door drs. J. de Koning
Dit thema-nummer verschijnt ter gelegenheid van de onderwijsconferentie, die de ARP op 7 april a.s. hoopt te beleggen. Het is bedoeld als een voorbe- reiding op de discussie, die we daar zullen hebben. Partij conferenties van deze aard vinden met een zekere regelmaat plaats. Dat heeft een politieke partij ook nodig. Zij spreekt zich "ambtshalve" voortdurend uit over alles wat met over- heidsbeleid te maken heeft en dat is tegenwoordig nogal wat. Willen die uitspraken gefundeerd zijn, dan moeten zij het resultaat zijn van een permanente meningsvorming, waarbij alle geïnteresseerde partijleden en sympathisanten betrokken zijn en waarin zij kunnen meepraten.
Wat het dagelijks beleid betreft, heeft ook voor wat het onderwijs betreft allerlei beraad plaats. Er bestaan contacten met organisaties van besturen en docenten en met tal van andere deskundigen. Doordat op het punt van onderwijs onze fractiecommissie in de Tweede Kamer in volle omvang samenwerkt met die van CHU en KVP zijn die contacten zelfs nog belangrijk toegenomen.
Daarbij bestaat heel reëel het gevaar van een verschraling van het beleid tot korte-termijn-politiek. De belangrijkste onderwijs-politieke problemen lijken dan gelegen te zijn in vragen als: hoe snel kunnen we de leerlingenschalen verlagen? Of: moeten we 30 of 32 lesuren per week geven? Of: moet het collegegeld f 200,- of f 2.000,- bedragen? Zonder deze vragen te willen bagatelliseren, meen ik toch te moeten stellen, dat we ons ervoor moeten hoeden in de politiek (en op de conferentie) verstrikt te raken in de casuïstiek van alledag.
Omgekeerd loopt de politiek het gevaar verstrikt te raken in een beleid van even korte termijn, nI. het haalbare, het politieke compromis. Politiek mag dan de kunst van het mogelijke zijn, wanneer een politieke partij niet méér in haar vaandel heeft, is er ook een verschraling tot op het bot.
Wij zullen ons in ons beleid en op de conferentie moeten bezinnen op de grote lijnen van het onderwijsbeleid. Een goed beleid moet voortkomen uit een visie. Waar willen we heen met het onderwijs? Wat beogen we? Wat zijn de doeleinden? Meer en meer worden aan de overheid daarover vragen gesteld.
Terecht. Maar even terecht is het, als wij die vragen aan onszelf stellen. Er is
daarover reeds veel gefilosofeerd, maar concrete suggesties zijn er nog maar
weinig gedaan. In heel de onderwijspolitiek heeft het tot op heden ontbroken
89
aan hanteerbare, welomschreven doeleinden. Dat zijn, zo lijkt me, de centrale vragen, waarmee de conferentiegangers zich bezig zullen moeten houden.
Daar komt nog een aspect bij. We zullen naar elkaar moeten luisteren, de politici naar het onderwijs, de onderwijsmensen naar de politiek. De discussies tussen onderwijs en politiek zijn niet altijd even vruchtbaar geweest. Men denke aan allerlei discussies sinds de invoering van de Mammoetwet. En, recentelijk, aan het onderwijsprotest 1971 ("Van Veen, ga heen"). De geringe vruchtbaar- heid van deze discussies wordt vooral veroorzaakt doordat men te weinig begrip heeft voor elkaars posities, te weinig elkaars mogelijkheden - en de grenzen daarvan - onderkent. Het gaat om een politiek bedrijf, om een politieke conferentie. De wensen en opvattingen van het onderwijs moeten we er plaatsen in een politiek kader. Dat kan ontnuchterend zijn, omdat daartoe hoort het afwegen van deze wensen en opvattingen tegen andere, misschien niet minder honorabele.
We zullen ons ter conferentie dus niet op een al te hoog abstractieniveau moeten begeven. Er moet een directe relatie gelegd worden met de instrumenten, zowel de instrumenten die ons ter beschikking staan, als die die we zouden willen creëren. Organisatorische mogelijkheden, financiën en financierings- methodieken zullen in ons achterhoofd mee moeten spelen. De conferentie zal pas zinvol zijn, als wij ons niet van de werkelijkheid distantiëren, maar er midden in staan. Niet als norm, wel als operatieterrein. Al te gemakkelijk krijgt een conferentie een vrijblijvend karakter Of door onwerkelijk gepraat Of door het zich opstellen als pressiegroep.
