50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome
Willem Oltmans
bron
Willem Oltmans, Grenzen aan de groei (deel 2). 50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome. A.W. Bruna & Zoon, z.p. [Utrecht] 1974
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/oltm003gren02_01/colofon.htm
© 2008 dbnl / erven Willem Oltmans
Voor mijn Moeder
De Club van Rome
Het is nog maar éen jaar geleden dat ik het voorwoord voor het eerste deel met interviews schreef. In deze korte spanne tijds hebben de winden van de verandering het lot van de mensheid naar nog stormachtiger zeeën gestuwd.
De ontdekking dat het leven van naties, nee, de grondvesten van de industriële beschaving zelf, niet op een overvloed aan goedkope aardolie kunnen berusten, heeft ondanks dat dit besef nog niet volledig is doorgebroken, een nieuwe golf van schokken, spanningen en angsten in de menselijke samenleving teweeggebracht.
Tegelijkertijd is er ernstige ongerustheid gerezen over de vraag hoe wij voldoende voedsel kunnen produceren voor de bevolking van de wereld - niet alleen voor de zes of zeven miljard van het legendarische jaar 2000, maar voor de nog geen vier miljard van nu. Voorbij is de vredige tijd van de ‘groene revolutie’ die met zijn miraculeuze hybriden als een deus ex machina moest fungeren. De harde werkelijkheid waarmee wij worden geconfronteerd is een situatie, waarin de voedselvoorraden tot een minimum zijn beperkt, kunstmest, water en tractoren steeds moeilijker te verkrijgen zijn en het klimaat van de wereld zich in steeds negatiever zin schijnt te ontwikkelen. Het spook van een hongersnood doemt opnieuw op - maar voor het eerst op zo'n grote schaal dat men met recht van een megahongersnood mag spreken.
Deze ongelukkige ontwikkeling heeft de nijpende toestand waarin de mensheid verkeert verergerd, de bestaande kloven verbreed en zelfs vrienden gescheiden. De roep om een groter aandeel en meer rechtvaardigheid zwelt steeds meer aan, en de tijd is niet ver meer dat hier ook werkelijk acht op zal moeten worden geslagen. Het feit dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in een speciale zitting bijeenkwam om zich voor de vestiging van een ‘nieuwe economische orde’ uit te spreken vormt wat dat betreft een teken aan de wand. Overal ter wereld verlangen honderden miljoenen mensen naar een andere en betere samenleving. De menselijke geest ontwaakt, en komt tot inzicht, en zal ontdekken dat de sleutel tot lotsverbetering in solidariteit en samenwerking ligt. Deze hoop mag niet ijdel blijken. Wij moeten gezamenlijk proberen om de vormen van solidariteit en samenwerking te creëren, die de mensheid in staat stellen om een nieuw begin te maken en de weg te effenen naar een volwassen samenleving. Dit is de kans die onze generatie wordt geboden.
Als wij dit leren inzien, zullen wij tegen deze taak opgewassen blijken.
Maar de tijd werkt niet in ons voordeel. Tegenwind zal ons in verkeerd vaarwater brengen - tenzij wij het roer in handen nemen en onze eigen koers bepalen.
Dit boek draagt ertoe bij dat wij vooruit leren zien - en ons gereedmaken om tot handelen over te gaan.
Aurelio Peccei
oprichter en lid van de Club van Rome
Rome. 1 oktober 1974
Verantwoording
Dit symposium over grenzen aan de groei is het logische gevolg op deel I, dat in 1973 bij dezelfde uitgever verscheen. Waar deel I bestond uit gesprekken uit de sfeer van de westerse cultuur - met uitzondering van de Burmees U Thant - is deel II samengesteld uit gesprekken met personen uit socialistische landen, de zogenaamde Derde Wereld of de ontwikkelingslanden, en Japan. (Met uitzondering van de Italiaan Peccei en de Nederlander Boerma.)
Laat ik vooropstellen dat een voornaam accent is gevallen op meningen uit de Sowjet-Unie en Japan. Deels is dit gebeurd, omdat voornamelijk juist in deze samenlevingen de discussie over het onderwerp der groeiproblematiek op gang is gekomen, zoals in het Westen. Sommige Latijns-Amerikaanse landen houden zich eveneens met deze vraagstukken thans bezig, en deze zijn dan ook in de hiervolgende reeks opgenomen. In de overige zogenaamde ontwikkelingslanden staat men nog voor zoveel andere en dringender problemen, dat men nauwelijks of niet aan filosoferen over groeiproblemen toe is. Een andere oorzaak voor deze ongelijke verdeling lag in het feit dat de uitgever mij ditmaal bond aan de beperking van 50 gesprekken in plaats van de door mij voorgenomen 75, terwijl bovendien aanzienlijk meer fondsen nodig zouden zijn geweest dan beschikbaar waren om een zo omvangrijk aantal gebieden in Afrika, Azië en Latijns-Amerika grondiger te bereizen dan hier is geschied. Daarbij zou ik, zoals ik bij het schrijven van deel I reeds deed, de aandacht willen vestigen op de onmogelijkheid, in een zo kort bestek als een boek van 400 pagina's een gebalanceerde en representatieve weergave van wat leeft en gedacht wordt onder die massa van 2,5 miljard mensen hier in de verste verten te kunnen samenvatten.
