• No results found

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3 · dbnl"

Copied!
133
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jan Ligthart

bron

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3. J.B. Wolters' U.M., Groningen 1911 (vierde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ligt002were02_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Voorbericht.

Onze ‘De Wereld in!’ is de Wereld in gegaan, en heeft zich daar vrienden gemaakt.

Men heeft zelfs herhaaldelijk aangedrongen op een tweede serie.

Zou het ons mogelijk zijn, zulk een tweede serie samen te stellen?

We hebben het beproefd. Doch om nu te zorgen, dat deze tweede serie naast de vorige kan gebruikt worden, hebben we:

1

o

. de figuren en toestanden ontleend aan een heel anderen kring, nl. aan een ontwikkeld arbeidersgezin;

2

o

. aan de zaakkennis, speciaal de natuurkennis, veel minder en aan het verhaal veel meer plaats ingeruimd;

3

o

. een verband gelegd tusschen Nederland en Oost-Indië, zooals in de eerste serie een betrekking is onderhouden tusschen Nederland en Zuid-Afrika;

4

o

. de taal wat eenvoudiger gehouden, zoodat die aan een vaardig lezen niet in den weg behoeft te staan.

Ten behoeve eener betrouwbare en mooie illustratie zijn kosten noch moeiten ontzien.

Zomer 1906.

J

AN

L. en H. S

CH

.

VOOR DEN VIERDEN DRUK.

Deze druk is gelijk aan den eersten.

D

E

S

CHR

.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(3)

L. en S., De Wereld in! III. Tweede Serie.

Kom er maar uit.

Groningen, J. B Wolters.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(4)

1. Kom er maar uit.

Aan den overkant van de straat hangt een klein kooitje buiten tegen den muur van het huis. Een heel klein kooitje. En in dat hokje springt een vogel maar voortdurend op en neer. Van 't stokje op den grond, en van den grond op 't stokje. Hij heeft haast geen ruimte, om zich te bewegen. Toch fluit hij, en zelfs vroolijk. Dat komt zeker door het lekkere voorjaarsweer. De zachte lentelucht trekt ook tusschen de tralies zijn gevangenis binnen. De zon schijnt ook in zijn kleine cel.

En nu zingt hij zijn lentelied. Een beetje lucht en een beetje zon brengen hem al aan 't fluiten.

't Is de vink van Piet. Piet heeft hem voor een dubbeltje gekocht op de markt. En Piet voelt er niets van, hoe naar het voor dat vogeltje is, in zoo'n erg klein hokje te zitten. Piet denkt er niet aan, dat die vink vroeger de heele lucht had en alle tuinen;

dat het diertje vroeger vliegen kon, waar het wou.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(5)

Maar daar denkt Dina ook niet aan. Die wandelt wat in haar eigen tuintje, en hoort aan de overzij dat vinkgefluit. Daar luistert ze zoo graag naar. Dan is 't net, of ze in haar gedachten heel ver buiten is.

Dina zingt een beetje. Of eigenlijk neuriet ze. 't Is een wijsje, dat ze pas op school geleerd heeft. Ze kijkt naar de knoppen van de heesters. Wat springen die al open!

Fijne, groene spruitjes komen voor den dag. En nu zingt ze niet alleen het wijsje, maar ook de woorden van het nieuwe liedje. Hoor, daar klinkt het:

't Groen ontspruit.

Aardige blaadjes, komt er maar uit!

't Zonnetje straalt al heusch met kracht.

't Regentje daalt zoo heerlijk zacht.

Kom er maar uit, Teedere spruit!

Hoor je wel, hoe d'r die vogel al fluit?

Die Dina heeft een flinke stem voor een meisje van negen jaar. Maar of de jonge blaadjes er naar luisteren zullen? Toch zullen ze nu wel te voorschijn komen. De teedere spruitjes durven zich in de lentelucht wel te wagen.

Er was een ander spruitje, dat wèl het liedje van Dina had verstaan. En toen die kleine Tuttie gehoord had, dat Dina zong: Kom er maar uit, toen was ze er ook uit gekomen. Niet uit een knopje, maar uit de kamer.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(6)

En toen was ze naar Dina toe geloopen. Wat was ze een aardig dikkerdje! Een ferme meid voor bijna vier jaar!

Dina gaf haar een hand en zei: ‘Zie je wel Tuttie, dat de kleine blaadjes komen?’

Tuttie kwam er met haar vingertjes bij, en wou ze er uit trekken.

‘Neen, dat moet je niet doen. Dan gaan ze stuk. Ze moeten vanzelf er uit komen.

Zing maar eens met Dina mee.’ En Dina begon weer het liedje te zingen. 't Was voor Tuttie nog wat moeilijk. Maar één stukje kon ze toch gauw meezingen. Dat was het regeltje: Kom er maar uit. Maar dat begreep ze ook goed. En dat begreep ze ook alleen maar van het tweede versje, toen Dina dit zong:

't Eitje breekt.

Wat er een aardig kopjen uit steekt!

't Windeke houdt nu zijn fatsoen.

't Kindeke zal geen kwaad je doen.

Kom er maar uit, Piepende guit!

Zie je wel, hoe d'r het groen al ontspruit?

Dat versje zong Dina zeker niet voor den armen vink van Piet. Want die zou in deze lente geen nestje bouwen. Die zou geen jongen krijgen. In dat akelige hokje zou geen piepende guit komen.

Dan hadden de musschen en de spreeuwen het beter. Die vlogen vrij in 't rond. In de boomen, op de takken,

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(7)

overal konden ze zitten. En ze konden hun nest bouwen, onder de pannen, in een dakgoot, waar ze maar wilden.

Sommige menschen waren zoo vriendelijk, om een bloempot voor hen op te hangen. Of een houten hokje. Dat was wat anders. Daarin konden de vogels nestelen, veilig tegen de katten en tegen de jongens. Hier en daar zag Dina zoo'n bloempot.

Zou Vader er voor haar ook niet eentje willen ophangen? Dat zou ze eens vragen.

En als er dan een nestje in kwam, wat zou dat leuk wezen! Dan kon ze echt zingen van 't Eitje breekt en 't Kindeke zal geen kwaad je doen.

‘Willem,’ zei ze in eens tegen haar broertje, ‘weet je, wat je voor je verjaardag moet vragen?’

Willem kwam net uit huis en dacht op 't oogenblik heelemaal niet aan zijn verjaardag. En toch was die dichtbij, want over drie dagen werd hij zeven jaar.

‘Nu, wat dan?’ vroeg Willem.

‘Zoo'n nesthokje voor de spreeuwen.’

Neen, dat deed Willem niet. Hij had liever wat anders.

Nu, ook al goed. Daarom niet getreurd. En vroolijk zong Dina weer haar lenteliedje.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(8)

2. Van een leeg huisje en een teedere puit.

Vader, wil u een bloempot voor me ophangen?’

‘Welzeker, waar?’

‘Boven tegen den muur van het huis. Bij het zoldervenster.’

‘Wat moet je daar met een bloempot doen?’

‘Voor de vogeltjes. Om er een nestje in te maken.’

‘O, meen je dat! Dus een bloempot zonder bodem. Ja, dat wil ik wel eens voor je doen. Maar dan mag ik me wel haasten, anders is het te laat.’

Dina kreeg haar zin. Denzelfden dag nog hing het vogelhuisje te huur. Als het nu maar niet leeg bleef staan. 't Was goedkoop genoeg. Want wie er in trok, hoefde geen huur te betalen.

Telkens ging Dina eens kijken, of er al bewoners voor 't huisje waren. Maar zóó gauw ging het niet. Eerst moesten de vogels een beetje aan dat nieuwe ding wennen.

Ze moesten er zeker van zijn, dat er geen gevaar in stak. En daarom vlogen ze er gewoon voorbij, net of ze 't niet zagen. Ze zagen het echter heel goed.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(9)

‘Kom er maar uit,’ zong Dina weer. Dat was tegenwoordig haar lijfdeuntje. In huis en in den tuin, in de kamer en zelfs 's morgens in bed, overal hoorde je: ‘Kom er maar uit, Teedere spruit!’ En natuurlijk, dat Tuttie het daardoor ook al gauw een beetje leerde. Die kon echter met dat woord spruit nog niet overweg. En daarom zong zij: Kom er maar uit, Teedere puit!

‘Je moet geen puit zeggen, maar spruit.’

Tuttie deed erg haar best. Maar spruit, neen, dat ging niet. Ze bracht het niet verder dan spuit. En nu riep ze dus een teedere spuit, om er maar uit te komen.

Daar vloog een musch rakelings langs den bloempot.

‘Hè,’ riep Dina, ‘ga er dan toch in. Moe, ze willen er nog niet in komen.’

‘Dat is je eigen schuld. Je zingt ook den heelen dag van: Kom er maar uit. Zing dan liever: Kom er maar in.’

Dina lachte. Ja, als dàt hielp, dan zou ze gauw haar zin hebben. Ze geloofde er niets van. Maar toch begon ze nu te zingen: Kom er maar in. En - en - de muschjes bleven er nog uit.

Een paar dagen later was Willem jarig.