Tenslotte nog een herinnering aan een bekend, maar voor ons zeer wezenlijk feit. De conferentie wordt georganiseerd door een christelijke partij; en tot de deelnemers behoren velen, die het christelijk onderwijs voorstaan. Een christe- lijke politieke partij en het christelijk onderwijs staan beide voor dezelfde zaak.
Zij willen ieder op zijn terrein zich in dienst stellen van de Heer Jezus Christus.
Evenwel, christelijke politiek en christelijk onderwijs dreigen voortdurend
"wereldgelijkvormig" te worden. Dat houdt meestal nog in - en dat maakt het nog erger - een gelijkvormigheid aan de wereld van vandaag en niet aan die van morgen. Er komen uit de christelijke politiek en uit het christelijk onderwijs te weinig initiatieven, die betrokken zijn op nieuwe structuren en op een nieuwe benadering van de mensen. Daartoe zouden een bewust beleven van ons beginsel en een positieve gerichtheid naar de toekomst toch moeten leiden.
Daarmee is tegelijk de opgave voor deze conferentie gesteld.
90
r
e
i
t 1
e e -1
door drs. T. M. Gilhuis
De vraag naar de functie van het christelijk onderwijs nu, doet ons vanzelf eerst de vraag stellen naar het fungeren van de school met de Bijbel van vroeger.
In eerste instantie ging het toen in de Schoolstrijd om christelijke opvoeding, om een school met de Bijbel. Daarom werd de Schoolstrijd een strijd voor de vrije school. Zoals Kuyper het zei in 'Pro Rege' (lIl, 175): ... "de Schoolstrijd zou nooit zoo grooten omkeer in de bestaande orde van zaken hebben teweeg- gebracht, indien de strijd uitsluitend om de vrije school ware gevoerd. Vrijheids- zin in het afgetrokkene zou nooit bezield hebben tot het brengen van zóó groote offers als hier te brengen waren. Zonder vrees voor tegenspraak mag dan ook gezegd, dat het niet de vrije school was die dienst deed voor de propaganda van de Christelijke opvoeding, maar dat veeleer omgekeerd het de behoefte aan Christelijke opvoeding was, die de school ten onzent heeft vrijgemaakt".
De school met de Bijbel dus fungerend als instrument van christelijke opvoeding. Maar wat en hoe?
Ruim honderd jaar geleden, om precies te zijn in 1867, werd in een houten geteerde barak de eerste christelijke school in Kennemerland geopend. Ze was bestemd voor de kinderen van de polderwerkers die daar - uit het gehele land opgetrommeld - in keten waren neergestreken om het Noordzeekanaal te graven. Een woest en wild volk daar op de 'Heide' bij Velsen dat zich om God noch gebod bekommerde en bepaald voor zijn kinderen niet vroeg om een school met de Bijbel. Toen hebben vrienden van het christelijk onderwijs in Amsterdam, mr. J. deNeufville, gemeentesecretaris van Amsterdam en voorzitter van Christelijk Nationaal Onderwijs, Willem Hovy, de directeur van de Bier- brouwerij 'De gekroonde Valk' en dr. Abraham Capadose, de oprichter van de zondagsschool in Nederland, de handen ineengeslagen, en besloten zij, met ontferming bewogen, voor dit ruige volk een school met de Bijbel neer te zetten.
Welnu, op 22 maart 1867 werd ze geopend.
Wat wilden deze vrienden met hun school met de Bijbel? De heer Hovy
formuleerde het toen hij op de dag der opening sprak naar aanleiding van een
vers uit 2 Kronieken 34: "Toen hij" - dat is koning Josia - "nog een jonge-
ling was begon hij de God zijns vaders David te zoeken". Daarbij wees de
spreker - aldus het gedenkboek van meester Vermeulen - "op de voordelen
van een vroege Godsvrucht". Ja, dat was het wel, het éérste - men wilde de kinderen al vroeg brengen bij de God van hun vader. Daarom schreef in 1878 het Nederlandsch Werkliedenverbond Patrimonium in een adhesiebetuiging aan het Volkspetitionnement de Koning de leden van het Verbond een wet te geven
"die hunne kinderen niet langer van den Heere Jezus zou scheiden". Daarom kon op de dankstond in de Domkerk in Utrecht in 1920 vanwege de aanneming van het wetsontwerp op het l.o. gezegd worden, dat Hij die zegen gaf op de Schoolstrijd ook de God was geweest van alle leiders, van Groen van Prinsterer af tot nu toe, en van alle kleinen in den lande die hadden leren bidden: "Ook onzer kinderen, 0 Vader! Uw Koninkrijk kome".
