• No results found

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4 · dbnl"

Copied!
156
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jan Ligthart

bron

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4. J.B. Wolters' U.M., Groningen 1911 (vierde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ligt002were02_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

3

Voorbericht.

Onze ‘De Wereld in!’ is de wereld in gegaan, en heeft zich daar vrienden gemaakt.

Men heeft zelfs herhaaldelijk aangedrongen op een tweede serie.

Zou het ons mogelijk zijn, zulk een tweede serie samen te stellen?

We hebben het beproefd. Doch om nu te zorgen, dat deze tweede serie naast de vorige kan gebruikt worden, hebben we:

1o. de figuren en toestanden ontleend aan een heel anderen kring, nl. aan een ontwikkeld arbeidersgezin;

2o. aan de zaakkennis, speciaal de natuurkennis, veel minder en aan het verhaal veel meer plaats ingeruimd;

3o. een verband gelegd tusschen Nederland en Oost-Indië, zooals in de eerste serie een betrekking is onderhouden tusschen Nederland en Zuid-Afrika;

4o. de taal wat eenvoudiger gehouden, zoodat die aan een vaardig lezen niet in den weg behoeft te staan.

Ten behoeve eener betrouwbare en mooie illustratie zijn kosten noch moeiten ontzien.

JANL. en H. SCH.

VOOR DEN TWEEDEN DRUK.

Deze druk is gelijk aan den voorgaanden, behalve dat een versje is weggelaten.

DESCHR.

VOOR DEN VIERDEN DRUK.

Deze druk is gelijk aan den voorgaanden.

DESCHR.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(3)

1. Dikker of hooger?

Dat was een pret op de speelplaats. De heele klas van Willem was verhoogd, van de derde naar de vierde afdeeling. Niet één kind was blijven zitten. En nu had de juffrouw gevraagd:

‘Wat wil jullie van morgen liever, leeren of spelen?’ Natuurlijk spelen! Een paar kinderen hadden gezegd van leeren, maar verreweg de meesten waren opgesprongen en hadden geroepen: spelen, spelen!

Goed, spelen! Maar dan toch eerst een héél klein beetje leeren.

‘Kom, Willem en Hendrik, haal jullie dat zware blok eens vóór de klas, dat blok dat daar in den hoek staat.’

Alle kinderen hadden er naar gekeken, hoe de twee jongens met dat stuk boomstam waren komen aansjouwen. En toen had de juffrouw daarvan geleerd, dat je aan de ringen in 't hout kon zien, hoe oud de boom was. Elk jaar was er een ring bijgekomen.

En zoo was de boom hoe langer hoe dikker geworden.

Na afloop van de les waren de kinderen met de juffrouw

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(4)

6

naar buiten gegaan, en wel, wel! wat was het daar nu een pret!

De jongens holden en de meisjes vlogen, en ze zongen en sprongen dol door elkaar.

Eenige oogenblikken mocht dat zoo wel, maar niet te lang, anders zouden de kinderen te woest worden.

‘Kom,’ riep de juffrouw, en ze klapte in de handen. ‘We zullen eens een spelletje doen.’ Aanstonds drongen de kinderen om haar heen, en ze riepen: ‘Naloopertje!

Touwtje springen! In Zeeland staat een huis!’

Neen, neen, de juffrouw wist vandaag een ander. Van De boom die wordt hoe langer hoe dikker.

Ja, ja, dat was leuk! De kinderen stonden gauw in een lange rij, en de juffrouw op de eene punt. Toen moest de juffrouw stil blijven staan, en de rij kinderen om haar heen draaien. En daarbij moesten ze maar aldoor zingen: De boom die wordt hoe langer hoe dikker.

Het wijsje was eentonig, maar dat draaien was prettig. De lange rij slingerde over de heele speelplaats, en de juffrouw werd hoe langer hoe meer door kinderen omringd.

't Leek wel, of ze allemaal rokjes aantrok, telkens een rokje van kinderen. Maar 't moest verbeelden, of ze een boom was, die telkens een nieuwen ring hout kreeg. Die boom groeide echter verbazend gauw. En dan alleen maar in de dikte.

Toen de boom klaar was en niet meer groeien kon,

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(5)

omdat er geen kinderen meer waren, begon hij te dansen. En daarbij viel hij na een poosje uit elkaar. Gelukkig voor de juffrouw, want die kreeg het erg benauwd tusschen haar veertig dansende kinderen.

Nu mochten de kinderen twee boomen maken, elk van twintig kinderen; toen vier boomen, elk van tien kinderen; toen vijf, elk van acht; en toen nog acht, elk van vijf.

En daarbij moesten ze een wedstrijd houden, welke boom het eerst klaar was.

‘Kunnen we een boom niet ook afrollen?’ vroeg een jongen.

‘Welzeker, maar dan moet je een ander liedje zingen.’

Dat liedje begrepen ze gauw genoeg. Hoor maar, daar klonk het al uit veertig monden: De boom die wordt hoe langer hoe...

Op weg naar huis vertelde Willem alles in kleuren en geuren aan Dina. Die vond zoo'n spelletje ook zoo prettig. Maar met háár meester gebeurde 't nooit. Die zei maar: ‘geen tijd! geen tijd!’ Het spelen was voor de kleintjes - de grooten moesten leeren.

‘In de zevende klas,’ zei Dina, die nu in de achtste van de twaalf zat, ‘hebben we wel gelezen van een boom, die hoe langer hoe dikker werd. En bij dat lesje waren prentjes, waarop je 't zien kon. Maar spelen - ho maar! Daar moet onze meester niets van hebben.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(6)

8

‘'t Is dan toch geen aardige meester,’ vond Willem.

‘O, dat moet je niet zeggen. Hij is juist altijd héél aardig. Maar hij is bang, dat er ook maar een minuutje verloren gaat. Hij is vreeselijk ijverig, zie je.’

Nauwelijks waren de kinderen thuis, of Willem moest alles aan Moeder vertellen.

En hij wou al dadelijk het spelletje met Dina en Tuttie in de keuken beginnen. Maar drie was wat weinig.

‘Wacht maar, totdat Oom Jan er is,’ zei Moeder, ‘dan kan die ook meedoen.’

O ja, en dan Vader en Moeder ook, en Piet en Toosje, dan zou het nog een dikke boom worden.

Toen Oom Jan een paar dagen later kwam, werd hij aanstonds door Willem en Tuttie ingepakt. Ze grepen hem ieder bij een arm en draaiden met hem in de rondte.

‘Kinderen, kinderen! Wat begin jullie!’ riep hij angstig uit. ‘Je wil toch niet de armen uit mijn lichaam trekken? Denk er aan, dat ik er maar twee heb, en als die weg zijn, heb ik niets meer.’

Ja, dat kon Willem en Tuttie wat schelen! Ze rustten niet eer, voordat ze met Oom Jan en Dina en Vader gespeeld hadden van De boom die wordt hoe langer hoe dikker.

Aan 't eind van 't spel pakte Oom de kleine Tuttie op, tilde haar bij schokjes in de hoogte, en zong daarbij: De boom die wordt hoe langer hoe hooger.

‘Ja,’ zei hij, ‘dat is toch ook waar. En in de Oost

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(7)

heb je boomen, die worden alleen hooger en niet dikker.’

‘Hoe kan dat dan?’ vroeg Dina.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(8)

10

2. Dikker of hooger?

(Vervolg).

Heb je,’ vroeg Oom, ‘wel eens van je leven een palmboom gezien?’

‘Jawel,’ antwoordde Dina beslist.

‘Waar dan?’ vroeg Oom weer.

‘Op een plaatje,’ zei Dina lachende.

‘O, maar dan moet je toch ook eens een levenden palmboom zien.’

‘Maar kan dat dan hier, Oom? Ik dacht, dat een palmboom alleen in warme landen groeide.’

‘Ja, dat is ook zoo. Maar we kunnen hier ook wel zoo'n warm landje maken. En dat doen we ook. Dan bouwen we een huis met glazen muren en een glazen dak, waar op alle tijden van het jaar en op alle uren van den dag de zon in kan schijnen.

En in dat huis leggen we langs den grond en ook langs de muren ijzeren buizen, waar we warm water door kunnen leiden. We krijgen er binnen in dus verwarming door de zon en warmwater-verwarming.’

‘Zoo'n huis heet een broeikas,’ zei Dina.

‘Juist, maar als nu zoo'n broeikas zoo hoog is, dat

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(9)

er palmen in kunnen groeien, en àls die er dan ook in groeien, noemen we het een palmenhuis. En zoo'n palmenhuis hebben we bij ons in den dierentuin. 'k Zal jelui maar eens meenemen, dan kun je 't zien.’

‘Heerlijk! Wanneer gaan we dan, Oom?’

‘O, vandaag nog niet, juffertje gauw! Maar - 't zal toch geen maand meer duren.

En dan zul je boomen zien, die alleen in de hoogte en niet in de dikte groeien.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(10)

12

‘Blijven de palmboomen dan altijd even dik, Oom?’

‘Ja, net als de bamboe. Kijk, dat gaat zoo. Nu groeit er b.v. een kokospalm boven den grond uit. Hij moet natuurlijk net zoo goed onder den grond beginnen als

iedere andere boom, nietwaar? Nu, daar komt hij dan voor den dag. Aan zijn top krijgt hij een kroon van bladeren, net lange veeren. Nu groeit de boom door naar boven. De onderste bladeren vallen er af, en er komen aan den top nieuwe bij. Dat gaat zoo door. Telkens groeit de boom een eind, hij verliest de onderste bladeren, maar krijgt van boven weer nieuwe. Op 't laatst is hij een lange paal met allemaal kringetjes er om en een kroon op den top. En weet je, waar die kringetjes vandaan komen?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(11)

Dina dacht even na. Toen zei ze, half vragend: ‘Daar hebben zeker eerst de oude bladeren gezeten.’

