• No results found

BTW CARROUSELFRAUDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BTW CARROUSELFRAUDE"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BTW

CARROUSELFRAUDE

De werking en gevolgen van bestrijdingsmethoden

(2)

Btw-carrousel fraude

Inhoudsopgave

Inleiding

1

De omzetbelasting

1 De Nederlandse omzetbelasting De Europese omzetbelasting

2

Btw-fraude

4 Algemeen Carrouselfraude

3 Hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling (42c Inv)

7

Algemeen

Werking van artikel 42c Inv Commentaar op artikel 42c Inv

Artikel 42c Invorderingswet en het Europese Belastingrecht

Optigen, Fulcrum en Bondhouse Federation of Technological Industries Kittel en Recolta

4

Verlegging en overige bestrijdingsmethoden

17

Verlegging Algehele verlegging Gedeeltelijke verlegging Optionele verlegging Geblokkeerde rekening Clearinghouse

5

Recente ontwikkelingen

21 Duitsland en Oostenrijk Verenigd Koninkrijk

6

Omvang van de carrouselfraude

24

(3)

‘Do you want to be a millionaire?’

Deze bijna retorische vraag was de titel van een documentaire van de BBC van 16 juli 2006. In het programma wordt de zogeheten ‘carrouselfraude’ onder de loep

genomen: een agressieve vorm van btw-fraude die, zoals Eurocommissaris voor belasting- en douanezaken Kovács in de documentaire verklaart, de landen van de Europese Unie gezamenlijk zo’n 100 miljard Euro per jaar kost.

Dat het probleem van de carrouselfraude steeds groter wordt blijkt ook wel uit de groeiende lijst krantenartikelen over dit onderwerp. In 2006 verscheen met name in het Verenigd Koninkrijk een groot aantal artikelen over de schade die de fraude de Britse economie heeft aanricht. Ook in Nederland kreeg het carrouselfraudeschandaal van Copaco en de arrestatie van de Nederlandse bankier John Deuss in verband met de carrouselfraude, ruimschoots aandacht in de media.

In een poging dit groeiende probleem een halt toe te roepen, maken de Europese landen aanpassingen in hun nationale wetgeving. Het Verenigd Koninkrijk heeft aangekondigd per 1 december 2006 voor bepaalde goederen een ander heffingsstelsel in de nationale wet op te nemen. Duitsland en Oostenrijk onderzoeken nog de

mogelijkheid om dit op Europees niveau te doen. Zodra de Europese richtlijn gewijzigd is, kan dan de nationale wet volgen.

Deze scriptie gaat over het verschijnsel carrouselfraude. Centraal staat de vraag:

Met welke methoden kan carrouselfraude bestreden worden en wat zijn de voor- en nadelen van deze methoden?

Eerst wordt in het kort het huidige Nederlandse en Europese omzetbelastingsysteem besproken. Vervolgens wordt uitgelegd hoe de carrouselfraude precies werkt. De twee belangrijkste methoden om de fraude te bestrijden worden behandeld in het derde en vierde hoofdstuk. Het juridische gedeelte van deze scriptie wordt afgesloten met een beschrijving van de recente ontwikkelingen in de Europese Unie.

In het economische gedeelte, hoofdstuk 6 en 7, wordt de omvang van de carrouselfraude besproken. Daarnaast wordt ingegaan op de invloed van de bestrijdingsmethoden op de liquiditeitspositie van ondernemingen.

(4)

1

De omzetbelasting

Het Nederlandse omzetbelastingsysteem

In Nederland wordt omzetbelasting geheven over binnenlandse consumpties van consumenten. De huidige Nederlandse manier van omzetbelasting heffen is bekend onder de term Belasting over de Toegevoegde Waarde (btw).

Belastingen zoals inkomsten-, vennootschaps- en loonbelasting zijn directe

belastingen. Dat betekent dat degene die belastingplichtig is, zelf de inkomsten heeft verworven en dat bij deze de belasting drukt.

In de omzetbelasting is de ondernemer belastingplichtig. Een ondernemer is een ieder die zelfstandig en duurzaam een organisatie van kapitaal en arbeid drijft en prestaties verricht in het economisch verkeer. Ook de personen die een beroep uitoefenen of die vermogensbestanddelen exploiteren, worden aangemerkt als ondernemer. Indien hij belaste prestaties verricht, voldoet hij de btw die hij zijn afnemers in rekening brengt aan de fiscus. Daarom wordt de omzetbelasting ook wel een indirecte

verbruiksbelasting genoemd: in beginsel zijn de belastingplichtige en degene op wie de belasting drukt, twee verschillende personen.

De omzetbelasting zoals wij die nu kennen is een geheel meermalig niet-cumulatief heffingsstelsel. Dit betekent dat alle schakels van de bedrijfskolom in de heffing worden betrokken en dat bij die heffing rekening wordt gehouden met eerder geheven belasting.

Om dit laatste te bereiken, is aftrek van voorbelasting van toepassing. Dit betekent dat een ondernemer die btw in rekening brengt, de btw over zijn inkopen terug kan

vragen aan de fiscus.

In beginsel is het btw-stelsel een neutraal stelsel. Dit betekent dat er geen

omzetbelasting blijft hangen bij ondernemers en dat alles uiteindelijk voor rekening van de eindverbruikers komt. Ondernemers hebben dus geen ‘last’ van de

omzetbelasting. Er kunnen verstoringen optreden indien ondernemers vrijgestelde prestaties verrichten. Prestaties zijn vrijgesteld indien zij worden genoemd in artikel 11 Wet op de omzetbelasting 1968 (OB). Dat betekent dat zij geen btw in rekening brengen en deze ook niet terug kunnen vragen. Er vindt dan wel cumulatie plaats. Dit laatste is niet het geval als de ondernemer zijn vrijgestelde prestaties levert aan een consument.

(5)

De btw die eerder door A en B in rekening is gebracht aan respectievelijk B en C (kolom 5), wordt door B en C afgetrokken (kolom 2). De btw wordt gespreid voldaan en teruggevraagd door de ondernemers. Ieder voldoet dus netto de btw (kolom 7) over de waarde die hij aan het goed heeft ‘toegevoegd’ (kolom 4). Zo loopt de overheid minder risico haar geld niet te ontvangen. Uiteindelijk wordt door ondernemers evenveel voldaan als teruggevraagd. De laatste in de keten, D, betaalt in totaal 540. Dit is 450 aan kosten en winst, opgebouwd door de ondernemers in de keten en 90 btw hierover. Het totale btw bedrag drukt zo volledig op de particulier: het systeem is neutraal.

Het Europese omzetbelastingsysteem

Tot het eind van de jaren zestig van de vorige eeuw hadden de toenmalige lidstaten van de Europese Unie (EU) een eigen omzetbelastingsysteem. Dit bracht

handelsbelemmeringen met zich mee. Om deze te bestrijden werden er richtlijnen ingevoerd. De lidstaten hebben deze richtlijnen geïmplementeerd in de nationale wetgeving waardoor de omzetbelasting in de Europese lidstaten voor een groot deel geharmoniseerd is.

Eén van de richtlijnen, de Zesde Richtlijn (Richtlijn 77/388/EEG) is opgesteld in 1977 enwas van kracht tot 1 januari 2007. Deze wet is regelmatig ingrijpend

veranderd. Nu de richtlijn opnieuw gewijzigd zou worden, is er voor gekozen om ter wille van de duidelijkheid van de tekst de wet te herschikken. De Raad van de

Europese Unie heeft in plaats van de Zesde Richtlijn een nieuwe richtlijn vastgesteld: de Btw-Richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG). Deze nieuwe richtlijn staat in de wet dan ook op de plaats waar eerst de Zesde Richtlijn stond, direct achter de Wet

Omzetbelasting 1968.

In de Zesde Richtlijn en in de nieuwe Btw-Richtlijn staat onder andere dat goederen belastingvrij de binnengrenzen van de EU lidstaten kunnen passeren. Leveringen en verwervingen door ondernemers binnen de EU worden intracommunautaire

leveringen en verwervingen genoemd. Intracommunautaire leveringen zijn

onderworpen aan een tarief van 0 %.1 Dit betekent dat ondernemers in principe geen

btw aan hun buitenlandse afnemers in rekening brengen voor de levering van goederen die van de ene lidstaat naar de andere lidstaat vervoerd worden, maar wel recht op aftrek behouden.

De afnemers die intracommunautair verwerven, krijgen geen btw in rekening

gebracht. Zij hoeven dus geen btw te betalen aan hun leverancier, maar ze moeten wel op hun aangifte de intracommunautaire verwerving aangeven. Op diezelfde aangifte geven ze de ter zake van die transactie terug te vragen btw aan, mits ze uiteraard recht op aftrek hebben. Per saldo voldoen ze dus voor deze transactie niets.

Na de harmonisatie van de Zesde Richtlijn werd er gewerkt aan een

gemeenschappelijke wet op basis van het clearinghouse-systeem, maar doordat enkele landen hier bezwaren tegen hadden, is dit clearinghouse-systeem er niet gekomen.2 In

plaats daarvan werd in 1993 een overgangsstelsel ontworpen dat wij tot op heden nog kennen. Ook bij de invoering van de Btw-Richtlijn is hierin geen verandering

(6)

gekomen.

(7)

2

Btw-fraude

Algemeen

Van fraude is sprake als de wet wordt overtreden met het oogmerk daar voordeel mee te doen. Fraude moet worden onderscheiden van misbruik van recht. Bij misbruik van recht wordt de letter van de wet gerespecteerd, maar wordt gehandeld in strijd met het doel van de wet. In geval van fraude wordt ook in strijd met de letter van de wet gehandeld.