Ook ditmaal waren er tal van personen die werden benaderd, maar wie het onmogelijk was een passende tijd en plaats in drukke werkschema's in te passen. In het bijzonder betreur ik de afwezigheid in deze serie van China, Indonesië en Cuba.
De ambassades van China en Cuba lieten schriftelijke verzoeken van mijn uitgever om medewerking botweg onbeantwoord. Na de hulp te hebben ingeroepen van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en de Nederlandse ambassade in Peking bleven de Chinese autoriteiten Oostindisch doof om medewerking te verlenen aan dit project. Daar ik meende China niet zonder meer van deze reeks te kunnen uitsluiten heb ik integraal en naar de uitgave van de Chinese ambassade in Den Haag de redevoering van vice-premier Teng Hsiao-ping voor de in april 1974 te New York gehouden internationale grondstoffenconferentie opgenomen. In 1960 ontmoette ik in Havana Raphael Rodriguez, de Henry Kissinger van Fidel Castro. De Cubaanse ambassadeur in Den Haag weigerde echter zijn medewerking om een interview tot stand te brengen.
Als kenner van land en volk van Indonesië is het voor mij een teleurstelling dat
de meningen van dit op vier na grootste land ter wereld hier moeten ontbreken. Dit
heeft een politieke reden. Als criticus van het huidige militaire regime in Djakarta
werd mij herhaaldelijk een visum geweigerd. De enige Indonesiër die tot voor kort
vergaderingen bijwoonde, oud-ambassadeur Sudjatmoko, heb ik oog om oog om een interview gevraagd, doch zoals hij ook schreef aan de voorzitter van de Club van Rome, hij kon hier geen gevolg aan geven, omdat ik voor zijn regering als journalist onacceptabel was. Hetzelfde terreurbewind heeft sedert kort oud-ambassadeur Sudjatmoko bewegingsvrijheid opgelegd en hem verboden Indonesië te verlaten.
Zelfs wordt hem verhinderd vergaderingen van de Ford Foundation bij te wonen, van het bestuur waarvan hij deel schijnt uit te maken.
In het bijzonder dank ik de ambassades van India en de Sowjet-Unie in Den Haag voor medewerking ondervonden bij het arrangeren van bepaalde interviews. Ook professor Shumpei Kumon in Tokio en Tamara Shachnazarova van het persbureau Novosti in Moskou hebben mij met waardevolle raad en adviezen bijgestaan, waarvoor ik hun dankbaar ben. Al is het wellicht noodzakelijk er weer op te wijzen, dat alhoewel ik van allerlei zijden, ook van Aurelio Peccei, suggesties heb ingewacht bij het bepalen van een keuze van te interviewen personen, de uiteindelijke beslissing geheel mijzelf is toegekomen. Ook de uitgever heeft hier allerminst invloed op uitgeoefend of willen uitoefenen. Evenals van deel I kan ik stellen dat dit boek van A tot Z van mij is.
Een speciaal woord van dank geldt de Bruna-‘crew’ die mij in alles en alles met enthousiasme en in perfecte samenwerking heeft bijgestaan. Van de vertalers wil ik vooral mr. L.B. van den Muijzenberg en Benjo Maso noemen.
Ik zou wensen dat beide delen van 125 gesprekken over grenzen aan de groei niet alleen hen, die zich op dit moment van de geschiedenis van onze planeet met deze vraagstukken bezighouden, een ruimer inzicht zal geven in wat er globaal in dit opzicht leeft. Maar dat ook komende generaties uit deze ontmoetingen met mensen overal ter wereld zullen kunnen constateren, hoe er in onze tijd werd geworsteld met de toekomst en de tijd waarin zij zullen gaan leven. Ik zou eveneens wensen, dat anderen het optekenen op een globale schaal van wat er nu leeft bij hen die over deze problemen ernstig nadenken zullen voortzetten op een zo mogelijk veelomvattender schaal.
Willem L. Oltmans
Zomer 1974
Indira Gandhi
Indira Gandhi werd als enige dochter van Jawaharlal Nehru op 19 november 1917 geboren. Haar jeugd was eenzaam omdat zowel haar ouders als haar grootouders geregeld door de Britse imperialisten
gearresteerd werden en naar de gevangenis overgebracht. In 1942 huwde zij met Feroze Gandhi, in welk jaar zij zelf eveneens werd gearresteerd.