‘Precies. En als nu een inlander kokosnoten wil plukken, pakt hij met zijn handen den stam beet, zet de voeten tegen die ringen aan, en klautert zoo vlug naar boven.

Die manier van klimmen heeft hij van de apen afgezien. Maar die hebben niet eens zulke ringen noodig. Die hebben dan ook nog andere voeten dan een inlander.’

‘Nu moet je niet denken,’ ging Oom voort, ‘dat alle palmen zulke bladveeren hebben. Er zijn er ook met bladwaaiers. Die heeten dan ook waaierpalmen, en de andere vederpalmen. Maar dat staat vast, de bladeren zitten altijd als een kroon om den top heen. En takken heeft hij niet.’

‘En is dat bij de bamboe ook zoo, Oom?’

‘Ja, en neen. De bamboe groeit ook alleen in de hoogte en niet in de dikte. De bladeren staan ook in een kring om den stengel heen. En waar ze dan gezeten hebben, zie je zoo'n ring. Je weet wel, - och, haal eens even een takje uit den tuin. Hier, snij het maar af met mijn mes.’

‘Mag ik het doen, Oom?’ vroeg Willem, die ook aldoor had staan luisteren.

‘Welzeker jongen, maar snij je niet in je neus.’

Eenige oogenblikken later was het takje er.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(12)

14

‘Best zoo! Kijk, hier zit een blad, nietwaar? Dat plekje van den stengel of van het takje noem je een knoop. Een eindje hooger zit weer een blad - daar is dus ook een knoop, precies waar de bladsteel uit het takje komt. En het stukje tak tusschen twee knoopen

heet een lid, een stengellid, net zooals we spreken van een vingerlid.

Nu kun je bij dit takje de knoopen al goed zien, maar bij een bamboestengel nog veel beter. Daar zie je heele ringen, nietwaar? Dat zijn de knoopen. En de leden tusschen de knoopen zijn daar hol.’

‘Ja, dat hebt u vroeger al eens verteld.’

‘Zoo. En heb ik toen ook verteld, dat de stengel van beneden tot boven even dik was? En dat hij in zijn heele leven nooit dikker maar wel langer werd?’

‘Dat weet ik niet.’

‘En dat hij ook zijstengels had, waar weer bladeren aan zaten?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(13)

‘Neen, dat hebt u geloof ik nog niet verteld.’

‘En dat er bij de knoopen tusschenschotten in den stengel waren?’

‘Ja, dat wel.’

‘En dat de inlanders zoo'n stengellid als emmer gebruiken?’

‘Neen, dat niet.’

‘En dat - en dat - neen, nu weet ik niets meer. Maar Willem, nu moet jij aan je juffrouw vragen, of ze jullie leert van De boom die wordt hoe langer hoe hooger.

Dan zeg je maar: Compliment van Oom Jan, en of de juffrouw jullie dat spelletje ook eens leeren wil.’

Willem lachte nu maar wat, doch den volgenden dag bracht hij toch de boodschap aan de juffrouw over. En hij vertelde er bij, wat Oom Jan van den palmboom en van den bamboe had gezegd.

De juffrouw gaf weer een boodschap terug: Compliment van de juffrouw, en dat ze in de Oost dat spelletje leerden, dat het een spelletje was voor de kinderen in het land waar de palmboomen groeien.

En toen Oom Jan die boodschap ontving, zei hij tegen Willem: ‘Die juffrouw van jou is een slimmerd, hoor!’ Maar Willem zei niet, dat hij de juffrouw alles verteld had.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(14)

16

Net een palmboom.

Het was nog in den morgen, zoo ongeveer zeven uur. Tuttie zat rechtop in haar bed en speelde met een pop, die elken nacht naast haar mocht slapen. Daar hoort ze een klein kindje huilen. Hé, wie doet dat? Tuttie zelf is het niet, en de pop is het ook niet. Maar wie dan? In het heele huis is nergens een klein kindje. En toch, Tuttie hoort het duidelijk. Ze zit te luisteren met een heel aandachtig gezichtje. 't Lijkt wel, of het geschrei uit de andere kamer komt. Een oogenblik is het stil, maar dan begint het weer.

Waar zijn Willem en Dina? Ze slapen toch altijd met Tuttie in dezelfde kamer. En nu ziet ze hen niet. Tuttie roept ze, maar ze komen niet. Zou Dina huilen? Of Willem?

Maar neen, die huilen anders. Zoo klein is Tuttie niet, of dat weet ze wel. Kom, ze zal maar weer met de pop gaan spelen.

Maar de deur gaat open, en Vader komt binnen.

‘Dag Tuttie,’ zegt hij zacht, ‘Ben je al wakker?

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(15)

En zit je daar zoo lekker met je pop te spelen? Je bent een zoet kindje, hoor! Wil je nu eens even met Vader mee?’

Ja, dat wil ze graag. Kijk, ze legt de pop al neer, en strekt de armpjes naar Vader uit. Die tilt haar uit het bedje en neemt haar op den arm. Waar gaat het naar toe?

Op zijn teenen loopt Vader naar de andere kamer. Wat loopt hij zachtjes! En wat is 't alles stil in huis! En waar blijven Willem en Dina toch? En waarom heeft Moeder Tuttie niet uit bed gehaald? Ja, waar is Moeder?

Daar loopt een vreemde vrouw in de kamer. O neen, 't is buurvrouw. En Moeder?

Die ligt nog in bed. Kijk maar. Vader schuift het gordijn wat verder open. En nu - Tuttie hoort weer een klein kindje eventjes schreien. O, daar ligt het - bij Moeder.

Wie is dat kleine kindje?

‘Dat is Tuttie's nieuwe broertje,’ zegt Vader. Moeder knikt haar dochtertje eens toe. Tuttie knikt terug. Maar ze zegt niets. En aanstonds kijkt ze weer naar het kleine kindje. Is dat haar broertje? En mag ze daar nu straks mee spelen? Nu gaat Vader weer gauw met Tuttie weg. Hij was ook alleen maar met haar gekomen, omdat Moeder graag even haar kleine meisje wilde zien, en ze vond het ook zoo aardig, als Tuttie haar nieuwe broertje eens zag.

Vader brengt het kleine vrouwtje naar de keuken.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(16)

18

Daar zijn Willem en Dina. Willem is aan 't schoenen poetsen, en Dina aan 't kopjes wasschen.

‘Heeft Tuttie hem al gezien, Vader?’ vraagt Dina.

‘Ja, ze is ook heel eventjes bij Moeder geweest.’

‘En hoe vind je je nieuwe broertje?’

Tuttie zegt geen woord. Eigenlijk begrijpt ze er niets van. 't Is alles ook zoo vreemd van morgen, zoo erg vreemd. Moeder op bed, Vader nog thuis, buurvrouw in de kamer, en de kinderen in de keuken. En alles gaat zoo stil. Niemand praat met een gewone stem, maar iedereen fluistert, zelfs in de keuken.

‘En weet je al, hoe je broertje heet? Hij heet Jan, nietwaar Vader? Net als Oom Jan. Daar heet hij naar, zie je?’

Dat laatste begrijpt Tuttie niet goed, en daarom zegt Dina nog: ‘Zie je, Vader heet Willem, en Willem heet ook Willem, net als Vader. En Moome Kà heet Jan, en nu heet het nieuwe broertje ook Jan. Begrijp je?’

Of Tuttie het nu begrijpt? Dina denkt het maar. En ze zwijgt er verder over.

Vader moet naar zijn werk, en Willem straks naar school. Dina eigenlijk ook, maar Vader zal vragen, of ze een week thuis mag blijven, om Moeder te helpen.

Dina vindt het wel een beetje prettig, dat ze thuis moet blijven. Niet, omdat ze nu niet naar school hoeft, maar 't is zoo leuk om Moedertje te spelen. Dan snijdt

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(17)

ze de boterhammen voor Willem en Tuttie, en dan mag ze voor Vader koffie zetten.

Het eten koken kan ze nog niet; dat doet buurvrouw dan ook.

Gelukkig zijn Tuttie en Willem heel gehoorzaam voor Dina. Dat vindt Moeder ook zoo prettig, want als de kinderen aldoor met elkaar kibbelden, zou Moeder daar veel zorg en verdriet van hebben.

En het nieuwe broertje? Die houdt zich ook nogal bedaard. Hij is dan ook goed gezond. En wat een dikke beer van een jongen! Toen Oom Jan hem voor 't eerst zag, sloeg hij zijn handen in elkaar. ‘Wel, wel!’ zei Oom. ‘De jongen heeft al zijn volle dikte. Dat heertje kan alleen nog maar langer worden, maar niet dikker. Wat een baas!’

Toen keek Willem Oom aan, en zei: ‘Dan is 't net een palmboom, hè Oom?’

‘Ja, ja!’ zei Oom lachende. ‘Juist, juist! Net een palmboom! En hij heeft al een kroon van bladeren ook, want kijk die kleine schavuit eens een haren op zijn bol hebben! Dat zal me een kerel worden! Ja, ja, net een palmboom!’

