• No results found

Voorhoeve, drs. G. M. de Vries, drs. J. A. Weggemans.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voorhoeve, drs. G. M. de Vries, drs. J. A. Weggemans. "

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Redactie

J. J. van Aartsen, mevr. R. Baljé-Rijnders, dr. R. Braams, drs. J. G.

Bruggeman, dr. S. K. Kuipers, drs. K. A. Nederlof, dr. C. N. Peijster, mr. H. C. G. L. Polak, ir. J. J. Sterenberg, ir. E. M. Storm, dr. ir. J. J.

Voorhoeve, drs. G. M. de Vries, drs. J. A. Weggemans.

Bestuur Stichting "Liberaal Reveil"

Mr. W. J. Geertsema, voorzitter, Paul J. H. M. Luijten, secretaris, mr. J. A. Reus, penningmeester, mr. J. J. Nouwen, mevr. W. P.

Hubert-Rage, ir. T. Thalhammer, drs. Ed T. M. Nijpels, mr. J. W. A.

M. Verlinden, S. van de Wall, leden, mevr. L. D. A. van Leeuwen, administratrice.

Redactie- en abonnementenadres:

Prins Hendrikplein 4, 2518 JA Den Haag

Abonnementsprijs (4 nrs. per jaar) voor de jaargang juli 1982-juli 1983 f 35 per jaar. Voor jongeren onder 27 jaar is de prijs f 25 per jaar. Losse nummers zijn à f 9 verkrijgbaar bij de

abonnementenadministratie.

Voorwoord Personalia

Samen aan het werk of allemaal minder werken?

J. G. Bruggeman

Arbeidsmarktbeleid in de jaren tachtig K. Lewin

Herverdeling van arbeid: bitter maar noodzaak dr. ir. J. M. M. Ritzen

Bij verkorting van arbeidstijd is grote voorzichtig- heid vereist

H. F. Heijmans

Ondanks alles is arbeidstijdverkorting noodzakelijk Piet Kroon

Arbeidstijdverkorting is niet zonder problemen J. A. Dortland

A Propos: Herverdeling van arbeid K. Lewin

Werkloosheidsbestrijding door middel van herverdeling van arbeid: een kanttekening S. K. Kuipers

De hoop voor de toekomst:

Frits Bolkestein over het morderoe Liberalisme J. G. Bruggeman

pag. 3 pag. 7

pag. 8

pag. 11

pag. 22

pag. 30

pag. 35

pag. 42

pag. 47

pag. 51

pag. 54

(3)

VOORWOORD

Helaas kan in dit nummer geen actuele beschouwing over de verkiezingsuitslagen en de kabinetsformatie worden opgenomen.

Gezien de snelle ontwikkelingen kan een kwartaalblad als "Liberaal Reveil" geen actualiteit garanderen op het moment van verschijnen van een nummer.

Dit nummer is een themanummer over "arbeidstijdverkorting".

Door diverse auteurs met een verscheidenheid van meningen wordt op dit actuele vraagstuk ingegaan. Het aantal werklozen groeit enerzijds doordat er werkenden worden ontslagen, en anderzijds vooral doordat de aanwas van werkzoekenden (jongeren, maar ook vrouwen) omvangrijk is. Is er nog wel werk te creëren voor iedereen die wil werken? Velen willen hun geld verdienen door het leveren van een arbeidsprestatie. Veel werkloosheid is

geconcentreerd onder jongeren, die in het algemeen juist een hogere opleiding hebben genoten dan vorige generaties. Het lijkt erop dat zij die opleiding in vele gevallen eerst na een wachtperiode ten nutte kunnen maken in het arbeidsproces. Daarnaast zullen velen verschillende malen in hun leven werkloos zijn en dat wellicht voor een groot deel van hun werkzame periode blijven.

Ons redactielid drs J. Bruggeman opent het nummer met een kort inleidend woord.

Vervolgens is er een bijdrage van de heer K. Lewin, die vooraf, ter stimulering van de discussie, is toegezonden aan een aantal door de redactie benaderde auteurs. De redactie is de heer Lewin, die een warm pleitbezorger van arbeidstijdverkorting is, zeer erkentelijk voor zijn artikel. Lewin schetst de groei van de werkloosheid en de sombere prognoses voor de komende jaren. In internationale verdragen is het recht op arbeid vastgelegd. Arbeidstijdverkorting is te beschouwen als een werkgelegenheidsinstrument. In ruil voor de arbeidstijdverkorting zal koopkracht moeten worden ingeleverd.

Lewin behandelt voorts een aantal bezwaren die worden aangevoerd tegen arbeidstijdverkorting. Een suggestie van zijn zijde is om arbeidstijdverkorting op afbetaling in te voeren, dat wil zeggen via de komende loonronden en via inlevering van de prijscompensatie.

De volgende bijdrage is van dr. ir. J. M. M. Ritzen, die in de pers wel is aangeduid als "de architect van het banenplan van Den Uyl".

Hij gaat wat dieper in op een aantal practische en principiële problemen rond arbeidstijdverkorting. Zo zal herverdeling van arbeid neutraal moeten zijn ten opzichte van de arbeidskosten per eenheid product. Daardoor zullen de noodzakelijke inkomensoffers variëren. Een moeilijkheid is hoe de voordelen van

arbeidstijdverkorting kunnen worden gemeten. Een optimistische

prognose (namelijk bij groei van de wereldhandel) doet een jaarlijkse

aanwas van het aantal werklozen met 80.000 à 90.000 mensen

vrezen. Ritzen analyseert tevens waarom de toename van het

aanbod van werkgelegenheid niet tot daling van de prijs van de

factor arbeid heeft geleid. Hij kenmerkt de "VUT-regeling" als een

intergenerationele overheveling, die door de aanwas van het aandeel

3

(4)

ouderen in de toekomst wellicht niet gehandhaafd kan blijven. Voor de invoering van arbeidstijdverkorting onderscheidt Ritzen twee opties. Er zou allereerst sprake kunnen zijn van een vrijwillig sociaal contract tussen werknemers, werkgevers en de overheid met inlevering van loon conform de gemiddelde arbeidsduurverkorting per bedrijf, bedrijfstak of bedrijfssector. Het alternatief is dat de overheid als werkgever zelf het voorbeeld geeft en

arbeidstijdverkorting zonder overleg doorvoert, waarbij het

bedrijfsleven na een overgangsperiode moet volgen. Een motief voor de tweede optie is het zogenaamde "prisonersdilemma" tussen werkgevers en werknemers (de een wil het-niet toegeven ten opzichte van de ander). Van belang is hoe de werkgevers reageren op de nota "Maak werk" van het CNV en het FNV.

Vervolgens vraagt de heer H. F. Heijmans zich af of de mensen wel bereid zijn om een niet onaanzienlijke daling van hun koopkracht te accepteren. Als de inkomens zakken onder een bepaald niveau moet dan als gevolg van de arbeidstijdverkorting een beroep worden gedaan op de sociale zekerheid? Of gaat de andere partner (vaak de vrouw) dan noodgedwongen werk zoeken? Nu de prijscompensatie ook op zich al op de tocht staat gezien de

economische situatie, kan die geen ruilmiddel meer zijn voor medewerking aan arbeidstijdverkorting. Daarnaast moet worden geconstateerd dat een arbeidstijdverkorting van b.v. 10% niet tegemoet komt aan een eventueel emancipatoir verlangen om man en vrouw beurtelings verplicht te laten werken en het huishouden te laten doen. Heijmans onderstreept dat onder de deskundigen verre van duidelijkheid bestaat over de wenselijkheid en de effectiviteit van arbeidstijdverkorting. Gezien de actuele situatie behoeft het recht op arbeid wellicht een heroverweging. Alhoewel het arbeidsethos eerder meer dan minder traditioneel wordt, vindt Heijmans dat de betrekkelijkheid van betaalde arbeid ten opzichte van vrijwilligerswerk ook door de voortschrijdende automatisering meer in de beschouwingen moet worden betrokken.