Zij werd door de Britten in een cel met 22 andere gevangenen opgesloten.
Sommigen van hen waren misdadigers. Zij studeerde, behalve in India, in Zwitserland en aan de Oxford-universiteit. In 1955 deed zij haar intrede in de actieve politiek. Op 24 januari 1966 werd zij eerste minister van India. Zij heeft twee zoons, Rajiv en Sanjay. Haar echtgenoot overleed in 1960. Mevrouw Gandhi ontving mij in haar werkkamer in een der gebouwen bij het presidentiële paleis.
India viert zijn vijfentwintigste verjaardag als 's werelds volkrijkste democratie. Hoe zou u India's prestaties en mislukkingen in deze eerste kwart eeuw onafhankelijkheid na het Britse imperialisme willen samenvatten? In hoeverre heeft de ‘club van rijke landen’ India werkelijk gesteund en geholpen, en in welk opzicht zijn zij de
verplichtingen en verwachtingen die men van hen had mogen koesteren niet nagekomen?
Dit is een goede vraag om mee te beginnen. Over het algemeen bestaat de neiging om bij ‘prestaties en mislukkingen’ alleen aan de economische balans te denken en de politieke aspecten uit het oog te verliezen. Onze belangrijkste prestatie is volgens mij het feit dat een land met een grotere verscheidenheid aan godsdiensten, talen en etnische groeperingen dan welke andere natie ook, zo'n opmerkelijk hoge mate van politieke samenhang heeft weten te bereiken en erin geslaagd is zijn hele bevolking actief bij het politieke proces te betrekken. Wij zijn altijd een natie van individualisten geweest. Ons volk heeft er steeds angstvallig voor gewaakt dat het zijn recht om te denken zoals het wilde kon blijven behouden. Deze vrijheid bloeit op 't ogenblik als nooit tevoren.
Nu het economische aspect. Vele rijke naties koesteren oprechte sympathie voor
de ontwikkelingslanden. Maar het merendeel heeft blijkbaar geen enkele interesse,
of probeert onze inspanningen alleen maar belachelijk te maken. Rijkdom leidt over
het algemeen tot een opgaan in zichzelf, en zelfs tot een soort blindheid voor het
eigen verleden. Vele criticasters die ons voor de voeten werpen dat wij onze armoede
nog niet hebben kunnen overwinnen - ondanks dat wij nu toch onze vrijheid hebben
veroverd - vergeten dat het de welvarende naties na het begin van de industriële
revolutie ook vele tientallen jaren gekost heeft om dat te bereiken. En zelfs nu zijn
er in die landen nog steeds sectoren waar armoede en gebrek heersen, en volgens de
commissies van experts die ingesteld zijn om dit vraagstuk te onderzoeken zal dat
ook in de toekomst het geval blijven. In India kon de industriële revolutie pas bij het
verwerven van de onafhankelijkheid beginnen. In de afgelopen vijfentwintig jaar
en de enorme uitbreiding van de onderwijsfaciliteiten.
U heeft de kwestie van de ontwikkelingsbijdragen van de rijke landen aangeroerd.
80 procent van het geld dat wij aan onze ontwikkeling besteden komt uit de
spaarzaamheid en de opofferingsgezindheid van ons eigen volk voort. Ongeveer éen vijfde is afkomstig van ‘hulp’. Maar dit is zeker geen onbelangrijk deel omdat het in hoge mate invoer van nieuwe technologieën en know-how vertegenwoordigt. Men moet echter wel inzien dat deze hulp iets anders is dan het simpele overdragen van geld en goederen. Het is geen schenking. In ons geval bestaat hulp voornamelijk uit leningen. Er zijn maar enkele landen die op het gebied van economische bijstand een verlicht beleid hebben gevoerd. Voor de andere naties was hulp tevens voordelig zaken doen - hun goede diensten bleven zeker niet onbeloond! Bovendien bestond er nog de neiging om het geven van steun te koppelen aan het opdringen van bepaalde standpunten. Ik bedoel daarmee geen politieke druk. ‘Experts’, zowel op economisch als op technologisch gebied, verliezen vaak uit het oog dat iets dat in het ene sociale milieu gunstig werkt, in het andere een totaal hiervan verschillende uitwerking kan hebben. Op het terrein van ontwikkeling en economisch beleid bestaan vele theorieën die geen enkele aandacht besteden aan de belangrijke historische drijfveren van een volk. Een aantal van deze mechanistische theorieën hechten te weinig belang aan sociale rechtvaardigheid. Wij zijn tot het besef gekomen dat groei en sociale rechtvaardigheid in elk stadium op elkaar afgestemd dienen te worden en niet los van elkaar moeten worden nagestreefd. Wanneer de rijke landen het belang van sociale rechtvaardigheid op de juiste waarde leerden schatten, zouden zij de arme landen daar evenzeer mee van dienst zijn, als wanneer zij besloten éen procent van hun nationale produkt aan ontwikkelingshulp af te staan.
