Moeder Hubbard en haar hond
bron
Moeder Hubbard en haar hond. P.M. van der Made, Amsterdam 1860
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_moe003moed01_01/colofon.php
© 2010 dbnl
1
Moeder Hubbard en haar hond
2
[Moeder Hubbard en haar hond.]
Vrouw Hubbard had een hond, De schoonste, die men vond, Hij sprong dan hier, dan daar;
En kindren! is 't niet raar, Hij had het grootst verstand Uit heel het hondenland, Zoo als gij ras zult zien, Als gij 't gelooft misschien;
Hij kreeg ook menig beentje, Hij lustte er ook wel eentje, De vrouw liep naar de kas Daar hondjes eten was; - Dan ach! er was niet meêr Dat deed vrouw Hubbard zeer.
Moeder Hubbard en haar hond
3
Daadlijk liep zij naar den Bakker, Om te koopen bollenbrood.
Doch wie schetst hier haar ontroering Toen zij thuis kwam, was hij dood.
Zie, daar ligt hij met zijn pooten In de hoogten op den grond.
O! wat schrok het oude vrouwtje, Van haar lieven trouwen hond.
Moeder Hubbard en haar hond
4
Wat deed nu de arme vrouw, Toen daar haar hondje lag?
Zij liep door heel het huis, En riep maar droevig: ach!
Toen ging zij naar een man, Die kisten maken kan;
Maar 't hondje was niet dood, Daar staat hij levensgroot.
Moeder Hubbard en haar hond
5
Haar blijdschap steeg ten top;
Zij weende van vermaak;
Haar liefling was gezond, Maar eten, dat 's de zaak!
Zij nam een lief klein schoteltje En haalde versche waar,
Vol blijdschap liep zij van den trap, - Hij rookte een pijp - 't is waar!
Moeder Hubbard en haar hond
6
Zij dacht: mijn lieve beest Is bijna dood geweest, Misschien heeft hij wel dorst, Van al die zoute worst.
Ik haal een kruikje bier, Maar ziet eens, ziet eens hier;
Daar zit haar lieve hond In 't stoeltje en kijkt in 't rond.
Moeder Hubbard en haar hond
7
Het bier was uitverkocht;
Wat nu dan thuis gebrogt.
Wacht zeî zij, dan maar wijn Hij moet eens vrolijk zijn.
Zij kwam terug en ziet eens hier, O, o, hij had zoo'n groot plezier, Daar staat hij, zoo men 't maar gelooft, Ja, waarlijk regt op, op zijn hoofd.
Moeder Hubbard en haar hond
8
Dat is een hond van groot verstand, Riep moeder Hubbard uit, Hij krijgt van mij een nieuwen hoed,
En jas en broek; - verbruid!
Zij koopt een hoed met breeden rand, En toen zij huiswaarts kwam, Daar voert hij 't Poesje als een kind,
Geduldig als een lam.
Moeder Hubbard en haar hond
9
De Pruikenmaker moet er bij, Geef mij zoo'n ding, sprak zij, Maar van het allerbeste soort, Hoor, vriendje; houd uw woord!
Zij komt weêr thuis en wat zij ziet, Zoo zag zij 't in haar leven niet, De hond springt vrolijk op de maat, En danst een hopsa, kameraad!
Moeder Hubbard en haar hond
10
Vermoei u niet, mijn lieve dier!
Blijf rustig eens een beetje hier, Ga zitten, hoor - en volg mijn raad, Tot ik terug kom, beste maat!
Maar daarin had hij gansch geen zin, De vrouw ging heen - hij streek zijn kin, En nam een fluit en speelde er op, En streek er mede langs zijn kop.
Moeder Hubbard en haar hond
11
Zoon' dier moet als een mensch gekleed Sprak moeder Hubbard blij,
De Kleedermaker, die daar woont, Dáár, dáár aan de overzij,
Hij maakt mijn hondjen een nieuw pak, Een broek en vest en rok,
Maar hij gelijk een rijke heer, Ging rijden op een bok.
Moeder Hubbard en haar hond
12
Nu schoenen nog, dan is hij klaar; - Wat ben ik in mijn schik, Dat ik zoo'n aardig hondje heb,
'k Verlies geen oogenblik.
Zij ijlt de deur uit - de oude vrouw, - Op tafel ligt een krant
En spoedig leest hij al het nieuws Van dorp of stad of land.
Moeder Hubbard en haar hond
13
De Naaister moet ook op de koord, Want alles moet zoo als 't behoort, Sprak de oude vrouw verheugd en blij, Ik wandel met hem aan mijn zij!
Zij komt te huis en ziet - zij ziet:
(Wat toch een hond niet kan)!
Hij spint en zingt een vrolijk lied, Zoo dapper als een man.
Moeder Hubbard en haar hond
14
Nu had hij, wat hij hebben moet, 't Flambaartje staat hem waarlijk goed, De nieuwe broek, de nieuwe jas, Een mooije zakdoek, zwarte das, Een rotting in de regterhand, Daar stapt hij als een eerste kwant.
Vrouw Hubbard, die geen kindren had, Vond in dien hond haar grootste schat.
Moeder Hubbard en haar hond
15
Moeder Hubbard en haar hond
16
Nu komt hij thuis, die trotsche hond!
Waar vrouw Hubbard haar schat in vond, Zij neigt als voor een grooten heer, Hij neemt zijn hoed af en niet meer.
Ik groet u, sprak hij, met een lach, Ik wensch u, vrouwlief! goeden dag!
't Verveelt mij langer bij u hier; - Dat was haar dank van 't stoute dier.
Moeder Hubbard en haar hond
17
Besluit. Een woordje om over te denken.
Ondankbaarheid is een hatelijke ondeugd; hoeveel goeds had die oude vrouw aan haar hondje gedaan, zij had hem altijd eten en drinken gegeven, van kleeding voorzien, hem dikwijls vermaak aangedaan, en ten laatste verliet hij haar. Dat was nu maar een hond, maar zouden er wel geen kinderen zijn, die ook ondankbaar zijn aan hunne lieve ouders, die hun eten en drinken en kleederen geven, die hun, zooveel zij kunnen, vermaak verschaffen, en toch nooit tevreden zijn? Foei, weest altijd dankbaar, en vooral aan degenen, die u weldoen.
Dankbaarheid past aan een kind, Daardoor maakt het zich bemind.
Die geen dankbaar harte heeft, Is niet waard, dat men 't iets geeft.
Moeder Hubbard en haar hond