Piet Kroon vertolkt een standpunt uit de werknemershoek De werkloosheidsbestrijding bemoeilijkt in zijn ogen de invulling van arbeidstijdverkorting. Arbeidstijdverkorting mag niet in de plaats treden van behoud en uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen. In een herstelplan voor de economie, zoals door het CNV is ontwikkeld, staan matiging van de arbeidskosten, lastenverlichting en

arbeidstijdverkorting naast elkaar met als doelstelling terugdringing van de werkloosheid. Van belang is in hoeverre compensatie optreedt voor het koopkrachtsverlies door arbeidstijdverkorting, b.v.

in de vorm van minder hoge premies en belastingen of via winstdeling. Bij handhaving van de koppeling tussen lonen en uitkeringen zal bij arbeidstijdverkorting de koopkracht van uitkeringsgerechtigden extra dalen. Vanwege het

draagkrachtprincipe moet bezien worden of voor de fiscus het

inkomen van man en vrouw moet worden opgeteld. Een alternatief

zou zijn een verzorgingsloon voor hen die kinderen verzorgen en

niet beschikken over inkomen uit arbeid. De positie van de

(5)

minimumloners die te maken krijgen met arbeidstijdverkorting vraagt om een mogelijkheid van dispensatie.

Vervolgens gaat Kroon in op de bedrijfstijd, die afhankelijk van de vorm van arbeidstijdverkorting via bepaalde roulatieschema's van belang is. Verlenging van de bedrijfstijd leidt tot lagere

productiekosten en daarmee tot meer afzetmogelijkheden. Kroon acht het onjuist om de arbeidstijdverkorting te beperken tot bepaalde groepen, wellicht met uitzondering van jongeren van 16 tot en met 18 jaar mits aanvullende scholing plaatsvindt. De

mogelijkheden van arbeidstijdverkorting voor educatief verlof, scholing en ouderschapsverlof zijn aanwezig. Hij betwijfelt of arbeidstijdverkorting het "zwart werk" zal beïnvloeden.

De dan volgende bijdrage is van werkgeverszijde. De heer J. A.

Dortland benadrukt de noodzaak van een goed economisch beleid.

Veel werkgelegenheid is verloren gegaan doordat de Nederlandse bedrijven in een slechte rendementspositie zijn geraakt. De

marktsector is benadeeld door het overheidsbeleid ten gunste van de collectieve sector. Daarnaast bestaat er een verband tussen de stijging van de jeugdwerkloosheid en de invoering van het

minimum-jeugdloon. Noodzakelijk is dat over de gehele linie sprake zal zijn van kostendalingen, terwijl daarnaast de overheidsfinanciën gesaneerd moeten worden.

Bij arbeidstijdverkorting is zowel het economisch resultaat als de sociale rechtvaardigheid van belang. Moet een gezinshoofd in dat verband werktijd inleveren als in een ander gezin naast het gezinshoofd een ander (de vrouw, kinderen) wil gaan werken? Hier ligt een principieel vraagstuk vooral ook gezien vanuit het individu.

In de practijk blijkt dat invoering van de arbeidstijdverkorting moeilijk samengaat met handhaving van de bedrijfstijd. Uitbreiding van de bedrijfstijd heeft de voorkeur. Overigens is deeltijdarbeid niet voor alle functies mogelijk. Dortland benadrukt dat 70 tot 80%

van de nieuwkomers op de arbeidsmarkt een opleiding heeft genoten gericht op werk in de kwartaire sector.

Hij acht het onmogelijk om op centraal niveau tussen werkgevers, werknemers en overheid tot harde afspraken te komen. Wel kunnen afspraken worden gemaakt over de richting van het beleid en over de keuze van de instrumenten. Een groot probleem is dat er voor vele bedrijven wellicht geen inverdieneffecten zijn en dat de prijscompensatie niet meer kan worden betaald. Daarom zal decentraal op basis van de eigen mogelijkheden moeten worden onderhandeld. Geforceerde oplossingen roepen afwenteling op bij de individuen. Vanuit en liberale kijk stelt Dortland te verwachten dat de vrijwillige keuze door het individu en een realistisch mensbeeld het oordelen over arbeidstijdverkorting zullen beïnvloeden.

Daarna volgt een kort weerwoord van de heer Lewin, op wiens voorzet de voorgaande auteurs mede hebben gereageerd. Het is duidelijk dat de discussie nog lang niet is afgerond. Vervolgens komt nog een korte bijdrage van prof. dr. S. K. Kuipers die als

redactielid een korte uitleiding van het themanummer heeft

geschreven. Uit deze persoonlijke kanttekeningen komt het belang

van een economisch herstel vooral naar voren. Scepsis over

arbeidstijdverkorting overheerst.

(6)

Het themanummer besluit met een boekbespreking van drs. J.

Bruggeman, die het boek "Modern liberalism" van het VVD Tweede

Kamerlid Bolkestein bespreekt. Dit boek bestaat overwegend uit een

aantal gesprekken met vooraanstaande Europese liberalen.

(7)

PERSONALIA

K. Lewin is oud-directeur voor het arbeidsvoorzieningsbeleid bij het Ministerie van Sociale Zaken en oud-voorzitter van het "Algemene Werkloosheidsfonds". Voorts is hij medeauteur van studies van de

"Teldersstichting" over "Arbeid" en "Arbeidstijdverkorting op afbetaling".

Prof. dr. ir. J. M. M. Ritzen is hoogleraar in de economie van het onderwijs aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen en

beleidsmedewerker bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij is lid van de Partij van de Arbeid.

H. F. Heijmans is voorzitter van de Raad van Arbeid te Hengelo (Ov), lid van de Eerste Kamer voor de VVD en columnist in NRC- Handelsblad voor arbeidsvraagstukken. Ook is hij oud-redacteur van

"Liberaal Reveil". Hij schrijft zijn bijdrage op persoonlijke titel.

Piet Kroon is economisch medewerker van het Christelijk Nationaal Vakverbond te Utrecht.

J. A. Dortland is directeur Economische Zaken bij het Verbond van Nederlandse Ondernemingen. Zijn bijdrage is op persoonlijke titel geschreven.

Drs J. G. Bruggeman is historicus, werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en lid van de redactie van "Liberaal Reveil".

Dr. S. K. Kuipers is hoogleraar in de Economische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Groningen en lid van de redactie van

"Liberaal Reveil".

(8)

SAMEN AAN HET WERK OF ALLEMAAL MINDER WERKEN?

Woord vooraf bij een discussie over arbeidstijdverkorting J. G. Bruggeman

In dit nummer van Liberaal Reveil schrijven vijf Nede"rlanders, allen op enigerlei wijze bij het vraagstuk van de werkgelegenheid in ons land betrokken, over arbeidstijdverkorting. Over

arbeidstijdverkorting niet als primair doel, maar als middel om tot een betere verdeling van de beschikbare arbeid over werkenden en werklozen te komen, en zo ook als consequentie van die

herverdeling van arbeid.

Drie van de vijf schrijvers komen uit liberale kring: Lewin, Heijmans en Dortland, twee: Ritzen en Kroon zijn van andere huize, waarmee nog niet is gezegd dat hun kijk op de arbeidstijdverkorting niet liberaal zou zijn. Want wat is het liberale standpunt? Dat van Lewin, die zich als vurig voorstander van arbeidstijdverkorting opwerpt en, wat de hoofdzaken aangaat, Ritzen en Kroon als warme medestanders aan zijn zijde vindt? Of dat van Heijmans en Dortland, die, zonder zich ten principale tegen arbeidstijdverkorting te verklaren, niet alleen praktische bezwaren naar voren brengen maar toch ook enige scepsis van meer principiële aard lijken te koesteren (ook al wordt die, naar mij dunkt, niet ten volle uitgewerkt)?

Een blad dat zich Liberaal Reveil noemt, heeft uiteraard de pretentie liberaal te zijn, dat althans na te streven. Wat zijn we liberaal! Lewin heeft in Van Dale gevonden dat liberaal onder meer onbekrompen, onbevooroordeeld, wars van kleingeestigheid

betekent. Dat is juist. En aldus heeft de redactie van Liberaal Reveil een poging willen ondernemen om het vraagstuk van de arbeidstijdverkorting in liberale geest te doen belichten. Dat wil zeggen, ervan uitgaande dat, voordat een liberaal standpunt kan worden ingenomen, in ieder geval vrijelijk over de voors en tegens van arbeidstijdverkorting moet worden gediscuteerd. Waarbij dan nog de vraag kan rijzen of slechts één liberale zienswijze mogelijk is.

De inleider van een discussie heeft doorgaans niet tot taak, op de

conclusie ervan vooruit te lopen. In dit geval misschien nog minder

dan anders omdat hij allerminst een deskundige op het terrein in

kwestie is. Alleen, deskundige, wie kan zich zo noemen zolang met

de praktijk van de arbeidstijdverkorting nog nauwelijks een begin is

gemaakt en zich slechts hier en daar aarzelende pogingen in de

richting ervan aftekenen. Weliswaar is in de loop van deze eeuw

overal in de westelijke wereld, en deels daarbuiten, de arbeidstijd

van zeer velen, zij het niet van allen, aanzienlijk verkort. Maar dat is

gebeurd in een proces van geheel andere aard dan Lewin en zijn

(9)

medestanders thans voor ogen staat: een grootscheepse actie om door middel van arbeidstijdverkorting op vrij korte termijn een

ontzaglijke werkloosheid terug te dringen. Ten aanzien van zo'n vorm van arbeidstijdverkorting zijn wij allen leken, hetgeen deze inleider de vrijheid moge geven de volgende discussie met een kort lekepraatje te openen, niet namens de redactie van Liberaal Reveil maar geheel op persoonlijke titel.

