Vraag nr. 124 van 30 april 1996
van de heer JOS DE MEYER Jachtdecreet – Wildschade
Artikel 25 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 bepaalt dat de schade veroorzaakt door wild waarop de jacht sinds meer dan vijf jaar niet meer geopend is, of dat afkomstig is uit een bosreservaat of een natuurreser-vaat waarin de jacht door de overheid volledig verbo-den is, wordt vergoed door de gewestdienst met afzon-derlijk beheer : Fonds voor Preventie en Sanering inza-ke Leefmilieu en Natuur, opgericht bij decreet van 23 januari 1991.
Verder bepaalt het tweede lid van artikel 25 van het Jachtdecreet dat een proces-verbaal van plaatsbezoek dat vermeldt dat de voorwaarden die in het eerste lid worden vastgesteld zijn vervuld, als titel geldt om de vergoeding van schade door vermeld Fonds te verkrij-gen.
Soms bestaat er echter twijfel of betwisting over de juiste inhoud van het begrip "schade" in deze context. Naar onze mening volstaat een proces-verbaal van een plaatsbezoek waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 25 is voldaan, namelijk dat het hier gaat om schade veroorzaakt door wild waarop de jacht sinds meer dan vijf jaar niet meer is geopend of wild dat afkomstig is uit een bos- of een natuurreservaat waarin de jacht volledig verboden is, samen met een raming van alle wildschade die aan de gewassen is aangebracht door dit niet-bejaagbaar wild, om een vergoeding voor al deze wildschade aan de gewassen te ontvangen. Zijn er richtlijnen uitgevaardigd inzake de concrete toepassing van artikel 25 ?
Antwoord
Artikel 25 van het Jachtdecreet stelt een regeling in voor de vergoeding van schade veroorzaakt door wild waarop de jacht sinds meer dan vijf jaar niet meer geo-pend is, of dat afkomstig is uit een bosreservaat of een natuurreservaat waarin de jacht door de overheid volle-dig verboden is.
Een proces-verbaal van plaatsbezoek waarin wordt gesteld dat aan deze voorwaarden is voldaan, geldt voor de schadelijder als titel om de vergoeding van schade door het MINA-fonds te verkrijgen.
Daar deze procedure niet nader is omschreven, gelden ter zake de gewone rechtsregels. Dit houdt in dat de schadelijder zich tot de vrederechter van het betrokken rechtsgebied moet wenden die, ongeacht het bedrag van de vordering, bevoegd is om de schade vast te stel-len. Hij zal hiervoor normaal een deskundige aanstel-len.
Zoals uit de besprekingen van het voorstel van Jachtde-creet in de Commissie voor Leefmilieu en Natuurbe-houd blijkt, volgt deze nieuwe regeling de principes en procedures van de burenhinder : zo een eigenaar van een goed, zonder foutief te handelen, het evenwicht verbreekt tussen de normale lasten van het nabuur-schap en er voor de nabuur een hinder ontstaat die de
gewone eigenschappen van het nabuurschap over-schrijdt, is door de eerste eigenaar een rechtmatige en passende compensatie verschuldigd tot herstel van het verbroken evenwicht. Er wordt hierbij uitgegaan van de zogenaamde foutloze aansprakelijkheid, waarbij voor de vrederechter alleen de schade en het oorzake-lijk verband tussen de overlast en de actie van derden (of het gebrek daaraan) moet worden bewezen.
Hieruit blijkt dat alleen de belangrijke schade moet worden vergoed (dit is de schade bovenop de normale schade). Schade die 5 à 10 % uitmaakt van de totale schade kan als normale schade worden beschouwd, maar wordt geval per geval door de rechtbank be-p a a l d ; zij kan onder meer afhankelijk zijn van de lig-ging van het perceel en de teeltkeuze.
Bovendien moet een schadelijder kunnen aantonen dat hij alles in het werk heeft gesteld om de schade te voor-komen, bijvoorbeeld door het plaatsen van een omhei-ning of door het treffen van bepaalde afschrikkings-maatregelen.