‘Je bent nu al een heele baas,’ zei Vader. ‘Hoe is het, Moeder, krijgt hij de lange broek nog niet aan?’

‘Och kom, zoo'n kleine vent!’ En Moeder nam den jarigen zoon op den arm.

Maar dat vond de zoon toch wel wat kinderachtig.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(10)

Hij kreeg een kleur, en wou zich naar beneden laten glijden.

Moeder merkte dat wel, en ze vroeg: ‘Ben je dan

heusch te groot, om op Moeders arm te zitten? Nu, geef me dan maar een zoen. Of ben je daar ook al te groot voor?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(11)

Dien zoen kon Moeder krijgen. Maar Willem was er toch een beetje verlegen mee.

Je zou zeggen! En 't was toch nog maar zoo'n kereltje!

‘En ben je ook verlegen met je cadeautjes?’

Ja, dàt kun je denken! Kijk maar, daar trekt hij zijn grooten muziektol al af. Die draait in de rondte. Wat een prachtige kleuren! En wat een mooie muziek! - En nu gooit hij zijn elastieken bal in de hoogte, en vangt hem in beide handen. - En dan moet hij weer eens in zijn doos met kegels kijken.

‘Moe, mogen we op zolder kegelen?’

‘Ja zeker, dat mag je wel. Maar je wou nú toch niet?’

‘Neen, Moe. Maar morgen. En dan vraag ik, of oom Jan meedoet.’

‘Vraag het dan maar dadelijk, want daar belt oom Jan net.’

Moeder had goed geraden. Oom Jan kwam de kamer binnen.

‘Dag mijn beste, jarige jongen, wel gefeliciteerd met je verjaardag. Nu, geef me dan een hand. En ik hoop, dat je net zoo'n ferme vent zult worden als je vader. En hier heb je wat van me. Nu moet je maar eens zien, of het naar je zin is.’

Oom overhandigde Willem een groot pak. Met twee handjes nam Willem het aan.

Toen deed hij gauw het papier er af - de doos open - en daar zag hij, waarnaar

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(12)

hij al zoo'n tijd verlangd had - een doos met gereedschap! O, wat heerlijk. Nu kon hij echt timmeren. ‘Krijg ik nu van u hout, Vader?’

‘Zou je niet eens eerst oom Jan bedanken? Of is zoo'n prachtige doos geen bedankje waard?’

‘Wel,’ zei Oom Jan, ‘de jongen kon me nooit beter bedanken, dan hij gedaan heeft.

Zijn blijdschap is de beste dank.’

Maar dat was Vader niet met Oom eens. ‘Neen, neen! Eerst bedanken, dat hoort.’

Nu, Willem wou 't ook graag doen. Daar was hij al. ‘Oom, ik bedank u wel voor de mooie gereedschapsdoos.’

‘'t Is goed hoor, mijn jongen! Werk er maar met pleizer mee.’

‘En Oom, gaat u morgen mee kegelen op zolder?’

‘Hoe komt de jongen daar nu ineens aan! Heb je dan kegels?’

‘Ja Oom.’ En Willem liet ze zien.

‘Best, dan ga ik morgen mee kegelen. Vraag dan, of je moeder ook meedoet. Die is er zoo knap in.’

Maar Moeder had morgen wel wat anders te doen. Ze begreep ook wel, dat haar broer haar wat plagen wou. ‘Laat Tuttie voor mij maar meespelen. Die is beter kameraad voor oom Jan.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(13)

3. Aan 't kegelen.

Den volgenden dag kwam oom Jan. Nu zouden ze gaan kegelen, Willem en Dina en Vader en Oom. ‘En Tuttie ook!’ had de kleinste geroepen. ‘Ja zeker, Tuttie ook.’ Op den arm van oom Jan ging ze de zoldertrap op.

‘Nu moet je de kegels in drie rijtjes zetten,’ zei Oom. ‘Op elk rijtje drie. En den koning in 't midden. Weet je, wie de koning is? Hier deze, met dat kroontje op zijn hoofd. Hij is een kopje langer dan de andere.’

Willem zette zijn kegels op den zoldervloer neer. Maar dat ging nog niet

gemakkelijk. Want de vloer was niet mooi gelijk. En daardoor bleef zoo'n kegel soms niet stil op zijn plaats staan, maar tuimelde om.

Dina hielp een handje. Die zocht mooie vlakke plaatsjes op. Maar nu kwamen de kegels weer niet precies in een vierkant te staan met mooie rechte rijen.

‘Kom, kom,’ zei oom Jan eindelijk, ‘zoo heel precies hoeft het vandaag nog niet.

We moeten het toch nog

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(14)

eerst leeren. Als ze maar staan, is 't al goed. En als we ze straks omgooien, is 't nog beter. Hier, wie moet beginnen? Vader. En dan ik. En dan Dina. En dan Willem. En dan Tuttie. Ik zal de namen opschrijven.’ En Oom schreef met potlood de namen onder elkaar op een post van het raamkozijn.

‘O,’ zei Dina, ‘dat mag niet van Moeder. Wij mogen nooit met potlood ergens op schrijven.’

‘Nu, als je moeder dan straks boven komt, ga jij er maar vlak voor staan, dat ze er niets van ziet. Je moeder is ook zoo'n nettertje. En als ze het toch ziet, dan zeg je maar, dat jij het gedaan hebt. Anders wil ze me nooit meer in huis hebben.’

Dina lachte om de grappen van Oom. Maar Willem wou, dat ze nu maar begonnen.

‘Toe Vader, u eerst.’

Vader nam een bal en rolde hem over een plank naar de kegels. Maar de bal rolde op zij weg, en wierp zelfs niet één van de kegels omver.

‘Prachtig, prachtig!’ riep oom Jan. ‘Vader is de beste kegelaar van de wereld. Maar 't is een poedel.’ En oom Jan schreef een nul achter Vaders naam.

‘Neen Oom, 't is nul,’ zei Dina.

‘Nu, wat zeg ik dan?’

‘U zei - ja, ik weet het niet meer - maar tenminste niet nul.’

‘Ik zei poedel. En dat beteekent bij 't kegelen nul.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(15)

Maar nú zal ik eens gooien. Daar zul je wat van beleven. Ga maar vast klaar staan, om ze op te rapen.’

Oom zette zijn twee beenen wijd van elkaar. Toen boog hij zich voorover en gooide den bal met kracht naar het spel toe. Maar de bal vloog er recht door heen en sprong tegen den muur aan.

‘Poedèl! poedèl!’ schreeuwden Dina en Willem, en ze dansten van de pret.

‘Dat komt door je vader. Die stond me in den weg. Daarom mag ik het over doen.’

‘Neen, neen, niks van waar,’ en Willem ging vlak voor 't spel staan, zoodat Oom niet mikken kon, en Dina raapte gauw den bal op. Neen, nu is 't mijn beurt.’

‘Goed, jou beurt dan. Maar jij gooit ook een poedel.’

‘Dat zou u wel willen.’ Voorzichtig rolde Dina nu den bal over de plank. Maar de bal had niet genoeg kracht. Hij kwam wel bij 't spel, doch bleef tegen een kegel aan doodstil liggen. En er viel niets om.

‘Poedèl!’ schreeuwden oom Jan en Willem nu. ‘Wat heb ik je gezegd?’ voegde Oom er bij.’

‘Maar ik heb hem toch geraakt. Als het maar wat harder was geweest.’

‘Ja, ja, en als het bij mij maar wat zachter was geweest. Neen nichtje, 't was ook poedèl.’

Nu Willem. Die maakte niet veel praatjes. En - zijn bal wierp een kegel om. En die tuimelde weer tegen

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(16)

‘Op zij allemaal!’ riep Oom. ‘Nu mijn schattige Tuttie!

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(17)

een anderen, zoodat die ook omkantelde. Dat waren er twee. ‘Knap gedaan!’ zei Vader.

En Oom zei: ‘Dat komt, omdat het spel van hem is. Je zal zien, hij wint het vandaag.

Zet maar weer op, dan zal ik een 2 achter je naam schrijven.’

Willem was in zijn schik. En hij wou ook wel graag, dat hij het won. Waarom toch?

‘Op zij allemaal!’ riep Oom. ‘Nu mijn schattige Tuttie. Hier vrouwtje, gooi den heelen boel maar om.’

Tuttie nam den bal aan, slingerde haar armpje, en smeet den bal ergens in een hoek van den zolder. Toen begon ze te dansen en te roepen: poesèl! poesèl! Dat hoorde er zoo bij. Oom Jan danste vroolijk met haar mee, en Dina ook. Vader en Willem waren wat bedaarder. ‘Poesèl! poesèl!’ riep Oom. ‘Hoezee voor mijn kleine Tuttie!’

Nu was weer de beurt aan Vader. Thans was hij gelukkiger. En de anderen ook.

Maar Willem bleef toch de baas. Aan 't eind van 't spel had hij de meeste punten behaald. Toen Moeder boven kwam, liet hij 't haar zien op den kozijnpost. ‘Kijk Moe, acht en twintig.’

‘Wie heeft hier op mijn schoon kozijn geschreven?’ vroeg Moeder.