Aan de hand van de juffrouw of de meester tot Jezus. Dat wel in de eerste plaats ja, vroege godsvrucht aankweken.
Maar toch ook méér. In een ander Adres aan de koning ter gelegenheid van datzelfde Volkspetitionnement, nu van de Vereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs, wordt gezegd dat "het streven van hen, die geen ander doel dan instandhouding eener Christelijke maatschappij beoogen niet mag worden be- moeilijkt of tegengewerkt". En nog veel eerder in 1846 reeds schreef de kerkeraad van de Christelijke afgescheiden Gemeente te Hoogeveen aan Willem II: "De koning gelieve te bedenken, dat ons alles ergert wat niet openbaart of aanwijst den smallen weg des levens, dewijl het bevel Gods is aan ons ook voor onze kinderen: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne Geregtigheid".
Enerzijds dus het leren gaan op de smalle weg die naar de Godzaligheid leidt - anderzijds het zicht geven op een veel ruimer perspectief: het zoeken van het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid.
Of - om nog weer eens terug te keren tot de openingsdag van het schooltje op de 'Heide' bij Velsen: de daar voorgelezen tekst uit 2 Kronieken 34 heeft een onmiddellijk vervolg: "In het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon Josia de God van zijn vader David te zoeken - èn in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten, de gewijde palen, de gegoten en gesneden beelden".
De innerlijke godsvrucht heeft blijkbaar naar buiten zijn consequenties voor een transformatie van de samenleving.
Naar binnen èn naar buiten! Maar als ik het goed zie werd voorheen en wordt ook nu de nadruk veelal gelegd op het naar binnen, op dát element in de christelijke opvoeding - ook in de school - dat bedoelt het kind te brengen tot Jezus als Heiland van zondaren. Om met Kuyper te spreken: "De christelijke scholen zullen een practisch antwoord geven op de roepstem van den Christus:
Laat de kinderkens tot Mij komen, want hunner is het koninkrijk der hemelen.
De band, reeds in geboorte en doop tussen het kind en Koning Jezus gelegd, en waaraan in de huiselijke opvoeding wordt voortgeweven, zal dan in de Christelijke school nader bevestigd worden."
Maar werd en wordt niet te veel vergeten, dat de school met de Bijbel ook
dat tUJééde oriëntatiepunt in het oog moet houden? Een doelwit dat Kuyper
e 3
1 1 1
e r .;:
e
1
.1
1
e
1
f
r
t
1
e Ot g e
l,
lt e n e
l.
I, e
k
~r
al voor ogen stond toen hij - om nog eens 'Pro Rege' te citeren - schreef:
"Het kind zal (op die school met de Bijbel) niet methodistisch alleen een Heiland en Redder in Jezus begroeten, maar ook verstaan, dat Jezus zijn Koning is ... Een Koning, wien gegeven is alle macht in den hemel, maar ook op aarde. '. Het Koningschap van Jezus gaat over de zielen maar ook over de aardsche Maatschappij ...
De onjuiste en oppervlakkige opvatting, alsof Christus alleen onze Heiland en Redder, en niet tevens onze Koning en Rechter ware, wordt juist door de Christelijke school geheel teruggedrongen, en de ware opvatting van het onder- daanschap van Christus komt hiervoor in de plaats." Aldus Kuyper in 1912!
Welnu, het komt mij voor, dat de christelijke school nu, meer dan vroeger, als het om haar functioneren gaat, op dit twééde oriëntatiepunt - dat ook omschreven zou kunnen worden als: hoe voeden we de jonge mensen ook op tot zoekers naar het heil op áárde, tot jagers naar een bijbelse gerechtigheid, hier en nu - haar aandacht blijvend zal moeten richten. Een aandacht niet slechts voor het maatschappelijk gebeuren alleen in Nederland, maar nu de grenzen door allerlei massa-communicatiemiddelen zo zeer zijn vervaagd ook op de gang van zaken over de gehéle wereld.
Dan kunnen ook beide aspecten van de bedoeling: school mèt de Bijbel - geheel tot hun recht komen.
Wat de school betreft, de wezenlijke functie van het onderwijs toch is (de definities die nu volgen zijn van T. P. van der Kooy, 'Het economisch aspect van de vrijheid van onderwijs', 1965) de overdracht van cultuur aan de opgroei- ende generatie, daarbij inbegrepen de voorbereiding van die generatie op de taken die haar wachten bij de bewaring en vermeerdering van de cultuur. En onder deze laatste dient men dan te verstaan het streven van de mens tot zodanige verandering van zijn situatie, dat hij zijn menselijke waardigheid beter kan beleven.