Als armoede en gebrek Azië's voornaamste vervuilers zijn, zoals u in uw toespraak in Stockholm (1972) stelde, zou bevolkingsgroei dan als India's belangrijkste en dringendste probleem van de toekomst kunnen worden beschouwd?
Pogingen om de bevolkingsgroei onder controle te krijgen dienen uiteraard centraal te staan in ons beleid... en dat staan zij ook. In vele Europese landen zijn kleinere gezinnen het gevolg geweest van verstedelijking en industriële ontwikkeling. Wij kunnen ons niet veroorloven te wachten tot een dergelijk proces zich ook bij ons voordoet, want wij beseffen heel goed dat gezinsplanning een middel is waarmee onze levensomstandigheden verbeterd kunnen worden.
Ons geboortecijfer is sinds het vertrek van de Engelsen niet gestegen! Maar het
sterftecijfer heeft een tamelijk spectaculaire daling ondergaan, in de allereerste plaats
omdat onafhankelijkheid een regering grotere verantwoordelijkheid voor het leven
van haar onderdanen oplegt (het is uiteraard ondenkbaar dat wij lijdelijk zouden
blijven toezien bij een hongersnood met zo'n drie miljoen slachtoffers, zoals de
Engelsen in het laatste jaar van hun heerschappij nog in Bengalen toelieten), en in
de tweede plaats vanwege de nieuwe medicijnen die omstreeks de tijd dat
wij onze vrijheid verwierven overal in de wereld ingang vonden. De stijging van ons inwonersaantal is een direct gevolg van het tot staan brengen van de epidemieën en de ontplooiing van onze volksgezondheidsprojecten. Dit is een dramatische illustratie van het principe dat elke vooruitgang zijn prijs heeft. Maar hadden we de epidemieën dan maar hun gang moeten laten gaan? Onderzoek naar nieuwe methoden van geboortebeperking, uitbreiding van onze propagandacampagnes en instelling van meer faciliteiten voor gezinsplanning zijn van essentieel belang.
De Zweedse socioloog Gunnar Myrdal vertelde me, dat als er op 't ogenblik radicale geboortebeperkingsmaatregelen werden ingesteld, er pas over een jaar of twintig, dertig resultaten zichtbaar zouden worden. De geboortecijfers in China en Japan zijn scherp gedaald, ook al worden in beide landen verschillende methoden toegepast.
Ik weet met hoeveel ongeëvenaarde energie de Indiase regering dit probleem heeft aangepakt, maar acht het huidige kabinet het desondanks niet noodzakelijk om in de nabije toekomst een nog radicaler geboortebeperkingsbeleid te voeren?
Onze critici en mensen die, zoals dr. Myrdal, in wezen sympathiek tegenover ons staan, zouden graag meer resultaten willen zien, en dringen er voortdurend bij ons op aan nog radicaler maatregelen te nemen. Maar wat zijn dat dan voor maatregelen?
Moeten wij verplichte sterilisatie voor mannen en vrouwen invoeren? Ik weet niet of moeder- of vaderschap een grondrecht is; als hoofd van de regering weet ik alleen dat bij dit soort zaken dwang uitgesloten is. Alleen door overredingskracht kunnen wij tot resultaten komen - wanneer wij jonge ouders ervan kunnen overtuigen dat kleine gezinnen voordeliger voor hen zijn, en dat dit geen kwestie van noodlot, maar van eigen vrije verkiezing is.
De Nieuwe Congrespartij heeft het devies ‘Garibi Hatao’ aangenomen. Als de mensheid zo doorgaat zullen de arme volkeren tegen het jaar 2000 driemaal zo talrijk zijn als de rijke, of zullen de rijke naties twintig à dertig maal zoveel grondstoffen gebruiken als de arme mensen. Uitbreiding van kredieten en schenkingen biedt uiteraard geen oplossing. Waar moeten wij beginnen als wij deze ontwikkelingen willen ombuigen?
Garibi Hatao, het uitbannen van armoede, is een proces. Het kan geen programma
zijn dat om zo te zeggen aan een bepaalde termijn gebonden is. Onze armoede is zo
wijd verspreid en zo diep geworteld dat wij geen tijdslimiet kunnen stellen waarbinnen
zij verdwenen zal moeten zijn. De opvattingen die de mens over zijn fundamentele
behoeften heeft zijn ook aan wijziging onderhevig. Criteria voor armoede zijn geen
onveranderlijke begrippen. Moderne communicatiemiddelen introduceren voortdurend
nieuwe vormen van behoeften. Wij willen en kunnen echter niet het denkbeeld
propageren dat wij de rijke naties moeten ‘inhalen’. Het ligt nu eenmaal in het wezen
van de technologie verankerd dat ‘inhalen’ een uiterst moeilijke zaak zal zijn. Garibi
Hatao wil in
onze ogen zeggen dat wij voorzien moeten in de minimumbehoeften, de fundamentele bestanddelen van een leefbaar leven: voldoende eten, een aanvaardbaar
gezondheidsniveau, behoorlijke behuizing, gelijke onderwijskansen voor iedereen.