‘O!’ zei oom Jan. ‘Dat heeft dit potloodje gedaan.’ En hij duwde Moeder een potloodje onder den neus.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(18)

Paaschmuschjes

Dàt was aardig. Net toen Dina uit school kwam, zag ze een muschje op den bloempot zitten. Ze bleef even in de straat staan, met de handen op het tuinhekje. Stil, heel stil.

Het grijze vogeltje zat nog maar òp den bloempot. Zou het niet eens eventjes naar binnen wippen? Neen, het durfde zeker nog niet. Maar toch was het nieuwsgierig, wat er in den pot kon zijn. Want het boog zijn kopje diep naar beneden, en keek over den rand heen in het leege huisje. Toen zat het weer rechtop. Nog eens gekeken. Wat draaide het diertje zijn kopje aardig. Net, of het in alle hoekjes gluren wou.

‘Kom, ga er nu toch eens in,’ dacht Dina. ‘'t Is er veilig genoeg. 't Is er immers voor jou opgehangen. Toe dan, wip nu eens naar binnen toe.’

Maar 't muschje deed het niet. Het sloeg de vleugeltjes uit en vloog de lucht in.

Weg was het.

Nu ging ook Dina weg, en spoedig was ze bij Moeder in de kamer.

‘Hè Moe, er zat al een muschje op den bloempot. Maar het durfde nog niet naar binnen. 't Vloog weer weg.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(19)

‘O, die zal wel weer terugkomen. Hij is er nu toch al niet bang meer voor. Nu durft hij elken dag een beetje meer.’

Zoo was het ook. Dina kon het wel niet zien, maar

Dina was ook het grootste deel van den dag op school. Maar langzamerhand raakte de musch met den bloempot vertrouwd. Hij wipte er in en er uit, bekeek binnen het heele kamertje, en ging op den rand zitten, om zoo eens een kijkje naar buiten te nemen. Toen Dina hem voor 't eerst weer zag, stond hij al net als een man in de deur van zijn huis en stak zijn kopje naar buiten. En hij sjilpte luid.

‘Ziezoo Moe, het huis is verhuurd.’

‘Dat doet me plezier. Ik hoop, dat we goede buren gekregen hebben.’

Nu moest de nieuwe bewoner ook nog weten, of zijn vrouw het huis goedvond.

Hij bracht haar eens mee. En o ja, zij vond het een beste woning. Daar zou ze heel wel gelukkig zijn.

Spoedig begonnen man en vrouw nu hun boeltje aan te dragen. Dat was niet veel bizonders, want ze raapten het maar van de straat op. Strootjes en draadjes en lapjes en veertjes, neen, 't was niet veel fijns. Wat een

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(20)

ander had weggegooid, dat was goed genoeg voor hen. En ze waren er heelemaal niet vies van. Ze pakten het met den snavel beet, en brachten het zoo naar hun ruime, steenen woning. Maar hoe moesten ze anders aan hun wiegje komen?

Want het was een wiegje, dat ze samen maakten. Ze konden het toch niet koopen in een winkel?

Dina en Willem zagen de vogeltjes aanhoudend wegvliegen en terugkeeren. En ze vonden 't wel jammer, dat ze niet eens in den bloempot konden kijken. ‘We hadden hem wat lager moeten hangen,’ zei Willem. ‘Dan hadden we er in kunnen zien.’

‘O ja, maar dan was er niets te kijken geweest. Want dan zouden ze er immers niet in zijn gegaan?’

De muschjes kregen hun nestje klaar, en 't vrouwtje legde daar zes eitjes in. Maar de kinderen zagen ze niet.

En uit die eitjes kwamen zes jonge vogeltjes, och zulke kleine dingetjes. Maar de kinderen zagen die ook niet.

En die jongen groeiden op, en vlogen eindelijk hun bloempot uit. Maar nu zagen de kinderen ze wel. Kijk, kijk, wat een troep! Hoe kunnen die allemaal een plaatsje krijgen in zoo'n klein huisje!

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(21)

Vader, moeder, en zes kinderen.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(22)

‘Hè Vader,’ zei Willem, ‘ik wou, dat ik maar eens eventjes er in mocht kijken! Hebt u geen ladder?’

‘Dan zou je ze toch immers bangmaken? En misschien wegjagen? Denk nu eens, dat er bij jou in bed 's avonds ineens een groote man kwam kijken. Dan zou je toch ook schrikken? Neen, mijn jongen, als je ze zien wilt, moet je maar wachten, tot ze weer buiten komen. Strooi maar elken dag wat broodkruimels in den tuin. Misschien komen ze dan naar beneden.’

Dat deed Willem. En de vogeltjes merkten dit gauw. Eerst kwamen ze pas, als Willem was weggegaan. Doch langzamerhand werden ze vrijmoediger. Nu ze ondervonden, dat ons ventje ze geen kwaad wou doen, kwamen ze al dadelijk naar hem toe, als Willem in den tuin kwam en kruimels strooide. En als Dina dan zong:

't Windeke houdt nu zijn fatsoen, 't Kindeke zal geen kwaad je doen,

dan verstonden ze die woorden wel niet, maar het gedrag van de kinderen verstonden ze toch wel.

't Was net zoo wat op Paschen geweest, toen er eitjes in het nest waren. Daarom zei Dina, dat het paascheieren waren. En Willem noemde zijn vogeltjes later ook paaschmusschen. Van paaschmusschen had Vader nooit gehoord. Wel van paascheieren. En daar zou hij zijn kinderen eens een mooi verhaal van vertellen.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(23)

5. De derde vertelling van Vader. De Paascheieren. I.

Bij een dorp stond een groot kasteel. En in dat kasteel woonden een schatrijke heer en dame. Die menschen hadden alles op de wereld, wat ze verlangden. Maar hun grootsten schat hadden ze verloren. Ze hadden een lief jongetje gehad, maar die was op zijn zesde jaar gestorven. En toen hadden ze geen enkel kind meer over, om hen te troosten. Want hij was hun eenigst kind geweest.

Het verlies van hun lieveling had hen bitter bedroefd. En jaren had het geduurd, eer ze weer een weinig plezier in 't leven hadden. Bij alles misten ze hun kind. Maar ze hielden nu bijna nog meer van andere kinderen. En heel dikwijls mochten de kinderen uit het dorp bij hen in huis of in den grooten tuin spelen.

Alle kinderen uit het dorp kenden den tuin, en ook de meeste ouders. Want die hadden als kinderen ook in den tuin mogen spelen. Want de heer en dame waren nu al oud. Op sommige dagen van het jaar werden er nogal veel kinderen uitgenoodigd.

En een van die dagen was de tweede Paaschdag.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(24)

Nu was het weer eens Paschen, en heel veel jongens en meisjes hadden een boodschap gekregen, dat ze op 't kasteel mochten komen. Wat vonden ze dat heerlijk!

De oude dame ontving hen vriendelijk. En de kinderen groetten haar eerbiedig.

Dat kon wel niet anders, als ze haar grijze haren zagen. Één jongen was er echter bij, die niet zoo beleefd was als de anderen. Dat was Gerrit van den wagenmaker, een vrijpostige, brutale klant. De dame zag dat al gauw. Maar ze zei er niets van. De kinderen waren voor hun plezier uit, en dat wilde zij niet bederven door een van hen terecht te wijzen.

In den loop van den dag werden er allerlei spelletjes gedaan. Een der aardigste was het eieren-zoeken. De oude dame had vooruit een heele mand eieren laten koken.

Daarna had ze die laten verven, zoodat sommige geel waren, en andere rood, en weer andere blauw, en nog andere groen. Toen had ze al die gekleurde eieren in den tuin weggestopt. Maar niet allemaal bij elkaar. Een enkelen keer had ze twee eieren op één plekje gelegd, maar overigens lag er nergens meer dan één ei. En nu moesten de kinderen zoeken.

Dat gaf een aardig gedwaal door den tuin. Overal zag je kinderen, op de paden, op het gras, maar het meest nog in de boschjes. Want ze wisten wel, dat de meeste eieren tusschen de heesters waren verstopt.

Wie een ei vond, mocht het houden. Maar hij moest

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(25)

het bewaren, totdat alle kinderen weer bij elkaar waren.

Ze vonden ze echter niet gauw. Sommige lagen in een nestje tusschen de twijgen van een heester. Toch, lang-

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(26)

zamerhand werden de eieren uit hun schuilhoekjes gehaald. En omstreeks vier uur verzamelden de kinderen zich bij het huis, ieder met een, twee of drie eieren. Een heel enkele had er zelfs vier.

Dat zoeken had bijna een uur geduurd. En door dat loopen hadden de kinderen goeden eetlust gekregen. Ze waren daarom blij, dat de maaltijd begon: krentenbrood met sla en eieren.

Maar nu hadden sommige kinderen vier eieren, en andere slechts één. Was dat nu eerlijk? Neen, zei de goede dame, en daarom ging ze met een schotel eieren rond, om deze nog uit te deelen. Zoo kregen allen er tenslotte evenveel.

Nu kwam echter nog het aardigste spelletje: eierentikken. Niemand mocht de schaal van zijn ei stukslaan met een lepeltje, maar dat moesten ze allemaal doen tegen een ei van een ander. En dan was de vraag, wie het sterkste ei had. Dat ei bleef natuurlijk het langst heel. En de eigenaar van dat ei was de koning.

