Redactie
J. J. van Aartsen, mevr. R. Baljé-Rijnders, dr. R. Braams, drs. J. G.
Bruggeman, dr. S. K. Kuipers, drs. K. A. Nederlof, dr. C. N. Peijster, mr. H. C. G. L. Polak, ir. J. J. Sterenberg, ir. E. M. Storm, dr. ir. J. J.
Voorhoeve, drs. G. M. de Vries, drs. J. A. Weggemans.
Bestuur Stichting "Liberaal Reveil"
Mr. W. J. Geertsema, voorzitter, Paul J. H. M. Luijten, secretaris, mr. J. A. Reus, penningmeester, mr. J. J. Nouwen, mevr. W. P.
Hubert-Rage, ir. T. Thalhammer, drs. Ed T. M. Nijpels, mr. J. W. A.
M. Verlinden, S. van de Wall, leden, mevr. L. D. A. van Leeuwen, administratrice.
Redactie- en abonnementenadres:
Prins Hendrikplein 4, 2518 JA Den Haag
Abonnementsprijs (4 nrs. per jaar) voor de jaargang juli 1982-juli 1983 f 35 per jaar. Voor jongeren onder 27 jaar is de prijs f 25 per jaar. Losse nummers zijn à f 9 verkrijgbaar bij de
abonnementenadministratie.
Voorwoord Personalia
Samen aan het werk of allemaal minder werken?
J. G. Bruggeman
Arbeidsmarktbeleid in de jaren tachtig K. Lewin
Herverdeling van arbeid: bitter maar noodzaak dr. ir. J. M. M. Ritzen
Bij verkorting van arbeidstijd is grote voorzichtig- heid vereist
H. F. Heijmans
Ondanks alles is arbeidstijdverkorting noodzakelijk Piet Kroon
Arbeidstijdverkorting is niet zonder problemen J. A. Dortland
A Propos: Herverdeling van arbeid K. Lewin
Werkloosheidsbestrijding door middel van herverdeling van arbeid: een kanttekening S. K. Kuipers
De hoop voor de toekomst:
Frits Bolkestein over het morderoe Liberalisme J. G. Bruggeman
pag. 3 pag. 7
pag. 8
pag. 11
pag. 22
pag. 30
pag. 35
pag. 42
pag. 47
pag. 51
pag. 54
VOORWOORD
Helaas kan in dit nummer geen actuele beschouwing over de verkiezingsuitslagen en de kabinetsformatie worden opgenomen.
Gezien de snelle ontwikkelingen kan een kwartaalblad als "Liberaal Reveil" geen actualiteit garanderen op het moment van verschijnen van een nummer.
Dit nummer is een themanummer over "arbeidstijdverkorting".
Door diverse auteurs met een verscheidenheid van meningen wordt op dit actuele vraagstuk ingegaan. Het aantal werklozen groeit enerzijds doordat er werkenden worden ontslagen, en anderzijds vooral doordat de aanwas van werkzoekenden (jongeren, maar ook vrouwen) omvangrijk is. Is er nog wel werk te creëren voor iedereen die wil werken? Velen willen hun geld verdienen door het leveren van een arbeidsprestatie. Veel werkloosheid is
geconcentreerd onder jongeren, die in het algemeen juist een hogere opleiding hebben genoten dan vorige generaties. Het lijkt erop dat zij die opleiding in vele gevallen eerst na een wachtperiode ten nutte kunnen maken in het arbeidsproces. Daarnaast zullen velen verschillende malen in hun leven werkloos zijn en dat wellicht voor een groot deel van hun werkzame periode blijven.
Ons redactielid drs J. Bruggeman opent het nummer met een kort inleidend woord.
Vervolgens is er een bijdrage van de heer K. Lewin, die vooraf, ter stimulering van de discussie, is toegezonden aan een aantal door de redactie benaderde auteurs. De redactie is de heer Lewin, die een warm pleitbezorger van arbeidstijdverkorting is, zeer erkentelijk voor zijn artikel. Lewin schetst de groei van de werkloosheid en de sombere prognoses voor de komende jaren. In internationale verdragen is het recht op arbeid vastgelegd. Arbeidstijdverkorting is te beschouwen als een werkgelegenheidsinstrument. In ruil voor de arbeidstijdverkorting zal koopkracht moeten worden ingeleverd.