Laat ik beginnen met te zeggen dat het koesteren van innerlijk tegenstrijdige gedachten en gevoelens over arbeidstijdverkorting mij volkomen oirbaar lijkt. Het warme en menselijke pleidooi van Lewin heeft mij ten zeerste aangesproken. Wij hebben thans honderdduizenden werklozen en het is vrijwel, zo niet geheel zeker dat dat aantal in de komende jaren nog aanmerkelijk zal stijgen, of althans dat volstrekt onvoldoende extra arbeid beschikbaar zal komen om daarmee de werkloosheid te verdrijven. Men mag wel aannemen dat de meeste werklozen, en misschien of zelfs

vermoedelijk verreweg de meesten, graag weer aan het werk zouden gaan. Of voor het eerst aan het werk. Want de werkloosheid treft niet in de laatste plaats de jongeren. Maar zij kunnen niet. Er is immers geen werk voor hen. Gebiedt nu de sociale gerechtigheid niet dat de beschikbare arbeid zo spoedig mogelijk mede over zoveel mogelijk werklozen wordt verdeeld? Er lijkt geen speld tussen te krijgen. Ik mag werken, maar mijn zoon of mijn buurman niet, hoewel zij even voortreffelijke mensen zijn. Is dat niet een onrecht dat schreeuwt om ongedaan te worden gemaakt? Aldus Lewin, die met dit betoog toch wel heel sterk lijkt te staan.

Misschien niet zo sterk nochthans in de praktijk. Lewin zelf, en met hem Kroon en Ritzen, zijn niet blind voor een aantal praktische problemen en daaraan worden door Dortland en Heijmans nog de nodige toegevoegd. Afgezien van grote moeilijkheden in het organisatorische en technische vlak doet zich de pijnlijke vraag voor of de werkenden wel bereid zouden zijn de niet geringe offers aan koopkracht te brengen die van hen zouden moeten worden

gevraagd. Ziet men de overheid, de werkgevers en de vakbonden al de borst nat maken om met Lewins 'sociale deltaplan' aan de slag te gaan? Is deze vraag al niet beantwoord voordat zij is gesteld?

Maar is dat geen egoïsme, gemakzucht, hardvochtigheid? Misschien ten dele wel, maar, zou ik denken, toch dat niet alleen. Het lijkt mij niet toevallig dat juist van liberale zijde meer dan alleen praktische bezwaren tegen Lewins betoog worden gemaakt. Lopen Lewin en de zijnen niet wat al te gemakkelijk over de oorzaken van de huidige werkloosheid heen? Hebben zij niet te veel de neiging die als een soort natuurverschijnsel te zien, waarmee men moet zien te leven omdat menselijk handelen er welhaast per definitie op afstuit?

Vergis ik mij niet dan ligt hier een belangrijke kern van de weerstand die de pleidooien voor arbeidstijdverkorting wekken. Die pleidooien lijken de aandacht te veel af te leiden van wat wij bovenal onder ogen zouden moeten zien: dat wij zelf de

werkloosheid hebben veroorzaakt en dat het onze eerste plicht is,

terug te keren van de weg die tot die werkeloosheid heeft geleid. Wij

(10)

komen hier bij de schuldvraag, die kort door Dortland wordt aangeroerd. Wat al te kort, naar mijn gevoelen, want het is niet alleen de overheid, met haar Machtigingswet enz., die jammerlijk heeft gefaald. Evenzeer hebben dat de werkgevers en de vakbonden, ja wij allen, die langs de weg van de minste weerstand waanden dat van tweemaal twee toch gemakkelijk vijf kon worden gemaakt.

Geheel begrijpelijkerwijs zitten wij nu dan met de brokken, die

zeker met arbeidstijdverkorting alleen - zoals trouwens ook Lewin

beseft - niet zullen kunnen worden opgeruimd. Hoe dan wel? Een

wilde lekegedachte tot slot. Willen we eigenlijk wel zo graag

werken? Of vinden we veel andere dingen toch niet belangrijker

dan dat? Is iedereen zeker van zijn antwoord? Nou, ik niet ... En

hierbij zou ik het willen laten. De discussie is geopend, het eind lijkt

mij nog niet in zicht!

(11)

ARBEIDSMARKTBELEID IN DE JAREN TACHTIG K. Lewin

1. Een onbevooroordeelde opwekking.

In de openbare vergadering van het bestuur van het Algemeen Werkloosheidsfonds van 14 april van dit jaar nam ik afscheid als lid en voorzitter. Dat leek mij een passende gelegenheid om uiting te geven aan mijn ongerustheid over de financiële positie van het Fonds zowel als de voorzienbare ongunstige ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de komende jaren. Mijn noodkreet - want zo mag ik die rede 1) wel noemen - vond aandacht in de in aanmerking komende publiciteitsmedia. Met name de discussie over het door mij met nadruk genoemde onderwerp arbeidstijdverkorting kreeg daardoor wellicht een extra impuls.

Het verheugt mij dat nu ook de redactie van Liberaal Reveil gelegenheid biedt om daarop in te spelen. Daardoor wordt een lacune opgevuld, die ik bij lezing van de overigens zeer boeiende bundel Liberalisme in de jaren tachtig 2) pijnlijk voelde. Het arbeidsmarktprobleem wordt daarin namelijk niet eens aangeroerd;

één onderdeel daarvan, de werkgelegenheid, komt terloops ter sprake als een afgeleide van economische politiek. Die benadering is - zo vrees ik - in liberale (zeg maar VVD- )kring vrij normaal. Dat beschouw ik als een politieke blinde vlek en dat heeft iets te maken met een opmerking van Van Doorn in de genoemde bundel, 3) die het citeren waard is:

"Het economisch liberalisme, begonnen als een beweging van kleine ondernemers, lokt een

concentratiebeweging terzake van economische macht uit, die het individu, als werknemer en in mindere mate ook als consument, in een positie van vèrgaande afhankelijkheid dringt. Daardoor ontstaat een

tegenbeweging, die het liberalisme een slechte naam bezorgt en de burgerij als "kapitalistische bourgeoisie"

doodverft. De voorheen dragende maatschappelijke klasse van het liberalisme verliest als gevolg hiervan aan maatschappelijke geloofwaardigheid en gaat in toenemende mate het vermogen missen zich politiek bevredigend te legitimeren".

Volgens Van Dale betekent liberaal (o.a.): onbekrompen, onbevooroordeeld, wars van kleingeestigheid, en Reveil::

Opwekking. Het deelnemen aan de discussie in die geest en tot dat doel is een aantrekkelijke opdracht, die ik graag op mij neem. Daar ben ik trouwens al een hele tijd geleden mee begonnen, want in de Geschriften van de Teldersstichting Arbeid 4) en

Arbeidstijdverkorting op Afbetaling 5 ), (juist verschenen vóór en

Liberalisme), waaraan ik heb mogen meewerken, zijn

(12)

gedachten ontwikkeld, die gerust als voorlopers uit liberale kring mogen worden beschouwd. Tegenwoordig zijn bijna alle andere partijen druk bezig om ons "links" in te halen.

De goede oude tijd en ... de toekomst.

Gedurende twee nog maar kort achter ons liggende decennia, om precies te zijn de periode tussen 1952 en 1972, was de arbeidsmarkt gespannen. Dat wil zeggen dat de door arbeidsbureaus geregistreerde vraag naar arbeidskrachten groter was dan het aantal geregistreerde werklozen. Op het hoogtepunt van de conjunctuur, omstreeks 1964, was de situatie zó dat theoretisch elk van de toen gemelde 25.000 werklozen kon kiezen uit 5 banen.

Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in verleden en toekomst in procenten van de beroepsbevolking

% 1 5

14 I

13 12 1 1 10 9 8 6 7

5 4 3 2 1

'-Ü '-Ü '-Ü

\.J< \.J< Ü' 1\) \.J<Ü

'-Ü '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü Ü' Ü' Ü' ---.] ---.] ---.] ---.] ---.]

.p-... 0'COON .p-...

Ü' ---.]