Wat een pret! Tik! Jou ei stuk! Lekker, 't mijne nog heel! Maar och mensch, tik!

en daar had ook de winnaar verloren. Er was altijd baas boven baas.

Mina van den smid had een heel sterk ei. 't Was groen gekleurd, en 't sloeg al de eieren in de buurt kapot. Tik! Tik! En telkens won ze het. Wat had die Mina een plezier! Bij elke nieuwe overwinning ging er een

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(27)

gejuich op. De kinderen, die 't verloren, vonden 't niet zoo prettig. Maar wanneer dan een ander 't ook verloor, dan lachten ze toch weer hartelijk mee. Ze hielden ook allen veel van Mina. 't Was zoo'n goede meid. En ze was ook zoo'n eerlijke meid.

Dat kon je wel aan haar blauwe kijkers zien. Die schitterden nu van de pret. En haar frissche wangen gloeiden.

Wel, die Mina! Zou zij koningin worden?

Maar daar was er nog een, die ook zoo gelukkig was. Dat was Gerrit van den wagenmaker. Die had een rood ei, dat op alle andere de baas bleef. Er was niemand in zijn buurt, die tegen het roode op kon. Hij sloeg ze allemaal aan barsten. En 't mooist van de zaak was, 't was nog pas zijn eerste ei. Mina had al drie eieren verloren, en dat groene was haar laatste. Maar Gerrit had nog vier heele eieren over. Hij was al dadelijk met nummer één zoo gelukkig geweest. Hij stond er dus nog veel beter voor dan Mina. Als haar groentje een knak kreeg, was ze alles kwijt. Maar als het roode van Gerrit getikt werd, kon hij 't nog met de drie andere probeeren. Ja, Gerrit zou de koning wel worden. Dat dachten alle kinderen. Het roode zou 't wel winnen.

Maar niemand gunde 't hem. Want ze hielden niet van Gerrit. Hij was brutaal en ruw.

Hij was een praatsmaker. En ze vertrouwden hem ook niet erg.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(28)

6. De Paascheieren. II.

Eindelijk, daar had je 't, hoor! Gerrit en Mina stonden tegenover elkaar. Niemand had meer een heel ei dan deze twee. En de laatste strijd zou gestreden worden.

Och, die aardige Mien! Ze durfde niet. Ze hield haar ei met de heele hand vast, zoodat je alleen het bovenste puntje zien kon. En telkens als Gerrit tikken wilde, trok ze de hand terug. Ze was zoo bang, dat haar arme groentje barsten zou.

Alle kinderen stonden in spanning om haar en Gerrit heen. Ook de oude dame was in den kring. En ze keek met vriendelijke oogen naar het frissche Mientje, die aardige lachebek.

‘Toe dan,’ zei een jongen, ‘maak er nu een eind aan.’

‘Och wat,’ zei een meisje, ‘dat zou je ook niet zeggen, als 't jou ei was. 't Is haar laatste, en Gerrit heeft er nog drie.’

‘Ja maar, 't geeft haar immers toch niet, of ze wacht? Daar wordt haar ei toch niet harder van?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(29)

Kom, nu zou Mina 't er maar op wagen. ‘Mag ik tikken, of jij?’ vroeg ze aan Gerrit.

‘Dat kan me niet schelen. Net zooals je wilt.’

Dat vonden de kinderen nogal vriendelijk van Gerrit.

‘Goed,’ zei Mina, ‘hou vast dan je ei.’

Gerrit hield zijn roode vast. Mina tilde haar groentje een beetje in de hoogte. Maar op 't laatste oogenblik keerde ze zich om, en riep: ‘ik durf niet, ik durf niet.’

Een heele troep kinderen schaterden het uit. Maar sommigen riepen: ‘Hè meid, wat zeur je toch! Sla nu toch toe! Verlies je, nu, dan verlies je.’

‘Probeer dan eerst je andere eieren,’ zei Mina tegen Gerrit. ‘Voor dat roode ben ik zoo bang.’

Maar daar had Gerrit geen lust in. ‘Neen, dat doe ik niet.’

‘Nu, goed dan. Ik zal slaan. Of nee, sla jij maar.’

Mina verstopte het ei weer bijna heelemaal in haar rechterhand. Ze hoopte daarmee de schaal een beetje steviger te maken. Alle kinderen hielden de oogen strak op het groene puntje gericht. Gerrit hield zijn roode ei ook haast heelemaal verborgen. Nu gaf hij een flinken tik op Mina haar ei. Krak! Welk was het?

‘Hè, wat jammer!’ zuchtten de kinderen. Het mooie groentje was geknakt. En Gerrit zijn ei was nog heel. Ze waren met dien uitslag niets blij. Dat akelige roode ding hadden ze wel stuk willen trappen. Gerrit - de

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(30)

koning. Maar er ging voor dezen koning geen hoeraatje op. Er was teleurstelling bij alle kinderen, behalve natuurlijk bij Gerrit.

‘Kom,’ zei Mina, ‘hij heeft het eerlijk gewonnen. Er is niets meer aan te doen. Hij is de koning.’ En ze lachte al weer. Maar ze was de eenigste, die lachte.

Toen zei de oude dame tegen Gerrit: ‘Laat me nu toch dat sterke ei van jou eens zien.’

Gerrit had het al in zijn broekzak gestopt. Hij haalde het voor den dag, en gaf het aan de dame. Maar die vond, dat de roode kleur een beetje anders was dan daar straks.

‘Is dit hetzelfde?’ vroeg ze.

‘Ja,’ zei Gerrit. Doch een meisje, dat vlak bij hem stond, zei: ‘Nee Gerrit, dat is niet waar. Want dat andere ei heb je in dien zak gestopt’ - en ze wees zijn rechter broekzak aan - ‘en dit ei heb je uit dezen zak gehaald’ - dat was uit zijn linker. ‘Ik heb het zelf gezien.’

‘Je liegt het!’ riep Gerrit.

‘Ooo!’ klonk het uit alle monden, toen Gerrit dat zoo grof zei. Maar de kleine meid liet zich door zijn grooten mond niet bangmaken. ‘Haal dan eens alles uit dien zak,’ riep ze. ‘Ja, haal uit, haal uit!’ riepen ook de anderen. Doch Gerrit wou niet.

Nu zei de dame: ‘Haal eens uit, wat je in je rechter zak hebt.’ Nu durfde Gerrit niet langer weigeren. Hij kreeg het ei te voorschijn.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(31)

‘Haal dan eens alles uit dien zak,’ riep ze.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(32)

‘Geef eens hier,’ zei de dame weer. En toen ze 't in de hand had: ‘Wat is dat ei zwaar!

Daar zal wel veel in zitten. We zullen 't eens openmaken.’ En ze tikte er mee tegen den muur. Maar 't barstte niet. Nog een beetje harder tikken. 't Gaf nog niet. Nòg harder. Weer voor niets. Eindelijk héél hard. En daar sprong een stuk van het ei weg.

Doch er kwam geen eiwit te zien. Wel kalk. 't Was een leg-ei van kalk. En dat ei van kalk had Gerrit rood gekleurd.

Een kreet van ontzetting ging uit den kinderkring op. Toen waren ze doodstil. Zoo iets had niemand durven denken. Ze keken naar de oude dame, wat of die zeggen zou. Doch deze zei niets. Ze keek maar naar Gerrit. En die stond met het hoofd gebogen naar den grond te kijken.

Eindelijk zei de dame: ‘Mina heeft het dus gewonnen. Mina is vandaag de koningin.’

Maar Mina had er nu niets geen plezier meer in. Ze liet haar gebarsten ei zien, en zei: ‘Neen mevrouw, met een gebarsten ei kan ik geen koningin wezen. Dat vind ik niet aardig. Laten we het dan vandaag maar niet doen. Dan is er niemand koning.’

‘Dat is nu jou schuld,’ dachten de kinderen, toen ze dat Mina hoorden zeggen. En ze keken daarbij naar Gerrit. Ze verwijderden zich van hem. En Gerrit bleef alleen staan.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(33)

7. De Paascheieren. III.

Na den maaltijd begonnen de kinderen weer te spelen. Maar de echte vroolijkheid kwam niet terug. 't Was net, of eerst de zon had geschenen en of er nu donkere wolken hingen.

Gerrit deed niet meer mee. Hij schaamde zich, en durfde de anderen niet onder de oogen te komen. In zijn eentje liep hij wat rond. Hij wou, dat de dame hem maar naar huis had gestuurd. Dan zou hij buiten wat rondgeloopen hebben, tot het feest uit was. Want vroeger thuis komen dan de anderen, dat wou hij ook niet. Dan zouden zijn vader en moeder dadelijk begrepen hebben, dat er iets niet pluis was. En hij wilde de geschiedenis liefst voor zijn ouders verzwijgen.

Terwijl hij zoo ronddwaalde door den tuin, tikte hem iemand op den schouder.

Hij keek om, en zag in het vriendelijke gelaat der oude dame. Doch aanstonds sloeg hij de oogen weer neer.