Het huidige omzetbelastingstelsel heeft een zwakke plek waar btw-fraude op inspeelt: het aftrekmechanisme. Het aftrekrecht van de afnemende ondernemer is namelijk niet afhankelijk van de voldoening door de leverende ondernemer. Zo kan de afnemende ondernemer de aan hem in rekening gebrachte btw betalen en vervolgens aftrekken, terwijl de leverende ondernemer deze omzetbelasting niet voldoet. Hiermee

overtreedt de leverancier de wet3 en dat levert hem winst op. Deze winst zou hij

kunnen delen met zijn afnemer door deze een lagere prijs voor zijn producten te vragen. Als bij een controle van de fiscus blijkt dat de aftrek van de afnemer niet overeenkomt met de voldoening van de leverancier, is het inmiddels een paar maanden later en zijn de fraudeur en het geld vaak niet meer te traceren. Het is in beginsel niet mogelijk om de afnemer aftrek te weigeren omdat de leverancier de btw niet heeft voldaan.

Carrouselfraude

Dit zeer eenvoudige principe ligt ten grondslag aan de meest schadelijke vorm van btw-fraude, de zogeheten ‘carrouselfraude’. Bij carrouselfraude wordt door de fraudeur op dit principe voortgeborduurd om zo de fraudewinst te vergroten. Ten eerste verwerft de fraudeur de goederen in een andere EU lidstaat en kan hij gebruik maken van de gunstige regeling bij intracommunautaire verwervingen. Hij krijgt geen btw in rekening gebracht door zijn leverancier. Hij neemt de

verschuldigde btw op in zijn aangifte en trekt het op diezelfde aangifte af, of hij doet helemaal geen aangifte. Op deze manier hoeft de frauderende leverancier geen btw te betalen en hoeft hij het dus ook niet later bij de fiscus terug te vragen.

Daarnaast verhoogt hij de omzet van zijn onderneming. Aangezien de winst van de fraudeur 19 procent van de omzet bedraagt, is het dus lonend om de omzet te verhogen. Dit doet de fraudeur door zijn goederen te verkopen en ze later, via een reeks van handlangers en bonafide handelaren, weer in te kopen.45 De ronde die de

goederen maken langs al deze handelaren, wordt wel een carrousel genoemd. Door deze carrousel in korte tijd herhaaldelijk rond te laten gaan, wordt een hoge omzet en daarmee een hoge fraudewinst gegenereerd.

Vereenvoudigd ziet de carrouselfraude er als volgt uit:

3 Art 37 Wet OB: hij die omzetbelasting op zijn factuur in rekening brengt, is deze verschuldigd op het

tijdtip waarop hij die factuur heeft uitgereikt.

(8)

BV A levert goederen met btw aan BV B. BV B levert de goederen tegen 0 procent aan BV C, die in een andere lidstaat is gevestigd. BV A ontvangt de goederen weer terug van BV C. Bij ingewikkelde carrousels zit er nog een aantal ondernemingen tussen C en A (aangegeven door het rondje). BV A is de zogeheten ‘ploffer’, degene die de daadwerkelijke fraude pleegt. Vaak is er in een carrousel meer dan één ploffer actief. BV A verwerft de goederen intracommunautair van BV C. De terug te vragen btw en de btw die moet worden voldaan geeft hij aan op dezelfde aangifte of hij doet helemaal geen aangifte. Netto voldoet hij ter zake van die verwerving dus niets. De btw die hij ontvangt van BV B voldoet hij niet. Zo realiseert hij een fraudewinst van 19 procent van zijn omzet. De fraudeur gaat hiermee door tot de fiscus er achter komt. Dan laat hij BV A ‘ploffen’ en kan hij er een nieuwe BV tussen schuiven en van voor af aan beginnen.

Het gaat in btw-carrousels vaak om compacte, relatief waardevolle goederen met een hoge omzetsnelheid, zoals computeronderdelen of mobiele telefoons. Om de kans op ontdekking te verkleinen, worden ingewikkelde handelspatronen opgezet: goederen draaien mee in verschillende elkaar opvolgende carrousels en vaak worden

nietsvermoedende handelaren in de carrousels opgenomen.6

Zo’n ondernemer wordt benaderd of hij goederen wil exporteren of

intracommunautair wil leveren aan een afnemer in het buitenland, zoals ondernemer B dat doet in het voorbeeld hierboven. Hij krijgt de goederen van ploffer A en hij krijgt de opdracht ze intracommunautair aan C te leveren, die de goederen via een omweg weer teruglevert aan A.

Doordat de bonafide ondernemer nu meer exporteert, vraagt hij meer btw terug: hij koopt goederen in met btw, die hij terugvraagt op zijn aangifte. Hij voldoet echter niet meer dan voorheen. Ter zake van de export hoeft hij namelijk geen btw in rekening te brengen.

Indien zo’n ondernemer, voordat hij in de carrouselhandel stapte, 1 miljoen euro voldoet en nu, door de hogere teruggaaf, nog maar een half miljoen, dan loopt deze

6 WFR 2005/593, Bond House; heiligt BTW-fraude alle middelen? Noot R.A. Wolf

(9)

vermindering in voldoening nauwelijks in de gaten bij de belastingdienst.

Indien voor de exporttransacties een nieuwe onderneming wordt gebruikt, die vanuit het niets netto een half miljoen euro terug gaat vragen, valt dit wel op bij de

belastingdienst. De onopvallendheid waarmee een bestaande ondernemer de extra btw ten gevolge van de carrouselhandel terug kan vragen, is de reden waarom deze vaak bonafide ondernemers in de carrousel opgenomen worden.

Voor de bonafide ondernemer lijkt dit een goudmijn. Hij verkoopt goederen, die hij vaak niet eens te zien krijgt, tegen een vaststaande winstmarge aan een vaststaande afnemer. Hij hoeft alleen maar het papierwerk te regelen. De vraag is in hoeverre een ondernemer kwalijk kan worden genomen dat hij, weliswaar bonafide, meedraait in de carrousel. In feite doet hij niets onwettigs. Hij stapt echter wel in een winstgevende handel zonder kritisch na te denken waarom hij is benaderd om deze export voor zijn rekening te nemen. Hierover meer in hoofdstuk 3.

Vaak worden de goederen tegen een (onzakelijk) lage prijs aangeboden. Zo laat de fraudeur zijn afnemers delen in de fraude winst. Daarnaast maakt hij het op die manier aantrekkelijk om zijn producten af te nemen, de goederen snel rond te laten gaan en de carrousel in stand te houden. Ten minste één schakel in de carrousel moet met verlies verkopen, om zo de prijs laag te houden.

Doordat de informatie-uitwisseling tussen de belastingdiensten van de verschillende lidstaten traag verloopt, duurt het vaak lang voordat de fraude is ontdekt. Als de fraude uiteindelijk is ontrafeld, is de plofonderneming vaak failliet en blijkt de bestuurder een stroman te zijn die geen verhaalsmogelijkheid biedt.7

De belastingdienst blijft vaak met lege handen staan nadat men de fraudeur getraceerd heeft. Meestal worden zwervers, daklozen en junks benaderd om tegen een kleine vergoeding te functioneren als directeur van de plof-BV. Als de belastingdienst de ploffer, degene die de omzetbelasting niet heeft voldaan, heeft getraceerd, blijkt de zwerver geen verhaal te kunnen bieden. De werkelijke fraudeur is er dan al met het geld vandoor.

Er zijn geen betrouwbare cijfers beschikbaar over de schade van carrouselfraude aan de Europese Unie, maar het lijdt geen twijfel dat het om aanzienlijke bedragen gaat. Naar de exacte omvang van de fraude kan men slechts gissen, maar de lidstaten van de EU lopen jaarlijks ten minste tientallen, zo niet honderden miljarden euro’s mis.8

Naast de schade voor de schatkist van de lidstaten door de gederfde

belastinginkomsten, verstoort ook de fraude de concurrentieverhoudingen in de handelssectoren waarin deze fraude wordt gepleegd.

De schade ten gevolge van carrouselfraude wordt steeds groter. Het krijgt steeds meer aandacht in de politiek en in de media. In hoofdstuk 6 wordt de omvang van de carrouselfraude beschreven.

(10)

3

Hoofdelijke aansprakelijkheid, artikel 42c Invorderingswet

Algemeen

Artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat de belastingplichtige gehouden is de belasting binnen één maand na afloop van het tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen. Dit artikel geldt voor de gevallen waarin de belastingwet voldoening van verschuldigd geworden belasting (bijvoorbeeld omzetbelasting of belasting van rechtsverkeer) of afdracht van

ingehouden belasting (bijvoorbeeld loonbelasting en dividendbelasting) op aangifte voorschrijft. Hoewel de wet bepaalt dat omzetbelasting moet worden voldaan9 en niet

moet worden afgedragen,wordt in het spraakgebruik toch nog vaak het woord ‘afdragen’ gebruikt.

Bij carrouselfraude wordt de wet overtreden. De fraudeur voldoet de btw die hij aan zijn afnemer in rekening brengt en van hem ontvangt, niet en overtreedt daarmee artikel 19 AWR. De afnemer behoudt wel recht op aftrek, aangezien dit niet afhankelijk is van het voldoen van de btw door de leverancier.

Voor het recht op aftrek moet de afnemer uiteraard wel voldoen aan alle vereisten die anders ook gelden. Zo moet een correcte factuur worden overlegd die betrekking heeft op de verhandelde goederen. Voorheen werden goederen wel alleen op papier verhandeld, terwijl ze in feite op één adres bleven. Met dit soort schijntransacties verspeelt de afnemer zijn recht op aftrek.