Lewin behandelt voorts een aantal bezwaren die worden aangevoerd tegen arbeidstijdverkorting. Een suggestie van zijn zijde is om arbeidstijdverkorting op afbetaling in te voeren, dat wil zeggen via de komende loonronden en via inlevering van de prijscompensatie.
De volgende bijdrage is van dr. ir. J. M. M. Ritzen, die in de pers wel is aangeduid als "de architect van het banenplan van Den Uyl".
Hij gaat wat dieper in op een aantal practische en principiële problemen rond arbeidstijdverkorting. Zo zal herverdeling van arbeid neutraal moeten zijn ten opzichte van de arbeidskosten per eenheid product. Daardoor zullen de noodzakelijke inkomensoffers variëren. Een moeilijkheid is hoe de voordelen van
arbeidstijdverkorting kunnen worden gemeten. Een optimistische
prognose (namelijk bij groei van de wereldhandel) doet een jaarlijkse
aanwas van het aantal werklozen met 80.000 à 90.000 mensen
vrezen. Ritzen analyseert tevens waarom de toename van het
aanbod van werkgelegenheid niet tot daling van de prijs van de
factor arbeid heeft geleid. Hij kenmerkt de "VUT-regeling" als een
intergenerationele overheveling, die door de aanwas van het aandeel
3
ouderen in de toekomst wellicht niet gehandhaafd kan blijven. Voor de invoering van arbeidstijdverkorting onderscheidt Ritzen twee opties. Er zou allereerst sprake kunnen zijn van een vrijwillig sociaal contract tussen werknemers, werkgevers en de overheid met inlevering van loon conform de gemiddelde arbeidsduurverkorting per bedrijf, bedrijfstak of bedrijfssector. Het alternatief is dat de overheid als werkgever zelf het voorbeeld geeft en
arbeidstijdverkorting zonder overleg doorvoert, waarbij het
bedrijfsleven na een overgangsperiode moet volgen. Een motief voor de tweede optie is het zogenaamde "prisonersdilemma" tussen werkgevers en werknemers (de een wil het-niet toegeven ten opzichte van de ander). Van belang is hoe de werkgevers reageren op de nota "Maak werk" van het CNV en het FNV.
Vervolgens vraagt de heer H. F. Heijmans zich af of de mensen wel bereid zijn om een niet onaanzienlijke daling van hun koopkracht te accepteren. Als de inkomens zakken onder een bepaald niveau moet dan als gevolg van de arbeidstijdverkorting een beroep worden gedaan op de sociale zekerheid? Of gaat de andere partner (vaak de vrouw) dan noodgedwongen werk zoeken? Nu de prijscompensatie ook op zich al op de tocht staat gezien de
economische situatie, kan die geen ruilmiddel meer zijn voor medewerking aan arbeidstijdverkorting. Daarnaast moet worden geconstateerd dat een arbeidstijdverkorting van b.v. 10% niet tegemoet komt aan een eventueel emancipatoir verlangen om man en vrouw beurtelings verplicht te laten werken en het huishouden te laten doen. Heijmans onderstreept dat onder de deskundigen verre van duidelijkheid bestaat over de wenselijkheid en de effectiviteit van arbeidstijdverkorting. Gezien de actuele situatie behoeft het recht op arbeid wellicht een heroverweging. Alhoewel het arbeidsethos eerder meer dan minder traditioneel wordt, vindt Heijmans dat de betrekkelijkheid van betaalde arbeid ten opzichte van vrijwilligerswerk ook door de voortschrijdende automatisering meer in de beschouwingen moet worden betrokken.
Piet Kroon vertolkt een standpunt uit de werknemershoek De werkloosheidsbestrijding bemoeilijkt in zijn ogen de invulling van arbeidstijdverkorting. Arbeidstijdverkorting mag niet in de plaats treden van behoud en uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen. In een herstelplan voor de economie, zoals door het CNV is ontwikkeld, staan matiging van de arbeidskosten, lastenverlichting en
arbeidstijdverkorting naast elkaar met als doelstelling terugdringing van de werkloosheid. Van belang is in hoeverre compensatie optreedt voor het koopkrachtsverlies door arbeidstijdverkorting, b.v.
in de vorm van minder hoge premies en belastingen of via winstdeling. Bij handhaving van de koppeling tussen lonen en uitkeringen zal bij arbeidstijdverkorting de koopkracht van uitkeringsgerechtigden extra dalen. Vanwege het
draagkrachtprincipe moet bezien worden of voor de fiscus het
inkomen van man en vrouw moet worden opgeteld. Een alternatief
zou zijn een verzorgingsloon voor hen die kinderen verzorgen en
niet beschikken over inkomen uit arbeid. De positie van de
minimumloners die te maken krijgen met arbeidstijdverkorting vraagt om een mogelijkheid van dispensatie.