‘Hoe is het, Gerrit?’ - Gerrit zei niets.

‘Kijk me eens aan.’ - Gerrit deed het niet.

‘Ik zie, dat je je schaamt over je daad. En daar ben

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(34)

ik blij om. Want dat is een teeken, dat je 't zelf leelijk vindt, wat er gebeurd is. En wat wou je nu? Hier blijven rondloopen? Of meespelen? Of naar huis gaan?’

Gerrit zei nog niets. Hij wist zelf niet, wat hij wou. Daar straks had hij weg willen gaan, maar nu? Hij zou het vreeselijk naar vinden, als van avond de kinderen naar huis gingen, en ze overal vertelden, wat Gerrit gedaan had. In 't heele dorp zouden ze er schande van spreken. Iedereen zou weten, dat hij valsch had gedaan. En niemand zou zich met hem willen bemoeien. Misschien zouden ze hem nog uitschelden ook.

Mevrouw begreep dat alles wel. En ze zei tegen Gerrit: ‘Ja, als we het kwaad doen, denken we daar niet aan. En als we het gedaan hebben, ook nog niet. Maar als het dan uitkomt, dan vinden we 't naar. Dan zien we, hoe leelijk de menschen het vinden.

En dat is gelukkig. Wees maar blij, dat het uitgekomen is. Nu kun je oppassen, dat je zoo iets nooit meer doet. Maar anders was je misschien hoe langer hoe oneerlijker geworden.’

Gerrit zweeg nog aldoor. Of hij begreep, wat Mevrouw zei? Misschien. Maar zeker is, dat hij zich recht ellendig voelde. En hij wou wel voor ik weet niet wat, dat het maar niet gebeurd was.

Doch het wàs gebeurd, daar viel niets aan te veranderen. En hij moest de schande dragen.

De goede, oude dame had innig medelijden met hem.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(35)

Ze nam hem bij de hand en zei: ‘Ga eens mee naar de kinderen. Dan zullen we probeeren, of we je een beetje helpen kunnen.’

Maar Gerrit wou niet. Hij trok zich terug. Hij durfde zich niet te vertoonen aan al die jongens en meisjes. De dame echter hield zijn hand vast en nam hem zachtjes mee. En losrukken durfde Gerrit zich toch ook niet.

Toen ze bij de kinderen kwamen, staakten deze hun spel. Allen keken naar Gerrit, maar hij keek niet naar hen. Toen zei de dame:

‘Kinderen, hier staat Gerrit aan mijn linkerzij. Nu wou ik, dat aan mijn rechterzij al de kinderen kwamen staan, die nooit van hun leven iets kwaads gedaan hadden.’

De vriendelijke stem zweeg. Maar geen van de kinderen verroerde zich.

‘Hoe is het? Is er hier niet één kind, dat altijd goed is geweest? Ben jelui allemaal kleine zondaars en kleine zondaressen? De een wat meer, de ander wat minder? Kom dan eens aan mijn linkerzij staan allen, die weten, dat ze wel iederen dag wat kwaads doen.’

Nu kwamen ze, de een na den ander. En eindelijk stond het heele troepje naast Gerrit.

‘Zoo,’ zei de grijze dame, ‘dat wist ik wel. We doen allemaal kwaad. Alle kinderen, en ik ook. En daarom moeten we niet den rug toedraaien aan iemand, die vandaag iets leelijks heeft gedaan. We moeten wel een hekel

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(36)

hebben aan het kwaad, maar niet aan hem, die het kwaad doet. Want dan mochten we wel eerst een hekel hebben aan ons zelf.’

‘En nu, kinderen, wou ik Mina wel eens wat vragen. En wel, of ze toch koningin wil worden. Want anders, wat moet je zeggen, als je ouders vragen, wie koning

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(37)

of koningin is? Dan moet je natuurlijk alles vertellen. En er zullen wel kinderen zijn, die dat liever niet doen, omdat ze het naar vinden voor Gerrit. Of vind jullie het prettig, als je ondeugende daden overal verteld worden? Niet? Dan vind je het misschien ook beter, om over het verkeerde van een ander te zwijgen. Kom Mina, wil jij nu niet koningin worden?’

‘O ja Mevrouw, dan graag!’

‘Best zoo! En willen dan alle kinderen hun best doen, om over het gebeurde te zwijgen? Neen, je hoeft niets te beloven. Wie 't liever vertelt, moet het maar vertellen.

Maar dan moet hij ook eens aan het versje denken:

Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, Doe dat ook aan een ander niet.

En nu gaan we spelen.’

Er werd een optocht gehouden. Mina werd op een stoel gezet en rondgedragen.

En Gerrit droeg dapper mee. En toen alle kinderen juichten, riep ook hij: ‘Leve de koningin!’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(38)

8. Een napraatje.

Dina en Willem vonden dat verhaal van De Paascheieren heel mooi. En Moeder en oom Jan ook. Maar Dina was nog niet voldaan. Ze wou nog iets weten. ‘En wat dan?’ vroeg Vader. ‘Of al die kinderen werkelijk gezwegen hebben. Of niemand de leelijke streek van Gerrit aan een ander heeft verteld.’

‘Dat weet ik niet,’ zei Vader. ‘Dat heeft onze meester ons ook niet gezegd. Hij heeft ons toen nog wel een versje geleerd, dat bij de vertelling paste. Maar dat heb ik maar weggelaten. Dat begrijp jullie toch niet. 't Is te moeilijk.’

‘Zeg u het toch maar eens op,’ vroeg Dina. ‘Misschien begrijp ik het wel.’

‘Goed, maar dan moet je 't me uitleggen.’

Dat wou Dina wel doen. En toen zei Vader het versje op:

Heb wel een hekel aan het kwaad, Maar niet aan hem, die 't kwade doet.

‘Begrijp je dat?’

‘Ja, dat zei die oude dame immers ook? De kinderen

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(39)

moesten niet een hekel aan Gerrit hebben, maar wel aan die valsche streek.’

‘Dat begrijp je best. Maar nu:

Als gij den kwaadbedrijver haat, Dan maakt gij hem daarmee niet goed.

‘Ja natuurlijk,’ zei Dina. ‘Als je kwaad hebt gedaan, en ze hebben allemaal een hekel aan je, dan kan het je ook niet meer schelen.’

‘Zoo,’ zei Vader, ‘dus jij weet ook wel, wat een kwaadbedrijver is?’

‘Jawel, dat is iemand, die kwaad bedrijft, zooals Gerrit.’

Vader ging voort:

Maar als gij hem slechts merken laat, Dat liefde woont in uw gemoed,

‘Wie liet dat aan Gerrit merken?’

Dina wist het niet.

‘Wel, de oude dame toch immers? In haar hart woonde liefde, en dat liet ze Gerrit wel merken. Nu, nog eens:

Maar als gij hem slechts merken laat, Dat liefde woont in uw gemoed, Dan haat en laat hij mooglijk 't kwaad, En doet met moed zijn best voor 't goed.

En nu is 't uit.’

‘Die laatste regels vind ik wel wat moeilijk,’ zei Dina. ‘Die moet u maar eens uitleggen.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(40)

‘Denk dan maar weer aan de dame en aan Gerrit. Toen zij erg lief tegen hem was, kreeg Gerrit berouw. Toen kreeg hij zelf een hekel aan het kwaad en zou hij het misschien voortaan laten. En hij zou zijn best doen, om goed te zijn.’

‘O ja,’ zei Dina. ‘Zeg u nu het versje nog eens heelemaal op. En dan moet u het ons leeren.’

‘Neem dan maar een potlood en een velletje papier, dan kun je het opschrijven.’

Vader dicteerde, en Dina schreef:

Heb wel een hekel aan het kwaad, Maar niet aan hem, die 't kwade doet:

Als gij den kwaadbedrijver haat, Dan maakt gij hem daarmee niet goed;

Maar als gij hem slechts merken laat, Dat liefde woont in uw gemoed, Dan haat en laat hij mooglijk 't kwaad, En doet met moed zijn best voor 't goed.

‘En nu ken ik het meteen,’ zei Dina, toen ze 't opgeschreven had. ‘Dat is altijd zoo leuk bij een versje, je kent het zoo gauw uit je hoofd.’ En ze zei het op, en 't was goed ook.

Nu wou Willem 't ook probeeren. En waarlijk, die kende het ook al bijna.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(41)

‘Maar Vader, wat hebt u dat versje lang onthouden! Van school af!’

‘Ja meid, we leerden vroeger niet zooveel als nu. Maar wàt we leerden, dat stampte de meester er goed in.’

‘Met een stamper?’

‘Ja, met een ijzeren stamper. Daarmee stond hij dan maar boven op je hoofd te bonken.’

‘Hè Vader, schei uit!’ riep Moeder.

Oom Jan lachte hartelijk. ‘Ik vind het ook wel een mooi versje,’ zei hij toen. ‘Maar hoe moet je nou doen, als een tijger je vader opeet. Moet je dan maar zeggen: Ik heb een hekel aan dat opeten, maar van dien opeter houd ik toch veel? En moet je dien sinjeur dan laten merken, dat er liefde in je hart woont? Dan eet hij jou er nog bij op.’