Bij constatering van de fraude zal de fiscus in eerste instantie de ploffer aansprakelijk stellen voor de fraude. Indien deze geen verhaal biedt, zal hij op zoek gaan naar andere mogelijkheden om de schade te herstellen. Dit kan op twee manieren. Ten eerste kan de schade gecompenseerd worden door het recht op aftrek bij de afnemer te weigeren. Het kan ook door de afnemer hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de belastingschuld van de frauderende leverancier.

Uit jurisprudentie blijkt dat het recht op aftrek geweigerd kan worden “wanneer op grond van objectieve gegevens vaststaat dat dit recht frauduleus wordt ingeroepen.”10

Dit is het geval indien “een belastingplichtige, die wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een transactie die onderdeel was van de BTW-fraude. Hij kan voor de toepassing van de Zesde richtlijn worden beschouwd als een

deelnemer aan deze fraude, ongeacht of hij winst haalt uit de doorverkoop van de goederen.”11

De tweede methode om de schade ten gevolge van carrouselfraude te compenseren, die van hoofdelijke aansprakelijkheid, is in de wet vastgelegd in artikel 42c van de Invorderingswet.

Deze methode zal hierna verder uitgewerkt worden, daarna zullen alle bezwaren die de regeling met zich meebrengt, behandeld worden. Ten slotte wordt besproken of dit artikel wel in overeenstemming is met het Europese belastingrecht.

9 Artikel 14 wet OB

(11)

De werking van artikel 42c Invorderingswet

Hoofdelijk aansprakelijk betekent dat ieder die aansprakelijk gesteld zou kunnen worden, voor de totale som van de verschuldigde belasting kan worden aangesproken. De tekst van de regeling is ruimer dan alleen de bestrijding van carrouselfraude; het vindt ook toepassing bij enkelvoudige afdrachtsfraude in het algemeen.12

De hoofdregel van de aansprakelijkheidsregeling van art 42c Inv. houdt het volgende in:

de ondernemer aan wie een levering is verricht en die wist of behoorde te weten dat de ter zake van die levering verschuldigde omzetbelasting niet is of zal worden voldaan, is hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de levering van ‘risicogoederen’.13

Het is aan de belastingdienst om te bewijzen dat de ondernemer wist of behoorde te weten dat de door hem betaalde btw niet is voldaan. Artikel 42c lid 2 Inv. bepaalt dat elke ondernemer wordt geacht te hebben geweten dat de btw ter zake van de besmette transactie niet is voldaan indien hij voordeel heeft behaald door het niet voldoen door de ploffer. Dit wordt ook wel de wetenschapsfictie genoemd.14

Voordeel wordt aanwezig geacht indien de prijs die de afnemer betaalt voor de goederen onder de marktprijs ligt. Dit wordt ook wel de voordeelsfictie genoemd. Bij normale handelketens wordt de prijs in elke schakel steeds hoger. Bij een carrousel zou dan elke keer dat de goederen rondgaan, de prijs hoger liggen. Om dit te

voorkomen is er telkens ten minste één frauduleuze ondernemer, de ploffer, die onder de inkoopprijs verkoopt. Op deze manier kan de rest van de keten dezelfde prijs blijven betalen en kan de carrousel en daarmee de fraude, in stand gehouden worden. Daarnaast laat de fraudeur door de lagere prijs zijn afnemers delen in de fraudewinst. Een onzakelijke prijs wordt onder andere aangenomen als de prijs van de leverancier aan de afnemer lager is dan de prijs waartegen de leverancier zelf inkoopt. Indien de afnemer aan kan tonen dat de onzakelijk lage prijs een andere oorzaak heeft, dan is hij verschoond van de hoofdelijke aansprakelijkheid. In de parlementaire geschiedenis heeft de staatssecretaris aangegeven dat inkoop tegen te lage prijs kan worden verklaard door kwantumkortingen, dumpprijzen of prijsverlagingen als gevolg van het uit de mode raken van artikelen.15

Niet alleen de directe afnemer van de fraudeur valt onder de hoofdelijke

aansprakelijkheid. De hele keten van ondernemers die de goederen verhandelen in de carrousel kan aansprakelijk gesteld worden. Dus ook degene die de goederen aan de fraudeur levert. Al deze ondernemers kunnen slechts aansprakelijk gesteld worden als ze aan de voorwaarden van artikel 42c Inv. voldoen.

De regeling is alleen van toepassing op door de minister aangewezen risicogoederen. In tegenstelling tot weigering van aftrek, geldt de hoofdelijke aansprakelijkheid van artikel 42c Inv alleen bij een kleine groep goederen. Dit zijn compacte, relatief waardevolle goederen met een hoge omzetsnelheid. De aangewezen goederen zijn

12 Kluwer artikelsgewijs commentaar. Invorderingswet artikel 42c, aantekening 1, paragraaf 1.5 13 Artikel 42c lid 1 Invorderingswet

(12)

telecommunicatie-, computer-, foto-, film- en geluidsapparatuur, beeld- en

geluiddragers en landvoertuigen met een motor met meer dan 48 cc cilinderinhoud of een vermogen van meer dan 7,2 kW.16

Het doel van de regeling is om “een zoveel mogelijk op de deelnemers aan btw-carrouselfraude toegesneden systeem van aansprakelijkheid te creëren zodat ook in de aangewezen risicosectoren een correcte voldoening van omzetbelasting wordt bereikt. De preventieve werking van deze maatregel is ook van groot belang. De dreiging van de aansprakelijkstelling zal ondernemers in die sectoren weerhouden van transacties met malafide handelspartners en van het meewerken aan een opgezette

carrouselfraude”.17

16 Artikel 40a Uitvoeringsregeling Invorderingswet

(13)

Commentaar op artikel 42c Invorderingswet

In verscheidene artikelen is commentaar geuit op de invoering van artikel 42c Inv. Naar aanleiding van het wetsvoorstel in 2002 heeft de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) kanttekeningen geplaatst. Ook in artikelen van mr.

P.J.B.G. Schrijver, mevrouw mr. C.M. Ettema en mr. R.A. Wolf worden vraagtekens geplaatst bij de werking artikel 42c Inv.

Aangewezen goederen 18

De aansprakelijkheidsregeling is van toepassing op een aantal aangewezen goederen. Gevreesd wordt dat er een soort kat-en-muis-spel zal ontstaan tussen de fiscus en de fraudeur. Op het moment dat de fiscus computerapparatuur aanwijst, zal de fraudeur overstappen op een ander product zoals autobanden. Goederen die niet op de lijst staan, zijn per definitie niet verdacht en flexibele fraudeurs zullen zich daarop toeleggen. De belastingdienst zal zo achter de feiten aan blijven lopen. Uiteindelijk zal dit resulteren in een eindeloze lijst van aangewezen goederen, waardoor er in feite een algemene aansprakelijkheidsregeling ontstaat.

Gebruikelijkheid 19

Aansprakelijk is de afnemer die weet of behoort te weten dat de btw niet is voldaan. De term ‘behoren te weten’ is zeer ruim. Het komt er op neer dat de afnemer alert moet zijn op alles wat niet ‘gebruikelijk’ is. Aangezien nergens beschreven staat wat gebruikelijk is, is het dit geen heldere richtlijn. Daarnaast is het voor de

belastingdienst natuurlijk een stuk makkelijker om ongebruikelijkheden te signaleren als al vaststaat dat er fraude gepleegd is, dan voor de afnemer van te voren.

Zakelijke prijs 20

De wetenschapsfictie van artikel 42c, lid 2 Inv. bepaalt dat de afnemer geacht wordt van de fraude te hebben geweten, indien hij er voordeel van heeft gehad. De

voordeelsfictie bepaalt dat voordeel aanwezig is als blijkt dat een lagere prijs voor de afnemer is afgesproken dan de prijs bij vrije mededinging. Indien de fiscus er in slaagt dat te bewijzen, dan ligt de last bij de ondernemer om het tegendeel aan te tonen. Dit is heel lastig: de afnemer moet bewijzen dat hij onder een zakelijke prijs heeft ingekocht, terwijl in sommige branches de prijzen sterk fluctueren.

In een reactie op voordeelsfictie zullen fraudeurs zakelijke prijzen gaan hanteren.21

De vergoeding voor de deelname aan de carrousel zullen ze vervolgens onder de tafel regelen. Een erg eenvoudige manier om aan de regeling te ontkomen.

Zoals eerder genoemd heeft de staatssecretaris een aantal specifieke omstandigheden genoemd dat te lage prijzen zou kunnen verklaren: kwantumkortingen, dumpprijzen of prijsverlagingen als gevolg van het uit de mode raken van artikelen. Aangezien het bij carrouselfraude meestal om grote aantallen gaat -om zo de omzet op te drijven- zou het een verdedigbaar standpunt zijn dat de lage prijs voortkomt uit een

18 NOB commentaar van 22 oktober 2001 op het wetsvoorstel Belastingplan 2002 IV, art. VII

Onderdeel I

19WFR 2001/1732 Carrouselfraude en BTW-aansprakelijkheid. R.A. Wolf

20NOB commentaar van 22 oktober 2001 op het wetsvoorstel Belastingplan 2002 IV, art. VII

Onderdeel I

(14)

kwantumkorting. Daarnaast zijn dumpprijzen in de computerbranche door de steeds vernieuwende technologie, geen uitzondering. Ook onder die titel kan de btw-fraudewinst verrekend worden.

Doorverkoop met verlies 22

Als de prijzen voor de afnemer lager zijn dan de prijzen die aan de leverancier in rekening zijn gebracht, is er sprake van voordeel voor de afnemer. Het is echter irreëel om van de afnemer te verwachten dat hij op de hoogte is van de prijzen waartegen zijn leverancier heeft ingekocht. Geen enkele leverancier zal zijn afnemer inzage geven in zijn inkoopfacturen. Daarnaast zijn er zakelijke redenen te bedenken om te leveren beneden inkoopprijs.