Moeder lachte, toen ze dat alles aanhoorde. En ze zei: ‘Weet je, waarom het zoo'n ferme jongen is?’

‘Nou?’ vroeg Oom.

‘Omdat hij naar jou heet.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(18)

20

4. Een lastig kind en een streng moedertje.

De kleine palmboom lag rustig in zijn wieg en sliep. Moeder lag rustig in haar bed, en sliep ook. Vader was op zijn werk, Willem op school, Dina in de keuken, en - waar was Tuttie? Zoo even was ze nog bij Dina, draaide om haar heen, en babbelde wat. Maar omdat ze niet helpen mocht aan het vaten-wasschen, was ze weggegaan, de keuken uit, het portaaltje in, de zoldertrap op, naar den zolder. Daar scharrelde ze wat rond, snuffelde in ouden rommel en keek eens door de vensterruiten naar de straat.

‘Tuttie, ben je boven?’ riep Dina.

‘Ja,’ klonk het antwoord.

‘Kom dan gauw beneden, anders krijg je nog een ongeluk.’ En Dina liep met een bord in de hand naar de zoldertrap. ‘Kom dan! Of moet ik je komen halen?’ En 't moedertje ging al een paar treden naar boven. ‘Toe Tuttie, laat me nu niet naar den zolder loopen, ik heb nog zoo'n boel te doen.’ En het bezige vrouwtje

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(19)

liep al naar den zolder, en nam het lastige zusje aan een hand mee naar beneden.

Een oogenblik later verdween Tuttie alweer. Nu ging ze eens een kijkje nemen in de kamer van Moeder. Daar kon ze geen ongeluk krijgen, en daarom liet Dina haar in die kamer maar een beetje ronddwalen. Als Dina echter geweten had, wat Tuttie daar uitvoerde, zou ze niet zoo gerust zijn geweest, en 't meisje weer gauw naar de keuken hebben gehaald. Want wat deed die lastige Tuttie?

Zachtjes, heel zachtjes sleepte ze een stoel aan, en zette dien naast de wieg. Toen klom ze op dien stoel, zette haar handjes op den rand van de wieg, en ging op haar gemak het kleine broertje eens bekijken.

Wat een aardig neusje! Even moest ze er met haar vingertjes aan komen. Dat kriebelde zeker, want Broer vertrok zijn gezichtje eventjes. Hè ja, dat was aardig.

Daarom moest ze het nog eens doen. En ze kneep het kleine neusje heel zacht een oogenblik tusschen de vingers. Toen bewoog Broer zijn heele hoofdje, en trok zijn lipjes wat samen.

Die kleine roode lipjes. Daar moest Tuttie ook eens met haar vingertjes langs strijken. En ze ging met het wijsvingertje van de rechterhand over de lippen heen, van het eene mondhoekje naar het andere.

Dit was voor Broer nog wat anders dan dat gekriebel

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(20)

22

Die kleine roode lipjes.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(21)

aan zijn neus. Hij deed zijn lippen van elkaar en pakte daarmee het vingertje beet, en toen begon hij er dadelijk op te zuigen.

Maar dat had Tuttie niet bedoeld, en daarom trok zij gauw haar vinger weg. Ze had Broertje echter aan den gang gemaakt, en nu hij zijn zin niet kreeg, begon hij zachtjes te schreien.

Dina hoorde het, en aanstonds kwam ze op haar teenen de kamer in, om vooral Moeder niet wakker te maken. Ze dacht, dat Broer uit zichzelf ontwaakt was. Maar wat keek ze op, toen ze daar Tuttie op een stoel bij de wieg zag staan!

‘O Tut, wat ben je vandaag toch lastig!’ zei ze, zoo zacht mogelijk, maar toch een beetje kwaad. ‘Hoe kun je Broertje nu wakker maken! Hij sliep net zoo lekker! Kom, gauw mee naar de keuken, stoute meid!’ En ze nam Tuttie beet, en droeg haar naar de keuken.

Van zoo'n behandeling was Tuttie echter niets gediend. Ze speelde zoo zoet met Broertje, en nu haalde Dina haar weg. En daarbij bromde Dina nog tegen haar. Neen, dat beviel haar niemendal, en om dat te toonen, begon ze in de keuken luid te schreien.

‘Wil je wel eens gauw stil wezen!’ riep Dina. ‘Moet je Moeder nu wakker maken?’

Doch 't was al te laat. Want daar klonk Moeders stem al uit de kamer. ‘Dina! Wat is er?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(22)

24

‘Daar heb je 't nu al, zie je. Nu is Moeder al wakker. Dat is nu jou schuld. Je bent heel erg stout, hoor!’

Jawel, dat was Tuttie, maar zoo'n boos gezicht van Dina en zulke booze woorden waren niet erg in staat, om Tuttie weer zoet te maken. Ze begon nog harder te huilen, en wilde naar Moeder toe.

‘Breng haar maar eens even hier, Dina!’ riep Moeder uit haar bed.

Dina deed het in vredesnaam, maar wat vond ze het naar: Tuttie huilen, Broertje huilen, Moeder wakker - en daar straks was alles nog zoo rustig. Dat had nu alles die lastige Tuttie gedaan. Dina wou, dat ze maar naar de Bewaarschool ging. Ze was nu toch al haast vijf jaar.

Moeder nam Tuttie even naast zich in bed, en droogde haar traantjes af. Toen was Tuttie dadelijk zoet. En Broer hield zich gelukkig ook weer gauw stil. Die kon dus kalm in zijn wieg liggen. En Dina kon weer aan haar werk in de keuken gaan.

‘Waarom huilde je toch zoo?’ vroeg Moeder.

‘Dina was zoo kwaad.’

‘En waarom was Dina kwaad?’

‘Omdat Broertje huilde.’

‘En waarom huilde Broertje?’

‘Omdat Tuttie zóó deed.’ En toen kneep Tuttie even in Moeder haar neus.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(23)

L. en S.. De Wereld in! IV. Tweede Serie.

Jong Moedertje.

Groningen, J.B. Wolters

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(24)

25

5. Jong moedertje.

Jong moedertje was nog niet eens tien jaar, En ze moest al zoo werken en zorgen!

Doch ze vond het niet naar, En zoo viel 't haar niet zwaar:

't Was een vroolijk begin elken morgen.

Ze maakte voor Vader de thee al gereed.

Ze zorgde voor melkboer en bakker.

Dan Tuttie gekleed.

En als Willem ontbeet,

Werd ook Broertje zoo gaandeweg wakker.

Dan Willem naar school, en de kamer gedaan, En weer zorgen voor hongrige magen.

't Eten kwam er op aan,

't Moest haast opgeschept staan, Als de torenklok twaalf had geslagen.

Aan 't koken hielp buurvrouw, dat was een geluk.

Maar straks met die vaten, na 't eten, Dan kreeg ze 't weer druk.

En wat spelen met puk,

Dat mocht ze toch ook niet vergeten.

Doch 's avonds, aan 't eind van den moeilijken dag, Trad Vader de kamer nooit binnen,

Of hij zei, als hij zag, Hoe mooi alles lag:

‘Nou Moeder, die Dien is een meid als een vlag!

Met haar durf ik alles beginnen.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(25)

6. Broertje er in, en Tutie er uit.

Wel jongen, hoe is het nu met je kleine broertje?’ vroeg de juffrouw op school aan Willem.

‘O, goed juffrouw!’

‘Kan hij al loopen?’

Daar moest Willem even om lachen.

‘En hoe is het met je moeder? Is ze alweer op?’

‘O ja, juffrouw!’

‘En eet ze weer aan tafel mee?’

‘Ja, ook.’

‘Nu, dan moet je eens vragen, of ik je kleine broertje eens mag komen zien. Want ik vind die kleine kindertjes altijd zoo aardig. Maar het moet niet te druk zijn voor je moeder, hoor! Zul je dat wel goed zeggen? Want anders wacht ik nog liever een paar weken.’

Willem bracht de boodschap goed over, en 's middags zei hij tegen de juffrouw, dat Moeder het heel aardig zou vinden, als de juffrouw Woensdagmiddag eens komen wou.

Woensdagmiddag omstreeks 2 uur kwam de juffrouw. Ze had een taschje bij zich en daar kwamen 6 versche

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(26)

27

eieren uit en een busje poederchocolade. Dat was een geschenk van de juffrouw voor Moeder. Moeder vond het heel vriendelijk, maar toch een beetje erg. 't Was zooveel!

Zes eieren was immers ook al mooi geweest! Nu, dan moest Moeder de bus poederchocolade maar in 't wiegje leggen. Die was dan voor Broertje.

De juffrouw vroeg, of Moeder het nu niet erg druk had. Ja, dat had ze wel, maar Dina hielp haar moeder flink, en Willem deed ook al wat. Alleen die kleine Tuttie was wel eens wat lastig. Ze werd ook al zoo groot, en verveelde zich nu dikwijls. Ze moest wat meer te doen hebben. Maar wat kun je zoo'n meisje nu laten doen! Of als ze maar een speelmakkertje had! Maar 't kind was bijna dag aan dag alleen, en Moeder had geen tijd, om zich veel met haar te bemoeien. ‘Kan u ze niet op school gebruiken?’

vroeg Moeder tenslotte. ‘Ze zou al best in de laagste klasse mee kunnen doen.’

Neen, zei de juffrouw, dat ging niet. De kinderen mochten pas met hun zesde jaar naar de groote school. Maar als Moeder haar eens op de Fröbelschool deed.