‘O Oom! u moet nog van de tijgerjacht vertellen,’ riep Dina. ‘Dat is waar ook. Nu helpt u 't ons zelf onthouden.’

‘Hou jij je mond eens, kleine schreeuwster! Ik wou nu eerst eens van je vader weten, wat ik dan met dien tijger doen moet.’

‘Dien tijger?’ zei Vader. ‘Dat weet ik niet. Van tijgers heb ik geen verstand. Daar is oom Jan beter van op de hoogte.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(42)

9. Drie bromtollen.

Willem trok den grooten muziektol af, dien hij op zijn verjaardag had gekregen. Wel, wat bromde dat ding! Je kon hem haast buiten hooren. En wat een mooie kleuren! Als hij doodstil stond en dan zoo mooi zong, dan was het een plezier, er naar te kijken en te luisteren.

Moeder, Vader en oom Jan bewonderden den tol ook.

‘Hoe komen ze toch op het idee!’ zei Moeder. ‘Door dat gaatje op zij maakt hij zeker muziek?’

‘Ja,’ zei oom Jan, ‘je moet niet vragen, hoe de menschen op zoo'n idee komen.

Dat kom je toch niet te weten. Want nu denk je misschien, dat die dingen alleen bij ons voorkomen. Maar de kleine bruine jongens in Indië hebben net zoo goed hun bromtol.’

‘Ook zoo'n mooien?’ vroeg Willem.

‘Niet met kleuren, en ook niet van blik, maar toch een heel aardigen.’

‘Hoe is die dan, Oom?’

‘Och, heel eenvoudig. Je weet wel dat bamboe uit stukken bestaat, niet waar?’

‘Neen Oom, hoe bedoelt u?’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(43)

‘Wel, er zijn immers van die ringen aan het bamboe? Nu, tusschen twee ringen heb je een lid. En dat lid is hol. Nu snijden ze een lid af met twee ringen. En waar zoo'n ring is, daar is het bamboe niet hol. Die ring is dan ook eigenlijk een schijfje in den stengel.

In het midden van de twee schijfjes boren ze een gaatje, en daar steken ze een stokje door of meestal een beentje. Ziezoo, klaar is de tol. Maar nu moet hij nog brommen.

Daarvoor krijgt hij een gat in zijn lijf. En nu kan hij draaien en brommen allebei.

Zou jij ook brommen, als ze je een gat in je lijf staken?’

‘Of ik! Maar Oom, vertel u nu meteen van een tijgerjacht.’

‘O jou bengel! Je denkt, we zijn nu toch eenmaal in de Oost. Nu kunnen we meteen wel op de jacht gaan. Nu goed, je zult je zin hebben. Maar de geschiedenis zal heel wat anders wezen, dan je denkt. De Javanen hebben niet zooveel zin, om in 't veld op den tijger te jagen. Ze vangen hem liever in een val.’

‘En hoe ziet zoo'n val er dan uit, Oom?’

‘Ik heb zelf eens meegeholpen, om er een te maken. Eerst sneden we hooge, dikke bamboes. Je weet immers nog wel, hoe hoog de bamboe kan groeien?’

‘O ja, meer dan een huis hoog.’

‘Juist. Maar zúlke hooge moesten we niet hebben.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(44)

Die zouden wat al te hoog zijn geweest. Die bamboes nu zetten we, vlak naast elkaar, stevig in den grond, net als palen. En juist in een kring.’

‘Heelemaal afgesloten?’ vroeg Dina.

‘Ja, heelemaal. Maar vóór de kring afgesloten was, ging er een geit in met een goede hoeveelheid eten en drinken.’

‘En werd die toen opgesloten?’

‘Precies geraden.’

‘Och, dat arme beest!’

‘Ho, ho, wacht even! Je weet immers niet, wat er

met dat beest gebeuren zou? Om dien kring maakten we een tweeden kring van hooge bamboepalen, zoodat er tusschen beide kringen een smal gangetje was, zóó smal, dat een tijger er wel in loopen kon, maar er zich niet in kon omdraaien.

Nu maakten we in den buitensten kring een deur, al weer van bamboe. Die deur ging naar binnen toe open, maar stuitte dan tegen den binnensten ring, omdat de deur breeder was dan het gangetje.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(45)

De tijger loopt eerst om de val en dan er in.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(46)

Wat moest er nu gebeuren? De geit moest 's avonds of 's nachts blaten. Daar moest de tijger dan op afkomen. Die moest om den buitensten ring loopen. Eindelijk de deur vinden, en die openduwen. Dan het gangetje ingaan. Dit rondloopen, om de geit te zoeken. En aan den anderen kant er weer uitloopen? Neen, dat kon hij niet. Daar móést hij tegen de achterzij van de deur duwen, zoodat die dichtviel. Dan de deur voorbijloopen. Weer het gangetje rond. En zoo maar aldoor voort, zonder er uit te kunnen, en zonder de geit te vinden.’

‘Maar Oom, kon hij er dan niet overheen springen?’

‘Daarvoor was het bamboe te hoog.’

‘Kon hij dat bamboe dan niet stukbijten?’

‘Een tijger bijt niet gauw in bamboe. Daardoor krijgt hij leelijke splinters in den bek. Neen, de deugniet mocht ronddraaien en brommen...’

‘Net als een bromtol,’ zei Willem.

‘Juist. En zoo gebeurde 't ook. Onze tijger liep in de val, en den volgenden morgen werd hij geschoten.’

‘Maar dat is nu toch geen echte jacht, Oom?’

‘Omdat er een val bij gebruikt is? Moet een echte jacht dan gevaarlijk zijn?’

‘Ja, ja, dan moeten ze met een tijger vechten.’

‘Nu, ga jij dan maar op een echte jacht. Maar ik zou je danken.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(47)

10. Een nieuwe vriend van Tutie.

Al vond Willem het geen echte jacht, toch moest hij van deze tijgervangst een spelletje maken. Den eerstvolgenden Woensdagmiddag was hij er al mee bezig. In zijn eigen tuintje maakte hij twee kringen van paaltjes.

De paaltjes stonden vlak naast elkaar. De buitenste kring had een deur, maar dat was een los plankje. Dat hinderde echter niet, want de tijger, die in deze val gevangen zat, was er ook maar eentje van hout. En die zou het losse plankje niet omver werpen.

't Was dezelfde tijger, die verleden jaar in het alang-alang-veld van gersthalmen door een tinnen oom Jan was doodgeschoten. In den binnensten kring had Willem een houten geit gezet. En die kon je heel duidelijk hooren blaten. Maar het dier gebruikte daarvoor het mondje van Willem.

Terwijl Willem zoo lekker aan 't spelen was met zijn houten beesten, zat Tuttie met alle aandacht naar een ander dier te kijken. Ons kleintje had zich zoo maar op den grasrand van een bloemperkje neergezet. Dat hin-

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(48)

derde niet, want het gras was droog. En nu kroop er vlak bij haar, een worm uit den zwarten grond.

Dat vond ze een leuk gezicht. En net toevallig zong ze:

Kom er maar uit, Teedere puit!

De teedere puit kwam er uit en kronkelde een eindje over den grond. Toen wou hij er weer in kruipen. Hij boorde tenminste zijn spitsen kop al tusschen de zwarte

aarde. Maar dat vond Tuttie niet zoo'n leuk gezicht. De worm moest nog een beetje bij haar blijven. En daarom pakte ze hem beet, en legde hem vlak voor zich neer.

Jawel, hij ging weer weg. Nu legde Tuttie hem in haar schortje. En ze dacht, dat de worm het daar wel erg prettig zou vinden.

Willem liet zijn geit en zijn tijger een poosje in den steek. En hij ging eens kijken, wat Tuttie uitvoerde.

‘O Tuttie, een worm! Doe weg!’ riep hij, toen hij het dier zag.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(49)

Maar daar had Tuttie geen plezier in. Wegdoen? Ze wou juist nog een beetje met hem spelen.

‘'t Is een vies dier,’ zei Willem nu. ‘Daar mag je niet mee spelen.’

Vies? Niemendal vies. 't Was een heel mooi diertje.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(50)

En die paar korreltjes aarde aan zijn lichaam had Tuttie er al afgeveegd.

‘Hij wil naar zijn huisje, hij wil naar zijn kindertjes. Toe Tuttie! Daar is een gangetje, en daar kruipt hij in, en dan komt hij bij zijn kindertjes.’

Neen hoor, 't gaf niets. Dan moesten die kindertjes maar hier komen. Die worm was nu Tuttie haar vrind, en hij bleef nog een poosje bij haar.

Willem wist niet, wat hij doen moest. En daarom ging hij naar binnen, om Moeder te waarschuwen.

‘Toe Dina, ga eens kijken,’ zei Moeder. ‘En laat Tuttie anders eens even bij me komen.’

Dina ging. Zij vond het niet zoo erg als Willem. Die worm zou haar niet opeten.

Maar Moeder moest het weten. En daarom zei Dina, dat Tuttie even naar Moeder moest gaan.

Tuttie nam haar nieuwen lieveling mee. En met den kronkelenden worm in haar schortje kwam ze bij Moeder. Ja, Moeder gaf Willem gelijk. Dat was geen speelgoed voor kleine Tuttie. En daarom moest ze den worm dadelijk in den tuin gooien.