Matching 23

Artikel 42c gaat er van uit dat goederen per stuk te volgen zijn. Hoofdelijke aansprakelijkheid is alleen aan de orde als vaststaat dat over díe goederen die de afnemer kocht, de leverancier niet heeft voldaan. Als een fraudeur aan tien

verschillende klanten levert en maar over één van de leveringen de btw voldoet, dan zullen alle tien afnemers beweren dat de btw-voldoening betrekking had op hun partij goederen.

Administratieve lasten 24

Nu blijkt dat het voor fraudeurs wel erg eenvoudig is om aan de werking van 42c Inv. te ontkomen, rijst de vraag of de regeling de bonafide ondernemers in risicogoederen niet te veel schaadt. De ondernemer zal bij de handel in die risicogoederen extra voorzichtig moeten zijn. Hij zal moeten onderzoeken of de leverancier van goede huize is.

Hierbij kan hij de Kamer van Koophandel raadplegen en informeren naar de achtergrond van zijn handelspartner.

Hij kan in contracten laten verklaren dat de leverancier instaat voor de voldoening van de btw en dat de prijs die hij berekent niet lager is dan de prijs die hij ervoor vroeg. Of als de levering beneden de marktprijs is, een verklaring daarvoor opmaken. Afgevraagd kan worden wat hier de waarde van is. De fraudeur zal het niet erg vinden een dergelijke verklaring af te geven. Nadat de fraude eenmaal ontdekt is, is hij immers onvindbaar.

Tevens zou de ondernemer btw-nummers kunnen verifiëren. Indien mogelijk zou de ondernemer de marktprijsontwikkelingen moeten bijhouden en administreren.

Uiteraard is het voor een ondernemer altijd verstandig om wat achtergrondinformatie te verzamelen over de handelspartner. De vraag is echter of de risico’s van deze aansprakelijkheidsregeling niet te veel administratieve druk legt bij de bonafide handelaar.

22Btw-brief 2001, nr 12. Hoofdelijke aansprakelijkheid: een nieuw instrument ter bestrijding van

BTW-carrouselfraude, mevrouw C.M. Ettema

23 WFR 2001/1732 Carrouselfraude en BTW-aansprakelijkheid. R.A. Wolf

(15)

Artikel 42c Invorderingswet en het Europese Belastingrecht

De omzetbelasting is de eerste Europese geharmoniseerde belasting: de nationale omzetbelastingwetten moeten in overeenstemming zijn met de Europese richtlijnen. Bij geschillen kunnen particulieren zich rechtstreeks beroepen op deze richtlijnen.25

Bij de uitleg van richtlijnen kan of moet soms de mening worden gevraagd van het Europese Hof van Justitie (HvJ EG). Nationale rechters stellen dan een prejudiciële vraag aan het HvJ EG en zijn gebonden aan het antwoord. Het HvJ EG doet nooit uitspraak in een zaak, maar geeft aan hoe de richtlijn uitgelegd moet worden. Ondanks de harmonisering van de richtlijnen zijn niet alle omzetbelastingen in de Europese lidstaten gelijk. Het woord richtlijn geeft al aan dat er enige speelruimte is. Daarnaast is in sommige richtlijnen de bevoegdheid neergelegd om bepaalde

regelingen door te voeren. Dit is geen verplichting voor lidstaten maar een

mogelijkheid. Doordat sommige lidstaten de regeling wel doorvoeren en andere niet, ontstaan er verschillen tussen lidstaten.

De Nederlandse wetgever heeft artikel 42c Invorderingswet ingevoerd op grond van artikel 21, lid 3 Zesde Richtijn. Dit artikel is in de nieuwe Btw-Richtlijn opgenomen onder artikel 205. Het stelt dat EU-lidstaten kunnen bepalen dat een andere persoon dan degene die de intracommunautaire verwerving van goederen heeft verricht en tot voldoening van de belasting is gehouden, hoofdelijk verplicht is de belasting te voldoen. 26 Dat Nederland inderdaad een regeling als artikel 42c Invorderingswet

mag invoeren op grond van deze bepaling in de Zesde Richtlijn of Btw-Richtlijn is niet ontbetwist.

De heer Wolf zette hier in 2001 zijn vraagtekens bij. Hij vraagt zich af of de regeling van artikel 21, lid 3 Zesde Richtlijn wel zo ver strekt “dat achteraf voor zeer

specifieke transacties min of meer willekeurige marktpartijen aansprakelijk worden gesteld”. 27 Of moet de regeling gebruikt worden voor de aansprakelijkheid voor

elkaars btw-schulden binnen een fiscale eenheid of de aansprakelijkheid van bestuurders van in gebreke blijvende rechtspersonen, niet-rechtspersonen en vaste inrichtingen?

Overigens meende de Nederlandse regering dat artikel 42c Invorderingswet buiten de werkingssfeer van de Zesde Richtlijn zou vallen en derhalve geen basis in die richtlijn behoeft. “Deze maatregel betreft namelijk niet de heffing van de btw, maar de inning van de BTW”.28 De Zesde Richtlijn heeft geen betrekking op de inning van belasting.

Het HvJ EG heeft korte metten gemaakt met deze zienswijze: “een nationale

bepaling,…, waarin de regels zijn neergelegd ingevolge welke een belastingplichtige hoofdelijk kan worden verplicht tot voldoening van een bedrag wegens door een andere belastingplichtigte verschuldigde btw, betreft niet de inning hiervan, maar de vaststelling wie tot betaling van deze belasting aan de schatkist kan worden

25 Wegwijs in de btw, zevende druk, Vervloed en Bod. Pagina 14

26 Kluwer artikelsgewijs commentaar. Invorderingswet artikel 42c, aantekening 1, paragraag 1.6.5

27 Carrouselfraude en aansprakelijkheid, WFR 2001/6459, R.A. Wolf

(16)

gehouden. Hieruit volgt dat deze bepaling binnen de werkingssfeer van artikel 21 van de Zesde richtlijn valt.”29

De vraag of artikel 42c Invorderingswet overeenkomstig het Europese recht is moet worden beantwoord aan de hand van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Met betrekking tot de carrouselfraude zijn prejudiciële vragen gesteld. Drie recente uitspraken van het HvJ EG zullen hieronder behandeld worden.

Optigen c.s.30

Ten eerste de uitspraak in de Engelse carrouselfraudezaken ‘Optigen Ltd’ (C-354/03), ‘Fulcrum Electronics Ltd’ (C-355/03) en ‘Bond House Systems Ltd’ (C-484/03). Omdat het bij deze zaken eenzelfde prejudiciële vraag betrof, zijn de zaken gevoegd. Op 12 januari 2006 deed het HvJ EG een uitspraak in de zaak.

Optigen, Fulcrum en Bond House kochten computerchips van in het Verenigd

Koninkrijk gevestigde leveranciers. Zij verkochten deze door aan buiten het Verenigd Koninkrijk gevestigde afnemers. Ter zake van de inkoop verzochten zij om teruggaaf. In de keten van transacties bevond zich een ondernemer die de btw niet voldeet, zonder dat Optigen c.s. hier weet van hadden. Volgens de Britse belastingdienst was er sprake van carrouselfraude.

Het staat vast dat Optigen c.s. geen weet hadden en ook niet konden weten van de carrouselfraude. De belastingdienst weigerde teruggaaf. De motivatie was dat Optigen c.s. geen leveringen hadden ontvangen die zouden worden gebruikt in het kader van een aan de btw onderworpen commerciële activiteit, zodat de betaalde btw over de aankopen niet teruggevraagd kon worden: transacties in een btw-carrousel zijn geen economische activiteiten omdat zij niet gericht zijn op een uiteindelijke levering aan een consument en vallen derhalve volledig buiten de werkingssfeer van de omzetbelasting.

De High Court of Justice besloot het HvJ EG onder andere de volgende prejudiciële vraag te stellen:

“Zijn handelingen van een ondernemer, die zelf niet het voorwerp van btw-fraude zijn maar deel uitmaken van een keten waarvan een andere handeling wel het voorwerp van fraude is, zonder dat de eerste ondernemer dit weet of kan weten, een levering van goederen en een economische activiteit in de zin van artikel 2, lid 1, artikel 4 en artikel 5, lid 1, van de Zesde Richtlijn en mag in dergelijke omstandigheden het recht op aftrek worden beperkt?”

Het HvJ EG oordeelt: “Handelingen van een ondernemer die niet in het kader van btw-fraude zijn verricht, zijn leveringen van goederen en een economische activiteit in de zin van de genoemde artikelen. Voorwaarde is dat de handelingen voldoen aan de objectieve voorwaarden die aan dergelijke handelingen gesteld worden om als economische activiteit te kwalificeren, onafhankelijk van het oogmerk van een andere ondernemer die deel uitmaakt van de keten met frauduleuze aard waar de eerste ondernemer geen weet van had of kon hebben.”