Vervolgens gaat Kroon in op de bedrijfstijd, die afhankelijk van de vorm van arbeidstijdverkorting via bepaalde roulatieschema's van belang is. Verlenging van de bedrijfstijd leidt tot lagere
productiekosten en daarmee tot meer afzetmogelijkheden. Kroon acht het onjuist om de arbeidstijdverkorting te beperken tot bepaalde groepen, wellicht met uitzondering van jongeren van 16 tot en met 18 jaar mits aanvullende scholing plaatsvindt. De
mogelijkheden van arbeidstijdverkorting voor educatief verlof, scholing en ouderschapsverlof zijn aanwezig. Hij betwijfelt of arbeidstijdverkorting het "zwart werk" zal beïnvloeden.
De dan volgende bijdrage is van werkgeverszijde. De heer J. A.
Dortland benadrukt de noodzaak van een goed economisch beleid.
Veel werkgelegenheid is verloren gegaan doordat de Nederlandse bedrijven in een slechte rendementspositie zijn geraakt. De
marktsector is benadeeld door het overheidsbeleid ten gunste van de collectieve sector. Daarnaast bestaat er een verband tussen de stijging van de jeugdwerkloosheid en de invoering van het
minimum-jeugdloon. Noodzakelijk is dat over de gehele linie sprake zal zijn van kostendalingen, terwijl daarnaast de overheidsfinanciën gesaneerd moeten worden.
Bij arbeidstijdverkorting is zowel het economisch resultaat als de sociale rechtvaardigheid van belang. Moet een gezinshoofd in dat verband werktijd inleveren als in een ander gezin naast het gezinshoofd een ander (de vrouw, kinderen) wil gaan werken? Hier ligt een principieel vraagstuk vooral ook gezien vanuit het individu.
In de practijk blijkt dat invoering van de arbeidstijdverkorting moeilijk samengaat met handhaving van de bedrijfstijd. Uitbreiding van de bedrijfstijd heeft de voorkeur. Overigens is deeltijdarbeid niet voor alle functies mogelijk. Dortland benadrukt dat 70 tot 80%
van de nieuwkomers op de arbeidsmarkt een opleiding heeft genoten gericht op werk in de kwartaire sector.
Hij acht het onmogelijk om op centraal niveau tussen werkgevers, werknemers en overheid tot harde afspraken te komen. Wel kunnen afspraken worden gemaakt over de richting van het beleid en over de keuze van de instrumenten. Een groot probleem is dat er voor vele bedrijven wellicht geen inverdieneffecten zijn en dat de prijscompensatie niet meer kan worden betaald. Daarom zal decentraal op basis van de eigen mogelijkheden moeten worden onderhandeld. Geforceerde oplossingen roepen afwenteling op bij de individuen. Vanuit en liberale kijk stelt Dortland te verwachten dat de vrijwillige keuze door het individu en een realistisch mensbeeld het oordelen over arbeidstijdverkorting zullen beïnvloeden.
Daarna volgt een kort weerwoord van de heer Lewin, op wiens voorzet de voorgaande auteurs mede hebben gereageerd. Het is duidelijk dat de discussie nog lang niet is afgerond. Vervolgens komt nog een korte bijdrage van prof. dr. S. K. Kuipers die als
redactielid een korte uitleiding van het themanummer heeft
geschreven. Uit deze persoonlijke kanttekeningen komt het belang
van een economisch herstel vooral naar voren. Scepsis over
arbeidstijdverkorting overheerst.
Het themanummer besluit met een boekbespreking van drs. J.
Bruggeman, die het boek "Modern liberalism" van het VVD Tweede
Kamerlid Bolkestein bespreekt. Dit boek bestaat overwegend uit een
aantal gesprekken met vooraanstaande Europese liberalen.
