• No results found

Vraag nr. 77 van 15 februari 2001 van mevrouw MARLEEN VAN DEN EYNDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 77 van 15 februari 2001 van mevrouw MARLEEN VAN DEN EYNDE"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 77

van 15 februari 2001

van mevrouw MARLEEN VAN DEN EYNDE Kinderen met ADHD – Schoolloopbaan

We stellen vast dat steeds meer kinderen te kam-pen hebben met syndromen zoals hyperactiviteits-stoornis of aandachtstekorthyperactiviteits-stoornis. Hierdoor zou-den ze in hun dagelijks leven problemen ondervin-den en op de schoolbanken de grootste moeite hebben met het opnemen van de leerstof.

Vele van deze kinderen worden hiervoor door een geneesheer behandeld met het geneesmiddel "Ri-l a t i n e " , dat een "Ri-lichte stimu"Ri-lans zou geven aan het centraal zenuwstelsel, met een groter effect op de mentale dan op de motorische activiteiten. Het me-chanisme van de mentale en gedragsgebonden ef-fecten van "Rilatine" bij kinderen is nog niet volle-dig opgehelderd. Zo wordt er aangeraden dat kin-deren enkel in periodes van grote inspanningen en hoge concentratie dit geneesmiddel gebruiken en in de vakantieperiodes het gebruik van dit genees-middel staken.

Het is niet duidelijk op welke manier kinderen met zulke syndromen hun schoolloopbaan op een nor-male manier kunnen doorlopen. Vandaar volgende vragen aan de minister.

1. Kan een overzicht worden gegeven van het aan-tal kinderen per leeftijdscategorie dat moet worden behandeld voor hyperactiviteitsstoornis of aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit ( A D H D ) , bijvoorbeeld via de CLB's (centra voor leerlingenbegeleiding) ?

2. Veelal belanden kinderen met bovenvermelde problemen in taakklassen of in het bijzonder onderwijs.

Welke criteria worden gebruikt om kinderen met zulke stoornissen in het bijzonder onder-wijs te plaatsen, dan wel te begeleiden in hun eigen school ?

3. Werden er in het verleden studies uitgevoerd omtrent leerlingen met gedragsstoornissen ? Werden er reeds via studies of rapporten oorza-kelijke verbanden aangetoond?

Lijden ook niet-schoolgaande kinderen aan dit syndroom ?

Antwoord

1. Het Onderwijsdepartement beschikt niet over statistische gegevens over het aantal kinderen en jongeren dat voor hyperactiviteitsstoornissen of een aandachtstekortstoornis met hyperactivi-teit wordt behandeld.

Het verstrekken van concrete gegevens over ADHD is moeilijk, omdat er in de literatuur geen sluitende gegevens zijn over het voorko-men van ADHD.

Niet ieder wat druk of nerveus aandoend kind mag men hyperactief noemen. ADHD bestaat uit een groot aantal symptomen die gelijktijdig of in meerdere of mindere mate voorkomen en een permanent karakter hebben. A l g e m e e n wordt aanvaard dat het samen voorkomen van drie factoren het klinisch beeld van ADHD be-p a a l t . Deze factoren zijn : 1° een moeilijk te controleren drang tot bewegen, 2° een zwak concentratievermogen en 3° gebrekkige sociale vaardigheden.

ADHD is een stoornis die voorkomt in de D S M - I V-TR-lijst met officiële ziekten en stoor-nissen (DSM : Diagnostical Statistical Manual ; T R : Text Revision – red.). Via een aantal epi-demiologische studies heeft men wel een idee over het voorkomen van A D H D. Naargelang de gehanteerde definities en classificatiesystemen schommelt het cijfer van 1 à 2 % van de kinde-ren tot 3 à 5 % , volgens de wat ruimere A m e r i-kaanse DSM-IV-criteria.

(2)

Traditioneel wordt aangenomen dat ADHD zes tot negen keer frequenter voorkomt bij jongens dan bij meisjes.

Men kan de diagnose ADHD niet stellen voor het kind 5 jaar is. Internationaal wordt aangeno-men dat ADHD-gedrag kan worden opgemerkt voor de leeftijd van 7 j a a r. Uiteindelijk kan niet worden ontkend dat er een interpretatieruimte is om een kind al dan niet als een kind met het ADHD-syndroom te diagnosticeren.

