterk de vraag of er met de invoering van een ander systeem van heffing een oplossing wordt geboden. Carrouselfraude is wellicht niet meer mogelijk, maar er kunnen wel andere vormen van fraude ontstaan. De Belastingdienst zal zich aan moeten passen aan deze nieuwe vormen van fraude. Hiermee ontstaan nieuwe onzekerheden voor zowel de

Belastingdienst als voor ondernemers.

Paragraaf 6.4: btw-matching

Naast de genoemde voorkomingsmethoden die een wijziging van het btw-stelsel behelzen, zijn er ook ideeën die carrouselfraude voorkomen binnen de huidige vorm van heffing. Een van deze ideeën die door Van de Paardt wordt genoemd55 is btw-matching. Bij dit systeem betaalt de afnemer slechts de nettoprijs aan de leverancier. De btw wordt in eerste instantie schuldig gebleven door de afnemer. De afnemer voldoet de btw-schuld door de

Belastingdienst toe te staan dat zijn recht op aftrek van voorbelasting wordt verrekend met de btw-schuld van de leverancier. Carrouselfraude wordt hiermee onmogelijk, het btw-bedrag komt immers nooit ter beschikking van een potentiële fraudeur.

55

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

echter benadrukte nogmaals dat het doen van aangifte door de raad, buiten medeweten van de ouders, in het belang zou zijn van de minderjarigen, maar benadrukte vooral geen contact

stelt immers strafbaar bepaalde gedragingen ten aanzien van kinderpomo- grafie ter bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik." Het be grip moot naar het oordeel van

- Aan de hand van verschillende schattingen van de (potentiële) verwijzers kan geconclu- deerd worden dat volgens medewerkers van Slachtofferhulp en Reclassering respectieve- lijk

In both groups of pregnant women the total magne- sium concentration in mononuclear blood cells, ery- throcytes and serum and the ionised magnesium concentration in mononuclear

1) Herverdeling van arbeid gaat gepaard met inkomensoffers van de werkenden. De achtergrond van deze "looninlevering" is dat primair werkgelegenheid zal moeten

spreekt haar veroordeling en diepe teleurstelling uit over het ingrijpen van de Sovjetunie en andere staten van het pact van Warschau in de Tsjechoslowaakse

Voor Calvijn en de Calvinistische theologie en rechtsleer hadden de woorden van Petrus: men moet Gode meer gehoorzamen dan den mensen (Hand. Wanneer Calvijn de

van de voorgenomen hervormingen naar democratische metho- de 10). De ernst van de toestand vond intussen in deze gang van zaken wel een onderstreping. In de derde