Tuttie begon erbarmelijk te huilen. Maar dat hielp niet. De aardbewoner moest naar de aarde terug.

's Avonds, toen Tuttie al naar bed was, vertelde Moeder aan Vader, dat zijn jongste dochter vandaag een nieuwen speelkameraad had gehad.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(51)

‘En wat was dat voor een kameraad?’

‘Een worm! Dien had ze voor de verandering maar eens in haar schortje gehouden.’

‘En ik zei, dat ze den worm naar zijn huis moest laten gaan,’ zei Willem. ‘Maar ze wou niet.’

‘Naar zijn huis?’ vroeg Dina nu. ‘Heeft een worm dan een huis?’

Dat wist Willem niet. Hij had het maar zoo gedacht. Maar Moeder wist het ook niet. En Vader ook niet.

Hoe leeft die worm daar eigenlijk onder den grond?

Niemand wist het.

Wat eet hij?

Aarde, dacht Dina. Maar niemand wist het.

Hoe diep zit hij in den grond? Waar blijft hij 's winters, als de grond hard bevroren is? Maakt hij een nestje? Legt het vrouwtje ook eieren? Kan hij zien?

Niemand wist het.

‘Wil ik het eens aan mijn meester vragen?’ zei Dina. ‘Die weet haast alles.’

Ja, dat was een goed idee. En Dina vergat het niet. Zoodra ze op school kwam, vroeg ze er den meester naar. En toen ze thuis weer gezellig bij elkaar zaten, en Vader vroeg: ‘Wel, wat zei de meester?’, toen antwoordde Dina: ‘De meester wist het ook niet.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(52)

11. Een verborgen leven.

Dat wormpje kroop maar welgemoed Den donkren bodem in;

Zoo'n leven in den zwarten grond Was nu juist naar zijn zin.

Maar kon het dan in duister zien?

Hoe vond het daar zijn eten?

En als het naar zijn huisje wou, Hoe kon 't den weg dan weten?

Of had het heelemaal geen huis, Noch boven noch beneden?

En was zijn vrouw en 't kleine volk Ook zonder huis tevreden?

Of had het wormpje vrouw noch kind?

En waarvan moest het leven?

Toch zeker niet van zwarten grond:

Kon die wel voedsel geven?

Het wormpje zegt geen enkel woord Op ons weetgierig vragen;

En 't stopt zijn leven weg in de aard, Alsof 't ons wilde plagen.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(53)

12. Nu weten we het.

Nu weet ik het,’ zei Dina een paar dagen later.

‘Wat weet je?’ vroeg Vader.

‘Van de wormen. Een heeleboel! De meester heeft er van verteld.’

‘En de meester wist er niets van?’

‘Ja, maar hij heeft het opgezocht in een dik boek.’

‘En heeft hij dan ook verteld, of de wormen zien konden?’

‘Ja, ze kunnen niet zien, want ze hebben geen oogen.’

‘En hoe weten ze den weg dan?’

‘Misschien op het gevoel. Maar dat wist de meester niet. Aan oogen zouden ze onder den grond ook niets hebben. 't Is daar immers toch donker?’

‘En wat eet een worm dan?’

‘Toch het meest zwarte aarde. Maar weet u, in die zwarte aarde is een stof en die heet humus. En dat is eigenlijk gekomen van verrotte bladeren. En daar haalt hij zijn eten uit.’

‘Dus eigenlijk eet hij verrotte bladeren?’

‘Ja. Dan stopt hij zijn heele lijf vol aarde.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(54)

‘Hoe doet hij dat dan?’

‘Door zijn mond natuurlijk. Want hij heeft wel een mond. En door zijn heele lijf loopt een wijd darmkanaal. Dat eet hij dan heelemaal vol. En wat hij niet verteert, dat werpt hij aan den anderen kant van zijn lijf weer uit. Hebt u wel eens van die kleine hoopjes zwarten grond gezien? Die heeft een worm uitgeworpen. Want die wil hij niet in zijn gangen hebben. En daarom gaat hij naar boven en werpt ze daar op den grond uit.’

‘Dat is nogal netjes van zoo'n beest,’ vond Moeder.

Maar Vader zei: ‘Netjes? In zijn eigen gang wil hij 't niet hebben, en daarom gooit hij 't maar in onzen tuin.’

‘Ja maar Vader,’ zei Dina, ‘hij weet natuurlijk niet, dat het onze tuin is.’

‘Daar heb jij weer gelijk aan. En wat wist de meester nu nog meer? Of is 't al uit?’

‘O neen, er komt nog een boel meer. Maar daar kan ik zoo ineens niet op komen.

O ja, hoe lang denkt u, dat zoo'n gang wel is?’

‘Zoo lang als een potlood.’

‘Neen, langer.’

‘Dan zoo lang als de poot van een stoel.’

‘Nog langer. Ze zijn soms wel twee meter. Dat zijn dan de langste.’

‘Hoe lang is dat dan?’ vroeg Willem.

‘Dat is zoo wat zoo lang als die deur,’ zei Vader.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(55)

‘Dan gaan ze toch diep, hoor!’

‘Ja Moe, en die gangen loopen meestal recht naar beneden. En als het dan winter is, kruipen ze heelemaal naar omlaag, en daar hebben ze dan een heel klein kamertje.

Dan rollen ze zich in elkaar, en dan is het kamertje net vol. En daar blijven ze dan den heelen winter liggen.’

‘Maar waarom kruipen ze soms boven den grond?’

‘O Moe, ze eten ook nog wel wat anders. Dorre blaadjes en groene blaadjes haalt hij in zijn gang. Weet u, wat hij graag lust? Bladeren van kool en van uien. En ook stukjes vleesch eet hij op. Als hij een dooie tor vindt of een vlieg, dan trekt hij die ook naar binnen. Maar hij eet van dat alles alleen, als het aan het rotten is. En als het nu nog niet rot, bij voorbeeld een versch blaadje of een stukje vleesch, dan laat hij het eerst rotten. En daarvoor doet hij er dan een zuurachtig vocht over, dat uit zijn lichaam komt.’

‘Dus hij eet ook vleesch?’

‘O ja. Als u 's avonds een paar stukjes vleesch bij een gang legt, dan zijn ze 's morgens weg. Dan heeft de worm ze in zijn gang gesleept. En nu weet ik ineens nog wat.’

‘Vertel op dan.’

‘Als de worm in zijn gang zit, wil hij daar natuurlijk graag veilig zijn. En daarvoor stopt hij dan den ingang toe. Dan haalt hij 's nachts veertjes en takjes en stukjes

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(56)

stroo en blaadjes bij zijn gang, en die trekt hij daar dan in. En als je dan 's morgens komt kijken, steekt dat propje er nog een beetje uit.’

‘Dat moeten we dan eens gaan zien,’ zei Vader.

‘Ja, maar dan moet u in den herfst gaan kijken, want dan gaan ze immers naar beneden, om den heelen winter in hun kamertje te blijven.’

‘Goed, help het maar onthouden, dan zullen wij in 't najaar eens zien, of we zoo'n gang met een propje gesloten vinden. Maar als we het dan niet zien, dan zeg ik, dat je meester gejokt heeft.’

‘En dat mag u dan toch niet zeggen, want dan zijn er hier misschien weinig wormen.’

‘Zijn er dan niet overal evenveel?’ vroeg Willem.

‘O neen, in het zand zijn ze heelemaal niet. Daar hebben ze niets te eten. Er moet veel humus in den grond zitten. En weet u, wanneer ze veel boven komen? Als het dikwijls regent. En als het langen tijd droog is, kruipen ze naar de diepte. Maar dan is er nog wel een middeltje, om ze naar boven te jagen. Dan moet je een dikken stok in den grond steken, en daarmee schudden. Dan denken ze dat er een mol aankomt, om ze op te eten, en dan kruipen ze gauw naar boven en naar buiten.’

‘Maar kind!’ zei Moeder. ‘Wat heb je dat alles toch goed onthouden! Die meid heeft een geheugen als een ijzeren pot. Jij moet maar schooljuffrouw worden.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(57)

13. Maar oom Jan Weet er niets van.

Net toen Dina verder wou vertellen, werd er gescheld. En daar was oom Jan.

‘Goeien avond samen! Wat zit jullie hier gezellig!’

‘Ja,’ zei Moeder, ‘Dina speelt voor schooljuffrouw. En wij moeten van haar leeren.’

‘En wat leert ze jullie dan wel?’

‘O, ze leert ons allemaal van de wormen.’

‘Van de wormen?’ riep oom Jan, en hij kneep zijn oogen dicht. ‘Van de wormen?

Bah! Wat moet jelui nu van dat vieze gedierte weten!’

't Was komiek, om te zien, wat een vies gezicht oom Jan zette. En hij bromde nog eens: ‘Van de wormen! Wel foei! Die moet je vangen, als je uit visschen gaat. Van die dikke dauwwormen. Die komen 's avonds boven den grond. En dan ga je ze zoeken met een lantaarntje. Maar daar ga je toch niet van lééren! Of leeren ze die dingen tegenwoordig ook al op school? Ze leeren tegen-

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(58)

woordig allemaal van die gekke dingen. Wel foei, van de wormen! Laat die maar stilletjes in den grond blijven. Behalve als je uit visschen gaat. Dan roep je ze maar naar boven toe. Weet je wel, hoe je dat doen moet? Nu heb je zooveel van die wormen geleerd, en dat weet je misschien niet eens.’