2. Algemeen

De Vlaamse volksvertegenwoordiger verklaart dat kinderen met deze problemen veelal in taakklassen of in het buitengewoon onderwijs b e l a n d e n . Graag vernam ik op welke gegevens haar uitspraak berust. ADHD is op zich immers geen indicatie voor doorverwijzing naar het bui-tengewoon onderwijs.

De VZW Zit Stil, die onder andere ondersteu-nend werkt bij de begeleiding van kinderen met A D H D, vermeldt op haar website dat kinderen met ADHD slechts in uitzonderlijke gevallen naar type 3- of type 8-onderwijs worden verwe-zen.

Bij een doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs wordt steeds met verschillende facto-ren rekening gehouden. Dergelijke beslissing gebeurt na een multidisciplinair onderzoek, waarbij ook rekening wordt gehouden met de ernst en de mate waarin de symptomen voorko-m e n , in welke voorko-mate ze kunnen worden bestre-den via medicatie, hoe de draagkracht is van het kind en zijn omgeving en welke de mogelijkhe-den zijn van de school om nog een kwaliteitsvol onderwijsaanbod voor het kind/de jongere te realiseren.

M.b.t. de school Lager onderwijs

Ondanks het feit dat het om normaal begaafde jongeren gaat, wordt er in multidisciplinair on-derzoek veel aandacht besteed aan de manier waarop het kind/de jongere met taken omgaat en wordt er gepeild naar de mate waarin de leerstof verworven is. Het vluchtig gedrag en de vlottende aandacht zijn vaak te beperkend om leerstof op een geordende manier te verwerken. Ondanks een goed verstand verloopt het auto-matiseringsproces anders dan gewoonlijk. D o o r een onregelmatige overdracht van prikkels in

de hersenen wordt bepaalde informatie onvol-doende of onjuist opgenomen en vastgehouden. Een multidisciplinair onderzoek door het CLB (tests : o. a . intelligentie en schoolse vaardighe-d e n ) , klas- en eventueel een thuisobservatie geven zéér belangrijke informatie om het pro-bleem juist in te schatten. Een kind komt pas in het buitengewoon onderwijs terecht als het CLB hiervoor een attest geeft.

De meeste kinderen handhaven zich in de ge-wone school. Belangrijke elementen zijn dan de draagkracht en de zorgbreedte van de school en de samenwerking met alle betrokkenen : de ou-ders of opvoeou-ders, de CLB-medewerkers, de be-handelende arts/therapeut.

Het is een bekommernis van het beleid om kin-deren met leer- en gedragsmoeilijkheden, d u s ook kinderen met A D H D, bij voorkeur in de gewone school op te vangen en te begeleiden. De school kan hiervoor gebruikmaken van het optimaal aanwenden van het lestijdenpakket en in voorkomend geval gebruikmaken van de extra lestijden verkregen in het kader van de z o r g v e r b r e d i n g. De school kiest zelf hoe ze de gegeven middelen aanwendt voor het realiseren van een goed onderwijsaanbod voor al haar l e e r l i n g e n . Dit schoolintern zorgbeleid moet in eerste instantie worden aangesproken om de problematische onderwijsleersituaties het hoofd te bieden. Het is vanzelfsprekend dat het CLB hierbij een belangrijke partner vormt.

(3)

oplos-sing of betere hanteerbaarheid van de proble-matiek.

Ook bij Zit Stil, de Vlaamse vereniging voor ou-ders van kinderen en jongeren met aandachts-s t o o r n i aandachts-s aandachts-s e n , impulaandachts-sief en overbeweeglijk ge-d r a g, kunnen ouge-ders, leerkrachten en hulpverle-ners steeds terecht voor informatie en vorming. Ouders kunnen er ook terecht voor advies en begeleiding.

Medicatie kan ook een bijkomende hulp zijn. Bij zowat driekwart van de kinderen met ADHD kan men de begeleiding en behandeling succesvol ondersteunen met Rilatine. Ze wordt uitsluitend onder toezicht van een arts toege-d i e n toege-d , omtoege-dat toege-de toege-dosis en toege-de werking verschillen van kind tot kind. Die medicatie heeft geen ge-nezende werking, maar scherpt gedurende een korte periode de functies aan die instaan voor de concentratie en de lichaamsbeweging.