‘De Fröbelschool?’

‘Ja, de Bewaarschool. Die heet tegenwoordig Fröbelschool, ziet u, omdat de kinderen er niet bewaard worden, net als pakken goed, maar omdat ze er leeren Fröbelen, dat is vlechten en vouwen en teekenen en allerlei aardige dingen maken van ringen en van latjes.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(27)

‘Wat een gekke naam dan!’

‘Ja, dat komt, er was een Duitscher, die heel veel van kleine kinderen hield, en die dat alles voor hen uitgedacht heeft, en die man heette Fröbel. Hij vond het jammer, dat zooveel kinderen doelloos rondliepen eer ze naar de groote school gingen, en stichtte nu mooie scholen voor ze, waar ze heerlijk en prettig konden leeren en spelen.

Maar hij noemde ze geen scholen, maar tuinen - kindertuinen. Is dat geen mooie naam?’

‘Ja, dat is zeker een mooie naam. En zijn er hier zulke kindertuinen in de stad?’

‘Nu, zulke mooie geloof ik niet, tenminste niet hier in de buurt. Maar er is hier tamelijk dichtbij toch wel een goede Fröbelschool, waar Tuttie het best zou hebben.

Die kost geloof ik een kwartje in de week.’

Een kwartje in de week - dat was wel veel geld. Maar als Tuttie daar een prettig school voor had en ze zich niet meer zou loopen te vervelen, dan had Moeder het er graag voor over. Ze zou er eens met haar man over praten.

‘En mag ik nu kleinen Broer eens zien?’ vroeg de juffrouw.

‘O, graag!’ En Moeder stond reeds op, en sloeg het wiegekleed open. Broertje lag rustig te slapen. De lange, donkere wimpers kwamen zoo mooi uit tegen het zachte, blanke vel. De roode, frissche lipjes waren een beetje

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(28)

29

samengetrokken. De bruine haartjes staken zoo grappig af tegen het witte kussen.

‘Wat een lekkere jongen!’ zei de juffrouw. ‘En wat een dikkerd! Dat belooft een steviger klant te worden dan Willem.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(29)

‘Ja, Willem blijft maar teer, maar hij is gelukkig gezond. Hij is van jongs af zoo'n fijn jongetje geweest. Toch maar weinig ziek.’

Willem kwam de kamer in, ging bij zijn moeder staan en gluurde ook eens achter het gordijn. Maar of hij naar Broertje keek of naar de juffrouw, dat durf ik niet te zeggen.

Ook Tuttie kwam even naar binnen. Ze haakte haar handjes om den rand van de wieg heen, en zou die met plezier omver hebben getrokken, om eens naar Broertje te kunnen kijken.

‘Voorzichtig, voorzichtig!’ zei Moeder. En toen tegen de juffrouw: ‘Ziet u wel, dat ik haar geen oogenblik alleen in de kamer kan laten? Er zou een ongeluk gebeurd zijn, eer ik 't wist. En 't kind zou 't niet kunnen helpen, want ze is nog niet wijzer.’

't Werd voor de juffrouw weer tijd, om te vertrekken. Ze beloofde, dat ze voor Moeder eens naar de Fröbelschool zou gaan, om te hooren, of er nog plaats was voor Tuttie. En toen nam ze afscheid.

Toen Moeder er met Vader over gesproken had, werd er besloten, dat Tuttie naar de Fröbelschool gaan zou. Er was plaats, Tuttie ging, en hoe ze zich daar gedroeg, zullen we gauw genoeg hooren.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(30)

31

7. De eerste schooldag.

Dina en Willem brachten Tuttie den eersten dag naar school.

‘Hoe heet ze?’ vroeg de juffrouw.

‘Tuttie,’ zei Dina.

‘Tuttie? Tuttie? Dien naam heb ik nog nooit gehoord. Of is het maar zoo'n bijnaampje?’

‘O ja,’ zei Dina, ‘eigenlijk heet ze Johanna. Maar niemand noemt haar zoo. En ze weet het, geloof ik, zelf niet eens.’

‘Kom Tuttie,’ zei de juffrouw, ‘geef jij de juffrouw dan maar eens een handje, dan gaan we samen een mooi plaatsje zoeken, hè? Zeg je zusje en je broertje maar gedag.’

Tuttie gaf Dina en Willem een handje, en toen gingen deze twee naar school.

‘Wat een mooie naam!’ zei de juffrouw. ‘Johanna! Ik wou, dat ik ook maar Johanna heette. Hier zullen we nu je manteltje en je hoedje ophangen, op dat plekje. Zul je dat goed onthouden?’

Tuttie keek het kapstokje eens aan. Maar er waren

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(31)

zoo véél kapstokjes, en ze waren alle precies hetzelfde. 't Zou nog wel een tijdje duren, eer ze haar eigen kapstokje kende.

Nu ging ze het lokaal binnen, waar al een aantal kindertjes zaten, jongens en meisjes van drie, vier, vijf, en zes jaar. De jongsten waren in October pas gekomen.

Bij welke moest Tuttie zitten? Ze kon nog niets van het fröbelen - dus bij de heele kleintjes? Maar ze was al haast vijf jaar!

De juffrouw wist het wel. Ze zette Tuttie bij de kinderen van haar leeftijd. Daar kon ze toch het beste mee spelen. En van die kinderen kon ze goed afkijken, hoe ze vouwen en vlechten moest.

Tuttie keek haar oogen uit. Wat een kinderen waren hier! En die kinderen zaten zoo gewoon met elkaar te praten. Ze kende er geen een van. En niemand ook kende haar.

‘Zeg,’ zei er een, ‘hoe heet je?’

‘Tuttie,’ zei ze zachtjes.

‘Tuttie? Och, zoo noemen ze je maar. Je zal wel anders heeten. Kan je al vlechten?’

Daar kwam de juffrouw. 't Was tijd, om te beginnen met leeren, want die kleine kindertjes leeren ook al.

‘Kom eens bij me, Johanna!’ zei de juffrouw.

Maar Johanna bleef zitten.

‘Ik bedoel dat nieuwe meisje’ - en alle kinderen keken naar Tuttie. ‘Je heet immers Johanna?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(32)

33

De buurmeisjes van Tuttie stootten haar aan, en zeiden: ‘De juffrouw roept je.’

Daardoor kreeg Tuttie een kleur over haar heele gezichtje. En toen begon ze opeens te huilen.

‘Wel, mijn lieve meid!’ zei de juffrouw, en ze ging naar het nieuwelingetje toe.

‘Je hoeft hier niet te huilen. De kindertjes hebben hier altijd plezier. Nietwaar, kindertjes?’

‘Ja juffrouw!’ riepen alle kindertjes, en ze keken daarbij naar Tuttie, die nu hoe langer hoe meer verlegen werd. Maar ze ging toch aan de hand van de juffrouw mee naar voren.

‘En kun je nu een versje opzeggen? Of zingen?’

Geen antwoord.

‘Kom, je weet er wel eentje. Je zusje zingt toch ook wel eens een versje, als ze thuis is?’ En toen dacht Tuttie ineens aan een liedje, dat ze van Dina geleerd had, en ze begon met een bevend stemmetje te zingen: Kom er maar uit, Teedere puit!

De juffrouw begreep er niets van, maar ze zei toch, dat het erg mooi was. Toen nam ze Johanna op haar schoot - ze noemde haar aldoor Johanna - en pakte haar bij het kinnetje, en zei: ‘Geef me nu eens een zoen.’

Dat kon Tuttie goed. En de juffrouw zei: ‘Hè, wat een zoen!’ En alle kinderen hadden pret. En het nieuwelingetje ook.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(33)

Ziezoo, nu was de juffrouw tevreden, nu haar nieuwe leerling niet meer zoo verlegen keek, maar vroolijk lachte. En nu ging ze de vlechtmatjes uitdeelen. Dat was voor Tuttie wat nieuws. Maar ze leerde gauw, hoe ze een reepje papier in de vlechtnaald moest steken,

en dan de vlechtnaald op en neer door het matje laten gaan. Op het laatst was ze er zoo ijverig mee bezig, dat ze niet eens opmerkte, hoe alle kinderen hun werk neerlegden, toen de juffrouw in de handen klapte.

‘Kom Johanna, als de juffrouw in de handen klapt,

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(34)

35

moet je ophouden.’ Maar Johanna bleef aan 't vlechten, om de eenvoudige reden, dat ze de juffrouw niet verstaan had. Johanna - die naam ging haar oortjes voorbij.

En het duurde nog een heelen tijd, eer ze er naar luisterde. Toch was 't goed, dat de juffrouw haar Johanna noemde. Ze kon immers niet haar heele leven Tuttie blijven, totdat ze een oude vrouw was?

De ochtend ging voor Tuttie gauw voorbij, en ze vond het wat aardig, dat alle kinderen in den tuin mochten spelen. Bij het eten van de boterham kreeg ze een glaasje melk, en daarna mochten ze weer spelen. En 's middags mochten ze ook weer een poos spelen. Alles vond ze even prettig. Doch één ding vond ze naar. Ze moest ergens naar toe, en ze wist niet waar dat was, en ze wist ook niet, wat ze tegen de juffrouw zeggen moest. Maar toen de juffrouw haar benauwde gezichtje zag, begreep die 't wel, en ze vroeg of Johanna even naar achteren moest. Naar achteren? Daar begreep ze niets van, en toen zei ze iets, waarom alle kinderen begonnen te lachen.