Het uitbannen van armoede kan echter niet gelijk worden gesteld met het verwerven van duurzame gebruiksgoederen, zoals de op de consument gerichte industrie die produceert. Hoe kunnen wij de ontwikkelde lagen van onze bevolking ervan overtuigen dat zij sober moeten blijven leven, wanneer de populaire bladen ze met zo'n stortvloed aan goederen en moderne snufjes in verleiding trachten te brengen?
Voor een belangrijk deel worden zij zelfs nu al door de glans en de schittering van het leven in Amerika of Europa verlokt.
Op den duur zal de beweging ‘ban-de-armoede-uit’ van de arme landen, zoals u terecht gesuggereerd hebt, ergens parallel moeten gaan lopen met een beweging
‘verminder-de-verspilling’ van de rijke naties. Kredieten of schenkingen van rijke aan arme landen zijn zeker niet onbelangrijk. Maar het is allereerst dringend
noodzakelijk dat alle landen, rijk zowel als arm, tot het inzicht komen dat de natuur geen vijand is die uitgeplunderd moet worden, maar een bondgenoot die bewaard en beschermd dient te worden. De vroegere industriële revoluties gaven zich over aan een ‘exploitatie’ van mens en natuur, zonder daarbij oog te hebben voor schade die dit aan de samenleving toebracht. De technologie moet een nieuwe richting worden gegeven, waarbij het welzijn van de gemeenschap op langere termijn in de eerste plaats dient te komen.
U Thant verzekerde mij dat de wereld volgens hem tot ondergang gedoemd was, tenzij er zeer verstrekkende stappen zouden worden ondernomen om de huidige koers te wijzigen. De Club van Rome heeft het initiatief genomen om een computerstudie van de planeet als geheel op te zetten en de resultaten ervan in een rapport vast te leggen. Verschillende landen hebben op hun beurt eveneens computerstudies en modellen ontworpen om na te gaan wat er gedaan kan en moet worden om de uiterst ongunstige ontwikkelingen van op 't ogenblik om te buigen. Staat de Indiase regering positief tegenover deze methode van wetenschappelijke voorspelling en zijn er Indiase geleerden die aan dit soort onderzoek deelnemen?
Uiteraard worden deze kwesties ernstig in overweging genomen. Studies als het Rapport van de Club van Rome zijn nuttig, niet zozeer vanwege hun kwantitatieve voorspellingen die in belangrijke mate van de gebruikte vooronderstellingen en gegevens afhankelijk zijn, maar vooral vanwege de kwalitatieve alarmsignalen die zij geven. Een ander belangrijk aspect van het Rapport is dat het heeft aangetoond dat het afwenden van de wereldomvattende crisis waarnaar wij op weg lijken te zijn, een herverdeling van allerlei soorten rijkdommen vereist, vooral tussen de
hoogindustriële naties en de ontwikkelingslanden. Statistieken en computermodellen
van dynamische processen zijn van belang voor de directe, functionele besluitvorming,
maar ik heb het idee dat extrapolatie niet altijd een onfeilbare leidraad is wanneer
het om fundamen-
tele menselijke gevoelens en het vrije spel van de wil gaat. Het is niet mogelijk om uitgaande van bekende of controleerbare feiten te voorspellen welke nieuwe richtingen de menselijke beschaving als gevolg van nieuwe politieke en wetenschappelijke ideeën of de ontwikkeling van nieuwe maatschappelijke en economische instellingen in kan slaan. Er dient veel meer aandacht besteed te worden aan het identificeren van de noodzakelijke structurele veranderingen waardoor de huidige crisis in de instellingen en processen van de wereld als geheel kan worden afgewend. Dit schijnen de voornaamste zwakke plekken in het Rapport van de Club van Rome te zijn. Bij onze planning maken wij eveneens van statistieken gebruik, zij het op een functioneler niveau; hierdoor hopen wij de nadelige effecten die minder zorgvuldig geplande industriële vooruitgang in andere landen met zich mee heeft gebracht, zoveel mogelijk te vermijden.
In 1968 bracht India tijdens de veertiende algemene
U.
N.
E.
S.
C.
O.-conferentie een nieuw, belangrijk programma naar voren, namelijk ‘Een nieuw levenspatroon’. Kunt u ons daar iets over vertellen? Zijn sommige van de erin vastgelegde idealen nu, vijf jaar later, ook aanvaard en in de praktijk gebracht?