- i - ' - ' ·-'

'-.() '-Ü '-Ü '-Ü '-Ü •'-.() '-Ü

---.] ---.]

co co co co

'-Ü

EJe

'-Ü 0 - ' IVV10

....-...

~.

~

~ I-'·

Tot 1970 blijken op de nog steeds gespannen arbeidsmarkt vrij

aanzienlijke schommelingen op te treden. Toen begon zich, op een

niveau van ca. 80.000, een verandering af te tekenen, die achteraf

gezien blijvend zou zijn: werkloosheids- en vraagcurve sneden

elkaar. Aanvankelijk dacht men aan een conjuncturele inzinking en

niemand maakte zich grote zorgen; maar in 1973 kwam de oliecrisis

en die moeten wij toch als het beginpunt van een echte trendbreuk

(13)

beschouwen. Vanaf die tijd klom de werkloosheidscurve tot alpine hoogten: 150.000 in 1974, 200.000 in '76, 250.000 in '80 en nu, midden '82 zijn de 500.000 overschreden! De geregistreerde vraag is

inmiddels ingezakt tot een kruipend stippellijntje langs de abscis.

Werkelijk, de tijd waarin wij ons een beetje bezorgd maakten over het tekort aan arbeidskrachten, komt nooit meer terug, zoals de toenmalige ministerpresident opmerkte.

Morgen begint de toekomst. Niemand weet zeker wat die zal brengen, maar we hebben toch bepaalde verwachtingen. Wat de arbeidsmarkt betreft zijn die - het kan niet duidelijk genoeg worden gezegd - ronduit alarmerend. De gemiddelde werkloosheid wordt voor het lopende jaar voorlopig op 525.000 geschat 6) (wellicht, zoals steeds in de afgelopen jaren, nog te optimistisch) en in 1983 verwacht men een 100.000 méér. Daarmee zal nog lang geen einde zijn gekomen aan de explosieve stijging. V oor 1990 geeft een voorzichtige raming 7) een getal van 800.000 aan, maar een miljoen of nog meer hoort niet in een science-fiction-serie thuis, is niet eens

onwaarschijnlijk. Bij deze getallen zijn overigens niet inbegrepen de ca. 130.000 personen, die op grond van een gewijzigde definitie van werkloosheid binnenkort meegeteld zullen worden. De ramingen zijn niet uit de lucht gegrepen; de volgende factoren liggen daaraan ten grondslag:

1. tot tenminste het jaar 1990 zullen zich elk jaar gemiddeld 50.000 mannen en vrouwen méér als werkzoekenden op de arbeidsmarkt aandienen als er oud-gedienden of arbeidsongeschikten

gewordenen hun baas vaarwel zullen zeggen 8). Dat houdt in dat er gemiddeld elke week 5000 nieuwe arbeidsplaatsen zouden moeten ontstaan om de werkloosheid tenminste op het

afschuwelijke hoge niveau van vandaag te houden. Maar dat zou nog niet eens genoeg zijn, want

2. er gaan nog voortdurend arbeidsplaatsen verloren. Tussen dit jaar en het volgende wordt dat aantal geraamd op 40.000 9)! De nijverheid, die lange tijd het ontstaande overschot uit de

agrarische sector heeft kunnen opvangen, is al sinds jaren doende om arbeidskrachten af te stoten en zal dat ook in de komende jaren blijven doen. Achterblijvende investeringen als gevolg van te lage rendementen en het verlies van binnen- en buitenlandse markten aan landen met lage(re) lonen en minder uitgebreide sociale voorzieningen zijn daarvan de voornaamste oorzaken. Die internationale concurrentie tast met name onze arbeidsintensieve industrieën aan.

3. de dienstensector, in de afgelopen periode enorm gegroeid, heeft, wat zijn opnamecapaciteit aan arbeidsvolume betreft, zijn

hoogtepunt al overschreden. Overheid en gesubsidieerde dienstverlening zullen zéker voor lange tijd tot een zuinig personeelsbeheer worden gedwongen, terwijl ook de voorheen grote groeiers in de marktsector, zoals het bankwezen,

verzekeringsmaatschappijen, de detailhandel en het transportbedrijf, duidelijk verzadigd raken.

4. de onstuitbaar voortgaande technologische ontwikkeling schept

weliswaar nieuwe werkgelegenheid, maar zal er per saldo

onherroepelijk toe leiden dat méér goederen en diensten met

minder menselijke arbeid zullen worden geproduceert.

(14)

Het leek mij nuttig op deze oorzaken, die velen onzer zeer wel bekend zijn, enigszins uitvoerig in te gaan om duidelijk te maken dat mijn bezorgdheid voortkomt uit het met open ogen ter kennis nemen van aantoonbare feiten en niet is ingegeven door pessimisme of doemdenken. Uitgaande van redelijke verwachtingen moet gesproken kunnen worden over wenselijk, over mogelijk beleid.

3. Het recht op arbeid: doelstelling of utopie?

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is de vraag op 11 maart 1979 eenduidig beantwoord, want op die datum is het Internationale Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten in werking getreden. Dat bepaalt o.a. geheel in

overeenstemming met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dat de Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht op arbeid, hetgeen insluit het recht van een ieder op de mogelijkheid in zijn onderhoud te voorzien door middel van vrijelijk gekozen of aanvaarde werkzaamheden; zij nemen passende

maatregelen om dat recht veilig te stellen. 10) Nog ruim een jaar later bekrachtigde ons Parlement het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa 11), waarin datzelfde recht als eerste is genoemd en waarin voorts nog is bepaald dat de Verdragspartners als één van de voornaamste doelstellingen en

verantwoordelijkheden op zich nemen het bereiken en het

handhaven van een zo hoog mogelijk peil van werkgelegenheid en te streven naar volledige werkgelegenheid. Gezien de recente datum van ratificatie kan moeilijk worden aangenomen dat het hier om een verouderde doelstelling en verplichting gaat.

Nu is de overheid te onzent gelukkig niet almachtig. Ze kan niet méér doen dan een arbeidsmarktbeleid - in ruime zin - voeren, dat gunstige condities schept voor het bereiken van de aanvaarde doelstellingen; haar rol als grootste werkgever in den lande is daarbij mede van invloed. Wanneer zulk streven geen weerklank vindt bij de grote meerderheid der bevolking, zijn alle inspanningen bij voorbaat tot mislukking gedoemd.

Voor mij lijdt het geen twijfel dat de mensen in Nederland - op uitzonderingen na - het vanzelfsprekend en ook juist vinden, dat iedereen, die daartoe in staat is, de kost moet verdienen voor zichzelf en de van hem afhankelijken, en dat hij zijn en zij haar best behoort te doen om een geschikte baan te vinden en te behouden. Dat is beslist geen ouderwetse opvatting van rechtse mensen; neen, dat arbeidsethos blijkt telkenmale opnieuw uit de emotionele benadering van de betrokken werknemers, wanneer hun arbeidsplaatsen bedreigd worden. Enquêtes onder scholieren en jongeren tonen aan dat onder hen het verlangen naar een gewone betaalde baan verreweg overheersend is. Het blijkt ook uit ander wetenschappelijk onderzoek. De aan het sociaal en cultureel planbureau verbonden Dr. J. W. Becker schrijft o.a. het volgende: Het lijdt onder deze omstandigheden (bedoeld is een dalend loonniveau, K.L.) weinig twijfel dat de mensen beroepsarbeid steeds belangrijker gaan vinden.

Hun arbeidsmotivatie neemt dus toe en hun arbeidsethos wordt eerder méér dan minder traditioneel.... 12)

Het is dus niet zó dat ik mij verzet tegen een aanpassing van het

arbeidsethos, waarbij betaalde beroepsarbeid en vrijwilligerswerk

(15)

met recht op uitkering op dezelfde noemer wordt gebracht, zoals H.

F. Heijmans aanneemt. 13) Ik denk alleen dat de werkelijkheid daartoe onvoldoende aanleiding geeft.

Blijft de vraag of de Nederlandse regering, hoewel gesteund door de overheersende opvattingen t.o.v. de arbeid, een te zware

verplichting op zich heeft genomen, zodat haar beleid, gericht op het herstel van het principiële recht op arbeid voor een ieder,

onmogelijk tot resultaat kan leiden.