‘Ja juist,’ zei de juffrouw, ‘ga jij maar eens mee naar achteren. En de kinderen mogen daar niet om lachen, want Johanna weet nog niet, hoe ze dat hier zeggen moet: ze is vandaag voor 't eerst op school.’

Om vier uur kwamen Dina en Willem hun zusje halen, en onderweg stond het kleine mondje niet stil.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(35)

8. Geweldig aan 't mopperen.

Oom Jan had er niets van gehoord, dat Tuttie naar de Fröbelschool zou gaan, en nog minder, dat ze er al geweest was. Hij had namelijk influenza gehad met nogal harde koorts; en die leelijke ziekte had hem genoodzaakt, een paar weken thuis te blijven. Nu was hij gelukkig weer beter, en zoo gauw als hij kon ging hij naar de Vlietstraat, om eens te zien hoe de familie het daar maakte.

Hij trof het nogal goed, want allen waren thuis. 't Was dan ook Zondagmiddag, en geen weer om te wandelen.

‘Gelukkig, dat je weer beter bent!’ zei Moeder. ‘Je hebt het erg te pakken gehad, hè?’

‘Ja, ja, maar jullie zou een mensch maar dood laten gaan, zonder dat je naar hem omkeek.’

‘Maar Jan,’ zei Moeder, ‘hoe kon ik nou naar je gaan kijken, en ik ben nog niet eens de straat op geweest. 'k Ben zelf nog niet eens heelemaal beter.’

‘Dan had je Dina maar eens moeten sturen.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(36)

37

‘Maar dat kind is pas uit school, of ze helpt me al. Ik heb mijn handen vol hoor, met dien kleinen Jan.’

‘Wat doe je dan ook met zoo'n kleinen schreeuwer!’

‘Wel nou nog mooier! En ben jij dan niet blij met een jongen, die naar jou heet?’

‘Ja, als hij eerst zoo groot is, dat hij naar me kan komen kijken, als ik met influenza in mijn bed lig. Maar eer we zóó ver zijn, zal hij wel maling aan zijn oom hebben.

En waarom is Willem niet eens gekomen?’

‘Dat kind weet nog niet eens den weg. Je moest liever vragen, waarom Tuttie niet naar je toe is gegaan!’

‘Ja zeker, dat vraag ik ook. - Zeg Tuttie!’ - en Oom Jan tilde haar op zijn knie -

‘waarom heb jij je Moome Kà niet eens opgezocht?’

Tuttie keek Oom Jan aan, en zei: ‘Ik ben naar school geweest.’

‘Zoo, heb jij wel een visite gemaakt bij Willem zijn juffrouw?’

‘Neen, ik ben al op de veubelschool.’

Maar nu was 't mis hoor, heelemaal mis.

‘Wat? Op de veubelschool? Doe jelui dat kind op de veubelschool? Maar dat is schande! Zoo'n aardige Tuttevrouw! Dat is zeker, omdat er daar in de wieg die kleine palmboom ligt, niet waar? Wel ja, zoo'n kleine praatsmaker jaagt jou nu al de deur uit! En wat moet je daar nu uitvoeren op die veubelschool? Zeker

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(37)

veubelen, hè? Nou moet dat arme kind daar den heelen dag in de bank zitten, om een beetje te frommelen met een paar papiertjes. Als het mijn kind was, bleef ze thuis, en mocht ze in den tuin spelen.’

‘Zeker met de wormen, hè?’ zei Moeder lachende.

‘Dat is in ieder geval nog beter dan al die frommelderij.’

‘En Moome Kà!’ riep Tuttie ineens.

‘Wat wou je, schat?’

‘Ik heet geen Tuttie, maar Johanna.’

Moome Kà zette geweldig groote oogen op.

‘Hoe kom je aan die wijsheid?’ riep hij uit.

‘De juffrouw op school zegt het. Die noemt me Johanna.’

Doch nu barstte de bui bij Oom Jan eerst recht los.

‘Jij Johanna? Heet jij Johanna? Maar is dat mensch nou stapelgek? En laat je moeder dat maar toe? Haar heele leven is dat lieve kind Tuttie geweest. Zoo heeft ze zichzelf genoemd. En zal die juffrouw van de frommelschool daar nu Johanna van maken? Heb ik ooit van mijn leven! Op de heele wereld is er niet zoo'n mooie naam als Tuttie! Waar bemoeit dat mensch zich mee! Je moet eens vragen, of je tegen mij wel Moome Kà mag zeggen!’

Tuttie zat onder al dat gebrom en geraas te springen op Moome Kà zijn knie. Ze begreep maar weinig van

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(38)

39

alles wat hij zei, maar ze merkte wel, dat het erg vroolijk was, want Vader en Moeder zaten te schudden van het lachen. En eindelijk riep Moeder: ‘O Jan, hou op! Ik kàn niet meer.’

‘Ophouden? Als je dadelijk belooft, dat je dat kind van die frommelschool afdoet.

En anders, ik zeg je,

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(39)

dat ik hier nooit weer 's middags kom. Wat heb ik hier, als Tuttie er niet is!’

‘Nu, we hebben dan toch een kleinen Jan? Die is toch ook lief?’

‘Een Jan? Daar heb ik wat aan! Jannen zijn nooit lief!’

‘Nee Oom!’ zei Dina, ‘dat mag u niet zeggen, want u bent juist erg lief.’

‘Ik? Dat merk je vanmiddag zeker het best, hè?’

‘O nee, maar u hebt nu ook de invalenza gehad, en Moeder zegt, dan zijn de menschen altijd mopperig.’

‘Zoo, dus ben ik mopperig? En komt dat van de invalenza? Dan hoop ik, dat niemand van jullie de invalenza krijgt. Maar àls je hem krijgt, dan kom ik je ook niet opzoeken, dan laat ik je ook maar liggen.’

‘Oom, laten we dan eerst naar den dierentuin gaan,’ zei Willem, die heusch bang was, dat ze influenza zouden krijgen.

‘Jij bent een verstandige jongen,’ zei Oom. ‘En jij zult je zin hebben ook.

Woensdagmiddag mag jelui met me mee. En Tuttie ook.’

‘Neen,’ zei Moeder, ‘die is nog te jong.’

‘Te jong? Als ze naar die mooie frommelschool kan, kan ze ook mee naar de apenkooi.’

En Tuttie mocht ook mee.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(40)

p.t.o. 41

L. en S., De Wereld in! IV.

Tweede Serie.

In de apenkooi.

Groningen, J.B. Wolters.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(41)

9. In den Dierentuin.

Het bezoek aan den dierentuin was voor de drie kinderen een groot genot. Oom Jan kwam ze van huis halen, ging een eind met ze tremmen, en geleidde ze toen door den grooten tuin. Omdat er zoo véél te zien was, koos Oom hetgeen hij voor de kinderen het aardigste en het nuttigste vond. De kinderen wilden wel liever den heelen tuin doorloopen en alles bekijken, maar Oom wist wel, dat ze dan erg vermoeid zouden worden en dat ze het één vergeten zouden door het ander.

Uit aardigheid liet hij de kinderen eens kiezen, wat ze vanmiddag nu het liefst wilden zien, en het kwam precies uit zooals hij gedacht had: eerst - de apen en de wilde dieren!

‘Hè ja!’ riep Willem. ‘Een tijger, Oom! Een echten tijger! En een leeuw!’ En Willem was nu al een beetje bang tegen het oogenblik, dat hij die vreeselijke beesten vlak voor zich zou hebben.

Een paar paden geloopen, en daar stonden ze al voor de galerij der verscheurende dieren.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(42)

42

‘Daar heb je nu den leeuw, en dat is de tijger.’

‘Is dat nu de tijger?’ vroeg Willem, net of hij 't niet gelooven kon. ‘Die daar zoo heen en weer loopt? 't Lijkt precies een groote kat. En Oom, wat is hij stil! Ik dacht,

dat hij erg wild was. En de leeuw ook. Die ligt daar net zoo lui in zijn hoekje. Kijk, hij gaapt.’

‘En zie je nu, wat een gebit of hij heeft? Als je daar tusschen kwam, zou je wel ondervinden, dat hij erg wild is. En bij den tijger ook. Die beesten zitten al jaren in hun hok, en zijn daar een beetje suf geworden. Maar

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(43)

als ze gevoerd worden met rauw vleesch, komt hun bloeddorstige aard aanstonds voor den dag. Dan slaan ze de klauwen in het bloedende vleesch, en verscheuren het met hun vreeselijke kiezen, en verslinden het in korten tijd. En probeer dan maar niet, dicht bij ze te

komen of hun met een lange ijzeren haak het vleesch uit de klauwen te trekken, want dan schieten hun oogen vuur en brommen ze, om er bang van te worden.’

Dat kon allemaal waar wezen, maar nu viel er niet veel te zien in deze heele rij hokken. Er waren nog wel meer verscheurende dieren, doch ze lagen allen stil in

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(44)

44

een hoek of liepen maar aanhoudend het hok in 't rond. 't Was eigenlijk vervelend, om daar langen tijd naar te kijken, en Dina en Willem trokken Oom Jan zachtjes verder. Tuttie zat op zijn arm, omdat ze anders niet in de hokken kon zien. En zoo'n kind, dat al op de Fröbelschool ging, moest natuurlijk alles net zoo goed kunnen bekijken als de anderen.