Het idee van het ontwerpen van een nieuw levenspatroon is voortgekomen uit een
U
.
N.
E.
S.
C.
O.-studieconferentie over Jawaharlal Nehru die in september 1966 in New Delhi werd gehouden. De Indiase delegatie nam het initiatief om tijdens de veertiende algemene
U.
N.
E.
S.
C.
O.-conferentie in 1966 een resolutie in te dienen die als titel droeg: ‘De mens en zijn milieu: een nieuw levenspatroon’. (Medeondertekenaars waren onder andere Japan, Mexico, Joegoslavië, Polen en Tsjechoslowakije.) Dit was misschien de aanleiding voor de milieuconferentie in Stockholm.
Wij moeten veeleer op internationale dan op nationale schaal te werk gaan, omdat maatstaven voor rijkdom en de daaraan gepaard gaande verkwisting aanstekelijk werken. Wij hebben de
U.
N.
E.
S.
C.
O. ervan trachten te overtuigen dat er nieuwe opvattingen en normen voor menselijke bevrediging in zijn programma opgenomen moesten worden. Als de rijke landen geen eenvoudiger levensstandaard willen aannemen, zal het vrijwel onmogelijk blijken om de arme landen ertoe te brengen een status te aanvaarden die zij misschien als die van een tweederangs burger zullen opvatten.
De Indiase Raad voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek heeft een aantal commissies van deskundigen ingesteld die proberen moeten een nieuw levenspatroon te ontwerpen. De resultaten van hun werkzaamheden moeten ons in staat stellen een nieuwe onderwijsstructuur op te bouwen en onze huidige opvattingen nieuwe inhoud te geven. Op het gebied van de milieuverbetering hebben wij een Nationale commissie voor milieuplanning en coördinatie, die al enige invloed op onze technologen en ondernemers begint uit te oefenen.
Op de conferentie van Belgrado in 1961 werd besloten dat uw vader,
Jawaharlal Nehru, en Kwame N'krumah van Ghana naar Moskou, en Sukarno van Indonesië en Modibo Keita van Mali naar Washington zouden gaan om er bij Nikita Khrushchev en John F. Kennedy op aan te dringen de geschilpunten van de Koude Oorlog door middel van een topgesprek uit de weg te ruimen. Richard Nixon heeft nu Mao-Tse-tung de hand geschud, terwijl de Amerikaanse en Russische leiders elk jaar een topontmoeting houden. Uzelf hebt bijna meteen na de oorlog in Bangla Desh een topgesprek met president Zulfikar Ali Bhutto gehouden. Bent u ook van plan de Chinese leiders te ontmoeten, en hoe ziet u zelf de rol die deze ontwikkeling van persoonlijke topgesprekken bij het tot stand brengen van vrede en een hoopvoller toekomst zou kunnen spelen?
Persoonlijke diplomatie is in zwang gekomen omdat het functioneren op regeringsniveau te star en te traag is om gelijke tred te kunnen houden met de veranderingen die op het internationale toneel plaatsvinden. U had het over de conferentie van Belgrado in 1961. In die tijd ging het erom het wereldgeweten wakker te schudden, en de leiders van de grote mogendheden ervan te overtuigen dat de onbuigzame standpunten van de Koude Oorlog verlaten dienden te worden. Nu is men gelukkig in brede kring tot het besef gekomen dat de Koude Oorlog-benadering niet gewerkt heeft. Directe onderhandelingen tussen regeringsleiders om bilaterale problemen op te lossen is een enigszins andere kwestie. Wij hebben de stoutmoedige initiatieven van president Nixon om de Amerikaans-Chinese betrekkingen te normaliseren van harte toegejuicht. Sommige opmerkingen die hij over China gemaakt heeft, en de onlangs in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties afgelegde verklaring van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, dr. Kissinger, over hoe belangrijk het is dat elk land lid van de Verenigde Naties kan zijn en dat grote delen van de mensheid niet genegeerd worden, zijn in zekere zin een echo van wat vele landen, waaronder India, de afgelopen vijfentwintig jaar in de Verenigde Naties naar voren hebben gebracht.
U had het over mijn ontmoeting met president Bhutto. Een paar maanden geleden heeft er in New Delhi opnieuw een Indiaas-Pakistaanse conferentie plaatsgevonden, ditmaal niet op topniveau, en ook deze ontmoeting betekende een belangrijke stap vooruit. Topgesprekken hebben alleen succes wanneer zij zorgvuldig zijn voorbereid.
Wij zouden onze betrekkingen met China zeker graag willen verbeteren, maar tot nog toe zijn er nog geen voorbereidingen voor een topconferentie getroffen.
Ondanks de ontspanning op het politieke front, blijft de voedselkwestie in India en in Azië een uiterst ernstig en alarmerend probleem. Bent u, ondanks aanwijzingen van het tegendeel, nog steeds van mening dat de zogenaamde ‘groene revolutie’ de chronische hongersnood in de ontwikkelingslanden voor een deel kan oplossen?