4. De arbeidsmarkt in beweging.

Ruim 5 miljoen mannen en vrouwen in Nederland bieden, in ruil voor een geldinkomen, hun arbeidskracht gedurende een bepaalde tijd aan. Daartegenover staat, zoals op elke markt, een hoeveelheid koopkrachtige vraag naar arbeid. Tegenwoordig is die ten enen male onvoldoende om het gehele aanbod te-werk te stellen. We hebben gezien hoe in weinige jaren de werkloosheid omhoogschoot, elk volgend jaar sneller, totdat vandaag de dag meer dan een half miljoen mensen zich voor de loketten van de arbeidsbureaus verdringen. Over een jaar zullen er weer een honderdduizend bijgekomen zijn. Als men het - volledig naar waarheid - zó stelt, wekt dat de indruk van een steeds aangroeiende volksmenigte, nu al talrijker dan de hele bevolking van Den Haag, die een staand leger van permanent werklozen is gaan vormen. Dat is gelukkig niet het geval: nog in het afgelopen jaar zijn ca. 700.000 personen, die zich als werkloos hadden laten registreren, ook weer uit het bestand verdwenen; verreweg de meesten van hen zullen dus weer een tijdelijke of vaste arbeidsplaats hebben verworven. De arbeidsmarkt is steeds in beweging en biedt als het ware een doorlopende voorstelling. Ook nu nog komen elke werkdag zo'n 2500 plaatsen vrij, die bezet worden door wachtenden met de juiste entreebiljetten.

Storend is alleen dat in hetzelfde jaar 1981 zich elke werkdag gemiddeld 700 personen méér lieten inschrijven dan er geplaatst konden worden.

Zo ontstaat een verontrustend snel groeiend overschot aan langdurig werklozen. Dat is inderdaad het voornaamste probleem: gedurende de eerste 6 maanden van 1981 waren gemiddeld ruim 70.000 mensen 12 maanden of langer werkloos; in dezelfde periode van 1982 is hun aantal meer dan verdubbeld. In nog heviger mate heeft die kwaal toegeslagen onder jongeren onder de 25 jaar: verleden jaar minder dan 20.000 (ook al een ontzettend groot getal), dit jaar boven de 46.000! 14)

Deze kille cijfers behoeven geen nadere toelichting. De lezer, die mijn betoog tot hiertoe heeft willen volgen, heeft daaruit, met mij, moeten concluderen dat de negatieve ontwikkeling van de

arbeidsmarkt als een sociaal kankergezwel, nog in geen jaren tot

staan gebracht kan worden. Althans niet bij een voortzetting van het

traditionele sociaal-economische beleid. Het wordt tijd om met

elkaar te besluiten of wij dat kunnen accepteren. Zo niet, dan zullen

wij, liberalen, ons moeten bezinnen of wij het on-orthodoxe voorstel

van een herverdeling van arbeid kunnen en willen steunen, omdat

dat een uitweg belooft.

(16)

5. Arbeidstijdverkorting als nieuw instrument van arbeidsmarktbeleid.

Tegenwoordig is de arbeidstijd voor werknemers gemiddeld per dag 8 uren, 5 dagen per week, 47 weken per jaar. Dat komt in totaal neer op 1880 arbeidsuren. Bij een beroepsbevolking van rond de 5 miljoen zijn er dus per jaar bijna 9 112 miljard arbeidsuren beschikbaar.

Ruim 10% daarvan - de arbeidskracht van de werklozen - wordt niet productief aangewend en nogmaals ca. 10% van de tewerk_gestelden heeft zich ziek gemeld. Blijven over zowat 7 1/2 miljard arbeidsuren.

Die blijken voldoende te zijn om het bepaald niet onaanzienlijke pakket goederen en diensten te produceren,.-dat wij met z'n. allen voor de helft verbruiken en voor de rest exporteren. Dat kan, en in vele bedrijven bestaat zelfs nog overcapaciteit; wanneer het

verzuimpercentage terug blijft lopen, zal die nog worden versterkt.

Vanuit welke gezichtshoek je de arbeidsmarkt ook gaat analyseren, je komt onvermijdelijk tot de conclusie dat er méér arbeid wordt aangeboden dan kan worden opgenomen. Dus is de beschikbare betaalde arbeid toebedeeld aan 9/10 van de beroepsbevolking; de rest màg niet werken en wordt op een doorgaans lager niveau van welvaart in leven gehouden door de hoge belastingen en premies van de werkenden. Het uitoefenen van het recht op arbeid, dat zowel voldoet aan de materiële wensen van mensen op een zelf verdiend inkomen als aan de niet minder belangrijke behoefte aan sociale contacten en sociaal aanzien, is daardoor geworden, ver- worden, tot een voorrecht. Er is een verdeling van arbeid ontstaan, die wij niet hebben gewenst, die strijdig is met ons gevoel van sociale rechtvaardigheid. Wat is dan logischer dan de gedachte van herverdeling van arbeid?

De 10% werkloosheid van nu is heel geschikt om de zeer eenvoudige theorie, bij wijze van rekenvoorbeeld, duidelijk te maken. Wanneer 9 werkers bereid zijn 1110 deel van hun werktijd voor eigen rekening vrij te nemen, op voorwaarde dat hun werkgever één nieuw personeelslid in dienst neemt om de tijd op te vullen, is de werkloosheid voor een evenredig deel uit de wereld geholpen. de 9 x 40 wekelijkse werkuren worden omgezet in 10 x 36, de loonsom blijft gelijk, de bedrijfstijd ook, en een roulatierooster zorgt er voor dat er geen aanvullende kapitaalinvestering nodig wordt.

Helaas kunnen we ons rekenvoorbeeld niet projecteren op een schaal van 4 112 miljoen werkers, om zo de werkloosheid in één slag op te lossen. Zelfs als wij een ogenblik veronderstellen dat àlle werknemers, met inbegrip van de ambtenaren en trendvolgers, en àlle werkgevers, met inbegrip van de overheid, terstond bereid zouden zijn om het plan te aanvaarden, dan zal blijken dat het in vele gevallen niet uitvoerbaar is. Wat in een fabriek met 90 of 900 werknemers zonder grote problemen georganiseerd kan worden, zal in kleine of in zeer gespecialiseerde bedrijven onmogelijk zijn. Dat geldt ook voor sommige functies; bovendien zullen niet in alle beroepen en op alle plaatsen geschikte sollicitanten te vinden zijn om de nieuw opengevallen arbeidsplaatsen te bezetten. Daarmee staat vast, dat een algemene invoering van arbeidstijdverkorting op een bepaald tijdstip niet overwogen kan worden.

Door deze realistiche benadering wordt de theorie niet ontkracht.

Het uitgangspunt is dat onze hele gemeenschap er overwegend

(17)

belang bij heeft dat de werkloosheid effectief wordt bestreden en dat daartoe voor de komende decade een nieuw élan is vereist, ook op het gebied van het arbeidsmarktbeleid, inventiviteit en moed. Als werkgevers, werknemers en overheid het op centraal niveau dáárover eens kunnen worden, kan het plan gedecentraliseerd in uitvoering worden genomen; per bedrijfstak, per bedrijf, op de vrije markt en bij de overheid. Met ruimte om bij de herverdeling van arbeid en vrije tijd rekening te houden zowel met de behoeften van het bedrijf als met de wensen van de werknemers. Zo'n aanpak zou een geweldige stoot in de goede richting geven. Het is een plan van allure, de allure van een sociaal deltaplan.

6. Hobbels.

In de discussie over arbeidstijdverkorting (ATV is al een algemeen aanvaard acroniem) lopen de al dan niet publiekelijk uitgesproken meningen uiteen van het ene extreem tot het andere. In deze brede scala komt ook het meer bedachtzame ja, mits.:. tot uiting.

Bijvoorbeeld in het op 10 juli j.l. aanvaarde Urgentieprogramma van de VVD. Daarin staat: Arbeidstijdverkorting kan een belangrijk instrument in het werkgelegenheidsbeleid worden ... 15)

Vervolgens lezen wij: Hoewel deze niet leiden tot vergroting van het totale aanbod van werk kunnen daardoor meer mensen bij het werk worden betrokken; die woorden leggen er terecht de nadruk op dat ATV niet in de plaats kan treden van de hoofdzaak: Het

gezondmaken van onze economie, die de hoogste prioriteit in de komende kabinetsperiode (is). Zonder dat is het niet mogelijk de werkgelegenheid en het stelsel van sociale zekerheid veilig te stellen, 16) aldus het Urgentieprogramma. Ik stem daar volledig mee in. Het is niet het één Of het ander, maar het zinvollaten sporen van ATV als nieuw instrument in het arbeidsmarktbeleid parallel aan en in harmonie met de hoofdlijn van het sociaal-economisch beleid. Het Urgentieprogramma 1982 geeft zelfs nog de voorwaarden aan:

Arbeidstijdverkorting dient gepaard te gaan met evenredige vermindering van arbeidskosten, handhaving van de bedrijfstijd en een betere werking van de arbeidsmarkt.