PERSONALIA
K. Lewin is oud-directeur voor het arbeidsvoorzieningsbeleid bij het Ministerie van Sociale Zaken en oud-voorzitter van het "Algemene Werkloosheidsfonds". Voorts is hij medeauteur van studies van de
"Teldersstichting" over "Arbeid" en "Arbeidstijdverkorting op afbetaling".
Prof. dr. ir. J. M. M. Ritzen is hoogleraar in de economie van het onderwijs aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen en
beleidsmedewerker bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij is lid van de Partij van de Arbeid.
H. F. Heijmans is voorzitter van de Raad van Arbeid te Hengelo (Ov), lid van de Eerste Kamer voor de VVD en columnist in NRC- Handelsblad voor arbeidsvraagstukken. Ook is hij oud-redacteur van
"Liberaal Reveil". Hij schrijft zijn bijdrage op persoonlijke titel.
Piet Kroon is economisch medewerker van het Christelijk Nationaal Vakverbond te Utrecht.
J. A. Dortland is directeur Economische Zaken bij het Verbond van Nederlandse Ondernemingen. Zijn bijdrage is op persoonlijke titel geschreven.
Drs J. G. Bruggeman is historicus, werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en lid van de redactie van "Liberaal Reveil".
Dr. S. K. Kuipers is hoogleraar in de Economische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Groningen en lid van de redactie van
"Liberaal Reveil".
SAMEN AAN HET WERK OF ALLEMAAL MINDER WERKEN?
Woord vooraf bij een discussie over arbeidstijdverkorting J. G. Bruggeman
In dit nummer van Liberaal Reveil schrijven vijf Nede"rlanders, allen op enigerlei wijze bij het vraagstuk van de werkgelegenheid in ons land betrokken, over arbeidstijdverkorting. Over
arbeidstijdverkorting niet als primair doel, maar als middel om tot een betere verdeling van de beschikbare arbeid over werkenden en werklozen te komen, en zo ook als consequentie van die
herverdeling van arbeid.
Drie van de vijf schrijvers komen uit liberale kring: Lewin, Heijmans en Dortland, twee: Ritzen en Kroon zijn van andere huize, waarmee nog niet is gezegd dat hun kijk op de arbeidstijdverkorting niet liberaal zou zijn. Want wat is het liberale standpunt? Dat van Lewin, die zich als vurig voorstander van arbeidstijdverkorting opwerpt en, wat de hoofdzaken aangaat, Ritzen en Kroon als warme medestanders aan zijn zijde vindt? Of dat van Heijmans en Dortland, die, zonder zich ten principale tegen arbeidstijdverkorting te verklaren, niet alleen praktische bezwaren naar voren brengen maar toch ook enige scepsis van meer principiële aard lijken te koesteren (ook al wordt die, naar mij dunkt, niet ten volle uitgewerkt)?
Een blad dat zich Liberaal Reveil noemt, heeft uiteraard de pretentie liberaal te zijn, dat althans na te streven. Wat zijn we liberaal! Lewin heeft in Van Dale gevonden dat liberaal onder meer onbekrompen, onbevooroordeeld, wars van kleingeestigheid
betekent. Dat is juist. En aldus heeft de redactie van Liberaal Reveil een poging willen ondernemen om het vraagstuk van de arbeidstijdverkorting in liberale geest te doen belichten. Dat wil zeggen, ervan uitgaande dat, voordat een liberaal standpunt kan worden ingenomen, in ieder geval vrijelijk over de voors en tegens van arbeidstijdverkorting moet worden gediscuteerd. Waarbij dan nog de vraag kan rijzen of slechts één liberale zienswijze mogelijk is.
De inleider van een discussie heeft doorgaans niet tot taak, op de
conclusie ervan vooruit te lopen. In dit geval misschien nog minder
dan anders omdat hij allerminst een deskundige op het terrein in
kwestie is. Alleen, deskundige, wie kan zich zo noemen zolang met
de praktijk van de arbeidstijdverkorting nog nauwelijks een begin is
gemaakt en zich slechts hier en daar aarzelende pogingen in de
richting ervan aftekenen. Weliswaar is in de loop van deze eeuw
overal in de westelijke wereld, en deels daarbuiten, de arbeidstijd
van zeer velen, zij het niet van allen, aanzienlijk verkort. Maar dat is
gebeurd in een proces van geheel andere aard dan Lewin en zijn
medestanders thans voor ogen staat: een grootscheepse actie om door middel van arbeidstijdverkorting op vrij korte termijn een
ontzaglijke werkloosheid terug te dringen. Ten aanzien van zo'n vorm van arbeidstijdverkorting zijn wij allen leken, hetgeen deze inleider de vrijheid moge geven de volgende discussie met een kort lekepraatje te openen, niet namens de redactie van Liberaal Reveil maar geheel op persoonlijke titel.