(17)

Of de over de goederen verschuldigde btw is voldaan aan de schatkist is niet van invloed op het recht van aftrek van de voorbelasting van de belastingplichtige. In de Vakstudie Nieuws betreurt de redactie het dat de beslissing niets nieuws brengt voor de Nederlandse praktijk. De vraagstelling is te beperkt en het HvJ EG neemt niet de moeite uitgebreider te antwoorden dan strikt noodzakelijk. 31

Het HvJ EG geeft aan dat het aftrekrecht zo in elkaar zit dat de ondernemer die geen weet heeft of kan hebben van de fraude, niet het aftrekrecht kan worden ontnomen. Dit roept de vraag op wat er gebeurt als de ondernemer wel op de hoogte is van de fraude en wanneer de ondernemer geacht wordt daarvan op de hoogte te zijn. Behoudt een dergelijke ondernemer ook zijn aftrekrecht? In het feitencomplex bij de

prejudiciële vraag stond al vast dat de ondernemers in kwestie onschuldig zijn. In zijn artikel ‘Bond House; heiligt btw-fraude alle middelen?’, welke dateert van voor de uitspraak, merkt de heer Wolf het volgende op:

“Het antwoord van het HvJ EG op deze vragen is uiteraard van belang voor de Nederlandse aansprakelijkheidsregeling. Het is nog maar de vraag of art. 42c ‘europroof’ is. Met name de voordeelficties en het feit dat een handelaar

aansprakelijk kan zijn voor de schulden van iemand die hij in het geheel niet kent, voldoen naar mijn mening niet aan de Europese norm”.32

Met deze uitspraak op de zaak van Optigen c.s. geeft het HvJ EG dus niet zijn oordeel over artikel 42c Inv. Het stond vast dat de ondernemer niet wist of had kunnen weten van de fraude en toch wilde de Britse belastingdienst zijn aftrek weigeren. Deze regeling komt niet overeen met de twee regelingen die aan het begin van dit

hoofdstuk zijn genoemd. Die gaan er beide van uit dat de ondernemer op de hoogte was of dit had moeten zijn, wil hij aansprakelijk gesteld kunnen worden of wil hem aftrek geweigerd kunnen worden.

31Vakstudie Nieuws 2006/7.20. HvJ EG, (Derde kamer) 12 januari 2006, nr C-354/03, C-355/03 en

C-484/03

(18)

Federation of Technological Industries33

Ten tweede de uitspraak van het HvJ EG in de Britse carrouselfraudezaak ‘Federation

of Technological Industries’ (C-384/04). Op 11 mei 2006 deed het HvJ EG uitspraak. De Federation of Technological Industries (de Federation) is een beroepsvereniging voor handelaren in mobiele telefoons. De Federation vroeg de Britse rechter of Sections 17 en 18 van de Finance Act 2003, wel geoorloofd waren.

Artikel 77A van de VAT Act 1994, ingevoegd bij Section 18 van de Finance Act 2003 – het artikel dat in geding is – regelt hoofdelijke aansprakelijkheid van de handelaren in de leveringsketen ingeval de belasting niet is betaald en indien die handelaar ten tijde van de levering wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de voor die levering of voor een eerdere of latere levering van die goederen verschuldigde btw geheel of gedeeltelijk onbetaald zou blijven. Deze regeling geldt voor de handel in telefoons, computers, telecommunicatieapparatuur en onderdelen daarvan.

Een persoon wordt geacht redelijkerwijs te kunnen vermoeden dat er niet wordt voldaan indien de door hem voor de betrokken goederen te betalen prijs:

- lager was dan de laagste marktprijs die hij voor de goederen redelijkerwijs kon verwachten, of,

- lager was dan de prijs die voor een eerdere levering van die goederen moest worden betaald.

Dit artikel is in grote lijnen gelijk aan artikel 42c Invorderingswet. Het bevat net als de Nederlandse regeling een wetenschaps- en een voordeelsfictie

Het Engelse High Court of Justice stelde het HvJ EG onder andere de volgende prejudiciële vraag:

Moet artikel 21, lid 3, Zesde Richtlijn aldus worden uitgelegd dat het een lidstaat machtigt een regeling vast te stellen die bepaalt dat een belastingplichtige aan wie goederen zijn geleverd waarover geen btw is voldaan en dit wist of had moeten weten, hoofdelijk kan worden verplicht deze schuld te voldoen?

Het HvJ EG oordeelt dat artikel 21, lid 3, Zesde Richtlijn, nu artikel 205 Btw-Richtlijn, het inderdaad mogelijk maakt voor lidstaten om een dergelijke regeling in te voeren. Er zijn echter grenzen aan deze bevoegdheid. Het HvJ EG wijst erop dat de lidstaten zich moeten houden aan de algemene rechtsbeginselen, met name het

rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel.

De belastingplichtige kan dus hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden als hij wist van de fraude of dit had moeten weten. Het weerleggen van het vermoeden door een belastingplichtige die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld mag in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk zijn. Als een regeling daar niet aan voldoet, dan is feitelijk sprake van een systeem van onvoorwaardelijke aansprakelijkheid en daarmee zou het evenredigheidsbeginsel in het gedrang komen.

In dit arrest verklaart het HvJ EG dat een regeling zoals artikel 42c Invorderingswet in overeenstemming is met Europees belastingrecht, in het bijzonder artikel 21, lid 3 Zesde Richtlijn en het huidige artikel 205 Btw-Richtlijn.

(19)

Kittel en Recolta34

Ten derde de zaken Kittel (C-439/04) tegen de Belgische staat en de Belgische staat tegen Recolta Recycling BVBA (C-440/04). Ook deze twee zaken werden gevoegd. Het HvJ EG deed uitspraak op 6 juli 2006.

Deze zaak is anders dan de vorige. Bij Federation of Technological Industries (FTI) gaat het om het hoofdelijk aansprakelijk stellen van een ondernemer. Bij deze zaak gaat het om het weigeren van aftrek.

Toch brengt deze zaak niet echt iets nieuws over de wijze waarop in de

omzetbelasting moet worden omgegaan met belastingfraude, in het bijzonder btw-carrouselfraude. Het arrest is in feite niet meer dan een herhaling van overwegingen van twee eerder genoemde arresten. Het bevat echter een heldere formulering van het HvJ EG.

“55. Indien de belastingadministratie vaststelt dat het recht op aftrek frauduleus is uitgeoefend, is zij gerechtigd met terugwerkende kracht terugbetaling van de afgetrokken bedragen te vorderen en het staat aan de nationale rechter, het recht op aftrek te weigeren wanneer op grond van objectieve gegevens vaststaat dat dit recht frauduleus wordt ingeroepen.

56. Zo ook moet een belastingplichtige die wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een transactie die onderdeel was van btw-fraude, voor de toepassing van de Zesde richtlijn worden beschouwd als deelnemer aan deze fraude, ongeacht of hij winst haalt uit de doorverkoop van de goederen.

57. In een dergelijke uitlegging is de belastingplichtige de fraudeurs immers behulpzaam en wordt hij medeplichtige

58. Een dergelijke uitlegging gaat frauduleuze handelingen tegen doordat zij het moeilijker maakt deze te verwezenlijken.

59. Derhalve staat het aan de nationale rechter het recht op aftrek te weigeren indien aan de hand van objectieve elementen wordt vastgesteld dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een transactie die

onderdeel was van BTW-fraude, en dit zelfs indien de betrokken handeling voldoet aan de criteria waarop de begrippen levering van goederen door een als zodanig handelende belastingplichtigen en economische activiteit zijn gebaseerd.”35

Al met al is dus duidelijk dat het de Nederlandse belastingdienst is toegestaan de belastingplichtige aftrek te weigeren wanneer vast staat dat de belastingplichtige wist of had moeten weten van de carrouselfraude. In dit arrest wordt echter geen

duidelijkheid gegeven wanneer een ondernemer ‘wist of had moeten weten’ in het geval van aftrekweigering, bijvoorbeeld door een onzakelijk lage prijs

(voordeelsfictie). Dit moet aan de hand van objectieve elementen worden vastgesteld. In het geval van hoofdelijk aansprakelijkstelling is wel bepaald wanneer een

ondernemer wist of had moeten weten van de fraude. In het vorige arrest (FTI) is bepaald dat de wetenschaps- en voordeelsfictie in geval van een hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling in overeenstemming is met artikel 21, lid 3 Zesde Richtlijn, nu artikel 205 Btw-Richtlijn.

(20)

4

Verlegging en overige bestrijdingsmethoden

Naast de huidige manier van carrouselfraude bestrijding zijn er ander methoden denkbaar. De meest reële optie is die van de verleggingsregeling. De overige methoden zullen kort aan bod komen.

Verlegging

De huidige methode van carrouselfraudebestrijding, het hoofdelijk aansprakelijk stellen van de malafide ondernemer, heeft een aantal bezwaren. Dit is beschreven in de vorige paragrafen.

Een andere mogelijkheid om de fraude te bestrijden, is door de heffing van de verschuldigde btw naar de afnemer te verleggen. In het huidige stelsel voldoet de leverancier de door de afnemer betaalde btw. Bij btw-carrouselfraude voldoet de leverancier deze belasting niet en de afnemer vraagt de btw wel terug.

Bij verlegging moet de afnemer de btw zelf voldoen. De afnemer geeft de btw aan en trekt de btw af op dezelfde aangifte. Netto wordt er dus niets voldaan en is

carrouselfraude niet langer mogelijk. Zo wordt het probleem bij de wortel aangepakt. Alleen bij de levering aan een ondernemer met vrijgestelde prestaties of aan een particulier vindt een netto voldoening plaats. Zij verrichten namelijk geen belaste prestaties en zij kunnen dus niet de btw terugvragen. Een ondernemer die vrijgestelde prestaties verricht moet zelf de btw over zijn inkopen voldoen, het is immers verlegd. Een particulier hoeft niet te voldoen, dat doet zijn leverancier namelijk voor hem. Bij een particulier als laatste afnemer wordt dus niet verlegd.

Het zijn dus de laatste schakels in de keten waar geheven wordt. Het wordt daarom ook wel ‘een kleinhandelsheffing’ genoemd.