‘Jawel Oom,’ zei Dina, toen oom Jan uitgebromd had, ‘dan zet je een stok in den grond en daar schud je mee. Maar weet u wel, wat de wormen eten?’

‘O kind, ik weet er al lang alles van. Vraag maar toe, dan zal ik je wel alles zeggen.’

‘Nu Oom, wat eten ze dan?’

‘Alles wat ze doorslikken.’

‘Ja, dat spreekt. Maar wat is dat dan?’

‘Hun voedsel.’

‘Op die manier kan iedereen wel alles weten. Maar zeg u dan eens, waar de wormen 's winters blijven.’

‘In hun vel.’

Vader, Moeder en Willem zaten maar te lachen. Dina echter niet. Oom Jan maakte er allemaal gekheid mee. En zij meende het in ernst.

‘Nu zal ik u nog één ding vragen,’ zei ze, ‘en als u dat ook niet weet, dan schei ik er uit.’

‘Wàt zeg je, meid? Als ik dat óók niet weet? Dat andere heb ik toch allemaal geweten? Vraag dat maar aan je vader en moeder.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(59)

‘Niks van aan! Niks van aan! U hebt niks geweten. En wat ik u nu vraag, weet u ook niet.’

‘Weet ik ook wel’, zei Oom. ‘Vraag maar op.’

‘Hoe diep is de gang van een worm wel?’ vroeg Dina nu.

‘Net zoo diep, als hij lang is.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(60)

‘Ja maar, hoe diep is dat dan?’

‘Dat zeg ik immers: net zoo diep, als hij lang is.’

‘En hoe lang is hij dan?’

‘Net zoo lang, als hij diep is.’

‘Ik schei er uit, hoor!’ zei Dina. ‘U weet er niks, niks van. Vertel u maar eens liever van een tijger of van dat andere beest, hoe heet ook weer.’

‘Een korkedil!’ riep Willem.

‘Neen, zoo was het niet. Wel zoo iets.’

‘Meen je een krokodil?’ vroeg Oom.

‘Ja, ja, een krokodil.’

‘Nu, maar daar weet ik ook niets van. Jij bent toch zoo'n knappe schooljuffrouw, vertel jij het dan maar.’

‘Vertel eerst nu eens,’ zei Moeder, ‘wat je ons nog van de wormen vertellen wou.’

‘Dat wil ik wel doen,’ zei Dina, ‘als die akelige oom Jan weg is.’

‘Goed, goed, ik ga weg,’ en Oom stond al op en greep naar zijn pet.

Maar zoo had Dina het niet bedoeld. Ze hield veel te veel van Oom. En dat hij zoo'n pret maakte, dat vond ze juist zoo aardig.

‘Neen, neen, blijf u maar asjeblieft!’

Toen ging Oom weer zitten. ‘En wat weet je nu nog van je wormen?’

‘Dat ze niet in een bloempot mogen zitten.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(61)

‘Dat weet ik ook wel,’ zei Oom.

‘En waarom dan niet?’

‘Omdat ze de wortels opvreten.’

‘Mis, mis, mis, mis, mis!’

‘Nu, zeg jij het dan eens.’

‘Omdat ze de aarde zuur maken.’

‘De aarde zuur? Hebben ze dan azijn in hun buik?’

‘Neen, neen! Maar ze geven wel een zuur vocht af. En daardoor kunnen de planten verrotten.’

‘Wel, wel, dat wist ik nu toch oprecht niet. Maar wat zal dat dan treurig zijn in de weilanden en op de akkers.’

‘Neen Oom, daar zijn de wormen juist nuttig. Daar werken ze den grond om. Want eerst vullen ze hun heele lijf met aarde, en dan werpen ze die aarde boven weer uit.

Dus dat is net zoo goed als ploegen.’

‘Die paar wormen? Kunnen die den heelen grond omploegen?’

‘Een paar? De meester heeft gezegd, dat er heel, héél veel zijn.’

‘Heeft de meester ze dan geteld?’

‘Neen, natuurlijk niet. Maar hij heeft het gelezen.’

‘Zoo, zoo,’ zei Oom, ‘dus dan zijn die wormen alleen maar in een bloempot schadelijk? Goed, dat ik het weet. Als ik dan weer eens ga visschen, zal ik de wormen alleen in je moeders bloempotten zoeken.’

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(62)

14. Even bij Toosje.

Moe, Toosje zit weer in haar tuintje, lekker in het zonnetje. Maar och, wat ziet ze nog bleek! Mag ik even naar haar toe, Moe?’

‘Ja, maar blijf dan niet zoo lang weg.’

Dina wipte de deur uit en de straat over. Want Toosje woonde precies aan den overkant, in net zoo'n huisje als Dina, met ook zoo'n aardig klein tuintje er bij.

Dikwijls was Toosje bij Dina komen spelen, ofschoon ze wel ruim twee jaar jonger was. Want Toosje is nu zeven, net zoo oud als Willem, en Dina negen. Maar Dina speelde toch graag met haar, omdat ze zoo'n aardig meisje was. En 't was ook zoo'n knap meisje, want ze kon al mooi breien; en naaien, neen maar, dat was een wonder, zoo mooi!

Doch nu was dat lieve Toosje ziek. Of eigenlijk was ze ziek geweest en was ze nu alleen nog maar erg zwak. Eerst had ze mazelen gehad. Maar nauwelijks was ze daarvan beter, of ze kreeg kinkhoest. Die was nu gelukkig ook over. En nu moest Toosje alleen nog goed

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(63)

aansterken. Daarvoor moest ze veel in de buitenlucht zijn en veel versterkend voedsel gebruiken, vooral eieren en melk. Maar deze buitenlucht was niet de echte buitenlucht.

't Was hier toch altijd nog stadslucht. Ze moest eens een poosje de stad uit, naar de zee of naar de hei. Daar kon ze pas gezonde frissche lucht inademen. Maar - hoe kwam ze daar? En waar moest ze dan naar toe? En wie zou dat betalen?

‘Dag Toosje,’ zei Dina. ‘Zit je hier lekker?’

‘Ja, lekker warm.’

‘Maar is het niet te warm hier in de zon? Je zit hier te braden. Ik ga tenminste een klein beetje achteruit.’ En Dina zette zich in de schaduw.

‘Neen, ik vind het niet te warm. Als ik niet in de zon zit, word ik zoo gauw koud.’

Dina keek eens naar het witte gezichtje. Nergens maakte het bloed een rood kleurtje in dat bleeke velletje. En de blauwe oogjes keken zoo zwak.

‘De juffrouw is gisteren weer bij me geweest,’ zei Toosje. ‘Ze komt elken Woensdagmiddag. En weet je, wat ik van haar gekregen heb?’

‘Neen, wat dan?’

‘Kijk, dit.’ En Toosje haalde een mooi ovaal doosje uit den zak. Buitenop was een prachtig prentje. En binnen in?

‘Neem er maar een paar,’ zei Toosje. En Dina nam er twee flikjes uit.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

(64)

L. en S., De Wereld in! III. Tweede Serie.

Neem er maar een paar.

Zie blz. 59.

Groningen, J.B. Wolters.

Jan Ligthart, De wereld in! Serie 2. Deel 3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Je kon in de app een profielfoto kwijt (maar het is enkel voor mezelf, dus wat maakt het uit?), dokters- afspraken noteren (maar ik ben nog niet zwanger en heb heus wel een

Het UZ Brussel keurde het verzoek goed en De Troyer gaf aan dat haar zoon niet op de hoogte hoefde te worden gebracht.. "De behandelend arts en zijn team zeiden dat ik niet

• Steriliseren na ieder gebruik is niet meer nodig, dit moet enkel nog wanneer uw baby geboren werd voor 37 weken zwangerschap of op indicatie van de kinderarts. U dient dit dan

Kleine signalen geven aan wan- neer uw baby zin heeft om te eten: het tongetje naar buiten steken, smakgeluidjes maken, de handjes naar zijn mondje bren- gen, … U hoeft niet

De wetenschap heeft inmid- dels bewezen dat door herhaald stimuleren van de reflexmati- ge bewegingen, de functioneel geblokkeerde zenuwbanen tussen hersenen en ruggenmerg ofwel

Neen, hij vond een taak voor zich, kinderen, die hij moest opvoeden, die hij kennis moest bijbrengen, die hij moest helpen, hun slechte neigingen te overwinnen. Hij begon maar met

Het is nu eeninaal zoo: de vrouw wordt niet moeder door het voortbrengen van kinderen, maar alleen door zich aan die kinderen te geven en blijde toe te laten, dat de kinderen

Op verzoek van den uitgever J. Wolters belastte Jan Ligthart zich in het jaar 1899 met de redactie van een nieuw opvoedkundig weekblad. Dat blad noemde hij School en Leven. Dat