Welnu, hierop aansluitend - wat de Bijbel betreft: deze heeft weet van het wàre mens-zijn, toen de Mens op aarde werd vóórgeleefd in Jezus Christus.
Daarom zal het juist omdat het in de school met de Bijbel om Jezus gaat, ook moeten gaan om de menselijkheid, om de humaniteit, om het beter tot zijn recht doen komen van de mens als beelddrager Gods.
Dat betekent vooral vandaag, dat de school met de Bijbel aan haar kinderen meer dan ooit duidelijk maakt, dat dienaren Gods ook dienaren der mensen hebben te zijn. En dat vooral dit laatste betekent het najagen van gerechtigheid op aarde. Nu.
Dat betekent m.i. dat de school met de Bijbel er met intense aandacht bij
moet zijn als er in de wereld signalen opflitsen van onvrede, onvrijheid, onge-
lijkheid en onrecht. En er niet alleen bij moet zijn, maar ook op het doek van
de belangstelling der kinderen hier zal laten vallen het licht van de bijbelse
kritiek. Dat betekent allereerst, dat in dit verband de school met de Bijbel
onderwijs geeft met de wereld als horizon. En vervolgens dat dit onderwijs
christelijk zal zijn, d.w.z. de gegevens die hier op telex en camera binnenkomen worden getoetst aan de normen van de Bijbel die in niet mis te verstane taal spreekt over gerechtigheid op aarde.
Dat betekent in concreto, dat de school met de Bijbel - ik denk hier in de eerste plaats aan het voortgezet onderwijs - in haar onderwijs signaleert:
Het onrecht dat een man als Boekowsky in Rusland ondergaat waar zijn proces verwordt tot een verkrachting van het recht;
de onvrijheid om kinderen op te voeden in de vreze des Heren en het ver- schrikkelijke leed deze kinderen aangedaan, waarover onlangs 1453 Russische moeders in een petitie aan Bresjnev, Podgorny en Kosygin schreven;
de onderdrukking van de godsdienstvrijheid toen in Litouwen twee rooms- katholieke priesters werden veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf omdat ze kinderen hadden voorbereid op het doen van hun eerste communie;
de onveiligheid in Vietnam waar langs alle trottoirs hele rijen ronde gaten met een deksel er op gemaakt zijn. Dat zijn de schuilkelders voor één persoon.
Als er een aanval komt springen alle mensen vlug in zo'n gat en leggen het deksel er weer op. Er zijn meer dan een miljoen van zulke schuilkeldertjes in Hanoi ... ;
op de onvrede in Vietnam waar al sinds jaar en dag de oorlog woedt en waar Amerika in een poging dit land van het communisme te bevrijden reeds een miljoen slachtoffers maakte;
het onrecht de Anglicaanse deken van Johannesburg, Ffrench Beytagh aange- daan in een proces waarin hij zijn steun aan gevangenen en aan familieleden van gevangenen of door de politieke ban getroffenen verdedigde met een beroep op Mattheüs 25;
de terreur waarmee een land als Portugal Angola blijft knechten in haar koloniale staat;
het niet voldoende en niet volhardende luisteren naar de stem van de honge- rige die nog steeds roept in een wereld waar nog altijd als axioma geldt: één van de drie bezit negen van de tien;
de ongelijkheid van behandeling ten opzichte van de rassen in Zuid-Afrika waardoor een blanke journalist als Attwell er uit overwegingen van solidariteit toe kwam de minister van binnenlandse zaken officieel te vragen voortaan als bantoe te mogen worden ingeschreven;
de aanranding van Gods goede schepping in een wereld waarin de milieu- vervuiling steeds toeneemt omdat de vraag naar steeds meer welvaart, o.a. door steeds nieuwe investeringen in de industrie, blijkbaar primair geldt;
de onherbergzaamheid de gastarbeiders in Nederland aangedaan;
vreemdelingen die zich veelal alleen maar geëxploiteerd weten.
Wat van dit alles de relevantie voor een christelij'ke politieke partij is?
In de eerste plaats dat zij zelf vóórop gaat in het najagen van de hier be-
doelde gerechtigheid; dat zij hier in haar daadwerkelijke arbeid in de Kamers
en lal de IJn
~r
he
lS-
ze :en m.
let
10
lar
~en