Een verleggingsregeling heeft als groot voordeel dat er weinig te frauderen overblijft. De leverancier mag niet met btw factureren. Doet hij dit toch, dan moet de afnemer weigeren deze btw te betalen. Betaalt hij deze, dan loopt hij het risico van een naheffing. De afnemer hoort op de hoogte te zijn van zijn voldoeningsplicht.36

In Nederland is in diverse situaties een verleggingsregeling ingevoerd toen werd geconstateerd dat het systeem vast liep. Artikel 12, lid 4 OB bepaalt dat in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen de belasting wordt verlegd naar degene die de goederen of diensten afneemt.

“Bij onderaanneming in de bouw, in de confectie-industrie en bij transacties met onroerende zaken, waarbij geopteerd wordt voor btw-heffing, is de verlegging een probaat middel gebleken.”37

Door de risicogoederen, die in het kader van de hoofdelijke

aansprakelijkheidsregeling zijn aangegeven in artikel 40a Uitvoeringsregeling

Invorderingswet, op te nemen in de verleggingsregeling zou een eind gemaakt kunnen worden aan de carrouselfraude in de handel in deze goederen.

Aan deze manier van carrouselfraudebestrijding kleeft toch ook een paar nadelen. In het huidige systeem wordt de btw-heffing en daarmee ook het risico voor de schatkist

36NOB commentaar van 22 oktober 2001 op het wetsvoorstel Belastingplan 2002 IV, art. VII

Onderdeel I

(21)

verspreid over alle schakels in de keten van producent tot consument. Ondernemers krijgen de btw op hun inkoop terug en voldoen btw over hun verkoop. Netto wordt dus per ondernemer btw voldaan over hun toegevoegde waarde. Als een schakel uitvalt, heeft dat slechts beperkte nadelige gevolgen voor de inkomsten van het rijk. Zodra de inkoop echter een intracommunautaire verwerving is en vervolgens de btw over de doorverkoop niet wordt voldaan, dan loopt de staat namelijk wel de btw over het gehele bedrag mis.

Door een verleggingsregeling toe te passen, valt die risicospreiding weg. Doordat de ondernemer netto niets voldoet is de btw-voldoening volledig afhankelijk van de laatste schakel. Voldoet de ondernemer die vrijgestelde prestaties verricht of de ondernemer die rechtstreeks aan de consument levert de btw niet, dan derft de fiscus in beginsel alle btw.

Doordat de afnemer geen btw in rekening gebracht krijgt door zijn leverancier - hij voldoet die namelijk zelf - is het voor particuliere afnemers gunstig om zich voor te doen als ondernemer. Zo is het mogelijk om belastingvrij goederen te verwerven. Het “maakt een einde aan carrouselfraude, maar btw-fraude zou vermoedelijk een ware volkssport worden.”38 Dit is de zwakke plek van de verleggingsregeling.

Maar, “elk nadeel heb z’n voordeel”39: het voordeel van het verleggingssysteem is dat

in de laatste schakel, de levering aan particulieren, meestal niet enorme partijen verhandeld worden. De fraude die bij verlegging deels optreedt, zal dus per geval niet om een heel groot bedrag gaan. Bovendien is bij voorbaat al bekend waar de fraude plaats zal vinden, namelijk bij de levering aan particulieren en vrijgestelde

ondernemers die zich voordoen als belaste ondernemers.

Wat nog niet duidelijk is in deze regeling hoe de aansprakelijkheid geregeld wordt. Kan een leverancier aansprakelijk worden gesteld voor de fraude die zijn particuliere of vrijgestelde afnemer pleegt? De leverancier zal zich op de hoogte moeten stellen van de status van zijn afnemer. Maar in hoeverre? Het is moeilijk om te bepalen of dit een verzwaring is in vergelijking met de huidige situatie. Ook onder de huidige regelgeving moet met name de ondernemer in de risicobranche zeer alert moeten zijn op de status van zijn leveranciers en afnemers.

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs draagt de mogelijkheid aan om alleen de heffing te verleggen voor de risicogoederen.40 Dit heeft als voordeel dat

‘verleggingsfraude’ heel duidelijk te lokaliseren is: alleen in de laatste schakel bij de genoemde goederen. Deze goederen kunnen pas onder de werking van artikel 12, lid 4 OB vallen, zodra een machtiging daartoe door de Europese Commissie is verkregen op voet van artikel 27, eerste lid, van de Zesde Richtlijn. Dit artikel is gelijk aan artikel 395, eerste lid, van de Btw-Richtlijn.

Het nadeel is dat bij niet genoemde goederen carrouselfraude mogelijk blijft en dat deze dus aan de goederen moeten worden toegevoegd die al onder artikel 12, lid 4,OB

38Het Financieele Dagblad, 10-8-2006, ‘Unie moet met btw bakens verzetten’, Jacob van den Beldt. 39H.J. Cruijff

40NOB commentaar van 22 oktober 2001 op het wetsvoorstel Belastingplan 2002 IV, art. VII

(22)

vallen. Uiteindelijk zal het dan gaan naar een volledige verlegging.

Daarnaast geeft de NOB aan dat er wellicht een probleem zit “in de onmogelijkheid van het openlaten van de lijst van aangewezen goederen bij het aanvragen van de machtiging”.41

De NOB oppert nog een variant aan op de verleggingsregeling: optionele verlegging in combinatie met hoofdelijke aansprakelijkheid.42

Het oude systeem is dan van toepassing, waarbij de leverancier voldoet en de afnemer hoofdelijk aansprakelijk gesteld kan worden. Het is echter mogelijk voor de afnemer om te opteren voor verlegging van de voldoeningsplicht. Indien de leverancier niet aan deze verlegging mee wil werken, is dit voor de afnemer een duidelijk signaal. Als de leverancier wel meewerkt aan verlegging, dan is er geen fraudemogelijkheid meer. Zo wordt aan de afnemer de mogelijkheid geboden om te signaleren dat er wellicht sprake is van fraude. Bij een afnemer die geen verlegging heeft voorgesteld heeft de inspecteur een eenvoudiger taak om aan te tonen dat de afnemer wist of had moeten weten dat er fraude gepleegd werd.

Geblokkeerde rekening

Tenslotte laat de NOB nog een proefballonnetje op: de geblokkeerde rekening in combinatie met hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit houdt in dat de afnemer een bedrag inclusief btw in rekening krijgt gebracht. Hij betaalt de leverancier exclusief btw en hij stort de btw op een geblokkeerde rekening. Deze rekening wordt door de

leverancier aangehouden ten behoeve van de btw-voldoening. Deze regeling zou gecombineerd kunnen worden met hoofdelijke aansprakelijkheid om zo de juiste uitoefening van dit systeem te stimuleren.

Het systeem van de geblokkeerde rekening in combinatie met hoofdelijke aansprakelijkheid komt al voor in de Loonbelasting in artikel 35, lid 5 Inv. In dit artikel is bepaald dat de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een aannemer voor

loonbelastingschulden wordt beperkt indien en voor zover gebruik wordt gemaakt van de geblokkeerde rekening.

Het voordeel van de regeling is dat er voor de geblokkeerde rekening geen

machtiging van artikel 27 Zesde Richtlijn (artikel 395 Btw-Richtlijn) vereist lijkt te zijn.43 Het nadeel is dat de regeling met geblokkeerde rekening veel extra

administratieve lasten met zich meebrengt.

Clearinghouse

De voorkeur van de huidige eurocommissaris voor belastingen en douane, Lázló Kovács, gaat uit naar een geheel ander systeem. In wezen is dit systeem heel eenvoudig.

Het nultarief zoals dat op intracommunautaire leveringen van toepassing is, wordt afgeschaft. Deze leveringen worden dan weer belast. Dit systeem wordt clearinghouse genoemd.

41 NOB commentaar van 22 oktober 2001 op het wetsvoorstel Belastingplan 2002 IV, art. VII

Onderdeel I.

42 NOB commentaar van 22 oktober 2001 op het wetsvoorstel Belastingplan 2002 IV, art. VII

Onderdeel I.

43NOB commentaar van 22 oktober 2001 op het wetsvoorstel Belastingplan 2002 IV, art. VII

(23)

Een voorbeeld van het clearinghouse-systeem:

een Franse leverancier levert aan een Nederlandse afnemer. Hij brengt hierbij Franse btw in rekening en voldoet deze. De Nederlandse afnemer kan de aan hem in

rekening gebrachte btw in Nederland terugvragen. (als hij dit in Frankrijk zou doen, dan zou hij daar geregistreerd moeten zijn). Nederland schiet als het ware de

teruggaaf voor. Aan het eind van de rit betaalt Frankrijk aan Nederland de btw terug. Het voordeel van het systeem is dat de winst bij de fraudeur weer wordt teruggebracht tot de btw over zijn marge. Doordat hij onder het huidige systeem tegen nul procent kan verwerven, is de winst bij de huidige carrouselfraude btw over de totale waarde van verkoopprijs.

Maar ook aan dit systeem zijn nadelen verbonden. Het invoeren van het clearinghouse-systeem betekent een enorme belastinghervorming. Er moet een clearinghouse-systeem komen voor alle 27 lidstaten. Lidstaten moeten elkaar kunnen vertrouwen en elkaar geven waar ze recht op hebben. In begin jaren negentig was dit nu juist het punt waar lidstaten het niet over eens konden worden, waarna besloten is tot de huidige overgangsregeling. Daarnaast zal de belastingwetgeving in de diverse landen nog beter op elkaar afgestemd moeten worden.

(24)

5

Recente ontwikkelingen

Duitsland en Oostenrijk

Op 1 januari 2006 werd Oostenrijk voorzitter van de Europese Unie. Een van de speerpunten in het beleid was het zoeken naar een oplossing voor de

carrouselfraudeproblematiek. Oostenrijk is een voorstander van de

verleggingsregeling. Sinds het Oostenrijkse voorzitterschap zijn de discussies op Europees niveau over de btw-fraude opgelaaid.