Wanneer de maatregelen in de gewone school ontoereikend blijken, kan een tijdelijke over-gang naar de speelleerklas BuO, het type 8 of het type 3 aangewezen zijn (BuO : b u i t e n g e -woon onderwijs – red.). Onderzoek wijst im-mers uit dat een vroegtijdige diagnose én bege-leiding van kinderen met ADHD heel belang-rijk zijn. Tijdelijk gespecialiseerde opvang en onderwijs kunnen dan aangewezen zijn. U i t e r-aard gebeurt dit na overleg met alle betrokke-n e betrokke-n . Voor veel ouders is de tijdelijke opvabetrokke-ng ibetrokke-n het BuO een moeilijk te nemen stap.

Tijdens de puberteit

Pubers met ADHD komen in het gewoon se-cundair onderwijs terecht. Men schat dat het voorkomen van ADHD in het gewoon SO 3 % is.

De overbeweeglijkheid wordt minder, maar de concentratiemoeilijkheden blijven parten spe-l e n . Ondanks een goede begaafdheid presteren ze dikwijls onder hun niveau. De jongeren vra-gen meer en langer controle dan hun leeftijds-g e n o t e n , zowel thuis als op school. Ook hier moeten leerkrachten voldoende worden inge-licht en is concrete samenwerking met de ou-ders en gespecialiseerde diensten onontbeerlijk. Vaak worden de problemen in het basisonder-wijs onderkend en wordt er daar een specifieke aanpak uitgewerkt. Het is de taak van de direc-t i e, de leerkrachdirec-ten en de CLB-medewerkers om samen met de ouders zorg te dragen voor de

continuering ervan bij de overgangen naar een ander niveau of naar andere onderwijsvormen. Een groot deel van de jongeren met A D H D groeit uit de problemen. Veel hangt af van de opvang die ze door hun opgroeien heen krijgen. Eén op vier jongeren blijft min of meer ernstige moeilijkheden hebben.

De professionaliteit van leerkrachten

Leerkrachten worden in hun opleiding ver-trouwd gemaakt met leer- en gedragsstoornis-sen en de aanpak ervan op school. De nieuwe beroepsprofielen en basiscompetenties voor de verschillende leraarstypes zijn al enige tijd in g e b r u i k . Bij het bepalen van de vaardigheden, kennis en attitudes van beginnende en ervaren leraren werd specifiek rekening gehouden met de zorgverbreding in het gewoon onderwijs en met het buitengewoon onderwijs.

In de initiële lerarenopleiding zijn startcompe-tenties opgenomen die de beginnende leraar in staat stellen om passend in te spelen op speciale l e e r- en opvoedingsbehoeften van leerlingen met leer- en gedragsstoornissen. Dit zowel in het gewoon, als in het buitengewoon onderwijs. In alle opleidingen zijn het verwerven van basis-competenties om te werken met leerlingen met een leer- of gedragsstoornis expliciet opgeno-men.

In de voortgezette opleidingen, die zich richten op het werken met kinderen met speciale on-derwijs- en opvoedingsbehoeften waaronder l e e r- en gedragsstoornissen, worden de zojuist vermelde competenties verder uitgebouwd en verfijnd.

(4)

3. Toch eerst een begripsomschrijving "gedrags-stoornis" (Peter Van Vugt, UIA)

"Reactief gedrag : ongewenst gedrag waarmee een individu te kennen geeft dat het (bewust of onbewust) worstelt met een bepaalde relatie of s i t u a t i e. Het verband tussen oorzaak en gedrag is niet altijd duidelijk noch eenduidig. Vaak ook "gedragsprobleem" genoemd.

"Gedragsstoornis : een zich herhalend en aan-houdend gedragspatroon waarbij de grondrech-ten van anderen of belangrijke bij de leeftijd be-horende sociale normen worden overtreden, zoals blijkt uit de aanwezigheid gedurende de laatste twaalf maanden van drie of meer van de volgende criteria, met ten minste in de laatste zes maanden één criterium aanwezig :

– agressie gericht op mens en dier, – vernieling van eigendom, – leugenachtigheid en diefstal, – ernstige schending van regels.

Persoonlijkheidsstoornis : een diepgaand pa-troon van karakteristiek gedrag en emotionele beleving waarin anderen (op manipulatieve wijze) worden betrokken.

Kinderen met gedragsstoornissen vormen dus een heel breed spectrum van diverse sympto-men en combinaties daarvan.

Studies omtrent gedragsstoornissen

Uiteraard gebeurt er wetenschappelijk onder-zoek aan universiteiten en onderonder-zoeksinstellin- onderzoeksinstellin-gen.

