• No results found

Net toen Dina verder wou vertellen, werd er gescheld. En daar was oom Jan

14. Even bij Toosje

Moe, Toosje zit weer in haar tuintje, lekker in het

zonnetje. Maar och, wat ziet ze nog bleek! Mag ik even naar haar toe, Moe?’

‘Ja, maar blijf dan niet zoo lang weg.’

Dina wipte de deur uit en de straat over. Want Toosje woonde precies aan den

overkant, in net zoo'n huisje als Dina, met ook zoo'n aardig klein tuintje er bij.

Dikwijls was Toosje bij Dina komen spelen, ofschoon ze wel ruim twee jaar jonger

was. Want Toosje is nu zeven, net zoo oud als Willem, en Dina negen. Maar Dina

speelde toch graag met haar, omdat ze zoo'n aardig meisje was. En 't was ook zoo'n

knap meisje, want ze kon al mooi breien; en naaien, neen maar, dat was een wonder,

zoo mooi!

Doch nu was dat lieve Toosje ziek. Of eigenlijk was ze ziek geweest en was ze

nu alleen nog maar erg zwak. Eerst had ze mazelen gehad. Maar nauwelijks was ze

daarvan beter, of ze kreeg kinkhoest. Die was nu gelukkig ook over. En nu moest

Toosje alleen nog goed

aansterken. Daarvoor moest ze veel in de buitenlucht zijn en veel versterkend voedsel

gebruiken, vooral eieren en melk. Maar deze buitenlucht was niet de echte buitenlucht.

't Was hier toch altijd nog stadslucht. Ze moest eens een poosje de stad uit, naar de

zee of naar de hei. Daar kon ze pas gezonde frissche lucht inademen. Maar - hoe

kwam ze daar? En waar moest ze dan naar toe? En wie zou dat betalen?

‘Dag Toosje,’ zei Dina. ‘Zit je hier lekker?’

‘Ja, lekker warm.’

‘Maar is het niet te warm hier in de zon? Je zit hier te braden. Ik ga tenminste een

klein beetje achteruit.’ En Dina zette zich in de schaduw.

‘Neen, ik vind het niet te warm. Als ik niet in de zon zit, word ik zoo gauw koud.’

Dina keek eens naar het witte gezichtje. Nergens maakte het bloed een rood kleurtje

in dat bleeke velletje. En de blauwe oogjes keken zoo zwak.

‘De juffrouw is gisteren weer bij me geweest,’ zei Toosje. ‘Ze komt elken

Woensdagmiddag. En weet je, wat ik van haar gekregen heb?’

‘Neen, wat dan?’

‘Kijk, dit.’ En Toosje haalde een mooi ovaal doosje uit den zak. Buitenop was een

prachtig prentje. En binnen in?

‘Neem er maar een paar,’ zei Toosje. En Dina nam er twee flikjes uit.

L. en S., De Wereld in! III. Tweede Serie. Neem er maar een paar.

Zie blz. 59.

Groningen, J.B. Wolters.

‘Neem nog maar een paar.’

‘Neen, ze zijn voor jou. Jij bent ziek, en ik niet.’

‘Ik ben niet ziek meer. Ik ben nu al beter.’

‘Ga je dan alweer gauw naar school?’

‘Neen, nog niet. Pas als ik heelemaal beter ben.’

Toosje haar moeder kwam even bij de meisjes staan. ‘Toosje gaat misschien mee

met een vacantie-kolonie,’ zei ze. ‘De juffrouw zal er haar best voor doen.’

‘O, dat is lekker voor je, Toos!’

‘Ja maar,’ ging de moeder voort, ‘er zijn zoo weinig plaatsen. En er zijn zooveel

zwakke kinderen. Nu moet een dokter de zwakste er uitzoeken. En die gaan dan

mee.’

‘O, dan hoop ik, dat hij jou uitzoekt, Toos!’

Toosje lachte even. Ze wou wel graag met een vacantie-kolonie mee. Maar ze

bleef toch ook graag bij haar moeder.

‘Weet je,’ zei de moeder, ‘op alle scholen zoeken ze eerst de zwakke kinderen uit.

Nou, op één school zijn er al zoo'n boel. En dan zijn er zoo'n boel scholen in de stad.

En uit al die kindertjes zoekt de dokter dan weer de ergste uit. Dus er is niet veel

kans.’

‘Maar de juffrouw zal wel erg haar best doen voor Toosje.’

‘Ja, 't is toch een heel lieve juffrouw. Heb je gezien, wat ze nu weer heeft

meegebracht? Elke week komt ze. En bijna altijd brengt ze wat mee. Maar ik heb

gezegd, dat ze 't niet meer doen mag. Want het is veel te erg.’

‘De juffrouw komt altijd op haar fiets,’ zei Toosje.

‘Ja, wat kan ze mooi rijden, hè?’ zei Dina. ‘Ze zit er zoo fijn op. En dan houdt ze

zich maar met één hand vast. Dan draagt ze in haar andere hand soms een pakje. Ik

zie haar altijd, als ze naar school gaat. Dan rijdt ze zoo leuk tusschen de kinderen

door. En dan geeft ze er dikwijls een een hand, terwijl ze op de fiets zit.’

‘De juffrouw vroeg, of ik ook eens op haar fiets wou zitten,’ zei Toosje. ‘Maar ik

durfde niet.’

‘Nu, 'k wou dat ze 't maar eens aan mij vroeg. Ik zou gauw zeggen: asjeblieft.

Maar Toos, als je nu met een vacantie-kolonie mee mag, wanneer is dat dan?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Och, domkop dat ik ben! In de vacantie natuurlijk. Daarom heet het immers

vacantie-kolonie? En waarom heet het kolonie? Dat weet ik heelemaal niet. Jij?’

Neen, Toosje wist het evenmin. En Dina babbelde voort:

‘Wat een gekke naam! Kolonie! Ko-lo-nie! Je moet het eens aan de juffrouw

vragen, als ze weer komt. Of weet je wat, ik zal het eens aan onzen meester vragen.’

‘Dina!’ riep een luide stem aan den overkant.’

‘Ja Moe!’ En toen tegen Toosje: ‘Ik moet zeker een boodschap doen. Nu, dag

Toos! Hier heb ik nog wat voor je.’ En Dina haalde een aardig naaldenkokertje uit

den zak. ‘Dag Toos! Ik hoop maar, dat je mee mag met de vacantie-kolonie, hoor!

Dag Toos!’