Op 6 en 7 februari 2006 werd een belastingconferentie gehouden in Wenen, met btw-fraude als belangrijkste thema. Naar aanleiding van deze bijeenkomst heeft de Europese Commissie een technische werkgroep opgericht om te onderzoeken of verlegging van heffing een efficiënt instrument kan zijn in de strijd tegen fiscale fraude. Deze werkgroep kreeg de opdracht te onderzoeken of de verleggingsregeling de bestaande fraudemogelijkheden aanzienlijk vermindert en tegelijkertijd geen nieuwe fraudemogelijkheden oproept. Daarnaast mag deze nieuwe methode geen disproportionele administratieve lasten voor bedrijven of belastingadministraties teweegbrengen en moet neutraliteit van de btw gewaarborgd blijven.

Oostenrijk heeft inmiddels samen met Duitsland verzocht bij de Europese Commissie om een algehele verleggingsregeling in de eigen nationale wetgeving te mogen invoeren. Over dit plan heeft Eurocommissaris Lázló Kovács een veto uitgesproken. In een brief van de Europese Commissie aan de Raad 44 wordt de beslissing van de

Commissie uiteengezet. Als redenen worden gegeven:

• Er wordt verwacht dat de invoering van een algehele verleggingsregeling

nieuwe soorten van fraude op zal roepen.

• Onder de huidige regeling wordt de btw voldaan door een kleine groep

belastingplichtigen die relatief veel voldoen. Onder de verleggingsregeling wordt de btw voldaan door een grote groep belastingbetalers, hetgeen de controle aanzienlijk bemoeilijkt. Belastingdiensten zullen meer personen in dienst moeten nemen.

• De leverancier moet de status van zijn afnemer nagaan. Is zijn afnemer

inderdaad wel ondernemer en is dus de verleggingsregeling inderdaad wel van toepassing?

• Door landen toe te staan om een eigen afwijkende regelingen in te voeren,

gaat het karakter van de geharmoniseerde Europese belasting verloren: er treden zo weer verschillen op.

• Het grote voordeel van het huidige stelsel, de gespreide betaling, gaat

verloren. Er komt te veel druk te liggen in de laatste schakel van de keten, bij de vrijgestelde ondernemer en de consument.

• De belastingplichtige moet onder de verleggingsregeling met drie

verschillende regelingen kunnen werken: het klassieke systeem, de verleggingsregeling en het ‘intra-Community system’.

• De algehele verleggingsregeling treft ook de handel in de sectoren die nooit

verdacht waren van carrouselfraude. De regeling is niet proportioneel.

(25)

De Commissie constateert “the apparent insufficient capability of Germany and Austria to control businesses engaging missing trader fraud, which results in estimated losses in Germany and Austria of up to 2% of total VAT receipts.” “The Commission continues to believe that the solution to missing trader fraud can be found in increased VAT control based on risk analysis rather than in changing the basic tax rules”.45 Het verzoek van Duitsland en Oostenrijk om een algehele

verleggingsregeling in te voeren werd dan ook afgewezen.

Beperkte verleggingsregelingen krijgen wel de goedkeuring van Kovács. Hij wil dat er eerst verder onderzoek wordt gedaan naar alle alternatieven, voordat er zulke drastische maatregelen als een algehele verleggingsregeling genomen gaan worden. Kovács zelf is voorstander van het clearinghouse systeem.

Vanaf 1 januari 2007 is Duitsland voorzitter van de Europese Unie. Dan zal nogmaals de algehele verleggingsregeling voor het voetlicht gebracht worden.

Verenigd Koninkrijk (VK)

Het VK heeft niet de trage Europese besluitvorming afgewacht omtrent de volledige verleggingsregeling en besloot gebruik te maken van de mogelijkheid die Kovács geboden heeft: het invoeren van een beperkte verleggingsregeling.

In januari 2006 heeft het VK een aanvraag bij de Europese Commissie ingediend om af te mogen wijken van de Zesde Richtlijn, nu de Btw-Richtlijn, en de normale btw-heffingsregels te vervangen door een verleggingsregeling in geval van levering van bepaalde goederen om zo de carrouselfraude te bestrijden.

In een ‘business brief’ informeert de Britse belastingdienst, de HM Revenu &

Customs, het bedrijfsleven over de op handen zijnde wijziging in het btw-stelsel.46 In

het kort wordt de werking van de verleggingsregeling beschreven:

de verplichting om de btw te voldoen ligt niet langer bij de leverancier maar bij de afnemer. De leverancier moet op zijn factuur vermelden dat de verleggingsregeling van toepassing is. De afnemer heeft recht op teruggaaf van de btw. De regeling geldt in principe alleen voor een aantal aangewezen goederen.

Opvallend is dat dit niet exact overeenkomt met de goederen die genoemd worden in artikel 40a Uitvoeringsregeling Inv. in het kader van de hoofdelijke

aansprakelijkheidsregeling. Onderdeel c van dat artikel, landvoertuigen en onderdelen daarvan, valt niet onder de Britse regeling, terwijl het eerste geval van

carrouselfraude met autobanden al bij de Nederlandse Hoge Raad ligt.47 Hieruit blijkt

wel dat de fraudeur creatief is en dat hij altijd een andere mogelijkheid zal vinden om de fraude op te zetten.

De Britse verleggingsregeling is van toepassing op bepaalde risicogoederen als de levering het bedrag van £1000, exclusief btw, overstijgt. Daarnaast moet de leverancier bijhouden aan wie hij welke goederen heeft verkocht met de verleggingsregeling.

Voordat de ondernemer besluit aan zijn afnemer geen btw in rekening te brengen, moet hij er zich eerst van op de hoogte stellen dat zijn afnemer inderdaad een

(26)

ondernemer is die de goederen gaat gebruiken voor belaste prestaties. “…the seller will be required to take reasonable steps to establish that the reverse charge should apply, i.e. that the purchaser is registered for VAT and is intending to use the goods for a business purpose”.48

De vraag die dan rijst is: wat zijn ‘reasonable steps’? Wanneer kan een ondernemer ervan uit gaan dat zijn afnemer daadwerkelijk een ondernemer is? Daarnaast, stel dat de leverancier levert met gebruik van de verleggingsregeling, hoe weet hij dan of zijn afnemer inderdaad de btw heeft aangegeven? En in het geval van een vrijgesteld ondernemer, hoe kan de leverancier weten dat deze de btw ook heeft voldaan. Hoe kan de leverancier dit risico afdekken, door middel van contracten?

Verwacht wordt dat het VK toestemming zal krijgen van de Europese Commissie en dat de beperkte verleggingsregeling in 2007 ingevoerd wordt.

(27)

6

Omvang van de carrouselfraude

Algemeen

In het tweede hoofdstuk is al genoemd dat het lastig is de omvang te bepalen van de schade die nationale schatkisten lijden als gevolg van carrouselfraude. Toch duiken overal getallen op. Zo zou de schade voor de Europese lidstaten rond de honderd miljard Euro per jaar bedragen.49

Het Nederlandse Ministerie van Financiën verstrekt geen informatie over de

mogelijke omvang van de carrouselfraude in Nederland. Het ministerie van financiën heeft wel bepaalde vermoedens over de omvang, maar deze cijfers kunnen niet worden bewezen en zijn daarom niet openbaar gemaakt.

In het Verenigd Koninkrijk (VK) doen wel diverse schattingen de ronde waarvan sommige zijn gepubliceerd door Her Majesty’s Revenue and Customs (HMRC), de Britse belastingdienst. Ook bij deze cijfers gaat het onvermijdelijk om ruwe

schattingen.

De schattingen worden door nationale belastingdiensten vaak te laag vastgesteld om zo aan te tonen dat de belastingdienst alles onder controle heeft. Dit schrikt potentiële fraudeurs ook weer af. Anderen zullen daarentegen de cijfers te hoog vaststellen, om zo politieke aandacht af te dwingen voor het probleem. Op deze manier kan er draagkracht ontstaan voor bijvoorbeeld personeelsuitbreiding (een wens van

betrokken bureaucraten) of een wijziging van relevante regelgeving, zoals de overstap op een verleggingsregeling.

Kortom: de cijfers die bekend zijn over de schade ten gevolge van carrouselfraude zijn ruwe schattingen die zijn vertroebeld door politieke belangen en zij zijn daarom onbetrouwbaar. Vaak wordt in de schattingen ook een bedrag opgenomen voor schade die de fraude aan de economie toebrengt door bijvoorbeeld marktverstoringen en handelsbelemmeringen.

In september 2006 publiceerde de BBC een ‘uitgelekte’ schatting van de schade door carrouselfraude in vijf EU-landen. Deze schatting was gemaakt door de organisatie Eurocanet. Deze organisatie is een samenwerkingsverband van enkele

belastingdiensten. Het project wordt gefinancierd door de Europese Commissie.50 De

cijfers van Eurocanet zijn niet openbaar.

Eurocanet schat de schade van juni 2005 tot juni 2006 als volgt: VK 12,6 miljard Euro

Spanje 2,6 miljard Euro Italië 2,3 miljard Euro Duitsland 1,9 miljard Euro Frankrijk 1,5 miljard Euro

De Belgische staatsecretaris voor Modernisering van de Financiën en de Strijd tegen de fiscale fraude, de heer Hervé Jamar, verklaarde in maart 2006 dat de Belgische

49 Werkprogramma 2006, Rekenkamer, p31. www.rekenkamer.nl

(28)

staat in 2005 slechts 181 miljoen Euro verlies had geleden door btw-fraude. Een Britse krant schatte daarentegen de Belgische schade op 1,329 miljard Euro.51

De Britse situatie

De Britse belastingdienst, de HMRC, schat de eigen schade mogelijk wat aan de lage kant, in verhouding tot de cijfers van Eurocanet. Over 2004/2005 stelde zij het verlies op 1,9 miljard Pond (ongeveer 2.8 miljard Euro).52 Over 2005/2006 heeft de HMRC

nog geen gegevens bekend gemaakt.