In opdracht van mijn departement gebeurt elk jaar wetenschappelijk onderzoek dat aangeeft hoe bepaalde onderwijsproblemen best worden aangepakt en hoe het beleid daarin kan stimule-ren en stustimule-ren. De laatste jastimule-ren werden verschil-lende onderzoeksprojecten uitgevoerd of zijn nog in uitvoering over kinderen met leer- en ge-d r a g s p r o b l e m e n , zoals "Zorgverbrege-ding in rela-tie tot de uitstroom naar het buitengewoon on-derwijs" en "Diagnosticerend en remediërend vermogen van de scholen in de eerste graad se-cundair onderwijs vanuit het standpunt van ou-ders met kinderen met leer- en emotionele pro-b l e m e n " . Dit jaar zijn er onder meer het project "Knelpunten van de huidige typologie van het

buitengewoon onderwijs in Vlaanderen in het licht van de internationale discussie over cate-goriaal versus non-catecate-goriaal onderwijs aan kinderen met specifieke onderwijsbehoeften" en het project "Overgang van het gewoon naar het buitengewoon onderwijs".

De resultaten van het wetenschappelijk onder-zoek zijn steeds richtinggevend voor mijn be-leid.

Er worden ook studies uitgevoerd over leerlin-gen met gedragsproblemen aan de universitei-t e n . Ik verwijs onder meer naar heuniversitei-t onderzoek van prof. W. Hellinckx van de dienst Orthope-dagogiek van de KU Leuven, p r o f. d r. Dirk De-boutte van het AZ Antwerpen en prof. M a r i n a Danckaerts van de KU Leuven. (KU Leuven : Katholieke Universiteit Leuven ; AZ : a l g e m e e n ziekenhuis – red.)

Momenteel werkt een studiegroep binnen de VLOR aan "definiëring van problematische jongeren in het onderwijs". Deskundigen van de verschillende Vlaamse universiteiten, de onder-w i j s k o e p e l s, directeurs van type 3-scholen, a d v i-seurs DVO en veldwerkers zijn hierbij betrok-k e n . Het is de bedoeling een visietebetrok-kst te schrij-ven en krijtlijnen te trekken voor de aangepaste o p v a n g, begeleiding en hulpverlening van kin-deren met ernstige gedragsmoeilijkheden. In de tweede helft van dit jaar start de DVO voluit met werkgroepen, om ontwikkelingsdoelen voor te stellen voor deze doelgroep. Ik verwacht dan ook dat deze werkgroep nog dit jaar een adviesvoorstel naar de overheid toe zal bezor-g e n . (VLOR : Vlaamse Onderwijsraad ; DVO : Dienst voor Onderwijsontwikkeling – red.)

(5)

Het is echter nu reeds duidelijk dat de problema-tiek van jongeren met ernstige gedrags- en emotio-nele problemen enkel met succes kan worden aan-gepakt binnen een ruimere context dan louter de schoolse.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Z o moesten een aantal dossierbehandelaars wor- den ingezet om tijdig het onderzoek van de ver- valregeling van de BPA's te kunnen afronden en worden de meeste planologische

Dit impliceert dat De Putten een bescherming krijgt minstens tot 2007 en dat op basis van een nieuw maatschappelijk debat in het kader van het ruimtelijk uitvoeringsplan de

Bestrijdingsmiddelen horen niet in het water bestemd voor menselijke consumptie en alles wordt in het werk gezet om dit zo te houden.. In Vlaanderen is het alleszins zo dat

Dit betekent dat een labo dat enkel erkend is voor pakket M, niet alle analy- ses van bijlage 4.2.3 van het Vlarea zelf kan uit- v o e r e n.. Labo's die beschikken over

Voor het jaar 2000 werden de ongevallen- gegevens nog niet door het NIS verstrekt ( N a - tionaal Instituut voor de Statistiek – red.)1. De gegevens die door het BIVV worden

Wat het herstel betreft, wordt inderdaad ervoor ge- opteerd om een replica van de bestaande smeedij- zeren leuning, die dateert van 1836, te plaatsen, e n dit aan de hand van

Door het gemeentebestuur van Aartselaar werd onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van PCB's in het vlees van de in de buurt van Isvag grazende koeien1. Ook werd de

van mevrouw MARLEEN VAN DEN EYNDE Volwassen mentaal gehandicapten – Opvang Ouders van gehandicapte kinderen blijven zelfs na het bereiken van de volwassen leeftijd van hun