Van de roofdieren ging het naar de apen. Daar was 't een ander leventje. In een groote kooi waren een aantal apen bij elkaar, en die liepen, sprongen, klauterden, schommelden, of gleden langs de stangen, of zaten elkaar achterna. Tuttie klapte in de kleine handjes van de pret en ze zou zeker te dicht bij de tralies zijn gekomen, als Moome Kà niet op haar paste.

‘Hè, wat een sprong!’ riep Dina. 't Was dan ook een sprong, want het ging van een ijzeren stang, boven in de kooi, zoo ineens op een ketting, en daar bleef het dier toen een poosje op schommelen. ‘Weg jij!’ dacht zeker een andere aap, want die klauterde langs dezelfde ketting, om den eersten te verjagen. Met een sprong was deze weer van zijn schommel tegen de tralies gekomen, en gleed nu snel naar beneden, vlak voor Willem zijn neus. Willem schrok er van, doch 't was al te laat: de aap had vlug zijn langen arm tusschen de tralies doorgestoken, en Willem zijn pet afgekaapt.

Daar ging de pet al mee naar boven, en zat de aap zijn gestolen

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(45)

stuk van binnen en van buiten met groote opmerkzaamheid te bekijken. Eindelijk zette hij ze op.

‘Wel, jou brutale rakker!’ zei Oom Jan. ‘Wil jij wel een beetje meer eerbied hebben voor mijn neef zijn pet. Wacht, we zullen je eens leeren dat je hier maar niet stelen mag.’ En Oom liep naar den oppasser van de apen. Deze man ging met een langen ijzeren stang in de kooi en deed net, of hij den dief daarmee slaan wou. Spoedig smeet de aap nu de pet naar beneden. En de oppasser bracht hem weer naar Willem.

Nu ging Oom naar de slangenzaal. Hier bevonden zich ook de krokodillen. Ze lagen in bakken met water, den kop er bovenuit.

‘Dat is nu familie van je hagedisje,’ zei Oom. ‘Weet je 't nog wel? Vraag nu maar eens aan Piet, of hij van zoo'n dier den staart af wil breken.’

Dina moest er om lachen. Ze had niet gedacht, dat het zulke groote dieren waren.

De slangen lagen meestal ineengekronkeld in hun hok.

‘Zijn er in Indië ook slangen, Oom?’ vroeg Dina.

‘Jazeker, en leelijk ook!’

‘Doen ze je erg kwaad, Oom?’

‘Ja, als ze je bijten, komt er uit een van hun tanden vergif in je bloed, en dan ben je soms heel gauw dood.’

‘Bah! laten we dan van die akelige dieren weggaan.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(46)

46

10. In den dierentuin.

(Vervolg).

Goed, weg van die kruipende dieren, en nu naar den olifant. Die is veel grooter dan leeuwen en tijgers en slangen en krokodillen en - - veel minder gevaarlijk. Hij voedt zich dan ook met planten, en wel voornamelijk met gras. En een dier, dat zich met gras voedt, is zeker niet moordlustig, en zal geen andere dieren of menschen aanvallen.

De olifant hier in den dierentuin heette Betsy.

‘Kom Betsy,’ zei de oppasser, die Oom Jan natuurlijk goed kende, ‘maak eens je compliment voor die lieve kinderen.’

Betsy boog eerst haar eenen voorpoot, toen den anderen voorpoot, en toen den kop. Dat moest beteekenen, dat ze voor de kinderen een deftige buiging maakte.

Dina en Willem keken hun oogen uit, en Tuttie wist ook niet wat ze zag. Zoo'n groot beest! Wat een zware pooten! En wat een kop!

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(47)

‘Betsy, laat je ooren eens kijken!’

Betsy bewoog twee groote lappen aan weerskanten van den kop.

‘Mooi! En ga nu eens koffie malen voor den baas.’

De baas hield den koffiemolen op den grond vast, Betsy greep met haar snuit den slinger, en draaide dien toen netjes in de rondte. Er lagen geen koffieboonen in het bakje, maar anders zou Betsy die zeker fijngemalen hebben.

Nu moest ze nog met de vier pooten op een rond blok staan, en dood op den grond gaan liggen. En daarna mocht ze wat gaan ophalen. Hierbij stak ze haar snuit tusschen de tralies door. Elk van de kinderen mocht er een cent in leggen, en die centen bracht het goedige dier netjes in een houten bakje, dat aan den muur van zijn hok hing. Hij tilde het deksel van 't bakje omhoog, en liet de centen er toen invallen.

Aan die centen had Betsy echter zelf niet veel. Daarom mocht ze nog eens vragen, en nu legden de kinderen er een koekje of een appel in, die Oom hun gegeven had.

Telkens als Betsy een lekkernij kreeg, kromde ze haar snuit en bracht de versnapering zoo in den grooten mond.

‘En laat nu je mond eens kijken,’ riep de oppasser.

De olifant hield den snuit omhoog, en deed den mond wijd open. Nu kon je goed zien, dat die twee groote, kromme slagtanden in de bovenkaak zaten.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(48)

48

‘En hoe drinkt hij nu, Oom?’ vroeg Dina.

‘Net zooals hij eet. Hij zuigt zijn slurf vol water en blaast er dat dan weer uit in zijn mond. 't Is maar goed, dat hij zoo'n langen slurf heeft, niet waar? Want kijk eens, wat een korten, dikken nek! Hoe moest dat groote, zware dier nu bij het gras en bij het water

komen, als hij eens geen slurf had. Daarom is hij met zijn slurf ook altijd zoo voorzichtig. Hij zal er nooit mee vechten, of dikke boomen mee losrukken, of zware lasten optillen.’

‘Waar vecht hij dan mee, Oom?’

‘Met zijn tanden en zijn pooten. Maar als hij op iemand

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(49)

losstormt, op een mensch of een dier, dan rolt hij zijn slurf heelemaal in de hoogte, en probeert dan zijn vijand te stooten of te vertrappen.’

‘En u zei, dat hij niemand kwaad deed.’

‘Dat doet hij ook niet, als ze hem maar geen kwaad doen. Maar de menschen maken jacht op hem, en als ze hem dan gewond hebben, wordt hij natuurlijk kwaad.

En dan kan het goedaardige beest heel woest worden.’

Dina las, wat op het bordje stond:ELEPHAS INDICUS.

‘Ja,’ zei Oom, ‘maar je moet niet zeggen elep-has, maar elefas, en elephas indicus beteekent: Indische olifant.’

‘Zijn er in Indië dan ook al olifanten?’

‘Stellig. Die leven daar in de bosschen, bij groote troepen van wel veertig of vijftig bij elkaar, mannetjes en vrouwtjes en kinderen.’

‘Ook jonge olifantjes? Wat zal dat een leuk gezicht wezen!’

‘Ja, en als er dan gevaar is, kruipt een jong tusschen de beenen van zijn moeder, en zoo loopen ze allemaal hard weg.’

Willem en Dina moesten lachen, toen ze dat hoorden. Wat een komiek gezicht zal dat ook wezen! Die kleine snuitjes onder de groote! En dan al die pooten! 't Lijkt dan wel een beest met acht pooten!

‘Maar is het niet aardig,’ zei Oom, ‘dat de jongen

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(50)

50

zoo hun toevlucht bij de moeder zoeken? 't Gaat er al net als bij de menschen. Jullie kruipt immers ook aanstonds bij je moeder, als iemand je kwaad wil doen? Maar 't is gelukkig, dat een olifant altijd maar één jong heeft, want voor twee of drie zou er toch geen plaats wezen, wanneer ze op de vlucht gingen. Die zouden mekaar op zij dringen.’

‘Maar Oom,’ vroeg Dina, ‘hoe krijgen ze nu zoo'n beest hier naar toe? Vangen ze hem dan?’

‘Ja, natuurlijk, anders zouden ze hem toch nooit hier kunnen krijgen.’

‘Maar hoe vangen ze hem dan?’

‘O, op allerlei manieren. Maar dat zal ik je later wel eens vertellen, als we thuis rustig bij elkaar zitten.’

Al wandelende kwamen ze ook voorbij de karbouwen, die vrienden van de Javaansche jongens, en door het palmenhuis, waarin ze vederpalmen en waaierpalmen zagen, en ook bamboe.

Toen de kinderen naar huis gingen, vroeg Dina: ‘En welke dieren hebt u in de Oost nu in 't wild gezien?’

‘Tijgers en krokodillen en slangen en olifanten,’ zei Oom.

‘En apen!’ riep Willem.

‘Juist, ook apen.’

‘En karbouwen!’ riep Dina.

‘Mis! want die waren er tam.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(51)

11. Na den uitgang.

Al hadden de meeste dieren in hun winterhokken gezeten, de kinderen hadden ze toch goed gezien, want zoowel de apen als de olifant hadden binnen ook een groote ruimte. Nu zou het misschien wel nog prettiger geweest zijn, als de kinderen eens op een zomerdag met Oom mee gemoogd hadden, maar 's zomers had Oom daar geen tijd voor, omdat de tuin dan natuurlijk veel drukker bezocht werd. Dina en Willem dachten daar echter niet eens aan: ze waren al heel tevreden en dankbaar; en toen ze thuis waren stond hun mondje niet stil, om alles te vertellen, wat ze gezien hadden. De leeuw en de tijger waren hun eigenlijk tegengevallen, maar de olifant - dat was een baas! En dat was ook zoo'n knapperd - hij kon zooveel kunstjes.

‘Koffiemalen, Moe!’ riep Willem. ‘Echt koffiemalen!’