In juli 2003 publiceerde het Britse Office for National Statistics (ONS) een artikel waarin het effect van carrouselfraude op de betalingsbalans en de nationale rekening wordt aangekaart.53

Bij carrouselfraude doet de frauderende ondernemer (BV A) die intracommunautair verwerft vaak geen aangifte van zijn verwerving. Vervolgens levert hij de goederen nationaal door met btw aan BV B, maar geeft deze niet aan en/of voldoet deze btw niet. De afnemer (BV B) levert de goederen intracommunautair weer door aan de oorspronkelijke leverancier (BV C). Deze laatste ondernemers, BV B en BV C, doen wel aangifte.

Het gevolg is dat de intracommunautaire verwerving door BV A niet geregistreerd wordt, terwijl de intracommunautaire levering door BV B wel geregistreerd wordt. Hierdoor wordt de Britse import ten onrechte te laag en het saldo op de handelsbalans te hoog vastgesteld.

Een schatting van deze niet geregistreerde import is onder andere gebaseerd op gegevens die verzameld zijn met behulp van het Intrastat systeem. Alle ondernemers in de EU die per jaar meer dan 400.000 Euro importeren of exporteren moeten hun aan- en verkopen maandelijks registreren bij Intrastat.54 Met dit systeem kan onder

51Question Orales, Senate Belgique, Annales, 13 juli 2006. S. Anseeuw en H. Jamar. 52‘VAT scams hit UK taxpayers hard’, BBC, James Oliver, 22 september 2006

53‘VAT missing trader intra-Community fraud: the effect on Balance of Payments statistics and UK

national Accounts’, Office for National Statistics, 9 juli 2003.

54 Intrastat, Het stelsel voor de statistieken van de handel met EU-landen, Versie 2006. www.cbs.nl

‘Ploffer’ BV A BV C BV B UK EU 0% 19 %

BV C geeft de ICL wel aan. BV A geeft geen ICV aan.

De import wordt niet in het UK geregistreerd. 0 %

(29)

andere de export naar en de import in het VK vergeleken worden. In principe zouden deze gelijk moeten zijn. Het verschil zou verklaard kunnen worden door

carrouselfraude.

Het Britse importcijfer werd in 2003 aangepast:

voor 1999 met 1,7 miljard Pond (ongeveer 2,55 miljard Euro), voor 2000 met 2,8 miljard Pond (ongeveer 4,2 miljard Euro), voor 2001 met 7,1 miljard Pond (ongeveer 10,65 miljard Euro) en voor 2002 met 11.1 miljard Pond (ongeveer 16.65 miljard Euro). 55

Het saldo op de handelsbalans is met gelijke bedragen naar beneden bijgesteld. Het gaat dus om grote bedragen en het is duidelijk te zien dat de carrouselfraude in het VK tussen 1999 en 2002 snel is toegenomen, wanneer deze bedragen daarvoor inderdaad indicatief zijn.

Bron: ‘VAT Missing Trader Intra-Community fraud’, p 61 en 62, Office for National Statistics, 9 juli 2003

Over de eerste zes maanden van 2006 stelt het ONS de handel in verband met carrouselfraude op 23 miljard Pond (34,5 miljard Euro). Dit is even veel als in heel 2005 en bijna acht keer zoveel als in 2004.56 Voor 2006 zou het VK uitkomen op een

importcorrectie van 69 miljard Euro.

Als we hier het Britse btw-tarief van 17,5 procent op toepassen, komen we op 12.075 miljard Euro. Dit zou de schade ten gevolge van carrouselfraude voorstellen, onder de

(30)

voorwaarde dat de importcorrectie volledig aan deze carrouselfraude te wijten zou zijn. Dit bedrag ligt weer dicht bij de schatting die Eurocanet maakte.

De omvang van de Nederlandse carrouselfraude

Hoewel in kranten nauwelijks wordt gesproken over carrouselfraude in Nederland, is het een illusie om te denken dat daarom in Nederland geen fraude zou voorkomen. Om tot een benadering van de Nederlandse fraude te komen, wordt in deze paragraaf de Britse situatie geanalyseerd en vergeleken met de Nederlandse. Van het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn namelijk wel veel cijfers beschikbaar over de omvang van de schade die carrouselfraude tot gevolg heeft. Deze cijfers zijn echter tegenstrijdig: terwijl sommige schattingen richting de twaalf miljard Euro gaan, blijven andere steken rond de drie miljard Euro. Deze onnauwkeurigheid werkt door in de analyse, waardoor de afgeleide schatting van de Nederlandse fraude ook onnauwkeurig wordt. De schade van carrouselfraude voor het VK zijn weergegeven in onderstaande tabel. Van de gegevens van Her Majesty’s Revenue and Customs (HMRC, rood), Eurocanet (groen) en de Office for National Statistics (ONS, blauw) is het gemiddelde genomen (zwart).

Vervolgens zijn deze gemiddelden uitgedrukt als een percentage van de import. (*geschat)

Jaar 2002 2003 2004 2005 2006 Schade VK

(in miljarden Euro’s) 2,7 2,9 3,3 5 9

Import VK 57

(In miljarden Euro’s) 366,2 345,5 378,4 412,6 430*

Schade als %

van Import VK 0,74 0,84 0,87 1,21 2,09

Bij carrouselfraude wordt onder andere misbruik gemaakt van het nultarief bij intracommunautaire leveringen. De frauduleuze handeling vindt plaats na de import. Daarom is het interessant de schade ten gevolge van de carrouselfraude uit te drukken als percentage van het importcijfer van dat jaar. In principe zou het nu aan de hand van de importcijfers van Nederland mogelijk zijn om de schade in Nederland te schatten.

57 Eurostat, Eurostat yearbook, Europe in figures, International trade in goods.

01-02 2002 02-03 2003 03-04 2004 04-05 2005 05-06 2006

2,58 1,864 2,13 2,92 1,6 6 12,1 12,6

3,795 3,51 2,6 1,68 2,58 3

(31)

Jaar 2002 2003 2004 2005 2006 Schade als %

van Import VK 0,74 0,84 0,87 1,21 2,09 Import NL 58

(In miljarden Euro’s) 231,9 232,3 257 292,4 312*

Schade NL

(in miljarden Euro’s) 1,72 1,95 2,24 3,54 6,52 * geschat

Volgens deze berekeningen zou in 2005 de schade in Nederland 3,54 miljard Euro hebben kunnen bedragen. Er zijn echter allerlei factoren die invloed hebben op het carrouselfraudecijfer.

Zo hebben de economische activiteiten die verband houden met de import en export in het VK een ander karakter dan die in Nederland. Nederland is een doorvoerland. Dit betekent dat goederen worden geïmporteerd die vervolgens weer worden geëxporteerd. Veel goederen komen bijvoorbeeld de havens van Rotterdam binnen. Deze goederen worden overgeslagen en naar Duitsland vervoerd. Hierdoor heeft Nederland een hoog import- en exportcijfer – ongeveer zo hoog als het VK – maar dat betekent niet dat hier ook zo veel geconsumeerd wordt. In het VK worden de meeste goederen die worden geïmporteerd ook geconsumeerd.

Aangezien het grondbeginsel van de btw het belasten van consumptie is, is de btw-opbrengst in het VK dus een stuk hoger dan in Nederland. Als de schade ten gevolge van de carrouselfraude zou worden uitgedrukt als percentage van de btw-opbrengst, dan zou de Nederlandse schatting naar beneden moeten worden bijgesteld.

58 Eurostat, Eurostat yearbook, Europe in figures, International trade in goods. 59 BTW opbrengst VK, H.M. Treasury

60 BTW opbrengst, Ministerie van Financiën, Rijksbegroting.

Jaar 2004 2005

Schade VK

(in miljarden Euro’s) 3,3 5

Btw-opbrengst VK59

(in miljarden Euro’s) 109,5 114

Schade als percentage

van de btw-opbrengst VK 3,0 4,4

Btw-opbrengst NL 60

(in miljarden Euro’s) 35,1 36,2

Schade NL

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is niet dat de afdracht en aftrek van btw geheel samenvallen door toepassing van deze maatregelen, onder andere door de vereisten voor teruggaaf van btw die

Zo worden in artikel 6 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen eisen gesteld aan de beveiliging van de meetinrichting voor warmte en wordt in Artikel 7 geregeld

De heren van der Leij (PvdA), Ooijevaar (CDA), Bijl, Zeiler (GB), Meedendorp, Smit (VVD), Hogendoorn, Kraakman (BOBbes);.. en mevrouw Boers (CDA), de

In deze nota van toelichting is reeds uiteengezet dat bij ongeveer tweederde van de collectiviteiten er geen specifieke afspraken zijn gemaakt en de korting niet wordt

Lidstaten hebben de optie om ook voor andere vennootschapsvormen dan die genoemd in bijlage IIA te voorzien in online oprichtingsprocedures (art. 13 octies, eerste lid, tweede

In artikel 146 wordt de zinsnede “Indien de Nederlandsche Bank ten aanzien van een bank of elektronischgeldinstelling een besluit heeft genomen dat overeenkomt met een besluit

Artikel 54, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 22, eerste lid, van de Gaswet leggen aan een representatieve afvaardiging van de sector (dat wil zeggen

Na de introductie van de euro (eerste editie 1999), de evolutie van papieren aan- gift en naar elektronische aangift en (tweede editie 2003), de verplichte elektroni- sche