De graankwestie is geen specifiek Indiaas of Aziatisch probleem, maar speelt op 't
ogenblik in de hele wereld een rol. Wij hebben in
India getracht het irrigatiesysteem uit te breiden, omdat wij weten dat de opbrengst van een stuk land stijgt als de watervoorziening wordt verbeterd. Maar zelfs irrigatie moet op een uiterst zorgvuldige manier plaatsvinden, omdat er voortdurend rekening dient te worden gehouden met wateroverlast en verzilting. Wij hebben daarnaast toepassing van modernere landbouwmethoden en gebruik van gereedschap
gepropageerd. Wij hebben een voorlichtingsdienst ingesteld en de kredietfaciliteiten voor boeren verruimd. Desondanks moeten wij nog steeds grote hoeveelheden graan importeren om ons distributiesysteem in stand te kunnen houden. De traumatische ervaringen van de hongersnood van 1966-1967 in Bihar en Utar Pradesh dwongen ons om naar oplossingen op korte termijn uit te zien. In die tijd hadden onze
landbouwkundigen een aantal nieuwe graansoorten ontwikkeld die een speciaal aan Indiase omstandigheden aangepaste variëteit van elders gekweekte rassen vormden.
Het was politiek belangrijk en vanuit praktisch oogpunt noodzakelijk om een situatie te scheppen waarin wij in eigen behoeften konden voorzien. Wij drongen er bij de grotere boeren op aan meer te produceren en hielpen ze daarbij met leningen en andere voorzieningen. Dit leverde opmerkelijke resultaten op. Deze ontwikkeling wordt over het algemeen met de term ‘groene revolutie’ aangeduid; zelf ben ik niet zo'n voorstandster van dit woord, en ik neem het dan ook maar zelden in de mond.
Ons beleid had een aantal sociaal-economische gevolgen, omdat de ongelijkheid op het platteland erdoor vergroot werd. Langzamerhand komen er ook bepaalde consequenties voor het milieu aan het licht. Onze beleidsfunctionarissen en onze geleerden zijn zich van deze gevaren bewust, en zien tevens de noodzaak deze experimenten en projecten naar andere gebieden en andere graansoorten uit te breiden.
Wij proberen de landbouwmethoden en de opbrengst per hectare in de regengebieden, waar gierst verbouwd wordt, te verbeteren, en maken daarbij meer gebruik van bodemconservering dan van een uitgebreidere bemesting. Wij proberen onze landbouwproduktie te verhogen door een combinatie van vele verschillende methoden die ons voedselprobleem moeten oplossen zonder schadelijke gevolgen voor het milieu.
Gelooft u dat de geest en invloed van Mahatma Gandhi, of zijn beroemde pleidooi dat het dorp in het India van de toekomst het centrum van hervorming en ontwikkeling moest worden, nu vijfentwintig jaar later dood en vergeten zijn?
Dit wordt inderdaad vaak beweerd, maar het is een enigszins oppervlakkig verwijt.
Het lijdt geen twijfel dat onze maatschappij zonder een wedergeboorte van het Indiase dorp geen stabiele toekomst tegemoet kan gaan. Verstedelijking biedt geen oplossing voor onze problemen; hetzelfde geldt trouwens voor de meeste andere landen. De kern van Mahatma Gandhi's boodschap, het vormen van individuen en
gemeenschappen die op zichzelf leren te bouwen, dient evenmin tot India beperkt te
blijven. Het is overal van toepassing. Mahatma Gandhi was een van de meest
uitgesproken critici van de moderne technologische beschaving, maar in het Westen
zijn er ook dergelijke critici geweest, zo-
als Tolstoj, Ruskin en Thoreau en in deze tijd iemand als Ivan Illich.
Wij kunnen onze dorpen niet verbeteren of onze landbouwmethoden moderniseren zonder de daarvoor benodigde industriële infrastructuur op te bouwen. De nadruk ligt bij ons op regeneratie van het platteland, maar ook op de ontwikkeling van de meest achtergebleven gebieden.
U heeft eens gezegd dat u de ervaring had dat ‘mensen die niet in harmonie met de natuur leven cynische opvattingen over de mensheid huldigen en met zichzelf in onvrede leven’. De moderne mens moest volgens u de onverbroken band met de natuur en het leven herstellen. Maar wat moeten wij de kinderen van India en Azië in concreto zeggen om hun nieuwe hoop te geven om de angstaanjagende
ontwikkelingen van vandaag en de projecten op langere termijn van morgen en overmorgen tegemoet te treden? Kinderen uit wat vroeger de lagere kasten en de categorie der onaanraakbaren waren, volgen in het moderne India weliswaar academische opleidingen, maar vele studenten doen er jaren over om werk te vinden.