‘Dan moet hij maar eens bij me in de keuken komen,’ zei Moe, ‘om me een beetje te helpen, als ik het druk heb.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(52)

52

Maar Dina vond dat eigenlijk geen werk voor zoo'n groot beest. Dat zou nu net wezen, of Vader met een poppetje van Tuttie speelde. Neen, zoo'n dier moest nu juist iets heel zwaars dragen of trekken, iets dat zóó zwaar was, dat een paard het niet vooruit kon krijgen.

‘Nu,’ zei Oom Jan, ‘dat gebeurt in Indië ook. Daar zijn de olifanten trekdieren, net zooals hier de paarden. Maar kom, nu ga ik gauw naar huis. Over die olifanten zullen we het later nog wel eens hebben.’

Goed, Oom Jan mocht heengaan, maar toch niet voordat Dina en Willem hem hartelijk bedankt hadden. ‘Oom, ik dank u heel, héél erg,’ zei Dina. En Tuttie bedankte Oom ook, doch op een zonderlinge manier. Ze voelde namelijk, of hij nog iets lekkers in zijn zakken had, en toen ze daaruit eenige noten en aardnootjes opdiepte, keek ze Oom vragend aan.

‘Ja natuurlijk,’ zei Oom, ‘die zijn voor jullie. Wat moet ik er mee doen? Ik heb ze alleen voor de apen meegenomen, en dus - en dus - geef ik ze aan jullie.’

‘Dus wij zijn apen?’ vroeg Dina.

‘Dag!’ riep Oom, en hij vertrok op een drafje.

's Nachts had Willem een heel dwazen droom. Hij droomde, dat hij zoo maar door de hokken van de leeuwen en tijgers durfde loopen en dat geen enkel dier hem iets deed. Hij zette alleen telkens heel beleefd zijn pet af voor zoo'n roofdier; als dit dan tegen hem

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(53)

knikte, mocht hij doorloopen, maar als het gaapte, moest

hij even blijven staan, om het sterke en blinkende gebit te bewonderen.

De olifant echter deed heel anders. Die stapte zijn hok uit, en wandelde met Willem door de stad naar huis. Omdat hij Willem geen hand kon geven, stak hij hem zijn lange slurf toe. Willem moest die dan

vasthouden, maar zachtjes, heel zachtjes, want de olifant was er erg voorzichtig mee.

Alle menschen in de stad keken verbaasd naar Willem en den olifant, maar niemand zei wat. En Piet was zoo bang, dat hij hard wegliep, toen Willem er aankwam, en achter een boom ging staan. Daar keek hij om een hoekje, totdat Willem bijna thuis was.

Maar Willem was niets bang; de olifant was zijn vriend. Het groote dier keek met zulke goedige oogen naar omlaag, en Willem keek dan naar omhoog, en als ze mekaar aanzagen, vond Willem dat heel rustig en plezierig.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(54)

54

Eindelijk waren ze thuis. De olifant wou mee naar binnen, maar hij was te groot.

Toen bukte hij een beetje, zoodat zijn kop in het portaaltje kwam. Ook de

voorpooten kon hij daar binnenbrengen, maar verder bracht hij het niet.

Moeder was niets bang. ‘O,’ zei ze, ‘kom je me een beetje helpen, dat vind ik wel vriendelijk van je. Hier, maal de koffie dan maar vast.’ En aanstonds begon Betsy aan dit werkje, dat ze in een paar oogenblikken gedaan had.

Tot zoover was de droom heel prettig. Maar nu kwam er ineens verandering in, en dat deden die akelige apen. Die zaten namelijk in de boomen van het tuintje. Ze braken er de takken af, en gooiden die naar Willem en naar den olifant.

‘Pas op,’ riep Willem, ‘of ik laat je doodschieten. Mijn Oom Jan is soldaat geweest, en die kan schieten.’

Toen begonnen de apen tegen hem te grijnzen en te sissen en te blazen, en ze smeten met nog dikkere takken. Nu werd Willem woedend.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(55)

‘Betsy,’ riep hij, ‘jaag die apen eens weg.’

Betsy kwam kijken, maar ze kon niet klimmen. En de apen maakten gauw, dat ze in den top van den boom zaten.

Toen stak Betsy haar slurf omhoog, maar een aap nam een twijgje en kriebelde daarmee in de slurf. Daardoor moest Betsy geweldig niezen. Verschrikkelijk, wat een geluid!

De buren kwamen uit de huizen loopen en Willem zelf - werd er wakker van.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(56)

56

Hij keek eens rond, maar zag geen apen en geen olifant. Wel hoorde hij nog eens niezen, doch dat kwam uit het bed, waarin Dina sliep. Die was zeker erg verkouden.

Willem draaide zich eens om, en ging op de andere zijde liggen. Spoedig sliep hij weer in. En daar had je waarlijk den olifant weer. Die had in het droomenland op hem staan wachten, doch scheen nu van plan, op marsch te gaan. Willem ging naast hem staan, en dadelijk stapten ze samen op, de stad door naar den dierentuin. De apen volgden hem, maar op een eerbiedigen afstand. Die waren bang, nu ze op den vlakken grond waren. In de boomen leken het heele helden, maar op den grond waren ze doodsbenauwd.

In den dierentuin zocht Betsy haar verblijf weer op, maar Willem wou niet weer naar huis terug. De oppasser zei echter, dat hij dan niet bij den olifant mocht blijven, maar in de apenkooi moest wonen. Want hij leek toch nog meer op een aap dan op een olifant.

In de apenkooi wonen? Daar moest Willem niets van hebben. Hij holde hard naar huis toe, en was gelukkig thuis, eer de morgen aanbrak en hij ontwaakte.

't Was al laat. Vlug aankleeden, ontbijten en naar school! Niet naar de apenkooi, maar naar het kippenhok!

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(57)

12. Willem aan 't kleidelven.

‘Wel, hoe is het met onzen kleinen palmboom? Is hij al weer een eind in de hoogte geschoten?’

Met die vraag stapte Oom Jan de kamer in, en liep naar het wiegje waarin zijn naamgenoot lag te kraaien.

‘Ja, ja, hij ziet er perfect uit, hoor! Laat dat kereltje maar gaan. Die zal wel groeien.

En lig je daar zoo te lachen, kleine deugniet? Beter kan het niet. Maar hij wordt zoo waar nog dikker. Neen manneke, dat was de afspraak niet. Je zou nu verder wel in de lengte maar niet in de dikte groeien. Niet waar, Willem?’ - zoo wendde Oom zich tot zijn oudsten neef.

Willem lachte eens, en zei: ‘We hebben nu al weer een ander spelletje op school geleerd. Dat van den boom doen wij niet meer.’

‘Zoo, is die al dik genoeg? En wat doe jullie dan nu?’

‘Van de kleigravers.’

‘Dat is een heele verandering. Eerst was jullie boven den grond en nu zit je er in.

En hoe is dat spelletje dan?’

‘Zal ik het eens voor u doen?’

‘Ja, mijn jongen! En moet ik er weer bij helpen, net als vroeger bij dien houtzaagmolen?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(58)

58

‘Neen Oom, dat hoeft niet. Kijk, nu ga ik eerst de klei uit den grond scheppen en in een kruiwagen gooien. En daar zingen we dan dit versje bij.’ En Willem zong:

We graven met spaden de klei uit den grond, En scheppen die dan op een wagen.

Zoo'n werkje, in 't najaar, is niet heel gezond, Als 't regent en waait heele dagen.

Maar waarom te treuren?

Het moet wel gebeuren,

Want als we niet graven, dan komt er geen steen.

En kijk eens, we delven Toch ook voor ons zelven:

We graven de klei, maar ons broodje meteen.

Willem hield even op.

‘Mooi, mooi!’ riep Oom. ‘Maar die menschen hebben het niet erg prettig, om zoo bij regen en wind in de klei te staan graven. Waarom doen ze het niet liever 's zomers, bij mooi weer?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(59)

‘Dat weet ik niet, Oom! Maar de juffrouw heeft gezegd, dat ze dat kleigraven in den herfst doen.’

‘Zoo, zoo! En wat heb je gezongen, komt er geen steen, als die mannen niet graven?’

‘Neen, want van die klei wordt later steen gebakken. Wil u verder hooren?’

‘Ja, maar dan moet je me nog één ding zeggen. Graven die menschen ook hun boterham uit den grond? Dat zal dan een smerige boterham zijn!’

Willem proestte het uit. ‘O nee Oom! Dat beteekent het heelemaal niet!’

‘En wat beteekent het dan wèl?’

‘Het beteekent, dat die mannen zoo hun brood verdienen. Maar wil ik nu verder gaan?’

‘Best, graaf maar weer op.’

‘Nee, nu is de wagen vol. Luister u maar.’ En Willem reed den vollen wagen weg, terwijl hij zong:

De wagen is al volgeladen,

Maar wij zijn nog volstrekt niet moe.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(60)

60

Nu kruien wij De zware klei

Voorzichtig over houten paden Naar gindsche platte schuiten toe.

En kijk, hier in zoo'n breede schuit, Daar storten we de klei in uit.

Willem deed het ook. Handig keerde hij den wagen om, zoodat alle klei in de schuit kon vallen, en toen reed hij terug, al zingende:

Zoo'n kar in één slag om te keeren, Dat is nog zoo gemakk'lijk niet.

Maar kijk eens aan, 't Is al gedaan.

We hoefden het niet meer te leeren:

De kar is leeg, zooals je ziet.