Laat ik beginnen met te zeggen dat het koesteren van innerlijk tegenstrijdige gedachten en gevoelens over arbeidstijdverkorting mij volkomen oirbaar lijkt. Het warme en menselijke pleidooi van Lewin heeft mij ten zeerste aangesproken. Wij hebben thans honderdduizenden werklozen en het is vrijwel, zo niet geheel zeker dat dat aantal in de komende jaren nog aanmerkelijk zal stijgen, of althans dat volstrekt onvoldoende extra arbeid beschikbaar zal komen om daarmee de werkloosheid te verdrijven. Men mag wel aannemen dat de meeste werklozen, en misschien of zelfs
vermoedelijk verreweg de meesten, graag weer aan het werk zouden gaan. Of voor het eerst aan het werk. Want de werkloosheid treft niet in de laatste plaats de jongeren. Maar zij kunnen niet. Er is immers geen werk voor hen. Gebiedt nu de sociale gerechtigheid niet dat de beschikbare arbeid zo spoedig mogelijk mede over zoveel mogelijk werklozen wordt verdeeld? Er lijkt geen speld tussen te krijgen. Ik mag werken, maar mijn zoon of mijn buurman niet, hoewel zij even voortreffelijke mensen zijn. Is dat niet een onrecht dat schreeuwt om ongedaan te worden gemaakt? Aldus Lewin, die met dit betoog toch wel heel sterk lijkt te staan.
Misschien niet zo sterk nochthans in de praktijk. Lewin zelf, en met hem Kroon en Ritzen, zijn niet blind voor een aantal praktische problemen en daaraan worden door Dortland en Heijmans nog de nodige toegevoegd. Afgezien van grote moeilijkheden in het organisatorische en technische vlak doet zich de pijnlijke vraag voor of de werkenden wel bereid zouden zijn de niet geringe offers aan koopkracht te brengen die van hen zouden moeten worden
gevraagd. Ziet men de overheid, de werkgevers en de vakbonden al de borst nat maken om met Lewins 'sociale deltaplan' aan de slag te gaan? Is deze vraag al niet beantwoord voordat zij is gesteld?
Maar is dat geen egoïsme, gemakzucht, hardvochtigheid? Misschien ten dele wel, maar, zou ik denken, toch dat niet alleen. Het lijkt mij niet toevallig dat juist van liberale zijde meer dan alleen praktische bezwaren tegen Lewins betoog worden gemaakt. Lopen Lewin en de zijnen niet wat al te gemakkelijk over de oorzaken van de huidige werkloosheid heen? Hebben zij niet te veel de neiging die als een soort natuurverschijnsel te zien, waarmee men moet zien te leven omdat menselijk handelen er welhaast per definitie op afstuit?
Vergis ik mij niet dan ligt hier een belangrijke kern van de weerstand die de pleidooien voor arbeidstijdverkorting wekken. Die pleidooien lijken de aandacht te veel af te leiden van wat wij bovenal onder ogen zouden moeten zien: dat wij zelf de
werkloosheid hebben veroorzaakt en dat het onze eerste plicht is,
terug te keren van de weg die tot die werkeloosheid heeft geleid. Wij
komen hier bij de schuldvraag, die kort door Dortland wordt aangeroerd. Wat al te kort, naar mijn gevoelen, want het is niet alleen de overheid, met haar Machtigingswet enz., die jammerlijk heeft gefaald. Evenzeer hebben dat de werkgevers en de vakbonden, ja wij allen, die langs de weg van de minste weerstand waanden dat van tweemaal twee toch gemakkelijk vijf kon worden gemaakt.
Geheel begrijpelijkerwijs zitten wij nu dan met de brokken, die
zeker met arbeidstijdverkorting alleen - zoals trouwens ook Lewin
beseft - niet zullen kunnen worden opgeruimd. Hoe dan wel? Een
wilde lekegedachte tot slot. Willen we eigenlijk wel zo graag
werken? Of vinden we veel andere dingen toch niet belangrijker
dan dat? Is iedereen zeker van zijn antwoord? Nou, ik niet ... En
hierbij zou ik het willen laten. De discussie is geopend, het eind lijkt
mij nog niet in zicht!
