Prentvermaak voor kleine kinderen. Deel 2
bron
Prentvermaak voor kleine kinderen. Deel 2. Mühlen & Leendertz, Issum 1860-1870
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_pre007pren01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
[Prentvermaak voor kleine kinderen. Deel 2]
Komt, vrolijke knapen Hierheen u gewend!
De koning der dieren Zit hier in mijn tent.
Dan verder een tijger, Een beer, een wild zwijn En, bijna heel de Artis
3
Ja, ja, mijn aardig boerinnetje, Of gij mij gelooft of niet, Het is met uw aardig gezigtje
Als met de kan, die gij ziet.
Nu zijt ge nog frisch en nog jeugdig, Nieuw is ook deez' aarden pot;
Maar eenmaal verbleeken die wangen, En gaat ook die kan eens kapot.
5
Die vrolijke knapen klaut'ren En klimmen naar hartelust, Zij sterken leden en spieren, En smaken straks zoete rust.
Maar, kind'ren, wilt niet vergeten Te oefenen ook uwen geest, Hoe kostbaar ook zijn uwe leden, Uw zieltjes zijn 't toch allermeest.
7
's Zomers uitrijden, Met u te gaan Zal ons verblijden Allen te zaâm.
Voerman, het paardje Nu in galop
Naar tante Saartje - Hop, hop, hop, hop.
9
Welgevallig ziet de boer Op de rijke aarde,
Dankt daarbij den goeden God Voor zoo groote waarde, Die vergaard door vrouw en kind
En naar huis gedragen, Voor 't gezin zoo teêr bemind
Rijke vrucht zal dragen.
11
Komt hier nu, knapen, spoedt u, Zie wat de slager doet, Hij wet en slijpt de messen,
Die rooken straks van bloed.
Dan krijgen wij twee hammen En worst en karbonaad, En hebben voor de winter Wat kostlijks - kameraad!
12
Mijn woning is het zwarte woud, 'k Heersch daar als koning vrij en stout, En 't fiere hert, de vlugge reê
't Buigt alles voor mijn magt gedweê.
De heldre beek, het smaaklijk wild Voorziet des jagers maaltijd mild, En als de nacht haar wolkfloers spreidt, Heeft mij het mos een bed bereid.
14
De slede ijlt in rassche vlugt Heen op de gladde baan, Op dat ter groote sledevaart Ze tijdig meê kan gaan.
Dat is zoo juist der knapen lust Ze juichen keer op keer,
En zelfs de sneeuwpop die lacht meê En presenteert 't geweêr.
16
‘Hei, jongens! speelt niet wild Met broertje op de wip, Want 't is een kleine vent, Ons lieve vriendje Flip!’
Zoo ziet de vader toe Met een tevreden lach Om dat, men weet niet hoe, 't Kind viel eêr hij het zag.
18
Zoo gaat de oude invalide
Met zijn viool aan 's kleinzoons hand, Met zijn geheele aardsche rijkdom Door dorp en stad, van land tot land.
Ach, in zijn jeugd, als wakkre krijgsman Droeg hij zoo fier het hoofd omhoog.
Nu is hij als een Noordsche woudvorst Wien tijd en storm de kracht ontrooft
20
Ei, haasje! vlugt, wat ge kunt, Of 't is met u gedaan.
Had men u al eêr gezien,
Gij zoudt niet heen meer gaan!
De herfst komt nu ras in 't land, Ga, vlugt dus in het woud, Want, als het koorn is gemaaid,
Is 't hier niet meer vertrouwd.
22
Twee kalv'ren en een man Draag ik hier op mijn rug;
Ik kom er op mijn tijd, Al gaat het ook niet vlug.
En is de boer ook driftig, Ik houd gelijken tred;
Wie langzaam gaat, weet zeker Waar hij zijn schreden zet.