En met de spade in de hand, Staan we weer midden in het land.

Ja, daar stond Willem weer, vlak voor Oom, en hij

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(61)

groef en schepte: een, twee, drie - een, twee, drie, precies op de maat van het liedje:

Zoo graven en scheppen we daaglijks de klei, En rijden die dan naar de schuiten.

Die varen ze straks naar de steenbakkerij, Daar ligt ze den winter door buiten.

Wat sneeuw en wat regen, Daar kan ze wel tegen.

En laat het maar vriezen, zoo hard dat het kraakt, Dan splijten de brokjes,

Verteren de stokjes,

En wordt onze klei aldoor beter gemaakt.

‘En nu is het uit,’ zei Willem.

‘Dat is jammer! Het is heel aardig!’ zei Oom.

Maar nu mengde Dina zich in het gesprek.

‘Wij hebben op school een boekje, en daar staat het heel anders in.’

Dat moest Dina dan eens vertellen.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(62)

62

13. Een steenbakkertje en een steenhakkertje.

En hoe had Dina het dan op school gelezen? O, daar werd de klei niet uit den grond gedolven, maar gebaggerd uit de rivier. Dat was het eenige verschil. Dat leek nu wel heel anders, maar eigenlijk kwam het op hetzelfde neer. De klei zat alleen onder water.

Maar in dat boekje stond ook, hoe de klei gevormd werd tot steenen, en hoe die gebakken werden in groote ovens. Dina vertelde het alles aan Oom. En toen zei Willem: ‘Wij hebben op school ook steenen gemaakt.’

‘Hoe dan?’ vroeg Oom.

‘We kregen ieder een lucifersdoosje en een klont klei. En toen moesten we dat doosje vol klei stoppen, en het dan omkeeren. Nou, dat leken toen net steenen, maar het waren kleintjes.’

‘En ze waren toch ook niet gebakken,’ zei Dina.

‘Ja maar, de juffrouw legde er een paar op de kolenschop, en die legde ze in de kachel. En na een poos haalde ze die er weer uit, en toen waren ze rood.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(63)

Nou, toen waren het toch echte steenen, hé Oom? Ze waren rood, en ze waren hard ook.’

‘En zei de juffrouw toen, dat de steenbakker het ook zoo deed?’ vroeg Oom. ‘Ook met zoo'n kolenschep in de kachel?’

‘O nee! De juffrouw heeft van al onze steenen - die van klei, weet u - die niet gebakken waren, alleen maar gevormd, nu, daar heeft ze een oven van opgebouwd vóór de klas, op een tafeltje.’

‘En waren er dan ook vuurkanalen in?’ vroeg Dina. ‘Want dat moet in een echten oven.’

‘Ja, die waren er in. En toen mocht een jongen daar kleine stukjes turf ingooien.’

‘O, wat echt!’ riep Dina. ‘'k Wou dat onze meester het ook eens deed. En stak ze die turf toen in den brand?’

‘Dan was de tafel toch in den brand gegaan?’ zei Willem. Maar Dina keek hem aan, of ze zeggen wou: ‘Nou, wat hindert dat!’

Oom gaf echter Willem gelijk. ‘Zeker, zeker!’ zei hij, ‘'t was zoo al heel mooi van de juffrouw. Eerst speel jullie kleigravertje, en dan steenbakkertje, 't is erg aardig, hoor!’

‘Ja Oom, en nu gaan we nog metselaartje spelen. Dan moeten we van die steenen een muurtje metselen met kalk en een troffel. Maar eerst zal de juffrouw vertellen, hoe ze kalk maken.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(64)

64

‘Dat hebben wij ook al gelezen,’ begon Dina weer. ‘Van schelpen, in een kalkoven.’

‘Niet vertellen! Niet vertellen!’ riep Willem, en hij stopte de vingers in de ooren.

Hij wou het liever van de juffrouw leeren. En toen Dina het toch aan Oom - vertelde, begon hij luidkeels te zingen:

Want als wij niet graven, dan komt er geen steen, om toch vooral maar geen woord op te vangen van wat Dina zei. Hij wou het alleen van zijn juffrouw hooren. Van zijn juffrouw!

‘Maar makkertje!’ zei Oom tegen den kleinen zingenden kleidelver, ‘dat heb je toch mis. Al graaf jij niet, daarom kunnen we toch wel steen krijgen.’

‘Met baggeren, hè Oom?’ zei Dina.

‘Neen, ook al bagger je niet.’

De twee kinderen keken Oom met groote oogen aan. Niet graven en niet baggeren?

‘Maar hoe kom je dan aan klei?’ vroeg Dina.

‘Die heb je niet noodig,’ zei Oom weer.

Daar begrepen ze nu toch niets van. Geen klei, en toch steenen?

‘Wel, kleine uilskuikens!’ riep Oom. ‘Heb je nooit midden op de straat over de groote steenen geloopen? En heb je nooit een stoep gezien? En heb je nooit een dorpel gezien? En nooit een trottoirband? En nooit, en nooit....’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(65)

Maar Oom hoefde niet meer op te noemen. Ze wisten 't nu al. Ja, dat was heel andere steen. Die zag blauw of grijsachtig. Maar waar kwam die dan vandaan? En wie maakte ze?

‘Die komt ook uit den grond,’ zei Oom. ‘Maar die graven ze niet en die baggeren ze ook niet, maar die hakken ze. Die is dan ook zoo hard, zoo hard als... wel kijk, weet je hoe ze die blauwe stoepsteen noemen? Hardsteen. Nu, dat is toch wel een bewijs, dat hij hard is. Ja, die hakken ze uit den grond en uit de bergen.’

‘Uit de bergen?’ riepen Dina en Willem als uit één mond.

‘Ja, uit de bergen, in Duitschland en in België. Maar daarvan heb jullie op school zeker nog niet geleerd.’

‘Ik wel, Oom!’ zei Dina. ‘Ons land grenst ten oosten aan Duitschland en ten zuiden aan België.’

‘Juist, juist, en ten noorden en ten westen aan de Noordzee, niet waar? Ja, ja, dat is nog precies als toen ik op school ging. Nu dan, de keien van de straat komen uit België en die hardsteen komt ook uit België.’

Dat zou Willem eens aan de juffrouw vertellen, dan leerden ze er misschien weer een nieuw spelletje van, hè Oom?

‘Ja, dat wordt dan het steenhakkertje. Dan krijg jelui allemaal een houweel van de juffrouw, en dan maar aan 't houwen! Net zoo lang, totdat jelui een heelen berg

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(66)

66

Een steenbakkertje in den kolenbak.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

(67)

hebt weggehouwen. En als er dan nog steen in den grond zit, dan die ook maar er uit gehouwen, totdat er eindelijk een groote, diepe kuil komt. Hè?’

Ja, als dat kon, dat zou prettig wezen. Maar dan moesten ze eerst een echten steenberg hebben, en echte houweelen. Nu zouden ze het zoo maar met de handen doen. En Willem begon al bij den kolenbak. Daar was toch ook steen in. En kijk - daar zag hij den pook. Die kon goed voor houweel dienen. En nu hakte hij met dit houweel in den steenkolen... bak? Wel neen, in den steenkolenberg. De stukken spatten er uit. Het ging prachtig!

Dat vond Moeder echter niet, toen ze uit de keuken in de kamer kwam. ‘Maar jongen, wat voer je daar uit?’

‘Steenhakkertje, Moe! Van Oom Jan geleerd!’

‘Doe jij dat dan maar bij Oom Jan in den kolenbak. Die Oom Jan leert jelui mooie kunsten. Maar ik heb geen zin, om den boel telkens schoon te maken. Toe Dina, veeg eens gauw op.’

Oom Jan zat maar te lachen. En Willem had nóg iets van hem geleerd. Maar dat wist op het oogenblik Oom niet en Dina niet en Willem zelf ook niet. En wat was dat dan? Dat zullen we later hooren.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar, kind'ren, wilt niet vergeten Te oefenen ook uwen geest, Hoe kostbaar ook zijn uwe leden, Uw zieltjes zijn 't toch allermeest.... 's Zomers uitrijden, Met u te gaan Zal

Alle de gemelde punten, en verscheiden' anderen van minder belang, belooft de Hertogin, by haare inhuldiging, te zullen bezweeren, en door haaren Kanselier en Raaden, als mede door

Maar Jeanne wachtte ook geen antwoord; zij was bij Herman, en Herman was dood, en menschen wilden lawaai maken bij zijn graf; maar zij liet ze niet in huis, ging alleen met hem

omstandigheden my toegelaten heeft te geraken; ja, ik geloof nog somwijlen, dat by eene verandering van lucht en betrekkingen, het my mooglijk zou zijn eenigzins nuttig te wezen in

ren van een menigte Amsterdammers, die deze week veelal tot plaisirreisjens besteden, niet alleen zeer vol te zullen zijn, maar voor U beide veellicht zeer onaangenaam door

2) Onno Zwier van Haren, gevolmachtigde op het congres te Aken, was pas na het tekenen der preliminairen te Aken aangekomen, overeenkomstig de wens van Bentinck, wiens tegenstander

Ik geloof niet dat een enorme ongelijkheid, een verschrikkelijke armoede, het buiten spel zetten van een groot deel van de bevolking, die daardoor steeds meer sociale onrust

zich voorgesteld had, dat de gelden daar van trager inkwamen, dat de onkosten op de invordering geweldig toenamen, dit alles (gevolgen der schaarschheid van 't numerair dat in