Die punten zijn in het voorgaande al ter sprake gekomen. De vraag is of ze een kans maken verwezenlijkt te worden. Uit vele

gesprekken is mij gebleken dat er een geweldig wantrouwen heerst bij de sociale partners onderling - soms zelfs in eigen kring - en van beiden ten opzichte van de derde onderhandelingspartij, de

overheid. Dat is het trieste resultaat van jaren van polarisatie. Men gelooft absoluut niet in elkaars goede bedoelingen en daarom durft men ook geen bindende afspraken te maken, die de ander voldoende zekerheid bieden om de nodige concessies te doen. Dat is na de ervaringen uit het verleden niet onbegrijpelijk, maar er moet nu een weg gezocht worden om die impasse te doorbreken. Anders is er inderdaad geen beginnen aan.

Een van de moeilijkste onderwerpen is ongetwijfeld de eis van de evenredige vermindering van arbeidskosten, het inleveren van een deel van het inkomen in ruil voor vrije tijd. Berekeningen wijzen uit dat het inleveren van 10% in de brutosfeer betekent 6 1/2 à 7 1/2%

minder koopkracht. 17)

Dat doen "ze" nooit! is een wijd verbreide opvatting;

(18)

opinieonderzoek onder werknemers bevestigt die mening evenwel niet; ook verklaren gezaghebbende vakbondbestuurders dat er over te praten valt. Dan moet er dus gepraat worden, lijkt mij.

Ja, maar in een ommezien staan "ze" op de stoep om door extra looneisen de inlevering weer ongedaan te maken. De onderneming zit dan niet alleen met onverantwoorde arbeidskosten, maar ook met nieuw aangetrokken personeel, dat ze niet meer kwijt kan. Zo gaat er meer werkgelegenheid verloren dan er te winnen valt. Die vrees is niet onbegrijpelijk, maar ze kan worden weggenomen, wanneer werknemers bereid zijn bindende afspraken voor een reeks van jaren te maken, waardoor het voor het speciale doel en met compensatie in tijd ingeleverde loonaandeel principieel buiten CAO- onderhandelingen wordt gehouden. Aan die zaak zit inderdaad nog een aspect, n.l. het stringent gehandhaafde ontslagrecht. Dat dwingt ondernemingen, zeker in een ongunstige conjunctuurfase, tot een zeer voorzichtig en uiterst selectief aannamebeleid. Het is de overweging waard of het niet tijd wordt die risicodrempel aanzienlijk te verlagen, omdat die de mobiliteit belemmert en de werkloosheid eerder vergroot dan vermindert. Daartoe zal zeker aanleiding zijn wanneer door invoering van ATV de arbeidsmarkt weer veel meer kansen gaat bieden.

Werknemers hebben natuurlijk ook hun twijfels. Zo bijvoorbeeld zouden hun bazen de ATV met looninlevering kunnen gebruiken om overbezetting voor rekening van het personeel weg te werken.

Als ze geen evenredig aantal nieuwe werknemers in dienst nemen en de oude ploeg eenvoudigweg harder laten werken, zou dat immers het geval zijn. Ook op dat punt moeten er dus bindende afspraken komen om zulk "oneigenlijk" gebruik van ATV te voorkomen. Een heel andere zaak is uiteraard het op deze wijze voorkomen van anders onvermijdelijk wordend ontslag van een deel van de bezetting; dat is een heellogische toepassing en er zijn zelfs al enkele geslaagde voorbeelden in het nieuws gekomen.

Sommige hobbels op de ATV-weg doen aan leeuwen en beren denken. Wat bijvoorbeeld te zeggen van de vaderlijke bezorgdheid van lieden, die bang zijn dat de mensen met nóg meer vrije tijd geen raad zullen weten? Ik denk dat er meer aanleiding is bezorgd te zijn over de geheel onbeperkte vrje tijd van vele honderdduizenden werklozen.

Daarentegen verdient een ander argument serieuze aandacht. Dat is de verwachting dat ATV, eenmaal ingevoerd, een onomkeerbaar proces zal blijken te zijn. Dat is een probleem voor de langere termijn, omdat verwacht wordt dat in de loop van de jaren negentig de groei van de beroepsbevolking afneemt en zelfs negatief kan worden. Wanneer onze economie dan eindelijk weer op een gezonde basis is gebracht en de conjunctuur meezit, zal er een ernstig personeelsprobleem gaan ontstaan. Dat risico mag niet worden genomen, zo luidt die redenering.

Ik denk niet dat het nodig zal zijn tegen die tijd op grote schaal overwerk te laten verrichten. De nog nooit aangesproken

arbeidsreserve in ons land is namelijk zeer groot, omdat nog niet eens de helft van alle mannen en vrouwen in de leeftijd tussen 15 en 64 jaar aan het (betaalde) arbeidsproces deelnemen. Het z.g.

participatie-percentage bedraagt in Nederland nog geen 35% (van de

(19)

hele bevolking), terwijl dat gemiddeld in de landen van de Europese Gemeenschap niet minder dan 50% is. 18) Alleen al dit feit, maar ook de voortschrijdende techniek, maakt het onwaarschijnlijk dat wij in die verre toekomst zullen gaan lijden aan een algemeen

personeelstekort, zodat daaraan geen steekhoudend argument tegen ATV kan worden ontleend.

Van essentieel belang is echter het goed functioneren van de arbeidsmarkt, zoals ons Urgentieprogram verlangt. Wil het plan slagen, dan moet het zeker zijn dat openstaande arbeidsplaatsen ook kunnen worden bezet ook als het om z.g. moeilijk vervulbare vacatures gaat. Daarom moet de arbeidsbemiddeling actief en in voorkomende gevallen ook doortastend optreden. Voldoende faciliteiten voor om-her- en bijscholing moeten niet alleen beschikbaar zijn, maar ook doelmatig worden gebruikt.

Ziedaar een opsomming van bezwaren en knelpunten. Niet uitputtend, maar dat is ook niet de bedoeling. Er moet voldoende ruimte tot tegenspel blijven.

7. ATV + A = Arbeidstijdverkorting op afbetaling.

De gedachte, die achter de titel van het eerder genoemde door de Teldersstichting uitgegeven geschrift no. 33 leeft, is alleen in zoverre principieel dat zij, evenals dit artikel, herverdeling van de

beschikbare arbeid als beleidsinstrument noodzakelijk acht en aanbeveelt. De toevoeging "+ A" is ingegeven door een sociaal- psychologische overweging en maakt het geheel tot een consistent plan.

Wij gaan er daarbij vanuit dat werkgevers gevrijwaard moeten zijn tegen hogere arbeidskosten als gevolg van invoering van ATV. Het zijn de werknemers, die uitgenodigd worden uit solidariteit met hun werkloze collega's genoegen te nemen met minder inkomen. Het vrijwillig opofferen van zo'n 7% koopkracht is geen kleinigheid, zeker niet wanneer dat van de ene dag op de andere moet gebeuren.

Mij lijkt dat teveel gevraagd, al is het waar dat bij intredende werkloosheid (of arbeidsongeschiktheid) de klap voor de meesten nog harder aankomt. Het lijkt mij voor de hand liggend dat de instemming van werkenden - en van hun

belangenvertegenwoordigingen - zeker zal afhangen van de

modaliteiten van de gevraagde inlevering. De meest simpele manier om de idee van ATV + A voor te stellen is: koop je vrije tijd NU en betaal op gemakkelijke voorwaarden later. Pas bij de eerstvolgende loonronde(s) en/of prijscompensatie(s) kom je aan de beurt; je krijgt dan minder méér. Om de werkgever daardoor niet in problemen te brengen zal de overheid de tewerkstelling van ex-werklozen -in een aflopende reeks - moeten voorfinancieren.

Hoe dat precies in zijn werk moet gaan, kunnen belangstellenden nalezen in het genoemde geschrift. De toenmaals (1978) gemaakte berekeningen kwamen uit op een heel voordelige transactie voor de overheid, maar die gegevens zijn inmiddels al verouderd. Bevoegde deskundigen zijn op dit ogenblik doende om ze te actualiseren en de conclusies na te rekenen. Ik hoop en verwacht dat ze weer

soortgelijke resultaten zullen opleveren. In dat geval zijn ze een

afzonderlijke publicatie waard; ik zal er nu dus niet nader op ingaan.