Hoe ziet u als eerste minister van India het schijnbare onoplosbare probleem, hoe de miljoenen jongeren ondanks alle trieste en negatieve indrukken die zij uit de hen omringende wereld ontvangen, toch tot een zekere positieve levensopvatting kunnen worden gebracht?
Deze vraag combineert twee verschillende problemen. Een daarvan ligt op specifiek Indiaas terrein, maar het andere maakt deel uit van een wereldomvattende kwestie.
De onderwijssystemen van andere landen zoeken eveneens naar een oplossing. Zelfs als wij in staat zouden blijken om voor iedereen die zijn universitaire of
schoolopleiding voltooid heeft, een werkkring te vinden, dan zou daarmee de kwestie
van het onderwijssysteem dat de mens van de natuur vervreemdt nog steeds niet
opgelost zijn. Historisch gezien komen de moeilijkheden waarmee India zich
geconfronteerd ziet, voor een deel voort uit de vorm van specialisatie die vele eeuwen
geleden tot de invoering van een star kastenstelsel geleid heeft. Het is onze taak om
de starheid van deze erfelijke beroepsspecialisatie, die meer nadruk legde op
conformisme dan op vernieuwing, te doorbreken. Het is niet meer dan logisch dat
de miljoenen mensen die tot voor kort praktisch geen enkele opleidingskans hadden,
nu willen bewijzen dat zij niet voor anderen onder hoeven te doen. De jongere
generaties van de achtergebleven klassen vechten dan ook om toelating tot de
universiteit. Dit recht kunnen wij ze niet ontnemen. Zij hebben iets betere kans op
werk dan de rest. Wij willen de doeleinden en methoden van het onderwijs radicaal
veranderen, zodat de mensen niet meer simpelweg om werk vragen, maar dit werk
door hun betrokkenheid als hoofd- of handarbeider met het nationale leven zelf
creëren. Op dit gebied zijn verscheidene waardevolle experimenten verricht, maar
ik geloof niet dat er al éen land is dat een werkelijk bevredigende oplossing voor dit
probleem heeft kunnen vinden. Het is niet eenvoudig om in een zo uitgestrekt land
als India een stelsel te veranderen dat al zo lang bestaat, maar wij proberen in ieder
geval een begin te maken. Wij hebben een aantal scholen voor basisonderwijs dat
ambacht gegroepeerd is. Erg veel succes hebben deze scholen tot nog toe niet gehad, en zij dienen dan ook naar opzet en praktijk verder gemoderniseerd te worden.
Onderwijs kan niet tot het klasselokaal beperkt worden. Het moet een permanent proces zijn, en ik zou graag willen dat het ook na afloop van school en universiteit, thuis, op de velden, in de fabrieken en kantoren voortgang zou kunnen vinden.
Hoe zouden wij als de leidende generatie van onze tijd de kinderen van India en Azië moed in kunnen spreken?
1Ik ben helemaal niet zo pessimistisch over de toekomst, niet over die van India en niet over die van de mensheid, omdat er de hele geschiedenis door onheilsprofeten zijn geweest die allemaal beweerd hebben dat de wereld ten onder zou gaan, of dat zich rampzalige verschijnselen zouden voordoen waardoor de mensheid aan zijn eind zou komen. Maar op een of andere manier zijn wij er toch in geslaagd voort te bestaan. De donkerste perioden hebben soms de grootste lichten van de mensheid voortgebracht. Ik verwacht veel van de kinderen. De hele situatie op aarde ontwikkelt zich zo snel dat zij de enigen zijn die gelijke tred kunnen houden met de toekomst die zij zien willen. Ik weet niet wat onze kinderen kunnen presteren, maar wanneer de jongeren van vandaag zich niet laten biologeren door alle glans en schittering die de hedendaagse samenleving in de vorm van verbruiksgoederen en vele andere afleidingen biedt, en hun blik daadwerkelijk op de toekomst gericht houden, is er volgens mij alle reden tot vertrouwen. Er zijn vele jongeren die wel degelijk oog hebben voor de problemen waarmee wij op 't ogenblik geconfronteerd worden, maar die zich liever aan de toekomst onttrekken dan dat ze er iets aan doen. Zij zeggen bijvoorbeeld: laten we een rustig plekje uitzoeken en daar blijven zitten... Zelf geef ik ook de voorkeur aan een rustig plekje, maar ik geloof dat het met het oog op de toekomst, de toekomst van de jongeren, niet eerlijk is als hun generatie alleen maar rust en vrede zoekt. De huidige wereld is een strijd en een enorme uitdaging. Voor de jeugd is het een geweldige test, waarbij alle kansen nog open liggen.
1 Op 29 mei 1974 berichtte Bernard Weinraub in de New York Times, dat een panel van vooraanstaande Indiase economen en sociologen op verzoek van de regering van India een