ARBEIDSMARKTBELEID IN DE JAREN TACHTIG K. Lewin
1. Een onbevooroordeelde opwekking.
In de openbare vergadering van het bestuur van het Algemeen Werkloosheidsfonds van 14 april van dit jaar nam ik afscheid als lid en voorzitter. Dat leek mij een passende gelegenheid om uiting te geven aan mijn ongerustheid over de financiële positie van het Fonds zowel als de voorzienbare ongunstige ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de komende jaren. Mijn noodkreet - want zo mag ik die rede 1) wel noemen - vond aandacht in de in aanmerking komende publiciteitsmedia. Met name de discussie over het door mij met nadruk genoemde onderwerp arbeidstijdverkorting kreeg daardoor wellicht een extra impuls.
Het verheugt mij dat nu ook de redactie van Liberaal Reveil gelegenheid biedt om daarop in te spelen. Daardoor wordt een lacune opgevuld, die ik bij lezing van de overigens zeer boeiende bundel Liberalisme in de jaren tachtig 2) pijnlijk voelde. Het arbeidsmarktprobleem wordt daarin namelijk niet eens aangeroerd;
één onderdeel daarvan, de werkgelegenheid, komt terloops ter sprake als een afgeleide van economische politiek. Die benadering is - zo vrees ik - in liberale (zeg maar VVD- )kring vrij normaal. Dat beschouw ik als een politieke blinde vlek en dat heeft iets te maken met een opmerking van Van Doorn in de genoemde bundel, 3) die het citeren waard is:
"Het economisch liberalisme, begonnen als een beweging van kleine ondernemers, lokt een
concentratiebeweging terzake van economische macht uit, die het individu, als werknemer en in mindere mate ook als consument, in een positie van vèrgaande afhankelijkheid dringt. Daardoor ontstaat een
tegenbeweging, die het liberalisme een slechte naam bezorgt en de burgerij als "kapitalistische bourgeoisie"
doodverft. De voorheen dragende maatschappelijke klasse van het liberalisme verliest als gevolg hiervan aan maatschappelijke geloofwaardigheid en gaat in toenemende mate het vermogen missen zich politiek bevredigend te legitimeren".
Volgens Van Dale betekent liberaal (o.a.): onbekrompen, onbevooroordeeld, wars van kleingeestigheid, en Reveil::
Opwekking. Het deelnemen aan de discussie in die geest en tot dat doel is een aantrekkelijke opdracht, die ik graag op mij neem. Daar ben ik trouwens al een hele tijd geleden mee begonnen, want in de Geschriften van de Teldersstichting Arbeid 4) en
Arbeidstijdverkorting op Afbetaling 5 ), (juist verschenen vóór en
nà Liberalisme), waaraan ik heb mogen meewerken, zijn
gedachten ontwikkeld, die gerust als voorlopers uit liberale kring mogen worden beschouwd. Tegenwoordig zijn bijna alle andere partijen druk bezig om ons "links" in te halen.
De goede oude tijd en ... de toekomst.
Gedurende twee nog maar kort achter ons liggende decennia, om precies te zijn de periode tussen 1952 en 1972, was de arbeidsmarkt gespannen. Dat wil zeggen dat de door arbeidsbureaus geregistreerde vraag naar arbeidskrachten groter was dan het aantal geregistreerde werklozen. Op het hoogtepunt van de conjunctuur, omstreeks 1964, was de situatie zó dat theoretisch elk van de toen gemelde 25.000 werklozen kon kiezen uit 5 banen.
Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in verleden en toekomst in procenten van de beroepsbevolking
% 1 5
14 I
13 12 1 1 10 9 8 6 7
5 4 3 2 1
'-Ü '-Ü '-Ü
\.J< \.J< Ü' 1\) \.J<Ü
'-Ü '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü Ü' Ü' Ü' ---.] ---.] ---.] ---.] ---.]
.p-... 0'COON .p-...
Ü' ---.]- i - ' - ' ·-'
'-.() '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü •'-.() '-Ü
---.] ---.]
co co co co
'-ÜEJe
'-Ü 0 - ' IVV10....-...
~.
~
~ I-'·