(20)

8. Een voorstel voor een "liberaal" voorstel.

Hoe verdeeld de meningen over ATV zijn moge blijken uit twee citaten uit radio interviews. Hier volgt het eerste, afkomstig uit NCRV's Hier en Nu - uitzending van 19 april j.l.: "Ik denk dat de werknemers gemakkelijker bereid zullen z1jn .... de prijs voor die arbeidstijdverkorting in te vullen ... het laten zitten van een stukje inkomen .... wanneer als gevolg van hun ATV er méér banen komen voor nu werklozen. Dus in de grond genomen acht ik de gedachte van de heer Lewin zeker de moeite van het bestuderen en

uitwerken waard ... hij heeft een goede bijdrage voor de discussie, maar ook voor het beleid geleverd." De commentator: "Dat zei Wim Kok. ... "

Het andere citaat ontleen ik aan de uitzending van Radio Wereldomroep Nederland van 23 juli j.l.: Stem van de

commmentator: " .. Lewin pleit dus voor een ... kortere werkweek.

Iemand die vindt dat het niet kan is de voorzitter van de

Werkgeversvereniging voor het Bankbedrijf Dr. Jas Crijns. Hij wijst arbeidstijdverkorting zelfs

af~

De heer Crijns (die tot kort geleden een directiefunctie bij het Verbond van Nederlandse

Ondernemingen, het VNO, bekleedde): "Die wijs ik zonder meer af ... " Dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Mijn

argumenten vóór en de voornaamste tegen (Crijns noemt die natuurlijk ook) heb ik in het voorgaande de revue laten passeren. Ik onderschat de problemen niet en besef heel goed welke

moeilijkheden overwonnen moeten worden om ook maar een begin te maken. Maar in het vooruitzicht van een sociale stormvloed denk ik oprecht dat de tijd gekomen is om een deugdelijke beveiliging te bouwen. Of kan iemand denken dat een monsterachtig gegroeid en nog toenemend aantal werklozen, waarvan onherroepelijk te eniger tijd de uitkeringen nog gekort zullen moeten worden, géén gevaar voor onze sociale markteconomie inhoudt? De horden jongeren in het leger van langdurig werklozen, waarvan de kansen om ooit aan de slag te komen met de maand slinken? Ik denk dat er reden is om daarvoor bang te zijn. Er is iets tegen te doen en soms zijn

Nederlanders tot grote prestaties instaat. De Oosterseheldedam is bijna klaar, wie had dat in 1952, vóór de stormvloed, kunnen denken?

In dat licht gezien vind ik het niet verantwoord voor de liberale politiek om te volstaan met inspanningen voor herstel en

gezondmaking van onze economie, in de hoopvolle verwachting dat dan alles vanzelf weer goed zal komen. Het aanvullende ATV-plan mag niet ter zijde worden geschoven, omdat het zo lastig is uit te voeren, omdat er ook in liberale kring tegenstanders zijn te vinden, omdat het niet zonder risico is. Er staat teveel tegenover, er is teveel door te winnen.

Ik vraag niet om mijn ideeën met huid en haar te slikken, maar wel om de ATV -gedachte de kans te geven die ze verdient. Sine i ra et studio. Dat betekent óók onbevooroordeeld, dus liberaal. Vul het plan aan, wijzig het, voorzie het van opbouwende kritische

kanttekeningen. Maak het dan - ik doe daarbij vooral een beroep op onze volksvertegenwoordigers - tot een liberaal- een VVD-voorstel.

Biedt dat aan de meest belanghebbenden aan, de vertegenwoordigers

van werkgevers en werknemers én aan de betrokken

(21)

NOTEN:

bewindslieden. Wij mogen ons daartoe geroepen voelen, want wîj plegen niet te polariseren. Laat ons dan opsporen wat verenigt en helpen wegnemen wat mensen - en belangengroepen scheidt. Zo zouden wij kunnen bijdragen tot het scheppen van een nieuwe basis van vertrouwen, tot nut van het algemeen. Het liberalisme waardig.

1. De volledige tekst is opgenomen in de Nederlandse Staatscourant 1982/Nr. 73 van 16 april '82;

2. Prof. Mr. B. M. Teldersstichting, Geschrift nr. 32, 1978;

3. zie aldaar het artikel "Liberalisme, plaatsbepaling en perspectief" door Prof. Dr. J. J. A. van Doorn, blz. 12;

4. Arbeid. Een studie over de plaats van de arbeid in de maatschappij van morgen. Teldersstichting, Geschrift nr. 31, 1977; zie blz. 98 e.v.

5. Teldersstichting, Geschrift no. 33, 1978;

6. Bij het schrijven van dit artikel waren de "Macro Economische Verkenningen 1983" van het Centraal Planbureau nog niet verschenen. De genoemde getallen zijn voorlopig en kunnen nog veranderen. De strekking van het betoog zal daardoor niet worden aangetast.

7. Er is gebruik gemaakt van ramingen van het Nederlands Economisch Instituut, die zijn opgenomen in het eindrapport van de zojuist onder mijn leiding voltooide studie "Kwalitatieve aspecten van de arbeidsmarktontwikkelingen in

zeehavengebieden", die in opdracht van de Voorlopige Nationale Havenraad werd verricht.

8. op cit.

9. zie noot 6.

10. Tractatenblad voor het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1978 Nr. 178, artikel 6, sub 1.

11. 22 april 1980;

12. NRC-Handelsblad van 13-7-'82, Opinie;

13. idem, van 9-4-1982, "Gefrutsel".

14. Gegevens afkomstig van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

15. VVD-Urgentieprogramma 1982, hoofdstuk Mens en Werk, 5.

16. idem, hoofdstuk Mens en Welvaart, aanhef.

17. Sociaal en Cultureel Planbureau, cahier no. 30 "Een algemene arbeidsduurverkorting met tien procent, 1982, blz. 20 e.v.

18. zie noot 4.

(22)

22

HERVERDELING VAN ARBEID: BITTER MAAR NOODZAAK

dr. ir. J. M.M. Ritzen

1. Inleiding

Onze samenleving wordt op een bijzonder indringende wijze geconfronteerd met de combinatie van het uitblijven van

economische groei en een sterke stijging van de werkloosheid. Min of meer in samenhang daarmee blijken de collectieve financiën op hol te zijn geslagen, hetgeen een herstel van economische groei en van werkgelegenheid zeer bemoeilijkt. De negatieve spiraal van minder groei, meer werkloosheid, minder loon en winst, etc. blijkt al enkele jaren geleden te hebben ingezet. Zelfs als we op korte termijn in staat zouden zijn deze spiraal te doorbreken met Schouten- of Kuipers-achtige scenario's dan nog is duidelijk dat op de

middellange termijn (tot 1990) de werkloosheid alleen nog zal toenemen 1). Toename van de werkloosheid is namelijk mede het gevolg van de betrekkelijk snelle toename in het aanbod van arbeid.

Het moet uitgesloten worden geacht dat op de middellange termijn de groei van de werkgelegenheid voldoende zal zijn om dit aanbod op te vangen. Zonder herverdeling van arbeid is de vraag niet meer óf het aantal van 1 miljoen werklozen (zo'n 20% van de

beroepsbevolking) wordt bereikt, maar wanneer dat het geval zal zijn. Een goed idee van de vorm van een samenleving met een dergelijke werkloosheid kunnen we alleen bij benadering ontlenen aan ontwikkelingslanden. Het zal duidelijk zijn dat bij een relatieve omvang van de werkloosheid van zo'n 20% van de beroepsbevolking een heel groot percentage van de werklozen langdurig werkloos is.

Voor velen zal de term langdurig zelfs een eufemisme zijn voor permanent. Onder de permanent werklozen zullen een onevenredig groot aantal jongeren zijn.

Met herverdeling van arbeid wordt hier bedoeld een vermindering van de gemiddelde arbeidsduur van degenen, die werken, teneinde werklozen of werkzoekenden in staat te stellen deel te nemen aan het arbeidsproces. Vele verschillende vormen van vermindering van de arbeidsduur zijn mogelijk, zoals algemene verkorting van de werkweek van 40 naar bijv. 35 uur per week, meer vakantie- of snipperdagen, deeltijdarbeid, betaald educatief verlof, VUT of meerploegen diensten. Herverdeling van arbeid biedt in principe een mogelijkheid om te kunnen ontsnappen aan een inrichting van de samenleving waarbij 80% van de beroepsbevolking zo'n 35 tot 40 uur werkt terwijl de overige 20% gedwongen thuis niets doet.

Herverdeling van arbeid moet men dus beschouwen als iets wat

sociaal "optimaal" is. Zet men echter de moeilijkheden die gepaard

gaan met de uitvoering van herverdeling van arbeid op een rijtje,

dan zal duidelijk zijn dat allesbehalve zeker is of het ook tot

herverdelen van arbeid komt. Globaal gesteld kunnen deze

(23)

moeilijkheden worden samengevat in een tweetal punten:

1) Herverdeling van arbeid gaat gepaard met inkomensoffers van de werkenden. De achtergrond van deze "looninlevering" is dat primair werkgelegenheid zal moeten komen uit herstel van de economie. Elke actie die leidt tot verhoging van de arbeidskosten heeft vermindering van de werkgelegenheid ten gevolge. In dat opzicht zal herverdeling van arbeid neutraal moeten zijn t.o.v.

niet alleen arbeidskosten maar totale factorkosten per eenheid produkt. In sommige gevallen kan dit betekenen dat méér moet worden ingeleverd dan proportioneel verband houdt met de verkorting van de arbeidsduur zonder dat evenredig meer arbeidsuren vrijkomen. Ook kan het betekenen dat minder dan proportioneel hoeft te worden ingeleverd, omdat er sprake is van produktiviteitswinst. In dat geval zal er echter geen sprake zijn van een proportionele vergroting van het aantal arbeidsuren.

2) Voordelen van arbeidsduurverkorting liggen enerzijds besloten in de bevordering van een harmonisch sociaal.klimaat en anderzijds, in de inkomenssfeer, in de vermindering van sociale premies en belastingen ten gevolge van de daling van de werkloosheid. Deze voordelen zijn echter indirect en doen zich vaak pas

waarneembaar voor bij een relatief omvangrijke verkorting van arbeidsduur. Voordelen hoeven niet in verhouding te staan tot het loon dat dat individu inlevert, in overeenstemming met de door dat individu aangegane arbeidsduurverkorting.

Het zijn deze moeilijkheden die ertoe hebben geleid dat in de afgelopen twee jaar waarin het werkloosheidsprobleem zich toch al zo duidelijk aftekende nog geen sprake is geweest van herverdeling op enige schaal. Men moet constateren dat noch werkgevers noch werknemers bereid waren serieus de discussie aan te gaan. Werkgevers waren beducht voor de verhoging van de produktiekosten die herverdeling van arbeid met zich mee zou brengen en pas recentelijk hebben werknemersorganisaties duidelijk gemaakt dat zij bereid zijn om te praten over herverdeling met looninlevering oftewel werkgelegenheids- neutrale herverdeling van arbeid. De ontwikkelingen gaan echter zeer snel in dit opzicht. Het onderdeel van het CAO-contract omtrent herverdeling van arbeid, dat bij V&D is gesloten geeft bijvoorbeeld aan dat bij het werkgeversfront men niet langer stug vasthoudt aan een blokkering van herverdeling van arbeid. Dat lijkt zeer verstandig, omdat de sociale disharmonie die valt te verbinden aan een werkloosheid van zo'n 20% van de

beroepsbevolking de omstandigheden voor produktie en afzet niet gunstig zal beïnvloeden.

Ook in de politiek ziet men een snelle ontwikkeling. Tot voor

kort waren er nog veel bedenkingen tegen arbeidsduurverkorting

via algemene arbeidstijdverkorting. Het accent werd vooral

gelegd op vrijwillige vormen van arbeidsduurverkorting zoals

deeltijdarbeid, met name bij CDA en D'66. Sinds kort blijken

echter ook andere vormen van arbeidsduurverkorting veel

belangstelling te ontvangen binnen alle grote partijen. Wellicht

heeft de stringente omschrijving van de randvoorwaarden voor

arbeidsduurverkorting in het eerste Werkgelegenheidsplan (1982)

tot deze snelle ontwikkeling bijgedragen.

(24)

2. Ontwikkeling werkgelegenheid en aanbod van arbeid.

Lewin doet een ironische constatering. Het recht op arbeid wordt verankerd in de nationale en internationale wetten en verdragen, op een moment dat het onontkoombaar is dat dat recht op arbeid niet gerealiseerd kan worden anders dan door middel van een

ingrijpende maatschappelijke omwenteling zoals herverdeling van arbeid. Alleen door een wonder zal de werkgelegenheid (het volume aan gevraagde arbeid) in de periode van nu tot 1990 zo kunnen toenemen dat het aanbod van arbeid volledig geabsorbeerd zou kunnen worden. Een wonder moet dan vooral gezocht worden in een zeer grote groei van de wereldhandel (ter bepaling van de gedachten: een groei van tussen de 10 en 20% per jaar!). Op dit moment wordt gerekend met tussen de 2 V2 en 5%. Sommigen vinden deze groeicijfers nog aan de optimistische kant.

Alle officieel gepubliceerde prognoses wijzen in de richting van een verder afkalving van de werkgelegenheid in de voorliggende vijf jaren. De enige uitzondering daarop is een studie voor de WRR

waarin men tot de conclusie komt dat de werkgelegenheid in de komende jaren niet verder afkalft maar zich stabiliseert 2).

Tegenover deze ontwikkeling van de vraag naar arbeid staat een aanbod van arbeid, dat, omgerekend van personen naar

arbeidsjaren, bij de huidige definitie van een arbeidsjaar (zo'n 1800 uur per jaar), voor de komende acht jaren zo'n 70.000 per jaar bedraagt. Bij de meest "optimistische" prognose voor de

ontwikkeling van de werkgelegenheid betekent dat dus een toename van de werkloosheid met 70.000, bij de "gemiddelde" ontwikkeling van de werkgelegenheid neemt de werkloosheid met zo'n 80 tot 90 duizend per jaar toe. Let wel: pessimistisch kun je deze schattingen niet noemen. Ze gaan nog steeds uit van een groei van de

wereldhandel, en wie om zich heen de financieringsproblemen van een aantal Oostblok- en ontwikkelingslanden ziet mag zich met enige ongerustheid afvragen of bij deze prognoses niet is uitgegaan van een te hoge groei van de wereldhandel. Uit de constatering van enerzijds de groei van arbeidsaanbod en anderzijds de ontwikkeling van de werkgelegenheid volgt de conclusie dat het niet langer gaat om de vraag óf het aantal van 1 miljoen werklozen wordt bereikt danwel wanneer dat het geval zal zijn. Tenminste wanneer wordt vastgehouden aan de definitie van werk zoals die nu wordt gehanteerd 3).

Voor veel economen heeft overigens het bestaan van werkloosheid iets raadselachtigs. In de neo-klassieke opvatting van een

arbeidsmarkt zou bij een vraag die kleiner is dan het aanbod de prijs voor arbeid (het loon) zodanig dalen dat uiteindelijk een evenwicht tot stand komt. Er kunnen dan verschillende redenen zijn waarom dit aanpassingsproces zich niet in die zin afspeelt. Er zijn

tijdsvertragingen in de aanpassing van loon aan de veranderende vraag-aanbod verhoudingen doordat de informatie over die verhoudingen vertraagd doorsijpelt. Een tweede mogelijkheid van het blijven persisteren van vraag-aanbod verschillen ligt in

zogenaamde reserveringslonen die hoger zouden kunnen liggen dan

actuele lonen. Door het bestaan van een minimumloonwetgeving en

de daaraan gekoppelde uitkeringen is het niet uitgesloten dat een

gedeelte van het aanbod zich- bij het gegeven uitkeringsniveau-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

9) Heeft u problemen met andere regelgeving op het gebied van verkeer en vervoer?. O

noodzakelijke doch nochtans geen voldoende voorwaarde is om de beperking op de groei te verminderen. Hiervoor is noodzakelijk dat een beleid gericht op vermindering

gesignaleerd. In Nederland, nooit zo oorspronkelijk op politiek en aanverwant terrein - sedert Thorbecke hebben we hier eigenlijk geen staatsman met originele

Dit thema-nummer verschijnt ter gelegenheid van de onderwijsconferentie, die de ARP op 7 april a.s. hoopt te beleggen. Partij conferenties van deze aard vinden met

en het tweede deel van zijn &#34;Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid&#34; hebben in hoofdzaak gediend als referentie voor deze studie van zijn wetenschapsleer. Van

Naast de traditioneel gestructureerde kerk zijn momenteel heel aarzelend, en met name in studenten- en jongerenmilieus, dit soort groepen aan bet ontstaan,

Een tripartite samenstelling voor het toporgaan van de sociale verzeke- ring die ziekenfondswezen heet, is een figuur die in de Nederlandse maat- schappelijke

heidswet. Hier is de loongrens met recht en reden een omstreden zaak te noemen. Wij zouden ten aanzien van deze actuele kwestie het volgende willen opmerken. In